[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces

Eindtekst

Nummer: 2012D27777, datum: 2012-05-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z02691:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

29 mei 2012



	Wijziging van het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het
spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bepalingen
op te nemen in het Wetboek van Strafvordering ter uitbreiding van het
spreekrecht van slachtoffers en nabestaanden in het strafproces;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd. 

A

In artikel 51a, derde lid, wordt “artikel 51e, vierde lid,”
vervangen door: artikel 51e, eerste lid.

B

In artikel 51d wordt de zinsnede “nabestaanden bedoeld in artikel 51e,
tweede lid,” vervangen door: nabestaanden in de zin van artikel 51e,
derde en vierde lid, 

C

Artikel 51e komt te luiden:

Artikel 51e

1. Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde
feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de
misdrijven genoemd in de artikelen 240b, 247, 248a, 248b, 249, 250, 285,
285b, 300, tweede en derde lid, 301, tweede en derde lid, 306 tot en met
308 en 318 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de
Wegenverkeerswet 1994.

2. Het slachtoffer, de vader of de moeder van een minderjarig
slachtoffer die een nauwe persoonlijke betrekking met dat slachtoffer
hebben en personen die dat slachtoffer als behorende tot hun gezin
verzorgen en opvoeden en in een nauwe en persoonlijke betrekking tot het
kind staan kunnen, gezamenlijk of elk afzonderlijk, op de terechtzitting
een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten genoemd
in het eerste lid, bij hen teweeg hebben gebracht. Van het voornemen
daartoe geeft hij voor de aanvang van de terechtzitting schriftelijk
kennis aan de officier van justitie opdat deze hem tijdig kan oproepen.
De voorzitter kan het spreekrecht van de vader of moeder of verzorgers
als bedoeld in de eerste volzin, ambtshalve of op vordering van de
officier van justitie beperken of ontzeggen wegens strijd met het belang
van het minderjarige slachtoffer. 

3. Het spreekrecht bedoeld in het eerste lid kan ook worden uitgeoefend
door een nabestaande die te kennen heeft gegeven op de terechtzitting te
willen verklaren over de gevolgen die het overlijden van het slachtoffer
bij hem teweeg hebben gebracht. De nabestaande die het spreekrecht wenst
uit te oefenen geeft voor de aanvang van de terechtzitting schriftelijk
kennis aan de officier van justitie opdat deze hem tijdig kan oproepen. 

4. Tot de nabestaanden die voor oproeping op grond van het derde lid in
aanmerking komen, behoren:

a. de echtgenoot of geregistreerde partner dan wel een andere
levensgezel, en 

b. de bloedverwanten in de rechte lijn en die in de zijlijn tot de
vierde graad ingesloten.

Indien meer dan drie nabestaanden bedoeld onder b hebben meegedeeld dat
zij van hun spreekrecht gebruik willen maken, en zij het onderling niet
eens kunnen worden over wie van hen het woord zal voeren, beslist de
voorzitter welke drie personen van het spreekrecht gebruik kunnen maken.

5. Tot de slachtoffers of nabestaanden die van het spreekrecht gebruik
kunnen maken, behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar
heeft bereikt. Dit geldt ook voor de minderjarige die die leeftijd nog
niet heeft bereikt en die in staat kan worden geacht tot een redelijke
waardering van zijn belangen ter zake.

6. Indien het slachtoffer of een nabestaande de leeftijd van twaalf
jaren nog niet heeft bereikt, kan het spreekrecht worden uitgeoefend
door zijn wettelijke vertegenwoordigers voor zover deze
vertegenwoordiging niet in strijd is met het belang van de minderjarige.
De wettelijke vertegenwoordigers kunnen tevens gezamenlijk of elk
afzonderlijk, op de terechtzitting een verklaring afleggen over de
gevolgen die de strafbare feiten genoemd in het eerste lid, bij hen
teweeg hebben gebracht. De voorzitter kan, ambtshalve of op vordering
van de officier van justitie, beslissen dat het spreekrecht niet wordt
uitgeoefend door de wettelijke vertegenwoordiger wegens strijd met het
belang van de minderjarige. 

7. Voor het slachtoffer of de nabestaande dat feitelijk niet bij machte
is het spreekrecht uit te oefenen, kan het spreekrecht over de gevolgen
van het strafbaar feit door welke deze is getroffen, worden uitgeoefend
door de persoon genoemd in het vierde lid, onderdeel a, en één van de
personen genoemd in het vierde lid, onderdeel b. 

D

Aan artikel 258 wordt een zesde lid toegevoegd, luidende:

6. De personen als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, eerste volzin,
derde, vijfde of zesde lid, kunnen de voorzitter verzoeken of het hen
toegekende spreekrecht mag worden uitgeoefend door hun raadsman of een
daartoe bijzondere gemachtigde. Indien meer dan drie nabestaanden
bedoeld onder 51e, vierde lid, onder b, hebben meegedeeld dat zij van
hun spreekrecht gebruik willen maken, en zij het onderling niet eens
kunnen worden over wie van hen het woord zal voeren, beslist de
voorzitter welke drie personen van het spreekrecht gebruik kunnen maken.

E

Artikel 260, tweede lid, komt als volgt te luiden:

2. Indien de personen als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, eerste
volzin of een nabestaande als bedoeld in artikel 51e, derde en vierde
lid, en degenen die te kennen hebben gegeven gebruik te willen maken van
het spreekrecht op grond van artikel 51e, zesde en zevende lid,
schriftelijk verzoeken om oproeping voor de uitoefening van het
spreekrecht, geeft de officier van justitie daaraan gehoor. 

F

Artikel 269, vijfde lid, wordt gewijzigd als volgt:

A. In de eerste volzin wordt “achttien” vervangen door: twaalf.

B. Een volzin wordt toegevoegd luidende: De voorzitter heeft de
bevoegdheid om toehoorders niet toe te laten, indien deze de leeftijd
van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met uitzondering van
slachtoffers van twaalf tot achttien jaar van het tenlastegelegde feit
als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, die de terechtzitting wensen bij
te wonen. 

G

In artikel 288a, tweede lid, wordt na “het slachtoffer” ingevoegd: ,
diens vertegenwoordiger op grond van artikel 51e, zesde of zevende lid,.

H

Artikel 303 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede tot het derde lid wordt een nieuw
tweede lid ingevoegd, luidende:

2. Artikel 258, zesde lid, is na de aanvang van de terechtzitting van
overeenkomstige toepassing. 

2. In het eerste en (hernummerde) derde lid wordt in de eerste volzin
telkens na “het slachtoffer” ingevoegd: , diens vertegenwoordiger op
grond van artikel 51e, zesde of zevende lid,.

I

Artikel 319 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste en tweede lid wordt in de eerste volzin telkens ingevoegd
na “raadsman”: , het slachtoffer, diens vertegenwoordiger op grond
van artikel 51e, zesde of zevende lid, of de nabestaande.

J

Artikel 320 wordt als volgt gewijzigd: 

In het eerste lid wordt in de eerste volzin telkens ingevoegd na
“verdachte”: , het slachtoffer, diens vertegenwoordiger op grond van
artikel 51e, zesde of zevende lid, of de nabestaande. 

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip. 

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1