[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” zoekmachine] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (huurverhoging op grond van inkomen)

Eindtekst

Nummer: 2012D20186, datum: 2012-04-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z27255:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

12 april 2012



	Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van inkomen)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is Boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte
zodanig te wijzigen dat een jaarlijkse huurverhoging mede afhankelijk is
van het huishoudinkomen van de huurder en de overige bewoners van een
woonruimte;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 239 komt te luiden:

Artikel 239

Onder Onze Minister wordt verstaan de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.

B

In de artikelen 248 lid 1 en 250 lid 1 aanhef wordt ā€œde artikelen 252
en 253ā€ telkens vervangen door: de artikelen 252, 252a en 253. 

C

Na artikel 252 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 252a

1. Een verhuurder kan ten aanzien van woonruimte die een zelfstandige
woning vormt een voorstel als bedoeld in artikel 252 doen, strekkend tot
verhoging van de huurprijs op de grond dat het huishoudinkomen over het
peiljaar hoger is dan het in artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte genoemde bedrag. 

2. In dit artikel wordt verstaan onder:

a. basisregistratie inkomen: basisregistratie inkomen als bedoeld in
hoofdstuk IVA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

b. huishoudinkomen: het gezamenlijke bedrag van de inkomensgegevens,
bedoeld

in artikel 21 onderdeel e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
van de huurder en de overige bewoners van een woonruimte, met dien
verstande dat van een overige bewoner die op 1 januari van het jaar
waarin de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde huurprijs is
gelegen de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt het bedrag van
het inkomensgegeven slechts in aanmerking wordt genomen voor zover dat
meer bedraagt dan de vrije voet, bedoeld in artikel 3.17 van de Wet
studiefinanciering 2000, als geldend in het peiljaar;

c. inspecteur: functionaris van de rijksbelastingdienst die als zodanig
bij regeling van Onze Minister van Financiƫn is aangewezen;

d. peiljaar: tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar
waarin de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde huurprijs is
gelegen.

3. Indien een voorstel als bedoeld in lid 1 wordt gedaan, wordt bij het
voorstel een door de inspecteur op verzoek van die verhuurder aan deze
afgegeven verklaring gevoegd.

4. De verklaring bedoeld in lid 3 vermeldt het gegeven of op de door de
verhuurder aangeduide plaats van de woonruimte op basis van gegevens uit
de basisregistratie inkomen op het moment van behandeling van het
verzoek van de verhuurder aan de inspecteur, te verwachten is dat van
degene of degenen die daar volgens de registratie van de
rijksbelastingdienst woont of wonen het huishoudinkomen over het
peiljaar al dan niet meer bedraagt dan het bedrag, genoemd in artikel 10
lid 2 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, en indien dat
huishoudinkomen meer bedraagt dan dat bedrag, het aantal personen waarop
dat huishoudinkomen is gebaseerd, dan wel dat geen inkomensgegeven in de
basisregistratie inkomen beschikbaar is. Bij regeling van Onze Minister
van Financiƫn worden nadere regels gesteld ter uitvoering van dit lid
en omtrent het kunnen doen van een verzoek, het verzoek zelf, de
verstrekking van de verklaring, alsmede ten aanzien van de verhuurder.

5. Indien een overeenkomst tot wijziging van de huurprijs tot stand komt
naar aanleiding van een voorstel daartoe, dat niet voldoet aan lid 3, is
de verhoging van de huurprijs op basis van een voorstel als bedoeld in
lid 1 niet mogelijk, tenzij blijkt dat de huurder niet door het verzuim
is benadeeld.

6. Een overeenkomst tot wijziging van de huurprijs naar aanleiding van
een voorstel als bedoeld in lid 1 komt niet tot stand indien de huurder
kan aantonen dat het huishoudinkomen in het kalenderjaar na het peiljaar
gelijk aan of lager is dan het in artikel 10 lid 2 van de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte genoemde bedrag.

D

Artikel 253 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan lid 1 worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:

Indien de verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 252a lid 1
heeft gedaan, verstrekt de huurder, indien het huishoudinkomen voorwerp
van geschil is, bij de verklaring, bedoeld in de eerste volzin, gegevens
met betrekking tot dat huishoudinkomen. Bij regeling van Onze Minister
wordt bepaald welke gegevens de huurder verstrekt. 

2. Lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste volzin wordt ā€œlid 1ā€ telkens vervangen door: lid 1
eerste volzin.

b. De tweede volzin komt te luiden: De huurder legt bij dit verzoek een
afschrift over van het voorstel, van dat schrijven en, indien de
verhuurder een voorstel als bedoeld in artikel 252a lid 1 heeft gedaan
en het huishoudinkomen voorwerp van geschil is, gegevens met betrekking
tot dat huishoudinkomen. 

c. Na de tweede volzin wordt een volzin toegevoegd, luidende: Lid 1
derde volzin is van overeenkomstige toepassing.

3. In lid 5 wordt ā€œartikel 252 lid 1 aanhefā€ vervangen door
ā€œartikel 252 lid 1 aanhef of artikel 252a lid 1ā€ en wordt ā€œhet in
lid 1 bedoelde tijdstipā€ vervangen door: het in lid 1 eerste volzin
bedoelde tijdstip.

ARTIKEL II

De Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd: 

a. Na onderdeel b wordt onder verlettering van de onderdelen c en d tot
d en e een onderdeel ingevoegd, luidende: 

c. inflatiepercentage: het onmiddellijk voorafgaand aan de datum van 1
juli, ieder jaar in januari door het Centraal Bureau voor de Statistiek
bekendgemaakte percentage, waarmee de consumentenprijzen (alle
huishoudens) ten opzichte van het aan die bekendmaking voorafgaande jaar
zijn verhoogd;.

b. Onderdeel d (nieuw) komt te luiden: 

d. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties;.

2. In het tweede lid wordt na ā€œhuurprijsā€ ingevoegd: ,
huishoudinkomen, peiljaar.

B

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Na de eerste volzin wordt een volzin ingevoegd, luidende: Indien de
huurcommissie van oordeel is dat de huurder niet ingevolge artikel
7:253, eerste lid, tweede volzin, of tweede lid, tweede volzin, van het
Burgerlijk Wetboek gegevens met betrekking tot het huishoudinkomen heeft
verstrekt, kan zij gemotiveerd uitspreken dat de verhuurder deze
vergoeding niet is verschuldigd. 

b. In de derde volzin (nieuw) wordt na ā€œDeze vergoeding isā€
ingevoegd: , in andere gevallen dan dat, bedoeld in de tweede volzin,.

c. In de vierde volzin (nieuw) wordt na ā€œIndien de huurcommissieā€
ingevoegd: , in andere gevallen dan dat, bedoeld in de tweede volzin,.

d. In de vijfde volzin (nieuw) wordt ā€œderde volzinā€ vervangen door:
vierde volzin.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd: 

a. Aan de aanhef wordt toegevoegd: en in andere gevallen dan die,
bedoeld in het tweede lid, tweede volzin,.

b. Na de eerste volzin wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Indien de huurcommissie van oordeel is dat de huurder niet ingevolge
artikel 7:253, eerste lid, tweede volzin, van het Burgerlijk Wetboek
gegevens met betrekking tot het huishoudinkomen heeft verstrekt, wordt
de bij wijze van voorschot door de verhuurder betaalde voor hem geldende
vergoeding terugbetaald.

C

Artikel 10, tweede lid, komt te luiden:

2. Bij ministeriƫle regeling wordt het maximale
huurverhogingspercentage vastgesteld, mede aan de hand van het gegeven
of het huishoudinkomen over het peiljaar van de op het tijdstip van de
in het voorstel tot verhoging van de huurprijs genoemde ingangsdatum in
de woonruimte wonende huurder en overige bewoners, meer bedraagt dan ā‚¬
43 000, en of die woonruimte een zelfstandige woning vormt. Het
huurverhogingspercentage, bedoeld in de eerste volzin, bedraagt maximaal
het inflatiepercentage plus 5 procentpunt. Het bedrag, genoemd in de
eerste volzin, wordt met ingang van 1 januari van elk jaar, voor het
eerst op 1 januari 2013, gewijzigd overeenkomstig de wijziging per
gelijke datum van het bedrag, genoemd in artikel 18, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet op de huurtoeslag.

D

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het vijfde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien
sprake is van een voorstel tot verhoging van de huurprijs als bedoeld in
artikel 7:252a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, toetst de
huurcommissie, voor zover het huishoudinkomen voorwerp van geschil is
tussen partijen, tevens of dat huishoudinkomen al dan niet meer bedraagt
dan het bedrag, genoemd in artikel 10, tweede lid. 

2. In het zesde lid wordt na ā€œde toestandā€ ingevoegd: , met
uitzondering van de bepaling van de hoogte van het huishoudinkomen,. 

E

Na hoofdstuk III wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IIIA. BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS

Artikel 19a

1. De verhuurder gebruikt de gegevens, die overeenkomstig artikel
7:252a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek worden verstrekt,
uitsluitend voor het doen van een voorstel tot verhoging van de
huurprijs als bedoeld in het eerste lid van dat artikel.

	2. De betrokken gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden bewaard
totdat op het voorstel, bedoeld in artikel 7:252a, eerste lid, van het
Burgerlijk Wetboek, onherroepelijk is beslist of de voorgestelde
verhoging van de huurprijs geacht wordt te zijn overeengekomen.

3. De verhuurder voert ten behoeve van een getrouwe weergave van de
uitvoering en een effectief uitvoeringsproces een zodanige administratie
dat de juiste, volledige en tijdige vastlegging is gewaarborgd van de
gegevens met betrekking tot het huishoudinkomen die verband houden met
de toepassing van artikel 7:252a, vierde lid, van het Burgerlijk
Wetboek.

4. Een ieder die kennis neemt van de gegevens, die overeenkomstig
artikel 7:252a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek worden verstrekt,
is verplicht tot geheimhouding van die gegevens, behoudens voor zover
enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak
de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

	5. Indien de verhuurder in strijd handelt met het eerste, tweede, derde
of vierde lid kan de inspecteur, bedoeld in artikel 7:252a, tweede lid,
onderdeel c, van het Burgerlijk Wetboek, het afgeven van de verklaring,
bedoeld in het derde lid van dat artikel, weigeren. 

ARTIKEL IIA

Indien:

a. de huurder bezwaar maakt tegen het voorstel tot verhoging van de

huurprijs, bedoeld in artikel 252a, eerste lid, van Boek 7 van het

Burgerlijk Wetboek, zoals dat komt te luiden na de inwerkingtreding van

deze wet;

b. het peiljaar, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, van dat
artikel, het

kalenderjaar 2010 is;

c. een verklaring als bedoeld in het derde lid van dat artikel bij het
voorstel,

bedoeld in het eerste lid van dat artikel, was gevoegd waarin met

betrekking tot het inkomen van een overige bewoner die op 1 januari van

het jaar waarin de voorgestelde dag van ingang van de voorgestelde

huurprijs is gelegen de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt, de
vrije

voet, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, van dat artikel, niet in

aanmerking is genomen en

d. dat niet in aanmerking genomen zijn voorwerp van geschil is,

wordt voor de toepassing van artikel 253 van dat boek:

a. in het eerste lid voor 'zes weken' gelezen: 12 weken;

b. aan het eerste lid een volzin toegevoegd, luidende: Artikel 252a lid
3, 4 en

5 is van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL III

	Ingeval het doen van een voorstel als bedoeld in artikel 252a, eerste
lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, het doen van een verzoek en
het afgeven van de verklaring, bedoeld in artikel 252a, derde en vierde
lid, van dat boek, het gebruiken van de gegevens, bedoeld in artikel
19a, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, het
bewaren van die gegevens, bedoeld in het tweede lid van dat artikel, het
voeren van een administratie, bedoeld in het derde lid van dat artikel,
en het verplichten, bedoeld in het vierde lid van dat artikel,
plaatsvindt vĆ³Ć³r de inwerkingtreding van deze wet, wordt dat doen, die
afgifte, dat gebruiken, dat bewaren, dat voeren en dat verplichten
aangemerkt als te hebben plaatsgevonden op grond van de betrokken
genoemde artikelleden van die wetten, zoals die komen te luiden na de
inwerkingtreding van deze wet, indien bij dat doen, die afgifte, dat
gebruiken, dat bewaren, dat voeren en dat verplichten is voldaan aan de
artikelen 252a en 253 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de daarop
berustende bepalingen, respectievelijk artikel 19a van de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte. 

ARTIKEL IV

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in
overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie en Onze
Minister van Financiƫn zendt binnen drie jaar na inwerkingtreding van
deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en
de effecten in de praktijk van de door deze wet gewijzigde en
toegevoegde artikelen van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Veiligheid en Justitie,

De Staatssecretaris van Financiƫn,

 

 

 PAGE    

 PAGE   7