Advies Raad van State inzake Implementatie van de richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel. de bescherming van slachtoffers ervan, en ter vervanging kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PbEU L 101)
Implementatie van de richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel. de bescherming van slachtoffers ervan, en ter vervanging kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PbEU L 101)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2012D26371, datum: 2012-06-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.W. Opstelten, minister van Veiligheid en Justitie
Onderdeel van zaak 2012Z12226:
- Indiener: I.W. Opstelten, minister van Veiligheid en Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-06-19 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-06-21 12:40: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-07-04 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-09-27 14:00: Implementatie van de richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel. de bescherming van slachtoffers ervan, en ter vervanging kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PbEU L 101) (33309) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2013-01-23 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2013-03-27 18:45: Implementatie van de richtlijn 2011/36/EU inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers ervan (33 309) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2013-04-02 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W03.12.0006/II 's-Gravenhage, 2 maart 2012 Bij Kabinetsmissive van 6 januari 2012, no.12.000023, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot implementatie van de richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel, de bescherming van slachtoffers ervan, en ter vervanging van kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PbEU L 101), met memorie van toelichting. Het wetsvoorstel strekt tot implementatie van de richtlijn 2011/36/EU (hierna: de richtlijn), die met name ziet enerzijds op de opsporing, vervolging en bestraffing van de daders van mensenhandel en anderzijds op de bescherming van en bijstand aan slachtoffers van mensenhandel. De richtlijn vervangt kaderbesluit 2002/629/JBZ (hierna: het kaderbesluit), dat eveneens betrekking heeft op de bestrijding van mensenhandel. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de keuze om het strafmaximum van het gronddelict mensenhandel te verhogen en de strafverzwarende omstandigheid te beperken tot kinderen van zestien jaar, alsmede over de implementatie. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is. 1. Strafmaximum gronddelict De richtlijn verplicht lidstaten ertoe mensenhandel, gepleegd tegen een bijzonder kwetsbaar slachtoffer, strenger te bestraffen dan het gronddelict mensenhandel, en wel met een minimum maximumstraf van tien jaren. Deze verplichting wordt geïmplementeerd door in artikel 273f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) het strafmaximum van het gronddelict mensenhandel te verhogen van acht naar tien jaar gevangenisstraf. De voorgestelde verhoging van het strafmaximum in artikel 273f, eerste lid, Sr heeft tot gevolg dat het strafmaximum niet alleen bij mensenhandel met bijzonder kwetsbare slachtoffers, maar eveneens bij het gronddelict als zodanig wordt verhoogd. De Afdeling merkt op dat het gronddelict mensenhandel artikel 273f Sr reeds voldoet aan de minimum maximumstraf zoals wordt vereist door de richtlijn, indien het niet is gepleegd tegen een kind. Dat laat de vrijheid voor lidstaten onverlet om uit te gaan van zwaardere strafmaxima. Nu deze verhoging niet rechtstreeks volgt uit de implementatie van de richtlijn maar voortvloeit uit nationaal beleid, dient de verhoging te worden gemotiveerd. Dit klemt te meer nu in een onlangs bij de Tweede Kamer ingediend wetsvoorstel het strafmaximum voor het gronddelict mensenhandel wordt verhoogd tot twaalf jaar. De Afdeling merkt op dat, nu voor hetzelfde delict verschillende strafmaxima worden voorgesteld, onduidelijk is hoe beide wetsvoorstellen zich tot elkaar verhouden en welk strafmaximum daadwerkelijk wordt beoogd. Consistent overheidsbeleid vergt in dit opzicht eenduidigheid. Volledigheidshalve wijst de Afdeling er verder op dat, gelet op de samenloop tussen beide wetsvoorstellen, dient te worden voorzien in een samenloopbepaling. Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling nader te motiveren waarom het strafmaximum voor het gronddelict mensenhandel wordt verhoogd boven de minimum maximumstraf die de richtlijn eist en zo nodig het wetvoorstel aan te passen. 2. Strafverzwarende omstandigheid Uit artikel 4, tweede lid, juncto artikel 2, zesde lid, van de richtlijn volgt dat onder “bijzonder kwetsbaar slachtoffer” ten minste wordt verstaan een kind (iedere persoon beneden de leeftijd van achttien jaar). Ingevolge het wetsvoorstel blijft mensenhandel gepleegd tegen een kind vallen onder het gronddelict mensenhandel. Alleen indien het slachtoffer van mensenhandel de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, is sprake van een strafverzwarende omstandigheid. De Afdeling merkt op dat met de voorgestelde wijze van implementatie wordt voldaan aan de verplichting om te voorzien in een minimum strafmaximum van tien jaren. De vraag is echter of de keuze om de strafverzwarende omstandigheid te beperken tot kinderen tot zestien jaar, recht doet aan de intentie en de systematiek van de richtlijn om te voorzien in strengere straffen wanneer het slachtoffer een zeer kwetsbaar persoon is. De huidige strafverzwaringsgrond komt voort uit het kaderbesluit waarin in ieder geval van een bijzonder kwetsbaar slachtoffer werd gesproken indien de leeftijd van het slachtoffer lager was dan de seksuele meerderjarigheid volgens de nationale wetgeving. Met de richtlijn wordt deze groep bijzonder kwetsbare slachtoffers verruimd, zodat de groep jongeren in de leeftijd van zestien tot achttien jaar ook als een groep bijzonder kwetsbare slachtoffers wordt gekwalificeerd. Het belang van het verruimen van de strafverzwaringsgrond voor slachtoffers van zestien naar achttien jaar klemt te meer nu mensenhandel met een persoon tot achttien jaar als slachtoffer op grond van het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel eveneens als strafverzwarende omstandigheid wordt aangemerkt. Tegen deze achtergrond adviseert de Afdeling om de strafverzwarende omstandigheid van mensenhandel niet te beperken tot kinderen tot zestien jaar en het wetsvoorstel aan te passen. 3. Implementatie De Afdeling merkt op dat een deel van de verplichtingen die zien op bijstand en ondersteuning aan slachtoffers die voortvloeien uit de richtlijn worden geïmplementeerd door uitvoering in de praktijk. De Afdeling plaatst daarbij in het kader van een volledige en correcte implementatie de volgende kanttekeningen. Met name indien richtlijnbepalingen, blijkens aard, inhoud en strekking, direct of indirect beogen rechten en/of verplichtingen voor particulieren in het leven te roepen, zijn de door het Europese Hof van Justitie aangelegde criteria voor de vorm en middelen strikt. In dat geval moet er sprake zijn van een dwingend normatief kader: het beoogde implementatie-instrument moet voor particulieren duidelijk kenbare, rechtens afdwingbare rechten en verplichtingen kunnen scheppen. Implementatie van de bepalingen door middel van algemeen verbindende voorschriften is dan veelal onontkoombaar. Nu de richtlijn rechten toekent aan slachtoffers van mensenhandel is van belang hoe de voorgestelde wijze van implementatie zich verhoudt tot de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. De Afdeling wijst bijvoorbeeld op artikel 11 van de richtlijn waarin is bepaald dat moet worden voorzien in geschikte en veilige opvang voor slachtoffers. In de toelichting en transponeringstabel komt onvoldoende tot uitdrukking wat het dwingende normatieve kader is voor de opvang van slachtoffers van mensenhandel. Zonder verwijzing naar concrete bepalingen is het normatieve kader voor deze rechten onvoldoende gewaarborgd. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen en het wetsvoorstel zo nodig aan te passen. 4. Voor een redactionele kanttekening verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, (get.) Donner Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.12.0006/II met een redactionele kanttekening die de Afdeling in overweging geeft. In de transponeringstabel bij de toelichting wordt regelmatig vermeld dat een bepaling uit haar aard geen implementatie behoeft. Onverminderd hetgeen de Afdeling heeft opgemerkt in punt 3 van het advies, meent de Afdeling dat, mede gelet op aanwijzing 338, derde lid, Aanwijzingen voor de regelgeving, een dergelijke constatering in de regel een toelichting behoeft. Zij adviseert de toelichting in die zin uit te breiden. Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel, de bescherming van slachtoffers ervan, en ter vervanging van kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PbEU L 101, 15 april 2011). Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel (PbEU L 203, 1 augustus 2002). Artikel 4, tweede lid, van de richtlijn. Artikel I, onderdeel C, van het wetsvoorstel. Artikel I, onderdeel C, van het wetsvoorstel. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de richtlijn geldt voor het gronddelict mensenhandel een minimum maximumstraf van vijf jaren gevangenisstraf. Mede gelet op aanwijzing 331 Aanwijzingen voor de regelgeving. Wetsvoorstel tot partiële wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de aanpassing van het materieel strafrecht aan recente ontwikkelingen (Kamerstukken II 2011/12, 33 185, nrs. 1-3). Artikel 273f, eerste lid, onder 2˚, Wetboek van Strafrecht. Artikel 273f, derde lid, onder 2˚, Wetboek van Strafrecht. Considerans, overweging 12. Artikel 3, tweede lid, onder b, kaderbesluit. Artikel 24 juncto artikel 4 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel (Trb. 2006, 99). Zie artikelen 11, 13, 14 en 16 van de richtlijn. Memorie van toelichting, paragraaf 3, Voorgestelde implementatie. Zie het arrest van het Hof van 30 mei 1991, ' Commissie tegen Duitsland', zaak C-59/89, Jur. 1991, p. I-02607, r.o. 18, en het arrest van 20 mei 1992, 'Commissie tegen Nederland', zaak C-190/90, Jur. 1992, I-3300, r.o. 17). Ingevolge de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie is het niet noodzakelijkerwijs vereist dat richtlijnbepalingen formeel en woordelijk in uitdrukkelijke specifieke bepalingen van nationale regelgeving zijn vervat; naargelang van de inhoud van de richtlijn kan worden volstaan met een algemene juridische context, mits deze daadwerkelijk de volledige toepassing van de richtlijn op voldoende duidelijke en nauwkeurige wijze verzekert,zodat, ingeval de richtlijn rechten voor particulieren in het leven beoogt te roepen, de begunstigden al hun rechten kunnen kennen en deze zo nodig voor de nationale rechterlijke instanties kunnen doen gelden. Advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 27 mei 2011 inzake het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit strategische goederen in verband met de implementatie van richtlijn 2009/43/EG (zaak W15.11.0091/IV). PAGE PAGE 3 PAGE I AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........