Tweede Advies Raad van State inzake de Aanpassingswet zbo’s IenM aan de Kaderwet zbo’s
Wijziging van een aantal wetten, houdende regels betreffende zelfstandige bestuursorganen die onder de Minister van Infrastructuur en Milieu ressorteren en enige wijzigingen ter actualisatie, vereenvoudiging en verduidelijking (Aanpassingswet zbo’s IenM aan de Kaderwet zbo’s)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2012D20226, datum: 2012-05-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, minister van Infrastructuur en Milieu (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: J.W.E. Spies, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2012Z09314:
- Indiener: M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, minister van Infrastructuur en Milieu
- Medeindiener: J.W.E. Spies, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-05-15 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-05-30 10:00: Procedurevergadering Infrastructuur en Milieu (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-06-14 12:00: Wijziging van een aantal wetten, houdende regels betreffende zelfstandige bestuursorganen die onder de Minister van Infrastructuur en Milieu ressorteren en enige wijzigingen ter actualisatie, vereenvoudiging en verduidelijking (Aanpassingswet zbo’s IenM aan de Kaderwet zbo’s) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-07-04 10:00: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-07-05 09:00: Stemmingen over aangehouden onderwerpen bij de stemmingen van dinsdag 3 juli en over de onderwerpen op de agenda van woensdag t/m het debat over de Voorjaarsnota 2012 (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W09.10.0355/IV 's-Gravenhage, 27 september 2010 Bij Kabinetsmissive van 20 juli 2010, no.10.002106, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat, mede namens de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van een aantal wetten, houdende regels betreffende zelfstandige bestuursorganen die onder de Minister van Verkeer en Waterstaat ressorteren (Aanpassingswet zbo's VenW aan de Kaderwet zbo's), met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel strekt ertoe zeven zelfstandige bestuursorganen (zbo's) onder de werking van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (hierna: de Kaderwet) te brengen. Het voorziet voorts in enkele wetswijzigingen die verband houden met de opheffing van een aantal zbo's. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de privaatrechtelijk georganiseerde zbo's, de rechtspositie van werknemers, de luchthavencoördinator alsmede de aanvullende regelingen voor de Dienst Wegverkeer (RDW) en de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) met betrekking tot de goedkeuring van de begroting en taakverwaarlozing. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is. 1. Privaatrechtelijk georganiseerde zbo's Het wetsvoorstel verklaart de Kaderwet van toepassing op een aantal zbo's met een privaatrechtelijke rechtsvorm. Het betreft het CBR, de luchthavencoördinator, de Stichting nationale en internationale wegvervoer organisatie (NIWO), het door de minister krachtens artikel 2 van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 aan te wijzen instituut en de door de minister krachtens artikel 29 van de Binnenvaartwet aan te wijzen instellingen of personen. De Afdeling maakt hierover twee opmerkingen. a. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Kaderwet wordt met openbaar gezag alleen bekleed een orgaan van een rechtspersoon, die krachtens publiekrecht is ingesteld. Het tweede lid bepaalt dat, in afwijking van het eerste lid, een orgaan van een rechtspersoon, die krachtens privaatrecht is opgericht, met openbaar gezag kan worden bekleed, mits a) dat bijzonder aangewezen moet worden geacht voor de behartiging van het daarmee te dienen openbaar belang en b) er voldoende waarborgen zijn dat de uitoefening ervan onafhankelijk van de overige bestaande en toekomstige werkzaamheden van die organisatie kan geschieden. In het licht van deze bepaling, waaruit volgt dat privaatrechtelijke vormgeving van een zbo uitzondering is, verdient de keuze voor handhaving van de privaatrechtelijke status van de hiervoor bedoelde zbo's een nadere toelichting. Deze ontbreekt. De Afdeling adviseert daarom alsnog toe te lichten op welke gronden is besloten tot handhaving van de privaatrechtelijke rechtsvorm. b. Voor zover aan de zbo's regelgevende bevoegdheden worden toegekend, zoals bijvoorbeeld de bevoegdheid om tarieven vast te stellen, verdient de bekendmaking van de vast te stellen algemeen verbindende voorschriften de aandacht. Uit artikel 4, aanhef en onder b, van de Bekendmakingswet volgt dat algemeen verbindende voorschriften van zbo's bekend moeten worden gemaakt door plaatsing in de Staatscourant. Geadviseerd wordt in de toelichting te wijzen op deze publicatieverplichting. 2. Rechtspositie werknemers RDW en Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Kaderwet zijn de rechtspositieregels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries, van overeenkomstige toepassing op het personeel in dienst van een zbo dat geen onderdeel uitmaakt van de Staat. Het tweede lid voorziet in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur gedeeltelijk van deze bepaling af te wijken. In zijn rapportage "Zbo's binnen kaders", die de regering als leidraad hanteert bij de besluitvorming over bestaande zbo's, adviseert het Begeleidingsteam Kaderwet zbo's om de rechtspositieregels van het Rijk als uitgangspunt te hanteren voor publiekrechtelijke zbo's die geen onderdeel uitmaken van de Staat. Met het tweede lid van artikel 15 van de Kaderwet is volgens het Begeleidingsteam in het algemeen voldoende flexibiliteit voorhanden om aan specifieke wensen tegemoet te komen. Het adviseert beargumenteerde afwijkingen van artikel 15 bij bestaande eigen rechtspositieregelingen toe te staan om hoge transformatiekosten te voorkomen. In het wetsvoorstel worden de RDW en de LVNL onder de werking van de Kaderwet gebracht, met uitzondering van artikel 15 van die wet. In beide gevallen wordt toegestaan de eigen collectieve arbeidsovereenkomst (cao) te handhaven. Voor zover het de RDW betreft, vermeldt de toelichting hierover dat uit een vergelijking van de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden is gebleken dat de kosten van de eigen cao niet wezenlijk afwijken van de kosten van de rechtspositieregels van het Rijk, maar dat de eigen cao meer mogelijkheden biedt voor een flexibele inzet van personeel (overwerk, werken op zaterdag en op feestdagen), hetgeen voor de taakuitvoering van de RDW van essentieel belang is. Ten aanzien van de LVNL vermeldt de toelichting dat arbeidsmarktoverwegingen aanleiding zijn voor het handhaven van de eigen cao. Het uitvoeren van een meer marktconform arbeidsvoorwaardenbeleid bij de luchtverkeersleiding wordt nodig geacht om verkeersleidingpersoneel te kunnen aantrekken en in dienst te houden. Door Europese ontwikkelingen is de arbeidsmobiliteit vergroot en het aanbod van geschikt verkeersleidingpersoneel is – ook internationaal gezien – schaars, aldus de toelichting. De Afdeling merkt op dat in beide gevallen niet gemotiveerd wordt waarom geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van de in artikel 15, tweede lid, van de Kaderwet geboden mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur gedeeltelijk af te wijken van het algemene kader. De Afdeling adviseert de toelichting op dat punt aan te vullen. 3. Luchthavencoördinator Ingevolge artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 95/93 van de Raad van 18 januari 1993 betreffende de gemeenschappelijke regels voor de toewijzing van "slots" op communautaire luchthavens (hierna: Verordening 95/93) moet de lidstaat die verantwoordelijk is voor een gecoördineerde luchthaven een gekwalificeerde natuurlijke of rechtspersoon benoemen als luchthavencoördinator. Deze coördinator mag voor meer dan één luchthaven worden benoemd. In het voorgestelde artikel 7.3, tweede lid, van de Wet luchtvaart wordt de Kaderwet van toepassing verklaard op de luchthavencoördinator, met uitzondering van een aantal artikelen van die wet. a. Goedkeuring tarieven door de minister Artikel 17 van de Kaderwet bepaalt dat, indien een zbo bevoegd is tot het vaststellen van tarieven, de hoogte van de tarieven de goedkeuring van de minister behoeft. Deze bepaling wordt volgens de toelichting van toepassing uitgesloten, omdat de aangewezen luchthavencoördinator, de Stichting Airport Coordination Netherlands (SACN), geen tarieven voor de toewijzing van slots hanteert. De Afdeling begrijpt dat aan de luchthavencoördinator niet de bevoegdheid is toegekend om tarieven vast te stellen voor zijn werkzaamheden. Aan de voorwaarde voor toepassing van artikel 17 van de Kaderwet wordt derhalve niet voldaan. Nu uit de Kaderwet volgt dat artikel 17 toepassing mist, is het in de Wet luchtvaart uitsluiten van de toepasselijkheid van deze bepaling overbodig. De Afdeling adviseert het voorgestelde artikel 7.3, tweede lid, van de Wet luchtvaart aan te passen, in die zin dat daarin deze van toepassing uitgezonderde bepaling wordt geschrapt. b. Toesturen en goedkeuring van de begroting Een zbo dat geen onderdeel van de Staat is, moet ingevolge artikel 26 van de Kaderwet jaarlijks voor een vast te stellen datum de begroting voor het daaropvolgende jaar aan de minister zenden. Artikel 29 bepaalt dat het besluit tot vaststelling van die begroting de goedkeuring van de minister behoeft en dat de goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Deze begrotingsbepalingen worden van toepassing uitgesloten. De toelichting vermeldt hierover dat de SACN niet door de Nederlandse Staat, maar door een aantal luchtvaartmaatschappijen en luchthavens wordt gefinancierd. De minister heeft daarom volgens de toelichting niet de bevoegdheid de begroting van de SACN al dan niet goed te keuren. Hij dient er enkel op toe te zien dat de financiering niet afhankelijk is van een afzonderlijke partij. Dit om de onafhankelijkheid van de luchthavencoördinator te waarborgen, aldus de toelichting. Artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van Verordening 95/93 schrijft voor dat de lidstaat ervoor zorgt dat de coördinator op een gecoördineerde luchthaven onafhankelijk is, doordat deze functioneel los staat van elke belanghebbende partij. Het systeem voor de financiering van de activiteiten van de coördinator dient zodanig te zijn dat de onafhankelijke status van de coördinator wordt gewaarborgd. Indien de coördinator wordt gefinancierd door belanghebbende partijen, zoals in Nederland thans het geval is, kan toezicht van de minister op de begroting, als onderdeel van het financieringssysteem, naar het oordeel van de Afdeling niet worden gemist. De minister heeft daarmee een instrument om in te grijpen wanneer de beoogde financiering van activiteiten de onafhankelijke positie van de luchthavencoördinator in gevaar brengt. Anders dan de toelichting lijkt te suggereren, kan goedkeuring van de begroting door de raad van toezicht van de SACN daarvoor niet in de plaats worden gesteld. Te minder nu de raad van toezicht blijkt te bestaan uit vertegenwoordigers van de financiers. Gegeven de verantwoordelijkheid van de minister voor het waarborgen van de onafhankelijke status van de luchthavencoördinator, adviseert de Afdeling het voorgestelde artikel 7.3, tweede lid, van de Wet luchtvaart aan te passen, in die zin dat daarin de van toepassing uitgezonderde artikelen 26 en 29 van de Kaderwet worden geschrapt. 4. Aanvullende regelingen RDW en CBR a. Goedkeuring begroting De Kaderwet stelt regels over de indiening en vaststelling van de begroting van zbo's. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Kaderwet behoeft het besluit tot vaststelling van de begroting de goedkeuring van de minister. In aanvulling hierop wordt in de artikelen 4wa en 4ao van de Wegenverkeerswet 1994 bepaald dat, zolang de begroting niet is goedgekeurd, de directie gerechtigd is gedurende ten hoogste de eerste zes maanden van het nieuwe boekjaar voor iedere maand uitgaven te doen ter grootte van 115% van een twaalfde deel van de begroting van het voorafgaande boekjaar. Hiermee wordt blijkens de toelichting beoogd te voorkomen dat onthouding van goedkeuring van de begroting zou leiden tot stagnatie in de operationele bedrijfsvoering. In het geldende artikel 4w, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is een vergelijkbare regeling opgenomen voor het geval de thans vereiste goedkeuring van de begroting door de raad van toezicht van de RDW niet wordt verleend. Het voorgestelde artikel 4wa vervangt deze regeling. Het wijzigt evenwel de toegestane omvang van de uitgaven van een twaalfde deel in 115% van een twaalfde deel van de vorige begroting. Die wijziging wordt niet toegelicht. Het percentage wordt ook niet toegelicht in het kader van het voorgestelde artikel 4ao, dat betrekking heeft op het CBR. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen. b. Taakverwaarlozing Artikel 23 van de Kaderwet stelt regels voor de situatie dat een zbo zijn taken ernstig verwaarloost. De minister heeft in dat geval de bevoegdheid de noodzakelijke voorzieningen te treffen. De voorgestelde artikelen 4x en 4ap van de Wegenverkeerswet 1994 bevatten hierop een aanvulling. Zij zien op de situatie dat de RDW of het CBR aan hen opgedragen taken op het beleidsterrein van een andere minister dan de minister van Verkeer en Waterstaat verwaarlozen. Het voorgestelde artikel 4x van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt dat, indien de RDW een bij of krachtens een andere wet dan deze wet opgedragen taak naar het oordeel van de minister van Verkeer en Waterstaat niet langer naar behoren verricht, de minister van Verkeer en Waterstaat de nodige voorzieningen kan treffen na overleg met de voor die wet eerstverantwoordelijke minister. Ingevolge het geldende artikel 4x, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 kunnen de ministers gezamenlijk bepalen dat de bevoegdheden die met de taak verband houden niet langer aan de RDW toekomen, indien beide ministers tot het oordeel komen dat de RDW die taak niet langer naar behoren verricht. Het voorstel wijzigt derhalve de verhouding tussen de minister van Verkeer en Waterstaat en de voor de uitvoering van de andere wet verantwoordelijke minister. Tussen de beide ministers behoeft geen overeenstemming meer te bestaan over de vraag of de RDW zijn taak verwaarloost en de consequenties van taakverwaarlozing; de minister van Verkeer en Waterstaat komt het oordeel en de beslissing toe. Deze wijziging wordt niet toegelicht. Het voorgestelde artikel 4ap van de Wegenverkeerswet 1994 kent eenzelfde regeling voor het CBR. Hierbij wordt de positie van de minister van Verkeer en Waterstaat evenmin toegelicht. De Afdeling adviseert deze regelingen alsnog toe te lichten, mede in het licht van de verantwoordelijkheid van de andere minister voor uitvoering van de andere wet. 5. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage. De Afdeling advisering geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering betreffende no.W09.10.0355/IV met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft. Aanpassen van de voorgestelde artikelen waarin de Kaderwet van toepassing wordt verklaard op de verschillende privaatrechtelijk georganiseerde zbo's, voor zover daarin de artikelen van de Kaderwet die alleen van toepassing zijn op krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen van toepassing worden uitgezonderd. Deze van toepassing uitgezonderde bepalingen kunnen worden geschrapt. De uitzondering is overbodig, nu uit de Kaderwet zelf volgt welke artikelen van toepassing zijn. In de voorgestelde artikelen 4c, 4x, 4ab, 4ap van de Wegenverkeerswet 1994 de woorden "Onze voor die wetten eerst verantwoordelijke Ministers" vervangen door: Onze Minister(s) wie het aangaat. Aanwijzing 74 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. In het voorgestelde artikel 4ah, derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 "onderdeel l" vervangen door: onderdeel p en "onderdeel a" vervangen door: onderdeel b. In het voorgestelde artikel 4aj van de Wegenverkeerswet "onderdeel m" vervangen door: onderdeel p. In het voorgestelde artikel 7.3, tweede lid, van de Wet luchtvaart schrappen de woorden: voor het luchthaventerrein Schiphol. Per 1 september 2010 is in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Raad van State in verband met de herstructurering van de Raad van State. Sinds die datum kent de Raad van State - naast de al bestaande Afdeling bestuursrechtspraak - een Afdeling advisering. Gelet op de onmiddellijke werking van genoemde wet, worden adviesaanvragen bij de Raad van State van vóór 1 september 2010 na die datum afgedaan door de Afdeling advisering van de Raad van State. Onderscheidenlijk het voorgestelde artikel 4z van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 7.3, tweede lid, van de Wet luchtvaart, artikel 4.1, derde lid van de Wet wegvervoer goederen, artikel 2, tweede lid, van de Wet rijonderricht motorrijtuigen 1993 en artikel 29, eerste lid, van de Binnenvaartwet. Vgl. het voorgestelde artikel 4aa, eerste lid, onder p, van de Wegenverkeerswet. Kamerstukken II 2007/08, 25 268 en 29 362, nr. 46. Het voorgestelde artikel 4a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en het voorgestelde artikel 5.22, tweede lid, van de Wet luchtvaart. Pb. 1993, L 14/1. Hieronder wordt ingevolge artikel 2, onderdeel g, van Verordening nr. 95/93 verstaan: elke luchthaven waarop een luchtvaartmaatschappij of een andere exploitant van vliegtuigen, om te kunnen landen of opstijgen, moet beschikken over een door een coördinator toegewezen slot, met uitzondering van overheidsvluchten, noodlandingen en humanitaire vluchten. Onder "slot" wordt ingevolge artikel 2, onderdeel a, van Verordening nr. 95/93 verstaan: door een coördinator overeenkomstig deze verordening gegeven toestemming om op een welbepaalde datum en tijd de gehele voor de uitvoering van een luchtdienst noodzakelijke luchthaveninfrastructuur op een gecoördineerde luchthaven te gebruiken om te landen of op te stijgen, zoals toegewezen door een coördinator overeenkomstig deze verordening. De SACN wordt gefinancierd door de luchtvaartmaatschappijen met Nederland als thuisbasis (ongeveer 2/3 van de begroting) en de drie gecoördineerde luchthavens (ongeveer 1/3 van de begroting). De RDW is bijvoorbeeld ook belast met taken op het terrein van de Arbeidstijdenwet, het Warenwetbesluit algemene productveiligheid en het Besluit etikettering energiegebruik personenauto's. Vgl. aanwijzing 31 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. PAGE PAGE 6 PAGE I AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........