[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Implementatie van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327), van kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2008 inzake toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337) en van kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit 2005/214/JBZ, kaderbesluit 2006/783/JBZ,kaderbesluit 2008/909/JBZ en kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PbEU L 81) (Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties)

Eindtekst

Nummer: 2012D20187, datum: 2012-04-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z17062:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

3 april 2012



Implementatie van kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese
Unie van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van
wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot
vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op
tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327), van
kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27
november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse
erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het
toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337)
en van kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26
februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit
2005/214/JBZ, kaderbesluit 2006/783/JBZ, kaderbesluit 2008/909/JBZ en
kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten
van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van
wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen
die niet verschenen zijn tijdens het proces (PbEU L 81) (Wet wederzijdse
erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke
sancties)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de implementatie van
kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27
november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse
erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot
vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op
tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327), van
kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27
november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse
erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het
toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337)
en van kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 26
februari 2009 tot wijziging van kaderbesluit 2002/584/JBZ, kaderbesluit
2005/214/JBZ, kaderbesluit 2006/783/JBZ, kaderbesluit 2008/909/JBZ en
kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten
van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van
wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen
die niet verschenen zijn tijdens het proces (PbEU L 81) noodzaakt tot
het stellen van regels voor de wederzijdse erkenning en
tenuitvoerlegging van strafvonnissen; 

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 (begripsbepalingen)

In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

b. rechterlijke uitspraak: een onherroepelijke beslissing van een
rechter wegens één of meer strafbare feiten;

c. sanctie: een bij rechterlijke uitspraak opgelegde straf of maatregel;

d. uitvaardigende lidstaat: lidstaat van de Europese Unie waarin een
rechterlijke uitspraak is gedaan, die met het oog op tenuitvoerlegging
daarvan aan een andere lidstaat is of wordt toegezonden;

e. uitvoerende lidstaat: lidstaat van de Europese Unie waaraan een in
een andere lidstaat gedane rechterlijke uitspraak met het oog op
tenuitvoerlegging daarvan is of wordt toegezonden;

f. veroordeelde: de natuurlijke persoon aan wie een sanctie is opgelegd;

g. vrijheidsbenemende sanctie: een sanctie bestaande uit een
vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel van bepaalde of
onbepaalde duur.

Artikel 1:2 (beginsel wederzijdse erkenning buitenlandse strafvonnissen)


Rechterlijke uitspraken gedaan in een andere lidstaat van de Europese
Unie en aan Nederland gezonden met het oog op de tenuitvoerlegging
alhier, worden overeenkomstig de bepalingen van deze wet erkend en ten
uitvoer gelegd.

Artikel 1:3 (beginsel erkenning Nederlandse strafvonnissen)

In Nederland gedane rechterlijke uitspraken kunnen overeenkomstig de
bepalingen van deze wet worden gezonden aan een andere lidstaat van de
Europese Unie met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar.

HOOFDSTUK 2. VRIJHEIDSBENEMENDE SANCTIES

AFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2:1 (toepassingsbereik)

Dit hoofdstuk is van toepassing op rechterlijke uitspraken waarbij aan
de veroordeelde een vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd die voor
tenuitvoerlegging vatbaar is.

Artikel 2:2 (bevoegde autoriteit)

1. Onze Minister is bevoegd tot erkenning van een van de uitvaardigende
lidstaat ontvangen rechterlijke uitspraak, met het oog op
tenuitvoerlegging in Nederland. 

2. Onze Minister is bevoegd tot toezending van een Nederlandse
rechterlijke uitspraak aan de uitvoerende lidstaat, met het oog op de
erkenning en tenuitvoerlegging aldaar.

AFDELING 2. ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING VAN BUITENLANDSE RECHTERLIJKE
UITSPRAKEN IN NEDERLAND 

§ 1. Voorwaarden voor erkenning

Artikel 2:3 (voorwaarden voor erkenning)

Een in de uitvaardigende lidstaat gedane rechterlijke uitspraak kan
worden erkend en ten uitvoer gelegd in Nederland indien:

a. de veroordeelde zich in de uitvaardigende lidstaat of in Nederland
bevindt; en

b. Onze Minister heeft ingestemd met de toezending van de rechterlijke
uitspraak, tenzij deze instemming niet vereist is; en

c. de veroordeelde heeft ingestemd met de toezending van de rechterlijke
uitspraak, tenzij deze instemming niet vereist is.

Artikel 2:4 (instemming Onze Minister niet vereist)

De instemming van Onze Minister met de toezending van de rechterlijke
uitspraak is niet vereist indien:

a. de veroordeelde Nederlander is en in Nederland zijn vaste woon- of
verblijfplaats heeft;

b. de veroordeelde Nederlander is, geen vaste woon- of verblijfplaats in
Nederland had, maar na invrijheidstelling naar Nederland kan worden
uitgezet als gevolg van een daartoe strekkende beslissing in de
uitvaardigende lidstaat.

Artikel 2:5 (instemming veroordeelde)

De instemming van de veroordeelde met de toezending van de rechterlijke
uitspraak is niet vereist indien:

a. de veroordeelde Nederlander is en in Nederland zijn vaste woon- of
verblijfplaats heeft;

b. de veroordeelde na invrijheidstelling naar Nederland kan worden
uitgezet als gevolg van een daartoe strekkende beslissing in de
uitvaardigende lidstaat;

c. de veroordeelde naar Nederland is gevlucht of teruggekeerd naar
aanleiding van de tegen hem in de uitvaardigende lidstaat ingestelde
strafvervolging of na de veroordeling in die staat.

Artikel 2:6 (verzoek om of instemming met toezending)

Onze Minister kan, al dan niet op verzoek van de veroordeelde, verzoeken
om of instemmen met de toezending van een in een andere lidstaat van de
Europese Unie gedane rechterlijke uitspraak met het oog op de erkenning
en tenuitvoerlegging daarvan in Nederland, indien er sprake is van een
aantoonbare en voldoende binding van de veroordeelde met Nederland. 

§ 2. De beslissing over de erkenning 

Artikel 2:7 (toezending certificaat)

1. De rechterlijke uitspraak wordt door de bevoegde autoriteit van de
uitvaardigende lidstaat vergezeld van een ingevuld certificaat aan Onze
Minister gezonden. Het certificaat is opgesteld overeenkomstig het bij
algemene maatregel van bestuur vastgestelde model. 

2. De toezending kan plaatsvinden per gewone post, telefax of
elektronische post, mits de echtheid van de toegezonden documenten door
Onze Minister kan worden vastgesteld.

3. Indien de rechterlijke uitspraak en het certificaat niet aan Onze
Minister zijn gezonden, worden ze door de geadresseerde onverwijld aan
hem doorgezonden. De geadresseerde stelt de bevoegde autoriteit van de
uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld schriftelijk in kennis. Onze
Minister bevestigt de ontvangst van de aan hem doorgezonden documenten
aan de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat.

Artikel 2:8 (in behandeling nemen certificaat)

1. Onze Minister neemt de rechterlijke uitspraak en het certificaat in
behandeling.

2. Onze Minister kan de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende
lidstaat verzoeken een gewaarmerkt afschrift van de rechterlijke
uitspraak of het origineel van het certificaat over te leggen.

3. Indien het certificaat niet is gesteld in de Nederlandse taal of,
indien Nederland zulks heeft medegedeeld in een bij het
secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie neergelegde
verklaring, in een van de in die verklaring genoemde talen, verzoekt
Onze Minister de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat het
certificaat alsnog te vertalen.

4. Indien het certificaat ontbreekt, onvolledig is of kennelijk niet in
overeenstemming is met de rechterlijke uitspraak, verzoekt Onze Minister
de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat het certificaat
alsnog te overleggen, aan te vullen of te verbeteren.

5. Indien Onze Minister de inhoud van het certificaat ontoereikend acht
om een beslissing te kunnen nemen over de erkenning van de rechterlijke
uitspraak, verzoekt hij, onverwijld na ontvangst van het certificaat, de
bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat om een vertaling van
de rechterlijke uitspraak of de belangrijkste onderdelen ervan in het
Nederlands of in een andere officiële taal van de Europese Unie. Met
het oog op dit verzoek overlegt Onze Minister met de bevoegde autoriteit
van de uitvaardigende lidstaat.

6. Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende
lidstaat op verzoek, onverwijld na ontvangst van het certificaat, op de
hoogte van de in Nederland toepasselijke regels betreffende de
voorwaardelijke invrijheidstelling.

7. Indien Onze Minister van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de
rechterlijke uitspraak in Nederland niet zal bijdragen aan de
maatschappelijke reïntegratie van de veroordeelde, stelt hij de
bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan onverwijld en
met redenen omkleed in kennis. 

Artikel 2:9 (kennisgeving aan veroordeelde)

Indien de veroordeelde zich in Nederland bevindt, stelt Onze Minister
hem door middel van het door de uitvaardigende lidstaat toegezonden
formulier, dat is opgesteld overeenkomstig het bij algemene maatregel
van bestuur vastgestelde model, in kennis van de toezending van het
certificaat en de rechterlijke uitspraak.

Artikel 2:10 (termijn)

1. Onze Minister beslist binnen een termijn van negentig dagen na
ontvangst van het certificaat over de erkenning van de rechterlijke
uitspraak.

2. De beslissing van Onze Minister kan slechts worden uitgesteld:

a. totdat een vertaling beschikbaar is als bedoeld in artikel 2:8, derde
en vijfde lid;

b. totdat binnen redelijke termijn is voldaan aan het verzoek, bedoeld
in artikel 2:8, vierde lid;

c. indien het vanwege uitzonderlijke omstandigheden niet mogelijk is de
termijn, bedoeld in het eerste lid, te halen. 

3.Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende
lidstaat onverwijld in kennis van de uitzonderlijke omstandigheden,
bedoeld in het tweede lid, onder c, en van de tijd die benodigd is om
een beslissing te nemen.

Artikel 2:11 (betrokkenheid rechter; aanpassing sanctie)

1. Tenzij Onze Minister reeds aanstonds van oordeel is dat er gronden
zijn om de erkenning van de rechterlijke uitspraak te weigeren, doet hij
de rechterlijke uitspraak en het certificaat toekomen aan de
advocaat-generaal van het ressortsparket te Arnhem.

2. De advocaat-generaal legt de rechterlijke uitspraak en het
certificaat onverwijld voor aan de bijzondere kamer van het gerechtshof
te Arnhem, bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke
organisatie. De advocaat-generaal dient eventuele opmerkingen bij
voornoemde stukken binnen een termijn van veertien dagen nadat hij de
stukken heeft voorgelegd, in bij de bijzondere kamer van het
gerechtshof.

3. De bijzondere kamer van het gerechtshof beoordeelt:

a. of er gronden zijn om de erkenning van de rechterlijke uitspraak met
toepassing van artikel 2:13, eerste lid, te weigeren;

b. of de ten uitvoer te leggen vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd
voor een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is en zo ja, welk
strafbaar feit dit oplevert; 

c. tot welke aanpassing van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie het
vierde, vijfde of zesde lid aanleiding geeft.

4. Indien de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie een langere duur heeft
dan het voor het desbetreffende feit naar Nederlands recht toepasselijke
strafmaximum, wordt de duur van de vrijheidsbenemende sanctie tot dat
strafmaximum verlaagd.

5. Indien de veroordeelde is overgeleverd onder garantie van
teruglevering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de
Overleveringswet, is het vierde lid niet van toepassing, maar wordt
bezien of de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie overeenkomt met de
sanctie die in Nederland voor het desbetreffende feit zou zijn opgelegd.
Voor zover nodig wordt de sanctie dienovereenkomstig aangepast, waarbij
rekening wordt gehouden met de in de uitvaardigende lidstaat levende
opvattingen omtrent de ernst van het feit.

6. Indien de aard van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie
onverenigbaar is met het Nederlandse recht, wordt de vrijheidsbenemende
sanctie gewijzigd in een straf of maatregel waarin het Nederlandse recht
voorziet en die zoveel mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende
lidstaat opgelegde vrijheidsbenemende sanctie.

7. De aanpassing op grond van het vierde, vijfde of zesde lid houdt in
geen geval een verzwaring van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie
in.

8. De bijzondere kamer van het gerechtshof doet zijn oordeel op grond
van het derde lid, schriftelijk en met redenen omkleed aan Onze Minister
toekomen, binnen een termijn van zes weken nadat de rechterlijke
uitspraak en het certificaat zijn ontvangen.

Artikel 2:12 (beslissing Onze Minister)

1. Onze Minister beslist over de erkenning van de rechterlijke uitspraak
met inachtneming van het oordeel van de bijzondere kamer van het
gerechtshof.

2. Onze Minister kan met de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende
lidstaat een gedeeltelijke erkenning van de rechterlijke uitspraak
overeenkomen voor zover die autoriteit kan aangeven welk deel van de
opgelegde vrijheidsbenemende sanctie door een toepasselijke
weigeringsgrond niet wordt geraakt. Onze Minister kan aan de
gedeeltelijke erkenning de voorwaarde verbinden dat na de
tenuitvoerlegging in Nederland geen verdere tenuitvoerlegging van de
rechterlijke uitspraak in de uitvaardigende lidstaat meer plaatsvindt.

3. Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende
lidstaat onverwijld schriftelijk en met redenen omkleed in kennis van
zijn beslissing op grond van het eerste lid. 

Artikel 2:13 (verplichte weigeringsgronden)

1. De erkenning van de rechterlijke uitspraak wordt geweigerd indien: 

a. het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet
in overeenstemming is met de rechterlijke uitspraak en niet binnen
redelijke termijn aan het verzoek, bedoeld in artikel 2:8, vierde lid,
is voldaan;

b. niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning, bedoeld in artikel
2:3;

c. de veroordeelde ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van
twaalf jaren nog niet had bereikt;

d. de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak onverenigbaar is
met een naar Nederlands recht geldende immuniteit;

e. de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak onverenigbaar is
met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255,
eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering ten grondslag liggende
beginsel;

f. het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd, indien
het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou
zijn;

g. over het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd naar
Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot
uitvoering van de vrijheidsbenemende sanctie naar Nederlands recht zou
zijn verjaard;

h. uit het certificaat blijkt dat: 

1°. de veroordeelde niet in overeenstemming met het recht van de
uitvaardigende lidstaat in persoon of via een naar het nationale recht
bevoegde vertegenwoordiger in kennis is gesteld van zijn recht om de
zaak te betwisten, alsmede van de termijnen waarbinnen dat rechtsmiddel
moet worden aangewend; of

2°. de veroordeelde niet in persoon is verschenen bij de behandeling
ter terechtzitting die tot de rechterlijke uitspraak heeft geleid,
tenzij in het certificaat is vermeld dat de veroordeelde, overeenkomstig
de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat:

- tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht
van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot
de rechterlijke uitspraak heeft geleid of anderszins daadwerkelijk
officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de
behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat
dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in
kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet
ter terechtzitting verschijnt; of 

- op de hoogte was van de voorgenomen behandeling ter terechtzitting en
een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat
heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ter
terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd; of 

- nadat de rechterlijke uitspraak aan hem was betekend en hij
uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure
of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig
te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en
nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening
van de oorspronkelijke uitspraak, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven
dat hij de uitspraak niet betwist of niet binnen de voorgeschreven
termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend; of 

3°.	 de veroordeelde niet in persoon is verschenen, tenzij in het
certificaat is vermeld dat de veroordeelde, na uitdrukkelijk te zijn
geïnformeerd over de behandeling ter terechtzitting en over de
mogelijkheid om in persoon ter terechtzitting aanwezig te zijn,
uitdrukkelijk heeft verklaard afstand te doen van zijn recht op een
mondelinge behandeling en uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij
de zaak niet betwist.

i. de opgelegde sanctie een vrijheidsbenemende maatregel in de sfeer van
de gezondheidszorg betreft die niet ten uitvoer kan worden gelegd
overeenkomstig het Nederlandse recht of binnen de kaders van het
Nederlandse stelsel van gezondheidszorg.

2. De erkenning van de rechterlijke uitspraak wordt niet op grond van
het eerste lid, onderdelen a, b, e en i, geweigerd dan nadat de bevoegde
autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld
hieromtrent inlichtingen te verschaffen.

Artikel 2:14 (facultatieve weigeringsgronden) 

1. De erkenning van de rechterlijke uitspraak kan worden geweigerd
indien: 

a. het feit waarvoor de vrijheidsbenemende sanctie is opgelegd: 

1°. geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied of
buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig
te zijn gepleegd; of

2°. buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd,
terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden
ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd;

b. op het moment van ontvangst van de rechterlijke uitspraak, minder dan
zes maanden van de daarbij opgelegde vrijheidsbenemende sanctie nog ten
uitvoer moeten worden gelegd. 

2. De erkenning van de rechterlijke uitspraak wordt niet op grond van
het eerste lid, onderdeel a, geweigerd dan nadat de bevoegde autoriteit
van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent
inlichtingen te verschaffen.

§ 3. De gevolgen van de erkenning

Artikel 2:15 (tenuitvoerlegging)

1. Nadat de rechterlijke uitspraak is erkend, draagt Onze Minister er
zorg voor dat deze zo spoedig mogelijk, overeenkomstig de regels van het
Nederlandse recht en met inachtneming van de erkenningsbeslissing, ten
uitvoer wordt gelegd.

2. Bij de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie wordt de
door de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in het
certificaat aangegeven tijd die al in detentie is doorgebracht in
mindering gebracht. Eveneens wordt de tijd die in Nederland in detentie
is doorgebracht als gevolg van de toepassing van de voorlopige
maatregelen, bedoeld in de artikelen 2:19 en 2:20, in mindering
gebracht.

Artikel 2:16 (overbrenging)

1. Indien de veroordeelde zich in de uitvaardigende lidstaat bevindt,
komt Onze Minister met de bevoegde autoriteit van die staat het tijdstip
overeen waarop de veroordeelde naar Nederland wordt overgebracht. Dit
tijdstip ligt niet later dan dertig dagen na de beslissing van Onze
Minister tot erkenning van de rechterlijke uitspraak.

2. Indien onvoorziene omstandigheden de overbrenging binnen de termijn,
bedoeld in het eerste lid, verhinderen, vindt de overbrenging plaats
binnen tien dagen nadat deze omstandigheden zijn geëindigd.

Artikel 2:17 (specialiteit)

De veroordeelde wordt in Nederland niet vervolgd, gestraft of op enige
andere wijze in zijn persoonlijke vrijheid beperkt, ter zake van feiten
die vóór het tijdstip van zijn overbrenging zijn begaan en waarvoor
hij niet is overgebracht, tenzij: 

a. de veroordeelde niet binnen vijfenveertig dagen na zijn
invrijheidstelling Nederland heeft verlaten, hoewel hij daartoe de
mogelijkheid had, of de veroordeelde Nederland heeft verlaten, maar er
is teruggekeerd; 

b. de feiten niet zijn bedreigd met een vrijheidsbenemende sanctie; 

c. de strafvervolging niet leidt tot de toepassing van enige maatregel
die de vrijheid beperkt; 

d. het gaat om de tenuitvoerlegging van een andere dan een
vrijheidsbenemende sanctie; 

e. de veroordeelde met de overbrenging heeft ingestemd;

f. de veroordeelde na zijn overbrenging uitdrukkelijk afstand heeft
gedaan van de bescherming op grond van dit artikel; of 

g. daartoe voorafgaand toestemming van de bevoegde autoriteit van de
uitvaardigende lidstaat is verkregen.	

Artikel 2:18 (informatieverplichtingen)

Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende
lidstaat onverwijld in een vorm die toelaat dat het schriftelijk wordt
vastgelegd in kennis van de volgende informatie over de
tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak:

a. het tijdstip waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling van de
veroordeelde ingaat en het tijdstip waarop de proeftijd van de
voorwaardelijke invrijheidstelling afloopt, indien daar in het
certificaat om is gevraagd;

b. het feit dat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbenemende sanctie
is voltooid;

c. een beslissing betreffende gratie of amnestie als gevolg waarvan de
vrijheidsbenemende sanctie niet of niet geheel ten uitvoer wordt gelegd;

d. het feit dat het onmogelijk is om de vrijheidsbenemende sanctie ten
uitvoer te leggen, omdat de veroordeelde niet in Nederland kan worden
gevonden;

e. het feit dat de veroordeelde zich aan de tenuitvoerlegging van de
vrijheidsbenemende sanctie heeft onttrokken.

§ 4. Voorlopige maatregelen

Artikel 2:19 (aanhouding en inverzekeringstelling)

1. De veroordeelde die zich in Nederland bevindt, kan worden
aangehouden, indien er gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat
een vrijheidsbenemende sanctie op grond van dit hoofdstuk in Nederland
ten uitvoer zal worden gelegd.

2. Een verzoek van de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat
dat strekt tot toepassing van het eerste lid en dat is gedaan
voorafgaand aan de toezending van de rechterlijke uitspraak en het
certificaat, kan slechts in overweging worden genomen, indien het een
vermelding bevat van:

a. een zo nauwkeurig mogelijk signalement van de veroordeelde;

b. het strafbare feit waarop de rechterlijke uitspraak betrekking heeft;

c. de vrijheidsbenemende sanctie die is opgelegd;

d. de feiten en omstandigheden waaronder het feit is begaan.

3. Indien de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat een
verzoek heeft gedaan dat strekt tot toepassing van het eerste lid, stelt
Onze Minister het openbaar ministerie met het oog op de uitvoering ervan
op de hoogte.

4. Iedere officier van justitie of hulpofficier van justitie is bevoegd
de aanhouding te bevelen.

5. Na de veroordeelde te hebben gehoord, kan de officier van justitie of
de hulpofficier van justitie bevelen dat de opgeëiste persoon gedurende
drie dagen, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, in
verzekering gesteld zal blijven.

6. Artikel 40 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 2:20 (bewaring)

1. De rechter-commissaris in het arrondissement waar de veroordeelde in
verzekering is gesteld, kan op vordering van de officier van justitie de
bewaring van de veroordeelde bevelen. Alvorens een dergelijk bevel te
geven, hoort de rechter-commissaris zo mogelijk de veroordeelde. 

2. Aan de veroordeelde die overeenkomstig het eerste lid in bewaring
wordt gesteld, wordt, zo hij nog geen raadsman heeft, een raadsman
toegevoegd door het bureau rechtsbijstandvoorziening op last van de
voorzitter van de rechtbank van het arrondissement waar hij zich
bevindt. De officier van justitie geeft de voorzitter onverwijld
schriftelijk kennis dat toevoeging moet plaats hebben. 

Artikel 2:21 (beëindiging bewaring)

1. De veroordeelde wiens bewaring is bevolen, wordt in vrijheid gesteld:

a. indien niet binnen veertien dagen na de dag van de aanhouding de
rechterlijke uitspraak en het certificaat door Onze Minister zijn
ontvangen.

b. zodra zulks door de rechter-commissaris of de officier van justitie
wordt gelast.

2. De bewaring eindigt van rechtswege op het moment dat de
tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak een aanvang neemt.

Artikel 2:22 (opschorting of schorsing van de bewaring)

1. De rechter-commissaris kan ambtshalve, op vordering van de officier
van justitie of op verzoek van de veroordeelde bevelen dat de bewaring
voorwaardelijk wordt opgeschort of geschorst. 

2. De opschorting of schorsing eindigt van rechtswege zodra de officier
van justitie in kennis is gesteld van de beslissing van Onze Minister,
bedoeld in artikel 2:12.

3. Op bevelen tot voorwaardelijke opschorting en schorsing, krachtens
het eerste lid gegeven, zijn de artikelen 80, eerste en derde tot en met
vijfde lid, 81 tot en met 85 en 88 van het Wetboek van Strafvordering
van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2:23 (formaliteiten; tenuitvoerlegging)

1. De krachtens de artikelen 2:19 tot en met 2:22 gegeven bevelen tot
inverzekeringstelling, bewaring dan wel de opschorting, schorsing of
beëindiging van de bewaring worden gedagtekend en ondertekend. De grond
voor uitvaardiging wordt in het bevel vermeld. Aan de veroordeelde op
wie het bevel betrekking heeft, wordt onverwijld een afschrift daarvan
uitgereikt. 

2. De bevelen, bedoeld in het eerste lid, zijn dadelijk uitvoerbaar.
Bevoegd tot het ten uitvoer leggen van deze bevelen zijn de in artikel
141 van het Wetboek van Strafvordering genoemde ambtenaren. Op de
tenuitvoerlegging en de last daartoe zijn de artikelen 564 tot en met
570 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

3. Veroordeelden die overeenkomstig deze wet in verzekering of in
bewaring zijn gesteld worden behandeld als verdachten die krachtens het
Wetboek van Strafvordering aan een overeenkomstige maatregel zijn
onderworpen.

4. Van elke beslissing, genomen krachtens een van de artikelen 2:19 tot
en met 2:22, geeft de officier van justitie onverwijld kennis aan Onze
Minister.

AFDELING 3. ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING VAN NEDERLANDSE RECHTERLIJKE
UITSPRAKEN IN HET BUITENLAND

§ 1. Voorwaarden voor toezending

Artikel 2:24 (voorwaarden voor toezending)

Een Nederlandse rechterlijke uitspraak kan aan de uitvoerende lidstaat
worden gezonden, met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar, indien:

a. de veroordeelde zich in Nederland of in de uitvoerende lidstaat
bevindt; en

b. de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat met de toezending
heeft ingestemd, tenzij deze instemming niet vereist is; en

c. de veroordeelde om de toezending heeft verzocht of daarmee heeft
ingestemd, tenzij deze instemming niet vereist is; en

d. Onze Minister zich ervan heeft vergewist, al dan niet na overleg met
de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat, dat de
tenuitvoerlegging in de uitvoerende lidstaat kan bijdragen aan de
maatschappelijke reïntegratie van de veroordeelde in die staat. 

Artikel 2:25 (instemming bevoegde autoriteit uitvoerende lidstaat)

Toezending van de rechterlijke uitspraak kan zonder de instemming van de
bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat plaatsvinden indien:

a. de veroordeelde onderdaan is van de uitvoerende lidstaat en in de
uitvoerende lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft;

b. de veroordeelde onderdaan is van de uitvoerende lidstaat, geen vaste
woon- of verblijfplaats heeft in die staat, maar na invrijheidstelling
naar die staat kan worden uitgezet als gevolg van een op grond van de
Vreemdelingenwet 2000 aan hem opgelegde verplichting Nederland te
verlaten.

Artikel 2:26 (instemming veroordeelde)

Toezending van de rechterlijke uitspraak kan zonder de instemming van de
veroordeelde plaatsvinden indien:

a. de veroordeelde onderdaan is van de uitvoerende lidstaat en in de
uitvoerende lidstaat zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft;

b. de veroordeelde na invrijheidstelling naar de uitvoerende lidstaat
kan worden uitgezet als gevolg van een op grond van de Vreemdelingenwet
2000 aan hem opgelegde verplichting Nederland te verlaten;

c. de veroordeelde naar de uitvoerende lidstaat is gevlucht of
teruggekeerd naar aanleiding van de tegen hem in Nederland ingestelde
strafvervolging of na de veroordeling in Nederland.

§ 2. Procedure toezending

Artikel 2:27 (mening veroordeelde; bezwaar)

1. Onze Minister stelt de veroordeelde in de gelegenheid zijn mening te
geven over het voornemen om een rechterlijk uitspraak aan de uitvoerende
lidstaat te zenden. Tenzij de mening van de veroordeelde aanleiding
geeft om van het voornemen af te zien, geeft Onze Minister van zijn
voornemen schriftelijk kennis aan de veroordeelde. 

2. Het eerste lid blijft buiten toepassing, indien de veroordeelde zich
niet in Nederland bevindt of zelf om de toezending van de rechterlijke
uitspraak heeft verzocht.

3. De veroordeelde kan binnen veertien dagen na ontvangst van de
kennisgeving tegen het voornemen van Onze Minister een bezwaarschrift
indienen bij de bijzondere kamer van het gerechtshof te Arnhem, bedoeld
in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

4. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend
bezwaarschrift onderzoekt de bijzondere kamer van het gerechtshof of
Onze Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot
de voorgenomen beslissing kan komen. 

5. De veroordeelde wordt bij het onderzoek gehoord, althans opgeroepen.
Indien niet blijkt dat de veroordeelde reeds een raadsman heeft, geeft
de voorzitter aan het bureau rechtsbijstandvoorziening last tot
toevoeging van een raadsman.

6. De artikelen 21 tot en met 25 van het Wetboek van Strafvordering zijn
van overeenkomstige toepassing. 

7. Van zijn beslissing stelt de bijzondere kamer van het gerechtshof
Onze Minister en de veroordeelde schriftelijk in kennis. Acht de
bijzondere kamer van het gerechtshof het bezwaarschrift gegrond, dan
ziet Onze Minister af van de toezending van de rechterlijke uitspraak
aan de uitvoerende lidstaat.

8. Tegen de beslissing van de bijzondere kamer van het gerechtshof staat
geen rechtsmiddel open, anders dan beroep in cassatie in het belang der
wet als bedoeld in artikel 456 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 2:28 (toezending stukken)

1. Onze Minister zendt de rechterlijke uitspraak, vergezeld van een
ingevuld certificaat, rechtstreeks aan de bevoegde autoriteit van de
uitvoerende lidstaat. Het certificaat is opgesteld overeenkomstig het
bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model.

2. Het certificaat is gesteld in de officiële taal of een van de
officiële talen van de uitvoerende lidstaat dan wel, indien die staat
zulks heeft medegedeeld in een bij het secretariaat-generaal van de Raad
van de Europese Unie neergelegde verklaring, in een van de in die
verklaring genoemde talen.

3. Indien niet bekend is welke autoriteit in de uitvoerende lidstaat
bevoegd is tot erkenning, verzoekt Onze Minister hieromtrent om
inlichtingen.

4. De rechterlijke uitspraak en het certificaat worden niet aan twee of
meer lidstaten tegelijkertijd toegezonden.

5. De toezending kan plaatsvinden per gewone post, telefax of
elektronische post, mits de echtheid van de toegezonden documenten door
de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat kan worden
vastgesteld.

6. Op verzoek van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat
stuurt Onze Minister deze een gewaarmerkt afschrift van de rechterlijke
uitspraak dan wel het origineel van het certificaat toe.

7. Op verzoek van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat
draagt Onze Minister zorg voor een vertaling van de rechterlijke
uitspraak of de belangrijkste onderdelen ervan in een van de officiële
talen van de Europese Unie. Met het oog op dit verzoek overlegt Onze
Minister met de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat.

8. Indien de veroordeelde zich in Nederland bevindt, stelt Onze Minister
hem door middel van het formulier, dat is opgesteld overeenkomstig het
bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model, in een taal die
de veroordeelde begrijpt op de hoogte van de beslissing om het
certificaat en de rechterlijke uitspraak toe te zenden aan de
uitvoerende lidstaat. Indien de veroordeelde zich in de uitvoerende
lidstaat bevindt, zendt Onze Minister het formulier aan de bevoegde
autoriteit van die staat. 

Artikel 2:29 (verzoek om voorlopige maatregelen)

1. Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat
verzoeken om de veroordeelde aan te houden of andere maatregelen te
treffen ter voorkoming van zijn vlucht. 

2. Indien het verzoek wordt gedaan voorafgaand aan de toezending van de
rechterlijke uitspraak en het certificaat, bedoeld in artikel 2:28,
bevat het verzoek een vermelding van het strafbare feit waarop de
rechterlijke uitspraak betrekking heeft, de vrijheidsbenemende sanctie
die is opgelegd en een beknopte beschrijving van de feiten en
omstandigheden waaronder het feit is begaan. Het verzoek bevat tevens
een zo nauwkeurig mogelijk signalement van de veroordeelde. Onze
Minister zendt de rechterlijke uitspraak en het certificaat zo spoedig
mogelijk nadat hij het verzoek heeft gedaan, maar in ieder geval binnen
een termijn van zeven dagen na de aanhouding van de veroordeelde of
zoveel eerder als op aangeven van de bevoegde autoriteit van de
uitvoerende lidstaat nodig is, aan de bevoegde autoriteit van de
uitvoerende lidstaat.

Artikel 2:30 (intrekken certificaat)

Onze Minister kan het certificaat intrekken, zolang de tenuitvoerlegging
van de rechterlijke uitspraak in de uitvoerende lidstaat niet is
aangevangen. Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de
uitvoerende lidstaat en de veroordeelde onverwijld schriftelijk en met
redenen omkleed in kennis van zijn beslissing om het certificaat in te
trekken.

§ 3. Gevolgen erkenning

Artikel 2:31 (overbrenging)

1. Indien de veroordeelde zich in Nederland bevindt, komt Onze Minister
met de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat het tijdstip
overeen waarop de veroordeelde naar die staat wordt overgebracht. Dit
tijdstip ligt niet later dan dertig dagen na de beslissing van de
bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat tot erkenning van de
rechterlijke uitspraak.

2. Indien onvoorziene omstandigheden de overbrenging binnen de termijn,
bedoeld in het eerste lid, verhinderen, vindt de overbrenging plaats
binnen tien dagen nadat deze omstandigheden zijn geëindigd.

3. Bij de overbrenging is de bewaking van de veroordeelde opgedragen aan
Nederlandse ambtenaren, die bevoegd zijn alle dienstige maatregelen te
nemen ter beveiliging van de veroordeelde en ter voorkoming van zijn
ontvluchting.

Artikel 2:32 (recht van tenuitvoerlegging)

1. Het recht van tenuitvoerlegging in Nederland van de aan de
uitvoerende lidstaat toegezonden rechterlijke uitspraak, wordt
opgeschort gedurende de periode dat de uitspraak ten uitvoer wordt
gelegd in die staat.

2. Tot tenuitvoerlegging in Nederland kan worden overgegaan, zodra van
de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat bericht is ontvangen
dat de rechterlijke uitspraak geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer is
gelegd.

3. Het recht van tenuitvoerlegging in Nederland eindigt, zodra van de
bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat bericht is ontvangen dat
de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak is voltooid.

Artikel 2:33 (informatieverplichting)

Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat
onverwijld in kennis van iedere beslissing of maatregel die tot gevolg
heeft dat de rechterlijke uitspraak niet langer ten uitvoer kan worden
gelegd.

§ 4. Specialiteit

Artikel 2:34 (specialiteit)

1. Onze Minister kan op verzoek van de bevoegde autoriteit van de
uitvoerende lidstaat toestemming verlenen voor de vervolging,
bestraffing of het op enige andere wijze in de persoonlijke vrijheid
beperken van de veroordeelde in die staat, ter zake van feiten die
vóór het tijdstip van de overbrenging van de veroordeelde zijn begaan
en waarvoor hij niet is overgebracht.

2. Onze Minister geeft de in het eerste lid bedoelde toestemming ten
aanzien van feiten waarvoor krachtens de Overleveringswet overlevering
had kunnen worden toegestaan.

3. Het verzoek kan slechts in overweging worden genomen, indien het de
gegevens, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Overleveringswet,
bevat en is gesteld in de Nederlandse taal of in een van de talen,
genoemd in de verklaring, bedoeld in artikel 2, derde lid, van die wet.
Onze Minister beslist binnen een termijn van dertig dagen na ontvangst
van het verzoek.

AFDELING 4. DOORTOCHT

Artikel 2:35 (doortocht veroordeelden)

1. Veroordeelden die, ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een
rechterlijke uitspraak, van de ene lidstaat van de Europese Unie worden
overgebracht naar de andere lidstaat van de Europese Unie, kunnen met
toestemming van Onze Minister over Nederlands grondgebied worden
vervoerd. 

2. De toestemming van Onze Minister kan worden gegeven op verzoek van de
bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat. Het verzoek gaat
vergezeld van een afschrift van het ingevulde certificaat. Onze Minister
kan de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat verzoeken om
een vertaling van het certificaat in het Nederlands of in een andere
officiële taal van de Europese Unie.

3. Onze Minister beslist binnen een termijn van zeven dagen na ontvangst
van het verzoek of na ontvangst van de vertaling, bedoeld in het tweede
lid.

4. Onze Minister kan de toestemming weigeren in gevallen, waarin de
veroordeelde in Nederland gesignaleerd staat voor strafrechtelijke
doeleinden of ter fine van overlevering aan een andere lidstaat dan die
van bestemming, aan het Internationaal Strafhof of aan een ander
internationaal tribunaal of ter fine van uitlevering aan een derde
staat. 

Artikel 2:36 (uitvoering van het vervoer)

1. Bij vervoer over Nederlands grondgebied wordt de bewaking van de
veroordeelde opgedragen aan Nederlandse ambtenaren, die bevoegd zijn
alle dienstige maatregelen te nemen ter beveiliging van de veroordeelde
en ter voorkoming van zijn ontvluchting.

2. Indien het ten gevolge van bijzondere omstandigheden niet mogelijk is
het vervoer door Nederland zonder onderbreking voort te zetten, kan de
veroordeelde, in afwachting van een passende gelegenheid tot vertrek
naar elders, zo nodig worden opgenomen in een huis van bewaring, op
vertoon van een document waaruit de door Onze Minister verleende
toestemming tot het vervoer blijkt.

3. De kosten verbonden aan het vervoer en de detentie worden in rekening
gebracht bij de uitvaardigende lidstaat.

Artikel 2:37 (vervoer door de lucht)

1. De toestemming van Onze Minister, bedoeld in artikel 2:35, eerste
lid, is niet vereist voor vervoer door de lucht waarbij geen landing op
Nederlands grondgebied wordt gemaakt.

2. In geval van een onvoorziene landing op Nederlands grondgebied kan de
veroordeelde, op verzoek van de hem begeleidende buitenlandse
ambtenaren, voorlopig worden aangehouden krachtens een bevel van een ter
plaatse bevoegde officier of hulpofficier van justitie. Artikel 2:19,
vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. Het vervoer van de voorlopig aangehouden veroordeelde kan worden
voortgezet, zodra Onze Minister daartoe alsnog toestemming verleent. Is
de toestemming na afloop van de termijn van inverzekeringstelling nog
niet verleend, of binnen die termijn geweigerd, dan wordt de
veroordeelde terstond in vrijheid gesteld, behoudens de mogelijkheid van
verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde.

HOOFDSTUK 3.VOORWAARDELIJKE VEROORDELING, VOORWAARDELIJKE
INVRIJHEIDSTELLING EN TAAKSTRAFFEN

AFDELING 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 3:1 (toepassingsbereik)

1. Dit hoofdstuk is van toepassing op rechterlijke uitspraken:

a. waarbij de tenuitvoerlegging van de aan de veroordeelde opgelegde
vrijheidsbenemende sanctie voorwaardelijk is opgeschort;

b. op grond waarvan een vrijheidsbenemende sanctie ten uitvoer is gelegd
en aan de veroordeelde voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend;

c. waarbij of op grond waarvan een verplichting als bedoeld in artikel
3:2 is opgelegd, die door de veroordeelde moet worden nageleefd, bij
gebreke waarvan een vrijheidsbenemende sanctie ten uitvoer kan worden
gelegd.

d. waarbij de oplegging van een sanctie aan de veroordeelde
voorwaardelijk is opgeschort.

2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder rechterlijke
uitspraak mede begrepen een op grond van die uitspraak genomen
beslissing waarbij verplichtingen als bedoeld in artikel 3:2 aan een
veroordeelde zijn opgelegd, voor zover niet uit enige bepaling het
tegendeel volgt.

Artikel 3:2 (soorten verplichtingen)

1. Vatbaar voor erkenning en tenuitvoerlegging in Nederland dan wel
toezending aan een andere lidstaat van de Europese Unie zijn
rechterlijke uitspraken, waarbij of op grond waarvan een of meer van de
volgende verplichtingen zijn opgelegd, die door de veroordeelde
gedurende een proeftijd moeten worden nageleefd of binnen een bepaalde
termijn moeten zijn uitgevoerd:

a. het gebod een bepaalde autoriteit in kennis te stellen van een
verandering van woonplaats of van de plaats waar hij werkt;

b. het gebod zich op bepaalde tijdstippen bij een bepaalde instantie te
melden;

c. het verbod bepaalde locaties, plaatsen of afgebakende gebieden te
betreden;

d. de beperking van het recht om de uitvoerende lidstaat te verlaten;

e. het verbod contact te leggen of te laten leggen met bepaalde personen
of instellingen;

f. het gebod contact te vermijden met bepaalde zaken die door de
veroordeelde zijn gebruikt of kunnen worden gebruikt om een strafbaar
feit te plegen;

g. het gebod de door het strafbare feit veroorzaakte schade te vergoeden
of het bewijs te leveren dat aan die verplichting is voldaan;

h. het gebod samen te werken met de reclassering of met een
maatschappelijke dienst die met verantwoordelijkheden jegens
veroordeelden is belast;

i. het gebod een therapie of ontwenningskuur te ondergaan;

j. de verplichting een taakstraf te verrichten;

k. verplichtingen betreffende het gedrag, de woonplaats, opleiding, de
vrijetijdsbesteding, dan wel verplichtingen die beperkingen op of
voorwaarden inzake de beroepsuitoefening inhouden.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden aangewezen welke andere
verplichtingen dan genoemd in het eerste lid, in Nederland ten uitvoer
kunnen worden gelegd. 

Artikel 3:3 (bevoegde autoriteit)

1. Het openbaar ministerie is bevoegd tot erkenning van een van de
uitvaardigende lidstaat ontvangen rechterlijke uitspraak, met het oog op
tenuitvoerlegging in Nederland. 

2. Het openbaar ministerie is bevoegd tot toezending van een Nederlandse
rechterlijke uitspraak aan de uitvoerende lidstaat, met het oog op de
erkenning en tenuitvoerlegging aldaar.

AFDELING 2. ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING VAN BUITENLANDSE RECHTERLIJKE
UITSPRAKEN IN NEDERLAND

§ 1. Voorwaarden voor erkenning

Artikel 3:4 (voorwaarden voor erkenning)

Een in de uitvaardigende lidstaat gedane rechterlijke uitspraak kan
worden erkend en ten uitvoer gelegd in Nederland indien:

a. de veroordeelde zich in de uitvaardigende lidstaat of in Nederland
bevindt; en

b. het openbaar ministerie heeft ingestemd met de toezending van de
rechterlijke uitspraak, tenzij deze instemming niet vereist is; en

c. de rechterlijke uitspraak geen andere verplichtingen bestrijkt dan
die op grond van artikel 3:2 in Nederland ten uitvoer kunnen worden
gelegd. 

Artikel 3:5 (instemming openbaar ministerie niet vereist)

De instemming van het openbaar ministerie met de toezending van de
rechterlijke uitspraak is niet vereist indien de veroordeelde zijn vaste
woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en in Nederland is
teruggekeerd of wenst terug te keren.

Artikel 3:6 (verzoek om of instemming met toezending)

Het openbaar ministerie kan, al dan niet op verzoek van de veroordeelde,
verzoeken om of instemmen met de toezending van een in een andere
lidstaat van de Europese Unie gedane rechterlijke uitspraak met het oog
op de erkenning en tenuitvoerlegging daarvan in Nederland, indien er
sprake is van een aantoonbare en voldoende binding van de veroordeelde
met Nederland. 

§ 2. De beslissing over de erkenning

Artikel 3:7 (toezending certificaat)

1. De rechterlijke uitspraak wordt door de bevoegde autoriteit van de
uitvaardigende lidstaat vergezeld van een ingevuld certificaat aan het
openbaar ministerie gezonden. Het certificaat is opgesteld
overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde
model. 

2. De toezending kan plaatsvinden per gewone post, telefax of
elektronische post, mits de echtheid van de toegezonden documenten door
het openbaar ministerie kan worden vastgesteld.

3. Indien de rechterlijke uitspraak en het certificaat niet aan het
openbaar ministerie zijn gezonden, worden ze door de geadresseerde
onverwijld aan het openbaar ministerie doorgezonden. De geadresseerde
stelt de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat hiervan
onverwijld schriftelijk in kennis. Het openbaar ministerie bevestigt de
ontvangst van de aan hem doorgezonden documenten aan de bevoegde
autoriteit van de uitvaardigende lidstaat.

Artikel 3:8 (in behandeling nemen certificaat)

1. Het openbaar ministerie neemt de rechterlijke uitspraak en het
certificaat in behandeling.

2. Het openbaar ministerie kan de bevoegde autoriteit in de
uitvaardigende lidstaat verzoeken een gewaarmerkt afschrift van de
rechterlijke uitspraak of het origineel van het certificaat over te
leggen.

3. Indien het certificaat niet is gesteld in de Nederlandse taal of,
indien Nederland zulks heeft medegedeeld in een bij het
secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie neergelegde
verklaring, in een van de in die verklaring genoemde talen, verzoekt het
openbaar ministerie de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat
het certificaat alsnog te vertalen.

4. Indien het certificaat ontbreekt, onvolledig is of kennelijk niet in
overeenstemming is met de rechterlijke uitspraak, verzoekt het openbaar
ministerie de bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat het
certificaat alsnog te overleggen, aan te vullen of te verbeteren.

5. Het openbaar ministerie stelt de bevoegde autoriteit van de
uitvaardigende lidstaat op diens verzoek op de hoogte van de maximumduur
van de vrijheidsbenemende sanctie die op grond van het Nederlandse recht
ten uitvoer kan worden gelegd, indien de veroordeelde de aan hem
opgelegde verplichtingen niet naleeft.

Artikel 3:9 (termijn)

1. Het openbaar ministerie beslist binnen een termijn van zestig dagen
na ontvangst van het certificaat over de erkenning van de rechterlijke
uitspraak.

2. De beslissing van het openbaar ministerie kan slechts worden
uitgesteld:

a. totdat een vertaling beschikbaar is als bedoeld in artikel 3:8, derde
lid;

b. totdat binnen redelijke termijn is voldaan aan het verzoek, bedoeld
in artikel 3:8, vierde lid;

c. indien het vanwege uitzonderlijke omstandigheden niet mogelijk is de
termijn, bedoeld in het eerste lid, te halen. 

3. Het openbaar ministerie stelt de bevoegde autoriteit van de
uitvaardigende lidstaat onverwijld in kennis van de uitzonderlijke
omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, onder c, en van de tijd die
benodigd is om een beslissing te nemen.

Artikel 3:10 (beslissing openbaar ministerie)

1. Het openbaar ministerie erkent de rechterlijke uitspraak en geeft zo
nodig toepassing aan artikel 3:11, tenzij er gronden zijn om de
erkenning te weigeren. 

2. Het openbaar ministerie stelt de bevoegde autoriteit van de
uitvaardigende lidstaat onverwijld schriftelijk en met redenen omkleed
in kennis van zijn beslissing op grond van het eerste lid.

3. Het openbaar ministerie stelt eveneens de veroordeelde schriftelijk
en met redenen omkleed in kennis van zijn beslissing op grond van het
eerste lid. Indien het openbaar ministerie de rechterlijke uitspraak
erkent, stelt het de veroordeelde in kennis van zijn beslissing, nadat
de termijn, bedoeld in artikel 3:14, tweede lid, is verstreken of zoveel
eerder als duidelijk is geworden dat de bevoegde autoriteit van de
uitvaardigende lidstaat het certificaat niet intrekt.

Artikel 3:11 (aanpassing)

1. Indien de aan de veroordeelde opgelegde verplichting, de proeftijd,
de termijn waarbinnen de verplichting moet zijn uitgevoerd dan wel de
vrijheidsbenemende sanctie die ten uitvoer kan worden gelegd indien de
verplichting niet is nageleefd, een langere duur heeft dan de
maximumduur die op grond van het Nederlandse recht is toegestaan,
verlaagt het openbaar ministerie de duur tot dat maximum, met dien
verstande dat in het geval, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, onder b,
de periode waarover in de uitvaardigende lidstaat voorwaardelijke
invrijheidstelling is verleend, niet wordt aangepast.

2. Indien de aard van de aan de veroordeelde opgelegde verplichting, dan
wel de vrijheidsbenemende sanctie die ten uitvoer kan worden gelegd,
indien de verplichting niet is nageleefd, onverenigbaar is met het
Nederlandse recht, past het openbaar ministerie deze zodanig aan dat
tenuitvoerlegging in Nederland mogelijk is op een wijze die zoveel
mogelijk overeenstemt met de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde
verplichting dan wel vrijheidsbenemende sanctie.

3. De aanpassing op grond van dit artikel houdt in geen geval een
verzwaring van de in de uitvaardigende lidstaat opgelegde verplichting,
de proeftijd, de termijn waarbinnen de verplichting moet zijn uitgevoerd
dan wel de vrijheidsbenemende sanctie in.

Artikel 3:12 (verplichte weigeringsgronden)

1. Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de rechterlijke
uitspraak indien:

a. het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet
in overeenstemming is met de rechterlijke uitspraak en niet binnen
redelijke termijn aan het verzoek, bedoeld in artikel 3:8., vierde lid,
is voldaan;

b. niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning, bedoeld in artikel
3:4;

c. de veroordeelde ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van
twaalf jaren nog niet had bereikt;

d. de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak onverenigbaar is
met een naar Nederlands recht geldende immuniteit;

e. de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak onverenigbaar is
met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255,
eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering ten grondslag liggende
beginsel;

f. het feit waarop de rechterlijke uitspraak betrekking heeft, indien
het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou
zijn;

g. over het feit waarop de rechterlijke uitspraak betrekking heeft naar
Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot
uitvoering van de opgelegde sanctie naar Nederlands recht zou zijn
verjaard;

h. uit het certificaat blijkt dat:

1°. de veroordeelde niet in overeenstemming met het recht van de
uitvaardigende lidstaat in persoon of via een naar het nationale recht
bevoegde vertegenwoordiger in kennis is gesteld van zijn recht om de
zaak te betwisten, alsmede van de termijnen waarbinnen dat rechtsmiddel
moet worden aangewend; of

2°. de veroordeelde niet in persoon is verschenen bij de behandeling
ter terechtzitting die tot de rechterlijke uitspraak heeft geleid,
tenzij in het certificaat is vermeld dat de veroordeelde, overeenkomstig
de procedurevoorschriften van de uitvaardigende lidstaat:

- tijdig en in persoon is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht
van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot
de rechterlijke uitspraak heeft geleid of anderszins daadwerkelijk
officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de
behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat
dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in
kennis is gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet
ter terechtzitting verschijnt; of 

- op de hoogte was van de voorgenomen behandeling ter terechtzitting en
een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat
heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en dat die advocaat ter
terechtzitting zijn verdediging heeft gevoerd; of 

- nadat de rechterlijke uitspraak aan hem was betekend en hij
uitdrukkelijk was geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure
of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig
te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en
nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening
van de oorspronkelijke uitspraak, uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven
dat hij de uitspraak niet betwist of niet binnen de voorgeschreven
termijn verzet of hoger beroep heeft aangetekend; of 

3°. de veroordeelde niet in persoon is verschenen, tenzij in het
certificaat is vermeld dat de veroordeelde, na uitdrukkelijk te zijn
geïnformeerd over de behandeling ter terechtzitting en over de
mogelijkheid om in persoon ter terechtzitting aanwezig te zijn,
uitdrukkelijk heeft verklaard afstand te doen van zijn recht op een
mondelinge behandeling en uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven dat hij
de zaak niet betwist.

i. de aan de veroordeelde opgelegde verplichting een medische of
therapeutische behandeling betreft die niet ten uitvoer kan worden
gelegd overeenkomstig het Nederlandse recht of binnen de kaders van het
Nederlandse stelsel van gezondheidszorg.

2. Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de rechterlijke
uitspraak niet op grond van het eerste lid, onderdelen a, b, e en i, dan
nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de
gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.

Artikel 3:13 (facultatieve weigeringsgronden) 

1. Het openbaar ministerie kan de erkenning van de rechterlijke
uitspraak weigeren indien: 

a. het feit waarvoor de sanctie is opgelegd: 

1°. geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied of
buiten Nederland aan boord van een Nederlands vaartuig of luchtvaartuig
te zijn gepleegd; of

2°. buiten het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat is gepleegd, 

terwijl naar Nederlands recht geen vervolging zou kunnen worden
ingesteld indien het feit buiten Nederland zou zijn gepleegd;

b. de opgelegde taakstraf een kortere duur heeft dan tachtig uren, dan
wel de opgelegde verplichting of de proeftijd een kortere duur heeft dan
zes maanden.

2. Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de rechterlijke
uitspraak niet op grond van het eerste lid, onderdeel a, dan nadat de
bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is
gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.

§ 3. De gevolgen van de erkenning

Artikel 3:14 (tenuitvoerlegging)

1. Nadat de rechterlijke uitspraak is erkend, draagt het openbaar
ministerie er zorg voor dat deze zo spoedig mogelijk, overeenkomstig de
regels van het Nederlandse recht en met inachtneming van de
erkenningsbeslissing, ten uitvoer wordt gelegd. 

2. Met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak wordt niet
begonnen dan nadat tien dagen zijn verstreken na de kennisgeving aan de
bevoegde autoriteit in de uitvaardigende lidstaat, bedoeld in artikel
3:10, tweede lid, tenzij deze autoriteit vóór het verstrijken van deze
termijn heeft aangegeven het certificaat niet in te trekken.

3. Voor zover de opdracht hiertoe niet reeds uit de rechterlijke
uitspraak voortvloeit, kan het openbaar ministerie aan een krachtens
algemene maatregel van bestuur aangewezen reclasseringsinstelling
opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de aan de
veroordeelde opgelegde verplichtingen en hem ten behoeve daarvan te
begeleiden. 

4. De proeftijd vangt aan op de dag van de kennisgeving, bedoeld in
artikel 3:10, derde lid. De proeftijd wordt verkort met de tijd dat deze
in de uitvaardigende lidstaat heeft gelopen. 

5. In afwijking van artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht is de
rechtbank in het arrondissement waar toezicht wordt gehouden op de
naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen bevoegd tot
het nemen van de in dat artikel genoemde beslissingen. In afwijking van
artikel 14g, derde lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafrecht is
tot behandeling van de vordering bevoegd de rechtbank in het
arrondissement waar toezicht wordt gehouden op de naleving van de aan de
veroordeelde opgelegde verplichtingen.

6. In afwijking van artikel 15i, derde lid, eerste volzin, van het
Wetboek van Strafrecht is tot kennisneming van de vordering bevoegd de
rechtbank in het arrondissement waar toezicht wordt gehouden op de
naleving van de aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen.

7. Indien de erkenning ertoe strekt dat een taakstraf ten uitvoer wordt
gelegd, vangt de termijn, bedoeld in artikel 22c, derde lid, van het
Wetboek van Strafrecht, aan op de dag van de kennisgeving, bedoeld in
artikel 3:10, derde lid.

8. In afwijking van de artikelen 22f, derde lid, en 22g, derde lid, van
het Wetboek van Strafrecht wordt het bezwaarschrift ingediend bij de
rechtbank in het arrondissement waar de tenuitvoerlegging van de
taakstraf plaatsvindt.

Artikel 3:15 (tenuitvoerlegging beperkt tot toezicht)

1. De tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak strekt niet verder
dan het houden van toezicht op de naleving van de aan de veroordeelde
opgelegde verplichtingen, indien:

a. de erkenning een rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 3:1,
eerste lid, onder c, betreft en in de uitspraak geen vrijheidsbenemende
sanctie is bepaald die ten uitvoer kan worden gelegd indien een
verplichting niet is nageleefd;

b. de erkenning een rechterlijke uitspraak als bedoeld in artikel 3:1,
eerste lid, onder d, betreft.

2. Indien het openbaar ministerie van oordeel is dat een aan de
veroordeelde opgelegde verplichting niet is nageleefd of de veroordeelde
verdenkt van het plegen van een nieuw strafbaar feit, stelt het openbaar
ministerie de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat daarvan
onverwijld in kennis door middel van het formulier dat is opgesteld
overeenkomstig het bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde
model.

3. Het openbaar ministerie kan de aan de veroordeelde opgelegde
verplichtingen wijzigen of de proeftijd met ten hoogste een jaar
verlengen, indien de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat
aangeeft dat de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, daar aanleiding
tot geeft. 

4. Het openbaar ministerie beëindigt het toezicht op de naleving van de
aan de veroordeelde opgelegde verplichtingen zodra het door de bevoegde
autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in kennis is gesteld van enige
beslissing over de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende sanctie,
omdat de veroordeelde een verplichting niet heeft nageleefd.

5. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde en de
reclasseringsinstelling, belast met het toezicht, zo spoedig mogelijk op
de hoogte van enige beslissing op grond van het derde en vierde lid. 

Artikel 3:16 (beëindiging tenuitvoerlegging in Nederland)

1. Het openbaar ministerie kan de verantwoordelijkheid voor de
tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak overdragen aan de
uitvaardigende lidstaat indien:

a. de veroordeelde zich aan het toezicht op de naleving van de aan hem
opgelegde verplichtingen onttrekt of niet langer zijn vaste woon- of
verblijfplaats in Nederland heeft;

b. in de uitvaardigende lidstaat een nieuwe strafvervolging tegen de
veroordeelde is ingesteld en de bevoegde autoriteit van die staat om de
overdracht heeft verzocht.

2. Het recht van tenuitvoerlegging in Nederland eindigt indien:

a. de rechterlijke uitspraak is erkend, maar het certificaat door de
bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat is ingetrokken;

b. de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging door het openbaar
ministerie is overgedragen aan de uitvaardigende lidstaat in geval van
de toepassing van het eerste lid.

Artikel 3:17 (informatieverplichtingen)

Het openbaar ministerie stelt de bevoegde autoriteit van de
uitvaardigende lidstaat onverwijld in een vorm die toelaat dat het
schriftelijk wordt vastgelegd in kennis van de volgende informatie over
de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak:

a. het feit dat de veroordeelde heeft voldaan aan de aan hem opgelegde
verplichtingen;

b. een beslissing tot wijziging van de aan de veroordeelde opgelegde
verplichtingen;

c. een beslissing over de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende
sanctie, omdat de veroordeelde een verplichting niet heeft nageleefd;

d. een beslissing betreffende gratie of amnestie als gevolg waarvan de
rechterlijke uitspraak niet of niet geheel ten uitvoer wordt gelegd;

e. het feit dat het onmogelijk is om toezicht te houden op de aan de
veroordeelde opgelegde verplichtingen, omdat de veroordeelde niet in
Nederland kan worden gevonden.

AFDELING 3. ERKENNING EN TENUITVOERLEGGING VAN NEDERLANDSE RECHTERLIJKE
UITSPRAKEN IN HET BUITENLAND

§ 1. Voorwaarden voor toezending

Artikel 3:18 (voorwaarden voor toezending)

Een Nederlandse rechterlijke uitspraak kan aan de uitvoerende lidstaat
worden toegezonden, met het oog op de tenuitvoerlegging aldaar, indien
de bevoegde autoriteit van die staat met de toezending heeft ingestemd,
tenzij deze instemming niet vereist is.

Artikel 3:19 (instemming bevoegde autoriteit uitvoerende lidstaat)

Toezending van de rechterlijke uitspraak kan zonder de instemming van de
bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat plaatsvinden, indien de
veroordeelde in de uitvoerende lidstaat zijn vaste woon- of
verblijfplaats heeft en in die staat is teruggekeerd of wenst terug te
keren.

§ 2. Procedure toezending

Artikel 3:20 (toezending stukken)

1. Het openbaar ministerie zendt de rechterlijke uitspraak, vergezeld
van een ingevuld certificaat rechtstreeks aan de bevoegde autoriteit van
de uitvoerende lidstaat. Het certificaat is opgesteld overeenkomstig het
bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde model.

2. Het certificaat is gesteld in de officiële taal of een van de
officiële talen van de uitvoerende lidstaat dan wel, indien die staat
zulks heeft medegedeeld in een bij het secretariaat-generaal van de Raad
van de Europese Unie neergelegde verklaring, in een van de in die
verklaring genoemde talen.

3. Indien niet bekend is welke autoriteit in de uitvoerende lidstaat
bevoegd is tot erkenning van de rechterlijke uitspraak, verzoekt het
openbaar ministerie hieromtrent om inlichtingen.

4. De rechterlijke uitspraak wordt niet aan twee of meer lidstaten
tegelijkertijd toegezonden.

5. De toezending kan plaatsvinden per gewone post, telefax of
elektronische post, mits de echtheid van de toegezonden documenten door
de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat kan worden
vastgesteld.

6. Op verzoek van de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat,
stuurt het openbaar ministerie deze een gewaarmerkt afschrift van de
rechterlijke uitspraak dan wel het origineel van het certificaat toe.

7. Ter gelegenheid van de toezending van het certificaat kan het
openbaar ministerie de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat
verzoeken geïnformeerd te worden over de duur van de vrijheidsbenemende
sanctie die op grond van het recht van de uitvoerend lidstaat ten
uitvoer kan worden gelegd, indien de veroordeelde de aan hem opgelegde
verplichtingen niet naleeft.

Artikel 3:21 (intrekking certificaat)

1. Zolang de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak in de
uitvoerende lidstaat niet is aangevangen, kan het openbaar ministerie
het certificaat intrekken naar aanleiding van:

a. de informatie, bedoeld in artikel 3:20, zevende lid;

b. de kennisgeving betreffende de beslissing van de bevoegde autoriteit
van de uitvoerende lidstaat tot aanpassing van de aan de veroordeelde
opgelegde verplichtingen, de proeftijd, de termijn waarbinnen de
verplichting moet zijn uitgevoerd dan wel de vrijheidsbenemende sanctie
die ten uitvoer kan worden gelegd indien de verplichting niet is
nageleefd.

2. Het openbaar ministerie beslist over de intrekking van het
certificaat binnen een termijn van tien dagen na ontvangst van de
informatie, bedoeld in het eerste lid. Het openbaar ministerie stelt de
bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat en de veroordeelde
onverwijld schriftelijk en met redenen omkleed in kennis van de
beslissing om het certificaat in te trekken.

§ 3. De gevolgen van de erkenning 

Artikel 3:22 (recht van tenuitvoerlegging)

1. Het recht van tenuitvoerlegging in Nederland van de aan de
uitvoerende lidstaat toegezonden rechterlijke uitspraak, wordt
opgeschort gedurende de periode dat de uitspraak ten uitvoer wordt
gelegd in die staat.

2. Tot tenuitvoerlegging in Nederland kan worden overgegaan indien het
openbaar ministerie met de bevoegde autoriteit van de uitvoerende
lidstaat is overeengekomen dat de tenuitvoerlegging verder in Nederland
dient plaats te vinden, omdat:

a. de veroordeelde zich in de uitvoerende lidstaat aan het toezicht op
de naleving van de aan hem opgelegde verplichtingen heeft onttrokken of
niet langer zijn vaste woon- of verblijfplaats in die staat heeft;

b. in Nederland een nieuwe strafvervolging tegen de veroordeelde is
ingesteld.

3. Het recht van tenuitvoerlegging in Nederland eindigt zodra van de
bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat bericht is ontvangen dat
de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak is voltooid.

Artikel 3:23 (informatieverplichting)

Het openbaar ministerie stelt de bevoegde autoriteit van de uitvoerende
lidstaat onverwijld in een vorm die toelaat dat het schriftelijk wordt
vastgelegd in kennis van alle feiten en omstandigheden die tot gevolg
zouden kunnen hebben dat in de uitvoerende lidstaat een beslissing wordt
genomen tot wijziging van de aan de veroordeelde opgelegde
verplichtingen, dan wel een beslissing over de tenuitvoerlegging van een
vrijheidsbenemende sanctie, omdat de veroordeelde een verplichting niet
heeft nageleefd.

HOOFDSTUK 4. WIJZIGING ANDERE WETGEVING

Artikel 4:1 (wijziging Gratiewet)

Aan artikel 4, derde lid, van de Gratiewet wordt een zin toegevoegd,
luidende: Omtrent verzoekschriften om vermindering of kwijtschelding van
straffen bij rechterlijke beslissing van een buitenlandse rechter
opgelegd, waarvan de tenuitvoerlegging met toepassing van artikel 2:15
of artikel 3:14 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging
vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties in Nederland geschiedt,
wordt door Onze Minister, voordat daarop wordt beschikt, het advies
ingewonnen van het gerecht, bedoeld in artikel 2:11, tweede lid,
respectievelijk artikel 3:14, vijfde, zesde of achtste lid van die wet.

Artikel 4:2 (wijziging Overleveringswet)

In artikel 6, derde lid, van de Overleveringswet vervalt «,
overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 11 van het op 21 maart
1983 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de overbrenging van
gevonniste personen (Trb. 1983, 74), of op basis van een ander
toepasselijk verdrag».

Artikel 4:3 (wijziging WETSS 2008)

In artikel 38 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging
strafrechtelijke sancties 2008 wordt «Wet wederzijdse erkenning en
tenuitvoerlegging strafrechtelijke sancties 2008» vervangen door: Wet
wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en
beslissingen tot confiscatie.

Artikel 4:4 (wijziging Wet RO)

Artikel 67, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie komt
te luiden:

2. Deze kamer is voorts belast met de hem opgedragen taken in artikel
43, derde lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen en
de artikelen 2:11, derde lid, en 2:27, vierde lid, van de Wet
wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en
voorwaardelijke sancties.

Artikel 4:5 (wijziging WvSr)

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht wordt een lid toegevoegd,
luidende:

7. In afwijking van het eerste en het tweede lid, kan Onze Minister van
Veiligheid en Justitie bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling
op een eerder tijdstip plaatsvindt in het geval van de tenuitvoerlegging
van een in het buitenland opgelegde vrijheidsstraf in Nederland, indien
de veroordeelde op dat eerdere tijdstip voorwaardelijk in vrijheid zou
zijn gesteld, als de tenuitvoerlegging niet aan Nederland zou zijn
overgedragen. 

B

In artikel 15d, vijfde lid, komt de derde volzin te luiden: In het geval
van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing is
tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die het verlof
tot tenuitvoerlegging, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet
overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen heeft verleend, dan wel de
rechtbank in het arrondissement waar de tenuitvoerlegging van de
vrijheidsstraf plaatsvindt.

C

In artikel 15i, vierde lid, komt de derde volzin te luiden: In het geval
van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing is
tot kennisneming van de vordering bevoegd de rechtbank die het verlof
tot tenuitvoerlegging, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Wet
overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen heeft verleend, dan wel de
rechtbank in het arrondissement waar de tenuitvoerlegging van de
vrijheidsstraf plaatsvindt.

Artikel 4:6 (wijziging WvSv)

Artikel 558, tweede lid, onderdeel c, van het Wetboek van Strafvordering
komt te luiden:

c. straffen of maatregelen opgelegd in een andere lidstaat van de
Europese Unie en in Nederland ten uitvoer te leggen met toepassing van
de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en
beslissingen tot confiscatie en de Wet wederzijdse erkenning en
tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 5:1

Op betekeningen, kennisgevingen en oproepingen gedaan krachtens deze
wet, zijn de artikelen 585 tot en met 590 van het Wetboek van
Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5:2

1. Deze wet treedt in de relatie met de lidstaten van de Europese Unie
in de plaats van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing in relatie tot een andere
lidstaat van de Europese Unie voor zover en voor zolang die lidstaat
niet de maatregelen heeft getroffen die noodzakelijk zijn om te voldoen
aan het kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van de Europese Unie van
27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse
erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot
vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op
tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PbEU L 327) of het
kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 27
november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse
erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het
toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PbEU L 337).

3. Deze wet is niet van toepassing op rechterlijke uitspraken als
bedoeld in artikel 2:1 die voor 5 december 2011 onherroepelijk zijn
geworden. 

4. Deze wet is van toepassing indien de garantie van teruglevering,
bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Overleveringswet, voor de
inwerkingtreding van deze wet is gegeven, maar de teruglevering
plaatsvindt na de inwerkingtreding van deze wet.

Artikel 5:3

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Artikel 5:4

Deze wet wordt aangehaald als: Wet wederzijdse erkenning en
tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties. 

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Veiligheid en Justitie,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1