Inbreng verslag van een schriftelijk overleg t.b.v. de Informele Landbouwraad d.d. 3-5 juni 2012
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2012D22667, datum: 2012-05-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: B. van der Ham, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Ooit D66 kamerlid)
- Mede ondertekenaar: M.E. Haveman-SchĆ¼ssel, adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2012Z09437:
- Indiener: H. Bleker, staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken (2012-2017)
- 2012-05-08 12:00: Landbouw- en Visserijraad d.d. 14 en 15 mei 2012 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (2010-2012)
- 2012-05-16 13:55: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-05-30 12:00: Informele Landbouw- en Visserijraad op 3, 4 en 5 juni 2012 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (2010-2012)
- 2012-06-05 16:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (2010-2012)
- 2013-01-16 13:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (š origineel)
21501-32- Landbouw- en Visserijraad Inbreng verslag van een schriftelijk overleg Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hebben enkele fracties de behoefte enkele vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, ten behoeve van de Informele Landbouwraad d.d. 3-5 juni 2012 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 596) De op 30 mei 2012 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de staatssecretaris bij brief van ā¦ā¦.. 2012 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Van der Ham De adjunct-griffier van de commissie, SchĆ¼ssel Inhoudsopgave I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen van de leden van de VVD-fractie 1 Vragen van de leden van de CDA-fractie 3 Vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie 5 II Antwoord / Reactie van de staatssecretaris I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties Vragen van de leden van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de inzet van het Nederlandse kabinet ten aanzien van de informele Landbouwraad op 3, 4 en 5 juni 2012 in Denemarken en hebben op onderdelen nog enkele vragen en opmerkingen. Het onderwerp van de Landbouwraad is op welke wijze de agri-foodsector bij kan dragen aan een groene transitie van de economie, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Welke rol ziet de staatssecretaris voor de Nederlandse agri-foodsector weggelegd in deze? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Nederlandse land- en tuinbouwsector een belangrijke rol zou moeten spelen in deze transitie, maar dat deze onder druk staat door de steeds meer toenemende aanvullende eisen die vanuit de overheid aan agrariĆ«rs worden gesteld. De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd dat Nederland strengere eisen stelt aan hun landbouwers dan vanuit Europa geformuleerd wordt, waardoor op termijn de concurrentiepositie van de Nederlandse boeren zwakker wordt in vergelijking met de collegaās uit de omringende landen. Deelt de staatssecretaris de analyse van de leden van de VVD-fractie? Zo ja, wat is hij bereid om hieraan te doen? De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet de mening is toegedaan dat de overgang van een economie gebaseerd op fossiele grondstoffen naar een biobased economy een complexe systeeminnovatie vraagt. Een geĆÆntegreerde benadering op systeemniveau is daarom nodig. Wat verstaat de staatssecretaris exact onder een geĆÆntegreerde benadering op systeemniveau? Welke negatieve effecten kan de ontwikkeling van een biobased economy hebben op de voedselvoorziening? Zijn deze te voorkomen? Hoe wordt de verdere ontwikkeling van Climate Smart Agriculture (zowel adaptatie als mitigatie) verder vormgegeven? Hoe kunnen al deze doelstellingen en ontwikkelingen bijdragen aan het verbeteren van productie en mondiale voedselzekerheid, de reductie van emissies en het bereiken van doelen op klimaatgebied? Welke rol speelt het Nederlandse bedrijfsleven hierin? In oktober 2010 zijn de telers via de Circulaire GMO-008-2010 āAanpassingen forfaits entenā geĆÆnformeerd van de nieuw berekende forfaitaire tarieven voor de uitgaven van geĆ«nt plantmateriaal met ingang van het operationeel jaarplan 2011. In oktober 2011 zijn de telers via de Circulaire GMO-016-2011 op de hoogte gesteld van de nieuw berekende forfaitaire tarieven voor de uitgaven van geĆ«nt plantmateriaal met ingang van operationeel jaarplan 2012. Op basis hiervan hebben telers het besluit genomen om hun plantmateriaal massaal te gaan enten in de veronderstelling dat de entkosten voor de helft subsidiabel zouden zijn. Waarom heeft de staatssecretaris besloten om in afwijking van de Circulaires GMO-008-2010 en GMO-016-2011 met terugwerkende kracht van toepassing te doen zijn op operationeel jaarplan 2011? Waarom vorderen landen zoals BelgiĆ« en Duitsland het geld niet terug van de telers? Is hier sprake van een Europees besluit of heeft de staatssecretaris dit eenzijdig besloten? Zo ja, waarom? Het besluit van de staatssecretaris in deze strookt volgens de leden van de VVD-fractie niet met de opvatting ten aanzien van een betrouwbare overheid. Graag een reactie hierop van de staatssecretaris. De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat de staatssecretaris heeft toegezegd minimaal 1% van het budget van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) te reserveren voor steun aan jonge boeren. Waarom vindt de staatssecretaris het nodig om in Europees verband te pleiten voor een minimumpercentage aangezien veel lidstaten al hebben toegezegd het voorstel van de Europese Commissie om maximaal 2% van het GLB-budget te reserveren voor jonge boeren te steunen? De staatssecretaris geeft volgens de leden van de VVD-fractie terecht aan dat de vergroeningsmaatregelen niet mogen leiden tot extra uitvoerings-, controle- en administratieve lasten en dat er ook nog ruimte moet zijn voor lidstaten om zelf te kiezen uit een selectie van mogelijkheden. Wat is op dit punt de krachtsverhouding in de Raad? Welke maatregelen zou de staatssecretaris specifiek voor Nederland willen aanbevelen? Blijft de Raad ook betrokken bij het opzetten van dit ākeuzemenuā? De staatssecretaris heeft tijdens de Landbouwraad van 14 en 15 mei jl. de stap om ācertified sustainable production systemsā in de plannen op te nemen verwelkomd. Wat wordt hieronder precies in Nederland verstaan? De staatssecretaris heeft in dit verband ook benadrukt dat hij het voorstel van de Europese Commissie om 7% van de gronden in eigendom van de boeren braak te leggen teveel vindt en dat het verlaagd moet worden naar 2 ā 3,5%. Waarom heeft de staatssecretaris specifiek gekozen voor dit percentage? Hoe ziet de staatssecretaris de uitvoering van dit eventuele voorstel en de controle hierop voor zich? Waarom heeft hij niet gepleit om deze maatregel volledig van tafel te krijgen? De staatssecretaris heeft in een eerder stadium gevraagd naar een passende maatregel voor de overgangsperiode voor de huidige Less Favoured Areaās (LFAās) die hun status verliezen onder de nieuwe criteria. Welke passende maatregel voorziet de staatssecretaris voor de overgangsperiode? Welke gevolgen heeft dit besluit voor de Nederlandse LFAās? De leden van de VVD-fractie willen niet dat diertransporten beperkt worden met een achturige limiet omdat alleen dat niet bij zal dragen aan een beter dierenwelzijn. De leden van de VVD-fractie vinden dat in deze context er gekeken moet worden naar verbeteringen van het transport, betere naleving van bestaande regels en hulp van lokale slachthuizen. Deze opvatting wordt gedeeld door de Commissie AGRI uit het Europees Parlement. Is de staatssecretaris bereid om het standpunt van de leden van de VVD-fractie alsnog over te nemen en deze ook te verkondigen in de Landbouw- en Visserijraad? Zo nee, waarom niet? Vragen van de leden van de CDA-fractie De leden van de CDA-fractie merken op dat beschikbaarheid van grond en grondstoffen (incl. energie) naast arbeid de grootste uitdaging voor de land- en tuinbouwsector in Nederland zijn. Gericht investeren in verbeteren van (milieu)kwaliteit is gewenst ondermeer in het verwaarden van biomassa (o.a. mest, bermafval), optimaliseren van de mineralenstroom en het reduceren van CO2-emissie. Dit maakt de land- en tuinbouwsector de motor voor de nieuwe groene economie. Welke acties worden hiertoe ondernomen? De landbouw en het platteland kunnen naar mening van de leden van de CDA-fractie bijdragen aan het bereiken van klimaatdoelstellingen en de overgang van het gebruik van fossiele naar hernieuwbare grondstoffen door de productie van biomassa van bijproducten van de voedselproductie. Hoe waarborgt het kabinet de brede blik, zowel vanuit het perspectief van duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen als vanuit het perspectief van voedselzekerheid en coherentie van de verschillende beleidsdisciplines? Op welke wijze wordt verdere ontwikkeling van de Climate Smart Agriculture ondersteund zowel op nationaal, op Europees, als mondiaal vlak? Transitie is nodig naar een meer efficiĆ«nte en gedifferentieerde biomassaproductie, waarbij de productie van biomassa niet ten koste mag gaan van voedselzekerheid. Op welke wijze waarborgt de staatssecretaris dat? Investeringen en innovatie zouden ook in regioās buiten de Europese Unie moeten plaatsvinden. Maar op welk niveau vindt de discussie plaats? In EU-verband lijkt het erop dat Nederland fors voorloopt. Alle goede bedoelingen ten spijt lijkt het erop dat op EU-niveau men niet veel verder komt dan vergroening in de zin van permanent grasland, vruchtwisseling en ecologische zones. Wat is de beleving van de staatssecretaris op dit punt? Is het mogelijk om in het GLB zowel een duurzame leefomgeving als duurzame productiewijze/product na te streven? De leden van de CDA-fractie stellen dat bij de verduurzamingsopgave slim en gedurfd ondernemerschap onmisbaar is en dat naast subsidieregelingen voor innovatie, fiscale maatregelen, de borg- en garantstellingsregelingen en subsidies voor duurzame investeringen ook voortgaande technologie- en kennisontwikkeling die aansluit op de praktijk nodig is. Welke inspanningen levert het kabinet op de genoemde vlakken? Op welke wijze draagt het kabinet bij aan het realiseren van regionale kringlopen in breder perspectief, zoals slimme agrologistiek en nieuwe sectortechnologieĆ«n zoals mestbewerking, waarmee biogas, stroom, water, kunstmest en fosfaat kunnen worden gewonnen uit gewone dierlijke mest en innovatieve ontwikkeling van grasraffinage? Bijvoorbeeld het via bioraffinage eiwitten, vezels en mineralen - zoals fosfaat- winnen uit gras en bijvoorbeeld voor de productie van veevoer, ter vervanging van geĆÆmporteerd sojaschroot. De leden van de CDA-fractie merken op dat bij de genoemde fundamentele belemmeringen die de transitie van de biobased economy in de weg staan, er nog Ć©Ć©n is, te weten de middelrichtlijnen in plaats van de doelrichtlijnen. Bijvoorbeeld bij de Nitraatrichtlijn maakt dit dat een optimale afzet van mineralen van dierlijke oorsprong in Nederland, in wezen de kortste kringloop, nog niet gerealiseerd kan worden. En hoe past het Nederlandse ketenakkoord fosfaatkringloop waarin is vastgelegd om binnen twee jaar de fosfaatkringloop "te sluiten" en een duurzame markt te creĆ«ren voor het toepassen van secundaire fosfaatgrondstoffen in de Europese en mondiale wereld? Ook willen de leden van de CDA-fractie wijzen op de BSE-wetgeving welke benutting van dierlijke eiwitten nog belemmert. Graag een reactie hierop van de staatssecretaris. Deelt de staatssecretaris de mening dat de beleidsvorming over de biobased economy op zowel nationaal, Europees en mondiaal niveau dient plaats te vinden? Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de CDA-fractie dat de Nederlandse kennis van landbouw, watermanagement en voedselproductie beschikbaar dient te komen voor verduurzaming en efficiĆ«ntieverbetering in die delen van de wereld waar de vraag naar voedsel toeneemt? Welke ontwikkelingen vinden nationaal, Europees en mondiaal plaats? Welke acties worden ondernomen ten aanzien van het optimaliseren en verduurzamen van de productie van biomassa in de landbouw, bosbouw, visserij en andere sectoren waarbij biomassaproductie optreedt? Op welke wijze wordt de ontwikkeling van alternatieve manieren om grondstoffen te produceren zonder inzet van grond en biomassa, bijvoorbeeld kunstmatige fotosynthese, gestimuleerd? Welke acties worden nationaal, Europees en mondiaal genomen om de opbrengst per hectare bij landbouwproductie te verhogen en om verspilling bij de oogst en verwerking tegen te gaan? Welke acties worden ondernomen ten aanzien van het sluiten en optimaliseren van kringlopen, waarbij nutriĆ«nten (fosfaat, stikstof) worden behouden, organisch stofgehalte op peil blijft en biomassa benut kan worden voor compostering op zowel nationaal, Europees als mondiaal niveau? Op welke wijze wordt de ontwikkeling van de technologie van bioraffinage, vergassing, pyrolyse en torrefactie gestimuleerd? Welke acties worden ondernomen om de uitputting van gronden, omzetten van bossen naar landbouwgrond, aantasting van biodiversiteit, additionele broeikasgasemissies, negatieve direct en indirecte effecten bij landgebruiksverandering en ontginning van veen te vermijden? Kan de staatssecretaris aangeven waar de discussie op Europees niveau plaatsvindt met als doel te komen tot een goede biomassa van de Europese bodem? Hoever staat het met de heldere en eenduidige duurzaamheidscriteria (a la de Cramer-criteria) voor vaste -, vloeibare- en gasvormige biomassa voor energietoepassingen? Begin 2012 zou de Europese Commissie met voorstellen komen om ook de indirecte landgebruikseffecten mee te nemen in de duurzaamheidsbeoordeling van biobrandstoffen, wat is hiervan de stand van zaken? De leden van de CDA-fractie zijn eveneens voorstander dat duurzaamheid bij biobrandstoffen wordt gecompleteerd door ook indirecte effecten van landgebruik daarin te verdisconteren. Ook de rapportageverplichtingen voor de sociale onderdelen in de richtlijn dienen op een transparante en duidelijke manier te worden vormgegeven. Wat is de stand van zaken? Vragen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen het kabinet er op wijzen dat de Kamer heeft besloten de ontvangen brieven over de biobased economy controversieel te verklaren en het geplande algemeen overleg hierover te annuleren. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren willen dan ook dat het kabinet zich zeer terughoudend opstelt wanneer er in Europees verband over dit onderwerp wordt gesproken. Er mag geen standpunt ingenomen worden, ook niet zoals nu is neergelegd in het fiche over de Mededeling van de Europese Commissie over de bio-economie (Kamerstuk 22 112, nr. 1387). Graag krijgen deze leden een bevestiging van het kabinet dat zij zich inderdaad zal onthouden van een oordeel hierover. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn zeer verheugd dat de Kamer dit onderwerp controversieel heeft verklaard. Want hoewel het kabinet op papier het uitgangspunt neer zet dat de productie van hernieuwbare biotische grondstoffen de voedselzekerheid niet mag aantasten, is dat wel wat er momenteel op grote schaal gebeurt, kan het kabinet dat bevestigen? Bovendien komen, naast de zeer negatieve effecten op de voedselzekerheid, ook de klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen door de grootschalige teelt van biobrandstoffen juist verder buiten bereik, kan het kabinet ook dit bevestigen? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zien een sterke lobby voor biobrandstoffen. Het kabinet heeft steeds stelselmatig alle rapporten die zeggen dat het effect op het klimaat van bijvoorbeeld palmolie als biomassa negatief is genegeerd. Maar het is een feit: we stoten met het gebruik van deze biobrandstof meer broeikasgassen uit dan de bomen kunnen opnemen. Kan het kabinet bevestigen dat de huidige productie van palmolie voor biodiesel ten koste gaat van de (veen)bossen in landen als IndonesiĆ«, wat een groot negatief effect heeft voor de biodiversiteit ten koste van de inkomenspositie van de boeren daar? Dat deze teelt door ontvening en ontbossing bijdraagt aan biodiversiteitsverlies en klimaatverandering? Zo nee, op basis van welke wetenschappelijke inzichten komt het kabinet tot andere conclusies dan dat er momenteel geen duurzaamheidswinst wordt geboekt met de inzet van biomassa? In de mededeling wordt naast de productie van biomassa ook breder gesproken over de over hernieuwbare biotische grondstoffen, zoals voor de productie van veevoer. Is het kabinet bereid te erkennen dat de productie van veevoer een enorm en onhoudbaar beslag legt op de beschikbare landbouwgronden, dat het voor ongeveer een derde van het huidige biodiversiteitsverlies verantwoordelijk is en een grote bijdrage levert aan de opwarming van de aarde, en dat we dit alleen kunnen aanpakken door ons in ieder geval ook te richten op het verminderen van de kwantiteit van het veevoer dat we produceren? Is het kabinet bereid om te erkennen dat ook vooral Nederland daar een grote verantwoordelijkheid in heeft, en dat zij haar veestapel zal moeten verkleinen? De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren zijn blij dat het kabinet haar strategie voor een biobased economy niet meer zal uit kunnen rollen. II Antwoord / Reactie van de staatssecretaris