[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng schriftelijk overleg inzake het Programma Ondernemerschap Cultuur schets voor de periode 2013-2016

Nieuwe visie cultuurbeleid

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2012D26672, datum: 2012-06-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2012Z10843:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


32 820	Nieuwe visie cultuurbeleid

Nr. 			Verslag van een schriftelijk overleg

Vastgesteld d.d. ..

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben
enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over
een tweetal brieven van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap inzake het Programma Ondernemerschap Cultuur, schets voor de
periode 2013-2016 en cijfers buitenlandse studenten kunstvakonderwijs
(Kamerstuk 32 820, nrs. 57 en 59).

Bij brief van ... heeft de staatssecretaris deze beantwoord. Vragen en
antwoorden zijn hierna afgedrukt. 

 

De voorzitter van de commissie

Van Bochove

Adjunct-griffier van de commissie

Arends

Inhoudsopgave 

I	Vragen en opmerkingen uit de fracties

	1. Inleiding			

	2. Programma Ondernemerschap Cultuur (brief 31 mei 2012)

2.1 Programma Ondernemerschap Cultuur algemeen

2.2 Stimuleren van een geefcultuur

      2.2.1 Actie Communicatie Geven aan Cultuur

      2.2.2 Actie Makelaarsfunctie voor cultuurmecenaat

2.3 Versterken van ondernemerschap 

      2.3.1 Actie Leiderschapsprogramma cultuursector

2.4 Onderzoek en monitor

2.5 Budget

3. Cijfers buitenlandse studenten kunstvakonderwijs 

    (brief 7 juni 2012) 

II	Reactie van de staatssecretaris

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de brieven van de
staatssecretaris. Zij zien aanleiding tot het stellen van enkele vragen.


De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
de brief van de zijde van de regering over het programma Ondernemerschap
Cultuur, schets voor de periode 2013-2016. Voor wat betreft de brief
over buitenlandse studenten in het kunstvakonderwijs willen de
voornoemde leden slechts hun waardering uitspreken voor de opstelling
van het kabinet. 

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de plannen rond het
programma Ondernemerschap Cultuur, schets voor de periode 2013-2016.
Deze leden zijn het eens met de doelstelling van het programma en kunnen
zich grotendeels ook vinden in de concrete acties. De voornoemde leden
waarderen het dat de staatssecretaris zijn toezegging om de Kamer te
informeren over het aandeel buitenlandse studenten die aan het
Nederlandse kunstvakonderwijs is opgeleid, heeft uitgevoerd. Ze hebben
wel nog enkele vragen over deze brieven.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende
stukken. Zij plaatsen hierbij verschillende kanttekeningen en stellen
verscheidene vragen.

2. Programma Ondernemerschap Cultuur (brief 31 mei 2012) 

2.1 Programma Ondernemerschap Cultuur algemeen

De leden van de PvdA-fractie constateren dat er een tegenstrijdigheid
zit tussen de genoemde subdoelen van het programma en de geplande
uitvoering. Het proces van openbare aanbesteding van twee van de
onderdelen van het programma borgt onvoldoende het in de brief gestelde
subdoel: “De branche draagt zoveel mogelijk de verantwoordelijkheid
voor ondersteuning op het gebied van ondernemerschap”. De genoemde
leden zijn met het kabinet van mening dat in het uitvoeren van het
programma de expertise van de branche (sector) van onmisbaar belang is
en verzoeken het kabinet daarom de openbare aanbestedingen samen te
voegen tot Ă©Ă©n traject, onder te brengen in de bestaande sector. Om
het gestelde subdoel optimaal te borgen, verzoeken deze leden het
kabinet met klem hierbij te zoeken naar een manier om dit traject onder
te brengen bij de Federatie van Werkgeversverenigingen in de Cultuur
(FC), waarin alle grote brancheverenigingen zijn verenigd met als
uitgangspunt dat de FC daarin nauw zal samenwerken met
Cultuur-Ondernemen en relevante marktpartijen.  

De FC is reeds betrokken geweest bij de gedachtevorming en ontwikkeling
van een aantal genoemde acties. Afzonderlijke acties van het programma
Ondernemerschap zullen alleen in onderling samenhang structurele
meerwaarde voor de sector opleveren. Door de brancheverenigingen kan de
integrale aanpak in het programma worden geborgd en kunnen de
doelstellingen van het programma breed en duurzaam verankerd worden in
de sector. Graag horen de genoemde leden van het kabinet of en hoe zij
zal ingaan op de hier weergegeven punten. 

De leden van de CDA-fractie merken op dat het hoofddoel van het
programma wordt omschreven als “het ondernemerschap in de culturele
sector te versterken”. Hierbij worden ook de volgende subdoelen
genoemd: het vergroten van kennis van cultuur bij private financiers,
het vergroten van de geef- en investeringsbereidheid, het verbreden van
de financieringsmix en het overdragen van zoveel mogelijk
verantwoordelijkheid voor de ondersteuning aan de branche genoemd. De
genoemde leden kunnen zich in grote lijnen vinden in deze programma’s.
Deze leden vragen echter wel wanneer de staatssecretaris het programma
als een geslaagd project ziet. De staatssecretaris heeft eerder
toegezegd bij de uitvoering van de motie-Biskop inzake het consulteren
van Innovatiecentrum Syntens op het gebied van cultureel ondernemerschap
de positie van ZZP’ers mee te nemen. De voornoemde leden hebben met
instemming geconstateerd dat hierdoor in de plannen de ZZP’er
nadrukkelijk aandacht krijgt, waardoor niet alleen culturele
instellingen in aanmerking komen voor de ondersteuning. De
staatssecretaris geeft in zijn brief wel aan dat ZZP’ers “bij
voorkeur” wel lid moeten zijn van een branchevereniging. Deze leden
vragen of de staatssecretaris kan aangeven wat dit betekent. Betekent
dit dat als er een mogelijkheid is om lid te zijn van een
branchevereniging, dit ook als voorwaarde wordt gesteld? Tevens vragen
deze leden wat dit betekent voor individuele creatieve makers die geen
lid zijn van een branchevereniging.

De leden van de SP-fractie vragen welke betrokkenen en belanghebbenden
uit de cultuursector zijn geraadpleegd om tot de samenstelling van dit
programma te komen. Deze leden vragen dit omdat zij hebben vernomen dat
te weinig is gevraagd hoe instellingen zelf denken over oplossingen. Zij
vragen de staatssecretaris om een reactie op de kritiek vanuit de
sector. Volgens de staatssecretaris gaat het goed met het
ondernemerschap in de cultuursector: er is een groei in
publieksinkomsten, de eigen inkomsten van instellingen stijgen, er
worden meer giften ontvangen en er komt meer geld binnen vanuit
sponsoring. De genoemde leden vragen waarom instellingen dan niet wat
meer tijd wordt gegeven om op de ingeslagen weg verder te gaan en zo het
ondernemerschap verder te ontwikkelen. Deze leden vragen waarom gekozen
is om Ă©n de eigen inkomstennorm Ă©n alle andere eisen naast elkaar te
laten bestaan. Is het niet zo dat veel eisen waar instellingen aan
moeten voldoen in strijd zijn met ondernemerschap, zo vragen zij.
Producties die veel publiek trekken, krijgen bijvoorbeeld een
‘onvoldoende’ omdat ze te commercieel zouden zijn. Deze leden willen
graag een reactie van de staatssecretaris op deze kritiek vanuit het
veld.

Deze leden vragen de staatssecretaris of hij van mening is dat het
redelijk is dat iedere instelling en ieder gezelschap aan dezelfde eigen
inkomensnorm moet voldoen. 

Waarom is er geen onderscheid gemaakt tussen grote, middelgrote en
kleine instellingen/gezelschappen, en gezelschappen met basis in de
Randstad of basis in de regio, zo vragen zij. Het is immers voor een
kleine instelling in de regio veel moeilijker om sponsoren te vinden of
om particuliere giften te verkrijgen. Training en advies, die in het
programma als oplossing worden gepresenteerd, gaan niet de praktijk
veranderen dat particulieren sneller schenken aan grote en bekende
gezelschappen ten koste van de kleine spelers. 

2.2 Stimuleren van een geefcultuur

De leden van de CDA-fractie merken op dat de staatssecretaris aangeeft
dat uit onderzoek van TNS/NIPO blijkt dat het verrichten van
vrijwilligerswerk door bezoekers van culturele instellingen als een
mogelijkheid wordt genoemd om betrokkenheid bij cultuur te tonen.
Daarbij geeft hij aan dat hetzelfde onderzoek uitwijst dat een fiscale
maatregel, die de onkosten van vrijwilligers onbelast laat toevloeien
aan de culturele instelling, hierbij positief kan werken. De voornoemde
leden ondersteunen van harte het idee dat de inzet van vrijwilligerswerk
binnen de culturele sector positief wordt gewaardeerd en gestimuleerd.
Deze leden zijn dan ook teleurgesteld dat de staatssecretaris in het
vervolg van de brief niet terugkomt op de suggestie die uit het
onderzoek naar voren komt. De genoemde leden vragen daarom hoe de
staatssecretaris aankijkt tegen de rol van vrijwilligerswerk in de
culturele sector en de wijze waarop dit mogelijk gestimuleerd kan
worden.

De leden van de SP-fractie constateren dat de brancheorganisatie een
grotere rol gaat spelen en de overheid geleidelijk een stap terug doet.
De voornoemde leden vragen of de staatssecretaris dit verder kan
toelichten. Welke taken en verantwoordelijkheden, die nu bij de overheid
liggen, worden in de toekomst overgenomen door de brancheorganisatie, zo
vragen deze leden. Welke rol blijft de overheid wel spelen ten aanzien
van cultuurbeleid? De voornoemde leden vragen wat de staatssecretaris
gaat ondernemen wanneer er minder vanuit de private sector aan giften
binnenkomt dan nu wordt verwacht. 

2.2.1 Actie Communicatie Geven aan Cultuur

De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van de
plannen rond de communicatie rond “Geven aan Cultuur”. Deze leden
vragen de staatssecretaris wanneer het online platform wordt gelanceerd
en wie daar het initiatief voor neemt. De staatssecretaris geeft aan dat
de communicatiestrategie vanuit verschillende departementen gefinancierd
wordt. De genoemde leden vragen of de staatssecretaris kan aangeven
welke departementen dat zijn, welk departement de leiding neemt en hoe
de financiële bijdrages zijn verdeeld over de departementen. 

Deze leden hebben met goedkeuring geconstateerd dat de staatssecretaris
de mogelijkheden voor een makelaar voor cultuurmecenaat heeft
uitgewerkt. Uit de internetconsultatie blijken bepaalde wensen wat de
samenstelling van de groep van experts betreft. De genoemde leden vragen
of bij de aanbesteding van de makelaarsfunctie deze wensen worden
meegenomen. Daarnaast vragen zij waarom er nu wordt gekozen voor een
tijdelijke makelaarsfunctie. Is dit enkel omdat het programma vier jaar
duurt, of omdat de staatssecretaris vermoedt dat deze functie na die
tijd niet meer nodig zal zijn? Tevens vragen zij onder welke voorwaarden
na vier jaar gekozen kan worden om de makelaarsfunctie voort te zetten.
De training gericht op professioneel ondernemerschap kost €900.000, zo
meldt de staatssecretaris. Dit lijkt deze leden erg veel geld voor een
training die eenmalig ontwikkeld kan worden. Zij vragen of dat niet
goedkoper kan en of een deel van dat budget niet zou kunnen worden
ingezet voor flankerend beleid ondernemerschap.

2.2.2 Actie Makelaarsfunctie voor cultuurmecenaat

De leden van de SP-fractie vragen de staatssecretaris om de in het
programma aangekondigde aanbestedingstrajecten verder toe te lichten.
Hoewel de staatssecretaris in de brief spreekt van de noodzaak om
gebruik te maken van de kennis die in de sector bestaat, blijft de vraag
bestaan in hoeverre dit criterium voldoende is geborgd in
aanbestedingsprocedure. Het risico bestaat dat nieuwe partijen zonder
gedegen kennis van de culturele sector, op basis van andere criteria de
aanbestedingen winnen. De genoemde leden vragen of de staatssecretaris
verdere toelichting op dit punt kan geven. Welke (niet-commerciële)
partijen gaan een rol spelen bij deze aanbesteding?

2.3 Versterken van ondernemerschap 

De leden van de VVD-fractie constateren dat aan de stichting
Cultuur-Ondernemen een opdracht wordt gegeven om een specifiek pakket
aan activiteiten uit te voeren voor ondersteuning van kleine culturele
instellingen en individuele kunstenaars en creatieve makers (zzp’ers)
op het gebied van ondernemerschap. Deze leden vragen hoe de overheid
gaat zorgen dat het uitgebreide takenpakket voor de stichting
Cultuur-Ondernemen niet marktverstorend werkt. Is de staatssecretaris
het met de genoemde leden eens dat in de rest van de goedendoelensector
al een markt bestaat voor dergelijke ondersteuning? De genoemde leden
vinden het positief dat de culturele sector deze vragen definieert voor
zichzelf, omdat dat betekent dat de noodzakelijke cultuuromslag al
doorwerkt in de dagelijkse praktijk. Toch lijkt het er nu op dat
werkelijk nieuwe initiatieven beperkt worden in de ruimte om tot stand
te komen. Deelt de staatssecretaris de vrees van deze leden dat een
uitgebreid takenpakket voor de stichting Cultuur-Ondernemen nieuw
initiatief (op het gebied van advisering en ondersteuning) vanuit de
markt in de weg staat? 

2.3.1 Actie Leiderschapsprogramma cultuursector

De leden van de VVD-fractie vragen wat de verhouding is tussen eigen
bijdrage en bijdrage rijksoverheid voor het Leiderschapsprogramma
cultuursector. Is dat in verhouding tot normale
bijscholingsprogramma’s in andere sectoren? De eigen bijdrage wordt,
indien het om bijscholing gaat, betaald door de werkgever, in dit geval
een rijksgesubsidieerde instelling. Dat hoort bij goed personeelsbeleid.
Maar dat betekent uiteindelijk toch dat de rijksoverheid het hele
programma betaalt? De voornoemde leden vernemen graag de reactie van de
staatssecretaris hierop. 

De leden van de SP-fractie informeren waaruit de bijdrage aan een
Leiderschapsprogramma gaat bestaan. Waarom is er gekozen voor het
uittrekken van geld voor een managementcursus voor directeuren van
gezelschappen en niet voor het ondersteunen van de bestaande verzoeken
van instellingen en creatieve makers om meer tijd te krijgen om zelf de
omslag naar een ander model te kunnen maken, zo vragen zij.

2.4 Onderzoek en monitor

De leden van de VVD-fractie zijn positief over de inzet om monitoring te
faciliteren. Het is ook voor de sector zelf van belang om kerngegevens
in kaart te hebben. De staatssecretaris geeft aan dat dit eigenlijk een
taak is van de sector zelf. De genoemde leden vragen wanneer hij
verwacht dat de sector dit zelf op zich kan nemen. 

2.5 Budget

De leden van de SP-fractie vragen waarom de €3,4 miljoen die dit
Programma Ondernemerschap en Cultuur moet kosten niet wordt ingezet om
de bestaande problemen op te lossen en hiermee het programma overbodig
te maken? Zij vragen of de staatssecretaris kan toelichten hoe het
precies zit met de verschuiving van middelen die in eerste instantie
bedoeld zouden zijn voor flankerend beleid rond de Wwik . Is dit niet
tegenstrijdig met beloften gedaan door de staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, zo vragen zij. Is het waar dat het voorgesteld
budget voor het voorgenomen beleid inzake cultuur en ondernemerschap 
rechtreeks afkomstig is van het budget van het flankerend beleid anno
2011? Zij vragen ook of de staatssecretaris met dit voorstel de
afschaffing van het cultureel beleggen wil compenseren, zo vragen de
voornoemde leden. Is het voorstel van 31 mei 2012 in tegenspraak met het
beleidsvoorstel van het kabinet inzake afschaffing van de Wwik met
betrekking tot het besluit om het budget ‘flankerend beleid’ te
handhaven? De voornoemde leden vragen wat de argumenten van de
staatssecretaris zijn om deze toezegging van de staatssecretaris van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Kamer naast zich neer te leggen.
Zij vragen of de staatssecretaris zich ervan bewust is dat in de komende
tijd met name de creatieve makers en kunstenaars het huidige flankerend
beleid meer dan ooit nodig hebben. Tevens vragen zij of de
staatssecretaris inzicht heeft in de beleidsmatige effectiviteit van
deze voornemens voor de creatieve makers. Hoe is dit cijfermatig
onderbouwd, zo vragen de aan het woord zijnde leden. Waaraan wordt het
budget 2012 (flankerend beleid) besteed? Deze leden vragen of de
staatssecretaris bereid is om hierover in overleg te treden met de
branche organisatie BBK. Is de staatssecretaris zich bewust van de
problemen die instellingen nu acuut ondervinden als gevolg van het
bevriezen van het Bestemmingsfonds OCW?  De voornoemde leden vragen of
de staatssecretaris zich er ook van bewust is dat een aantal
instellingen dusdanig wordt gefrustreerd in de bedrijfsvoering dat hun
bedrijfseconomische uitgangspositie voor de komende vierjarige
beleidscyclus niet versterkt, maar juist verzwakt wordt en dat dit in
het licht van de constatering van de Raad voor Cultuur dat 35% van de
instellingen nu al een beperkt financieel weerstandsvermogen heeft, zeer
zorgelijk is. Deze leden vragen of de staatssecretaris kan aangeven wat
het totaalbedrag aan frictiekosten is dat hij verwacht te moeten
uitkeren en of hij dan ook inzicht kan geven in het totaalbedrag dat nu
bevroren is in de bestemmingsfondsen OCW. Zij vragen hoe dit zich
verhoudt tot de €38 miljoen die de staatssecretaris gereserveerd heeft
ten behoeve van het uitkeren van frictiekosten. De voornoemde leden
vragen of de staatssecretaris het eens is met de constatering dat als
een langlopende afspraak (zoals deze met instellingen wordt gemaakt in
de vierjarige subsidiebeschikking) gedurende de looptijd eenzijdig wordt
gewijzigd, er sprake is van onbehoorlijk bestuur. Tevens vragen zij of
de staatssecretaris het eens is met de constatering dat met het
bevriezen van het Bestemmingsfonds OCW lopende de Cultuurnotaperiode het
vertrouwensbeginsel wordt geschaad.

3. Cijfers buitenlandse studenten kunstvakonderwijs (brief 7 juni 2012)

De leden van de VVD-fractie merken op dat de brief van de
staatssecretaris van 7 juni 2012 met betrekking tot de toezegging inzake
buitenlandse studenten in het kunstvakonderwijs aantoont dat er geen
betrouwbare cijfers beschikbaar zijn. De voornoemde leden vragen of het
kabinet bereid is cijfers hierover structureel te gaan (laten)
verzamelen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de staatssecretaris uit de
cijfers van het CBS de zeer voorzichtige conclusie trekt dat een
aanzienlijk deel van de buitenlandse afgestudeerden van creatieve
hbo-opleidingen in Nederland blijft. Dit is gebaseerd op cijfers waaruit
blijkt dat voor deze gehele creatieve hbo-sector 23% van de
afgestudeerden allochtoon is. In de brief laat de staatssecretaris
echter ook zien dat voor een aantal instellingen het aandeel
buitenlandse studenten veel hoger is dan dit gemiddelde. Uit het
alumnioverzicht van deze instellingen blijkt dat het aandeel
buitenlandse studenten dat naar het buitenland gaat na afstuderen, ook
veel hoger is. Voor de gemiddelde creatieve hbo-instelling is dit immers
7% (in 2007), terwijl dat bijvoorbeeld voor de Gerrit Rietveld Academie
41% is. EĂ©n van de kunstvakopleidingen die een hoog aandeel
buitenlandse studenten heeft, geeft zelfs aan dat een kwantitatief
onderzoek onder alumni niet mogelijk is, omdat studenten letterlijk over
de hele wereld uitwaaien. De voornoemde leden vragen de staatssecretaris
hoe hij dit interpreteert. Kan het zijn dat sommige opleidingen al te
enthousiast studenten in het buitenland werven, waardoor zij ook
studenten hier naartoe halen die niet van plan zijn om zich op enige
wijze te binden aan Nederland? Zij vragen of er op deze instellingen
voldoende ruimte blijft voor Nederlands talent, of dat de kans bestaat
dat het actief werven van buitenlandse studenten Nederlands talent in de
weg zit en zo ja, of de staatssecretaris overweegt hier dan iets aan te
doen.

De leden van de SP-fractie vragen of het mogelijk is dat in het vervolg
een uitsplitsing wordt gemaakt naar de percentages buitenlandse
studenten per opleiding. Dit wordt ook gevraagd met betrekking tot de
buitenlandse studenten die na afstuderen in Nederland blijven wonen en
werken. Ook vragen de voornoemde leden hoe groot het percentage
Nederlandse studenten kunstvakonderwijs is, dat na de studie naar het
buitenland vertrekt. Wordt er bij de toelating van studenten gekeken
naar de verhouding internationale studenten en Nederlandse studenten, zo
vragen zij. Met andere woorden, wordt er gestreefd naar een evenwichtige
verdeling internationale en Nederlandse studenten op een
kunstvakopleiding, zo vragen deze leden.

II Reactie van de staatssecretaris

 Toezegging gedaan tijdens het Wetgevingsoverleg van 21 november 2011
(33000-VIII-153)

 Kamerstuk 33 00 VIII, nr. 38

 ZZP’er: Zelfstandigen zonder personeel

 TNS/NIPO is de naam van een Nederlands opinieonderzoeksbureau

 Kamerstuk 32 820, nr. 59

 Toegezegd tijdens het Algemeen Overleg kunstvakonderwijs van 1 maart
2012 (Kamerstuk 32 820, nr. 56)

 CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek

 PAGE    

 PAGE   6