Advies Raad van State inzake Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op loonbelasting 1964 in verband met stapsgewijze verhoging en koppeling aan de stijging van de levensverwachting van de pensioenleeftijd (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd)
Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op loonbelasting 1964 in verband met stapsgewijze verhoging en koppeling aan de stijging van de levensverwachting van de pensioenleeftijd (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2012D23530, datum: 2012-06-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.P.H. Donner, vicepresident van de Raad van State (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2012Z11087:
- Indiener: H.G.J. Kamp, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: F.H.H. Weekers, staatssecretaris van Financiën
- Volgcommissie: vaste commissie voor Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2012-06-05 13:30: Extra procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2012-06-06 12:30: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-06-11 14:00: Voorstel van wet tot wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op loonbelasting 1964 in verband met stapsgewijze verhoging en koppeling aan de stijging van de levensverwachting van de pensioenleeftijd (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd) (33290) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2012-06-12 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-06-19 13:30: Extra procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2012-06-19 19:30: Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (33290) (eerste termijn kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2012-06-21 09:00: Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (33290) (rest) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2012-06-21 21:50: Einde vergadering: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W12.12.0176/III 's-Gravenhage, 30 mei 2012 Bij Kabinetsmissive van 24 mei 2012, no.12.001210, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met stapsgewijze verhoging en koppeling aan de stijging van de levensverwachting van de pensioenleeftijd (Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd), met memorie van toelichting. Het thans voorliggende voorstel tot verhoging van de leeftijd waarop het pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingaat, is het vierde in een reeks voorstellen dienaangaande. De eerste twee zijn inmiddels ingetrokken, het derde is aanhangig bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal, maar is op verzoek van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangehouden in afwachting van de ontwikkelingen ten aanzien van het thans voorliggende voorstel. Een belangrijke reden voor het indienen van een nieuw voorstel is gelegen in de verslechterde situatie van de overheidsfinanciën voor de komende jaren. De gewijzigde opzet maakt in dat verband deel uit van het op 26 april 2012 gesloten akkoord over de maatregelen die genomen worden om de begroting voor 2013 op orde te brengen en enkele maatregelen met het oog op het op orde brengen van de overheidsfinanciën voor de jaren daarna. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het al aanhangige voorstel betreffen: - in plaats van een verhoging van de AOW-leeftijd met één jaar in 2020 en vervolgens weer een jaar in 2025, vindt vanaf 2013 jaarlijks een verhoging van de AOW-leeftijd plaats, met één of meer maanden. In 2019 is de AOW-leeftijd dan 66 en in 2023 67. Daarna vindt automatische aanpassing van de AOW-leeftijd aan de stijging van de levensverwachting plaats, in stappen van drie maanden. - de mogelijkheid om de AOW-uitkering eerder of later in te laten gaan, vervalt. - de extra verhoging van de AOW-uitkering met jaarlijks 0,6% tot 2028 vervalt. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft reeds in eerdere adviezen het belang onderstreept dat het proces van verhoging van de AOW-leeftijd daadwerkelijk en op korte termijn in gang wordt gezet. De voorgestelde versnelling van de verhoging van de AOW-leeftijd ten opzichte van de eerdere voorstellen kan hieraan een bijdrage leveren. De Afdeling onderschrijft dan ook de strekking van het wetsvoorstel, maar heeft opmerkingen over de uitvoering van de voorgestelde wijze van versnelling, alsmede de mogelijke inkomensgevolgen van met name de invoering van de eerste tranche(s) op zeer korte termijn. Zij gaat tevens in op enkele mogelijke oplossingsrichtingen voor de aanpak van problemen die voortvloeien uit de nu gekozen versnelling van de verhoging van de AOW-leeftijd. De Afdeling is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is. 1. Uitvoering a. Geleidelijke verhoging en uitvoering Geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd in een reeks van stappen kleiner dan een jaar is in de afgelopen jaren meermalen aan de orde geweest. De regering heeft zo'n geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd tot nu toe steeds afgewezen in verband met de grote gevolgen voor de uitvoeringspraktijk van deze wijze van verhoging van de AOW-leeftijd. Verhoging van de AOW-leeftijd in kleine geleidelijke stapjes zou leiden tot hoge uitvoeringskosten, omdat in dat geval voor elk leeftijdscohort een andere AOW-leeftijdsgrens en dus een andere uitvoeringspraktijk zal ontstaan. Een geleidelijke invoering zou volgens de regering voor burgers en bedrijven minder transparant zijn en de complexiteit van een dergelijke wijze van invoering zou leiden tot een toename van geschillen en procedures in de sociale zekerheid (met de daarbij behorende uitvoeringslast). De Afdeling adviseert in de toelichting nader in te gaan op de uitvoeringsaspecten van de thans voorgestelde geleidelijke invoering en daarmee op de vraag of de eerder aangevoerde bezwaren tegen een geleidelijke verhoging inmiddels hun betekenis hebben verloren. b. Aansluiting bij andere regelgeving In de eerdere voorstellen tot verhoging van de AOW-leeftijd zou de eerste stap van die verhoging bovendien pas plaatsvinden met ingang van 1 januari 2020. Op die wijze zouden zowel de overheid als private instellingen (zoals pensioenfondsen en werkgevers) en burgers een ruime gelegenheid hebben voor de noodzakelijke aanpassing van de relevante publieke respectievelijk private regelingen. Aldus zou zo goed mogelijk verzekerd zijn dat de invoering van de verhoging van de AOW-leeftijd soepel zou verlopen. De nu voorgestelde wijze van invoering van een hogere AOW-leeftijd leidt niet alleen tot de eerder gewraakte hoge uitvoeringskosten en complexe aanpassing van regelgeving, maar de desbetreffende maatregelen moeten bovendien al per begin 2013 gereed zijn. Dit betekent dat al op zeer korte termijn maatregelen en voorzieningen getroffen moeten worden om de regelingen voor leeftijdsontslag, de uitkeringen en de pensioenen te doen aansluiten op de nieuwe ingangsdatum voor het AOW-pensioen. Het gaat daarbij om een groot aantal publieke arrangementen, zoals de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet werk en bijstand en fiscale regelgeving (bijvoorbeeld met betrekking tot lijfrenten), en om private arrangementen, zoals aanvullende pensioenregelingen en arbeidsovereenkomsten. De Afdeling constateert dat de Sociale Verzekeringsbank aangeeft dat invoering van voorgestelde geleidelijke invoering per 1 januari 2013 een zeer grote ICT-inspanning vergt. In dit verband vraagt de Afdeling bijzondere aandacht voor de aanpassing van individuele en collectieve arbeidsovereenkomsten. Het is van belang dat de regelingen inzake ontslag vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd aansluiten bij de wijzigingen van de AOW-leeftijd. Ook kan worden gewezen op reeds gesloten beëindigingsovereenkomsten (zoals afvloeiingsregelingen) waarbij is uitgegaan van een pensioenleeftijd van 65 jaar. Verder is het de Afdeling opgevallen dat de aanpassing van het Witteveenkader, net als in het voorstel dat thans bij de Eerste Kamer aanhangig in één keer geschiedt door de pensioenrichtleeftijd in 2014 te verhogen naar 67, maar dat dit niet op overeenkomstige wijze is doorgetrokken naar de regeling ten aanzien van het deelnemingsjarenpensioen. Uit de toelichting wordt niet duidelijk waarom hier niet voor is gekozen. De Afdeling adviseert in de toelichting uiteen te zetten op welke wijze de regering zich voorstelt dat zal zijn gewaarborgd dat de hier bedoelde aansluitingen tijdig en toereikend tot stand zullen zijn gebracht. 2. Inkomensgevolgen Een tijdige, adequate aansluiting van publieke en private regelingen is in het bijzonder daarom van groot belang, omdat bij een gebrekkige aansluiting de verhoging van de AOW-leeftijd voor betrokkenen ingrijpende inkomensgevolgen kan hebben. Anders dan het geval zou zijn bij een eerste verhoging van de AOW-leeftijd in 2020, hebben met name burgers die nu al op relatief korte termijn de leeftijd van 65 jaar bereiken bij de voorgestelde eerste tranches van de verhoging, in 2013 en 2014, weinig of geen gelegenheid zich voor te bereiden op de nieuwe leeftijdgrens. Mede daardoor kan, zoals opgemerkt in de toelichting, de nu voorgestelde verhoging van de leeftijdgrens leiden tot een probleem voor hen die in een financiële situatie verkeren waarin zij (vrijwel) geen mogelijkheden (meer) hebben tot het opvangen van de uitval van inkomen gedurende de desbetreffende maand of maanden. Mede met het oog op deze mogelijke inkomensgevolgen noemt de toelichting enkele 'overgangsregelingen' te weten: het invoeringspad (waarbij gedurende de eerste 3 jaren de AOW-leeftijd met slechts een maand per jaar wordt verhoogd), de introductie van een voorschotfaciliteit en de mogelijkheid van beroep op (bijzondere) bijstand. Deze ‘overgangsregelingen’ bieden echter geen oplossing voor de mogelijke inkomensgevolgen van een gebrekkige aansluiting van regels. De Afdeling merkt het volgende op over deze 'overgangsregelingen'. Invoeringspad In de toelichting wordt gesteld dat de overbruggingsproblemen in zoverre enigszins worden beperkt dat de verhoging van de AOW-leeftijd pas vanaf 2016 in de versnelling komt. Dat geeft hen die pas in of na 2016 de leeftijd bereiken van 65 jaar inderdaad relatief meer gelegenheid om zich voor te bereiden op de leeftijdverhoging en haar financiële consequenties. Maar het onderstreept slechts het bestaan van deze overbruggingsproblemen voor hen die al eerder de leeftijd van 65 jaar bereiken. Voor hen is de tussenliggende tijd namelijk dusdanig kort, dat zij vrijwel geen gelegenheid hebben om zich daarop voor te bereiden, voor zover zij daartoe financieel al in staat zijn. Dit probleem zal zich het meest knellend voordoen voor hen voor wie de AOW het belangrijkste deel van het besteedbaar inkomen uitmaakt. Ook als zij slechts één maand moeten overbruggen, zal dit hun weinig soelaas bieden indien de inkomensbronnen waar zij voor hun 65ste op zijn aangewezen nog steeds weg zullen vallen bij het bereiken van die leeftijd. De overbruggingsproblematiek treft niet ieder die op korte termijn de leeftijd van 65 jaar bereikt gelijkelijk. Naar mag worden aangenomen, zullen zij die zelfstandig actief zijn, in staat zijn de periode waarmee de AOW-leeftijd wordt verhoogd te overbruggen door de betreffende maand(en) te blijven werken en zo in het inkomen te voorzien. Dat geldt ook voor wie nog op de arbeidsmarkt actief zijn, op voorwaarde dat de toepasselijke arbeidsovereenkomsten tijdig zijn aangepast en de werkgever niet tot ontslag overgaat bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Zo nodig moet deze veronderstelling door middel van wettelijke bepalingen worden verzekerd. Voorts neemt de Afdeling aan dat publiekrechtelijke uitkeringen inzake sociale zekerheid tijdig zodanig zullen worden aangepast dat personen die al vóór het bereiken van de leeftijd van 65 jaar een publiekrechtelijke uitkering ontvangen, deze in de overbruggingsperiode zullen blijven ontvangen. Een overbruggingsprobleem doet zich met name voor bij een aantal van hen die in een Vut-regeling of een vergelijkbare regeling zitten, die eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Niet uitgesloten is dat sommigen van hen zich in een zodanige financiële situatie bevinden dat zij in staat zijn om het overbruggingsprobleem zelf op te vangen zonder grote financiële problemen. Dit neemt niet weg dat voor anderen in deze categorie het uitvallen van een of meer maanden AOW-inkomen een substantiële inkomensachteruitgang kan betekenen. Voor wie niet in staat is deze inkomensgevolgen op te vangen, kan dit betekenen dat zij in ernstige financiële problemen geraken. Te denken valt aan hen die tot het bereiken van de AOW-leeftijd lang op niet veel meer dan het minimum zitten en daardoor vrijwel geen financiële reserves hebben kunnen opbouwen, die, zodra zij AOW ontvangen, naast de AOW-uitkering hooguit nog een zeer bescheiden aanvullend pensioen ontvangen. Voor hen is het feit dat de eerstkomende drie jaren de AOW-leeftijd slechts met steeds één maand en niet met twee maanden per jaar wordt verhoogd, geen oplossing voor hun financiële problemen. "Voorschotregeling" Blijkens de toelichting wordt met het oog op de mogelijke inkomensgevolgen gedurende de periode die moet worden overbrugd tussen het voltooien van het 65ste levensjaar en de nieuwe AOW-leeftijd onder andere voorzien in een voorschotregeling. Die benaming is niet terecht. Een voorschot is een betaling vooruitlopend op het verkrijgen van een recht voor hetzelfde bedrag. Daarvan is geen sprake bij het later ingaan van de AOW. Het voorgeschoten bedrag zal dan ook geheel moeten worden terugbetaald. Er is daarom sprake van een – kortdurende - lening. Uit de toelichting maakt de Afdeling op dat het kennelijk de gedachte is dat de voorschotregeling gebaseerd kan worden op artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht en dat de precieze juridische vormgeving van de voorschotfaciliteit in lagere regelgeving zal worden uitgewerkt. Nu het niet gaat om een voorschot maar om een lening, meent de Afdeling echter, met de Sociale Verzekeringsbank, dat artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht geen basis biedt voor de verstrekking van deze lening. Onduidelijk is op welke wettelijke bepaling de bedoelde lagere regelgeving wel zou kunnen worden gebaseerd. De Afdeling adviseert daarom, voor zover nodig, te voorzien in een adequate wettelijke regeling voor de beoogde leningsfaciliteit. In elk geval ware duidelijk te maken wie op deze lening aanspraak kunnen maken. Wat betreft de inhoud van een leningsfaciliteit, merkt de Afdeling op dat een dergelijke regeling uiteraard de overbrugging als zodanig kan faciliteren, maar het probleem van de dekking van het inkomensgat dat ontstaat tot de uitbetaling van de eerste AOW-uitkering slechts kan opschuiven. Immers, het is zeer de vraag of zij die vanwege hun financiële situatie niet in staat zijn om zelf de overbruggingsperiode op te vangen, wél in staat zullen zijn om de lening terug te betalen. Bovendien zijn de daarvoor gestelde terugbetalingstermijnen juist voor de personen om wie het hier gaat bijzonder kort. De Afdeling mist in de toelichting een analyse als hiervoor bedoeld van de populatie waar het om gaat, toegespitst op hen voor wie het invoeringspad tot ernstige of zelfs onoverkomelijke overbruggingsproblemen kan leiden, terwijl zij zich bovendien vanwege de korte termijnen daarop niet kunnen voorbereiden. Evenzo mist zij aandacht voor de vraag hoe reëel het is om juist van hen terugbetaling te verwachten en te verlangen, binnen de daarvoor gestelde krappe termijnen. In verband daarmee mist de Afdeling aandacht voor maatregelen om hen waar nodig tegemoet te komen, bijvoorbeeld met een nader uit te werken kwijtscheldingsbeleid. Bijstand Tenslotte wordt in de toelichting (paragraaf 3.2.3) gewezen op de mogelijkheid om een beroep te doen op algemene bijstand. De toelichting wijst erop dat gemeenten daarbij via de bijzondere bijstand uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen vergoeden. Hierbij geldt een middelen- en vermogenstoets, zij het dat gemeenten daar enige beleidsruimte hebben omdat zij de bijzondere bijstand uit een apart budget betalen. Gelet op de kenmerken van de categorie personen van wie eerder is vastgesteld dat zij in verband met de inkomensgevolgen van de overbruggingsperiode bijzonder aandacht behoeven, is niet op voorhand waarschijnlijk dat deze personen voor bijstand in aanmerking zullen komen. Het gaat immers niet om personen die al op een uitkering waren aangewezen, maar om personen met een kleine vut-uitkering. Vaak is er in die situatie ook een eigen woning, waardoor de vermogenstoets aan een bijstandsuitkering in de weg staat. De Afdeling acht de verwijzing naar de WWB als een 'overgangsregeling' voor de invoering van de hogere AOW-leeftijd meer in het algemeen oneigenlijk. Zij merkt in dit verband allereerst op dat niet verzekerd is dat ieder die daartoe op zichzelf in aanmerking zou komen, ook daadwerkelijk en tijdig (bijzondere) bijstand zal ontvangen. Dit nog daargelaten de bureaucratische vaardigheden die dit vereist, en de uitvoeringslasten die het met zich brengt voor de gemeenten. Het is de Afdeling bovendien, gelet op het kader van artikel 35 van de Wet werk en bijstand, niet op voorhand duidelijk op welke wijze gemeenten met het instrument van de bijzondere bijstand de genoemde overbruggingsproblemen kunnen opvangen en op welke wijze gemeentelijke beleidsruimte kan afdoen aan de ingevolge de Wet werk en bijstand geldende inkomens- en vermogenstoets. Naar het de Afdeling voorkomt, worden bovendien op deze wijze eventuele persoonlijke problemen die voortvloeien uit een maatregel die wordt getroffen in het belang van de financiële huishouding op het niveau van de rijksoverheid afgewenteld op de gemeenten. De Afdeling adviseert het voorstel op het punt van de voorziening voor eventuele inkomensgevolgen nader te bezien. 3. Oplossingsrichtingen Alles bijeen genomen, betekent het voorstel om de verhoging van de AOW-leeftijd al vanaf 2013 in gang te zetten dat op zeer korte termijn op allerlei terreinen, zowel in de publieke als in de private sfeer, aanpassingen zullen moeten worden doorgevoerd. Op dit moment valt nog niet te overzien of deze inderdaad alle op tijd gereed zullen zijn. De toelichting biedt op dat punt geen werkelijk inzicht en duidelijkheid, laat staan zekerheid. Als gezegd, hecht ook de Afdeling groot belang aan het daadwerkelijk en op korte termijn in gang zetten van de verhoging van de AOW-leeftijd. Dat belang en de urgentie daarvan mogen er echter niet aan afdoen dat ook en onverkort recht wordt gedaan aan het vereiste van een zorgvuldige invoering. Dit geldt zeker gegeven de mogelijke inkomensgevolgen van een gebrekkige aansluiting. Tegen die achtergrond verdient de vraag de aandacht of er maatregelen zijn die mogelijk behulpzaam kunnen zijn voor het bereiken van een snellere passende aansluiting van het nieuwe regime op bestaande regelingen. a. Ineenschuiven voorstellen Een eerste mogelijk alternatief voor de aanpak via het voorliggende voorstel, is het ineenschuiven van dit voorstel en het, in punt 1.a al genoemde, bij de Eerste Kamer aanhangige voorstel van wet dat eveneens strekt tot verhoging van de AOW-leeftijd. Dat voorstel is zowel door de Tweede als de Eerste Kamer al uitgebreid behandeld. Bij de behandeling zijn onder andere al veel van de uitvoeringsaspecten die nu opkomen aan de orde geweest. In dat voorstel wordt onder andere de aansluiting van andere wetten op de hogere AOW-leeftijd geregeld. Nu juist ook de problematiek van de aansluiting op bestaande regelgeving de oorzaak van problemen kan zijn, zou overwogen kunnen worden of het voorliggende voorstel niet als een nieuw, zelfstandig voorstel zou kunnen worden opgezet, maar als een voorstel tot aanpassing van het in de Eerste Kamer aanhangige voorstel. Verondersteld dat beide Kamers der Staten-Generaal bereid kunnen worden gevonden in te stemmen met deze handelwijze, zou deze het voordeel hebben dat een voorstel van wet tot aanpassing van overige wetgeving aan de hogere AOW-leeftijd achterwege kan blijven. De aansluiting van bestaande regelingen op de hogere AOW-leeftijd komt daarmee sneller tot stand en geeft daarmee zekerheid met betrekking tot de naadloze aansluiting en duidelijkheid over de consequenties van de voorgestelde leeftijdsverhoging met ingang van 1 januari 2013. b. Machtigingswet Een andere mogelijkheid om de genoemde snelle aansluiting te waarborgen, zou kunnen zijn het in het onderhavige voorstel opnemen van een delegatiebevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur in formele wetgeving opgenomen publieke regelingen aan te passen aan de nieuwe AOW-leeftijd. Daarbij merkt de Afdeling op dat een dergelijke delegatiebepaling sterk geclausuleerd zal moeten worden en duidelijk het karakter van een 'nood'-procedure moet hebben, met dien verstande dat gelijktijdig met de amvb een wetsvoorstel van gelijke strekking bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal aanhangig zou moeten worden gemaakt. c. Latere invoering Indien de tijdige uitvoering en een adequate aansluiting van de eerste tranche van de verhoging op bestaande inkomensregelingen niet voldoende verzekerd kan worden en beide voorgaande oplossingen naar het oordeel van de regering geen bevredigende oplossing daarvoor bieden, zal de mogelijkheid van een beperkt uitstel van de invoering van de eerste tranche onder ogen moeten worden gezien, gegeven de mogelijke inkomensgevolgen van een onvoldoende voorbereiding en uitvoering. Zo zou invoering van de eerste tranche in 2014 alle betrokkenen meer ruimte bieden voor een zorgvuldige invoering. Dit onder de voorwaarde dat die eerste stap dan direct bestaat uit 2 maanden. Uit een budgettair oogpunt lijkt zo'n aanpak niet op voorhand onverantwoord, gezien de voor 2013 geraamde opbrengst van, per saldo, € 145 mln. De Afdeling adviseert de genoemde oplossingsrichtingen voor de problematiek die ontstaat door de nu voorgestelde snellere aansluiting van de bestaande regelingen op de hogere AOW-leeftijd in ogenschouw te nemen. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Kamerstukken II 2009/10, 32 247; Kamerstukken II 2010/11, 32 767. Kamerstukken I 20011/12, 33 046, A. Kamerstukken I 2011/12, 33 046, G. Ziet de Afdeling het goed, dan is het tempo van de verhoging van de AOW-leeftijd feitelijk hoger. Voor wie in december 2013 65 wordt, geldt in 2013 een AOW-leeftijd van 65 jaar en 1 maand. Die leeftijd wordt voor deze groep pas in 2014 bereikt. In 2014 is de AOW-leeftijd echter 65 jaar en twee maanden. Dat betekent dat voor de groep die in december 2013 65 wordt de AOW-leeftijd in feite al 65 jaar en twee maanden is. In latere jaren neemt dit effect in omvang toe. Aldus zal de verhoging tot 66 jaar feitelijk al zijn bereikt per 1 april 2018. Kamerstukken II 2009/10, 32 247, nr. 4, blz. 9. Zie laatstelijk Kamerstukken II 2011/12, 33 046, nr. 6. Kamerstukken II 2009/10, 32 247, nr. 4. Zie ook Kamerstukken 2011/12, 33 046, nr. 6. Kamerstukken II 2009/10, 32 247, nr. 4. Memorie van toelichting paragraaf 4.1. Daartoe zou kunnen worden overwogen om, vanwege de korte invoeringstermijn, te voorzien in een wettelijke bepaling om de aansluiting van individuele en collectieve arbeidsovereenkomsten op de verhoogde AOW-leeftijd te bewerkstelligen. Kamerstukken I 2011/12, 33 046, A. Zie hierover Kamerstukken II 2011/12, 33 046, nr. 9. Ingevolge het Najaarsoverleg 2004 is het onder voorwaarden mogelijk een fiscaal gefaciliteerd 40-deelnemingsjarenpensioen op te bouwen (zie nader paragraaf 3.4.4 van de toelichting). Memorie van toelichting, paragraaf 3.2. Idem. Alsmede het langer doorlopen van de partnertoeslag dan tot nu toe voorzien. In de toelichting (paragraaf 1, slot) wordt vermeld, dat de overige sociale verzekeringen en voorzieningen zullen doorlopen tot de nieuwe AOW-leeftijd. Dit zal in een separaat aanpassingswetsvoorstel worden geregeld. Memorie van toelichting, paragraaf 3.2.2. Memorie van toelichting, paragraaf 4.1. Voor personen met alleen een AOW-uitkering gaat het per maand verhoging om 1/12 deel van hun jaarinkomen, dat in 6 maanden moet worden terugbetaald. Kamerstukken I 2011/12, 33 046, A. Daarbij zou tevens in onderhavige voorstel een grondslag kunnen worden opgenomen om amvb's, gebaseerd op andere wetten, zo nodig in afwijking van die wetten, aan te passen aan de nieuwe AOW-leeftijd. Memorie van toelichting, tabel 3. PAGE 2 AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........