[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen

Eindtekst

Nummer: 2012D27780, datum: 2012-06-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z08947:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

21 juni 2012



	Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de
heffing van belastingen







VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is
voorzieningen te treffen tot uitvoering van de op 15 februari 2011 door
de Raad van de Europese Unie vastgestelde Richtlijn 2011/16/EU
betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de
belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PbEU 2011, L
64);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: 

ARTIKEL I

De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde
lid wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Onder de in het eerste lid bedoelde belastingen valt elke vorm van
belastingen die door of namens een staat of de territoriale of
bestuurlijke onderdelen van een staat, met inbegrip van de lokale
overheden, worden geheven.

2. In het derde lid (nieuw) wordt in de laatste volzin “de artikelen
8, tweede lid, en 11 van deze wet” vervangen door: de artikelen 8,
derde lid, en 11. 

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel g door een puntkomma, negen onderdelen toegevoegd,
luidende: 

h. Richtlijn 2011/16/EU: Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15
februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied
van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PbEU
2011, L 64);

i. centraal verbindingsbureau: een door de bevoegde autoriteit van een
lidstaat aangewezen bureau dat is belast met de primaire zorg voor de
contacten met de andere lidstaten op het gebied van de administratieve
samenwerking;

j. administratief onderzoek: alle door de staten bij het vervullen van
hun taken verrichte controles, onderzoeken en acties ter waarborging van
de juiste toepassing van de belastingwetgeving;

k. uitwisseling van inlichtingen op verzoek: de uitwisseling van
inlichtingen in antwoord op een verzoek van de verzoekende staat aan de
aangezochte staat met betrekking tot een specifiek geval;

l. automatische uitwisseling: de systematische verstrekking van vooraf
bepaalde inlichtingen aan een andere staat, zonder voorafgaand verzoek,
met regelmatige, vooraf vastgestelde tussenpozen;

m. spontane uitwisseling: het niet-systematisch, te eniger tijd en
ongevraagd verstrekken van inlichtingen aan een andere staat;

n. persoon: 

1°. een natuurlijk persoon; 

2°. een rechtspersoon; 

3°. indien de geldende wetgeving in een staat in die mogelijkheid
voorziet, een vereniging van personen die bevoegd is rechtshandelingen
te verrichten, maar niet de status van rechtspersoon bezit, of 

4°. een andere juridische constructie, ongeacht de aard of vorm ervan,
met of zonder rechtspersoonlijkheid, die activa, met inbegrip van de
daardoor gegenereerde inkomsten, bezit of beheert die aan een onder deze
wet vallende belasting zijn onderworpen; 

o. langs elektronische weg: door middel van elektronische apparatuur
voor gegevensverwerking – met inbegrip van digitale compressie – en
gegevensopslag, met gebruikmaking van kabels, radio, optische
technologie of elektromagnetische middelen; 

p. CCN-netwerk: het op het gemeenschappelijk communicatienetwerk (common
communication network – CCN) gebaseerde gemeenschappelijk platform dat
de Europese Unie heeft ontwikkeld voor het elektronische
berichtenverkeer tussen autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van
douane en belastingen.

2. In het tweede lid wordt “Een wijziging van richtlijn 2003/48/EG
gaat” vervangen door: Wijzigingen van Richtlijn 2003/48/EG en
Richtlijn 2011/16/EU gaan. 

C

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3 

Onze Minister wordt voor Nederland aangewezen als bevoegde autoriteit en
centraal verbindingsbureau. Onze Minister is tevens verantwoordelijk
voor de contacten met de Europese Commissie. 

D

Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

1. Op verzoek van de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat deelt
Onze Minister alle inlichtingen die hij in zijn bezit heeft of naar
aanleiding van een administratief onderzoek verkrijgt en die naar
verwachting van belang zijn voor de administratie en handhaving van de
nationale wetgeving van de verzoekende staat met betrekking tot de
heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de
wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, aan die bevoegde autoriteit
mee. 

E

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

1. Bij een verzoek om inlichtingen van de bevoegde autoriteit van een
lidstaat, verstrekt Onze Minister de in artikel 5 bedoelde inlichtingen
zo snel mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na de datum van ontvangst
van het verzoek. In afwijking van de eerste volzin verstrekt Onze
Minister inlichtingen die reeds in zijn bezit zijn binnen twee maanden
na de datum van ontvangst van het verzoek.

2. In bijzondere gevallen kunnen Onze Minister en de bevoegde autoriteit
van een verzoekende lidstaat, andere dan de in het eerste lid
vastgestelde termijnen overeenkomen.

3. Onze Minister bevestigt aan de bevoegde autoriteit van een
verzoekende lidstaat, indien mogelijk langs elektronische weg,
onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk zeven werkdagen na ontvangst, de
ontvangst van een verzoek.

4. Onze Minister laat in voorkomend geval, uiterlijk een maand na
ontvangst van een verzoek, aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende
lidstaat weten welke tekortkomingen het verzoek vertoont en welke
aanvullende achtergrondinformatie hij verlangt. De in het eerste lid
gestelde termijnen gaan in dit geval in op de datum waarop Onze Minister
de nodige aanvullende informatie ontvangt. 

5. Indien Onze Minister niet binnen de op basis van het eerste, tweede
en vierde lid geldende termijn aan het verzoek kan voldoen, deelt hij de
redenen hiervoor onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk drie maanden na
ontvangst van het verzoek, aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende
lidstaat mee, met vermelding van de datum waarop hij denkt aan het
verzoek te kunnen voldoen. 

6. Indien Onze Minister niet over de gevraagde inlichtingen beschikt en
niet aan het verzoek kan voldoen of het verzoek om de in artikel 14
genoemde redenen afwijst, deelt hij de redenen hiervoor onmiddellijk, en
in elk geval uiterlijk een maand na ontvangst van het verzoek, aan de
bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat mee.

F

Na artikel 6a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6b

1. Onze Minister verstrekt op grond van Richtlijn 2011/16/EU de bevoegde
autoriteit van elke lidstaat automatisch de inlichtingen waarover hij
ten aanzien van ingezetenen van die andere lidstaat beschikt inzake de
volgende specifieke inkomsten- en vermogenscategorieën:

a. arbeidsinkomen; 

b. directiehonoraria;

c. levensverzekeringsproducten die niet vallen onder andere
rechtsinstrumenten van de Raad van de Europese Unie inzake de
uitwisseling van inlichtingen noch onder soortgelijke voorschriften;

d. pensioenen;

e. eigendom van en inkomsten uit onroerende zaken.

2. Onder beschikbare inlichtingen als bedoeld in het eerste lid worden
inlichtingen verstaan die zich in de belastingdossiers van Nederland
bevinden en die opvraagbaar zijn overeenkomstig de procedures voor het
verzamelen en verwerken van inlichtingen in Nederland.

3. Inlichtingen inzake inkomsten- en vermogenscategorieën als bedoeld
in het eerste lid worden niet automatisch verstrekt voor zover een
lidstaat heeft aangegeven geen inlichtingen te willen ontvangen inzake
één of meer categorieën. Onze Minister verstrekt geen inlichtingen
aan een lidstaat die de Europese Commissie niet in kennis stelt van
enige categorie ten aanzien waarvan hij over inlichtingen beschikt.

4. Onze Minister verstrekt de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid,
ten minste eenmaal per jaar, binnen zes maanden na het verstrijken van
het belastingjaar in de loop waarvan de inlichtingen beschikbaar zijn
gekomen.

G

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, aanhef, komt te luiden: Onze Minister verstrekt de
bevoegde autoriteit van een andere lidstaat spontaan inlichtingen in de
gevallen waarin:.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt na het
eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Onze Minister kan in de gevallen, genoemd in het eerste lid, de
bevoegde autoriteit van een andere staat spontaan alle inlichtingen
verstrekken waarvan hij kennis heeft en die de bevoegde autoriteit van
die andere staat van nut kunnen zijn. 

H

Afdeling 3a vervalt.

I

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

Onze Minister verstrekt de in artikel 7, eerste lid, bedoelde
inlichtingen zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen één maand nadat
hij de inlichtingen beschikbaar krijgt, aan de autoriteit van de andere
betrokken lidstaat.

J

In artikel 8 wordt, onder vernummering van het tweede tot en met vierde
lid tot derde tot en met vijfde lid, na het eerste lid een lid
ingevoegd, luidende:

2. Een onderzoek als bedoeld in het eerste lid kan ook plaatsvinden op
verzoek van een bevoegde autoriteit van een verzoekende staat. In
voorkomend geval deelt Onze Minister de bevoegde autoriteit van de
verzoekende staat mee op welke gronden hij een onderzoek niet
noodzakelijk acht. 

K

Artikel 8a komt te luiden:

Artikel 8a

1. Onze Minister kan met de bevoegde autoriteit van één of meer andere
staten overeenkomen om gelijktijdig, elk op het eigen grondgebied, bij
één of meer personen ten aanzien van wie zij een gezamenlijk of
complementair belang hebben, controles te verrichten en de aldus
verkregen inlichtingen uit te wisselen. 

2. Onze Minister bepaalt welke personen hij voor een gelijktijdige
controle wil voorstellen. Hij deelt de bevoegde autoriteit van de andere
betrokken staten met opgave van redenen mee welke dossiers hij voor een
gelijktijdige controle voorstelt. Hij bepaalt binnen welke termijn de
controles moeten plaatsvinden. 

3. Onze Minister beslist of hij aan een door een andere bevoegde
autoriteit voorgestelde gelijktijdige controle wenst deel te nemen. Hij
stuurt die bevoegde autoriteit een bevestiging van deelname of een
gemotiveerde weigering. 

4. Onze Minister wijst een vertegenwoordiger aan die voor Nederland
wordt belast met de leiding en de coördinatie van de controle. 

L

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. Onze Minister kan met de bevoegde autoriteit van een verzoekende
staat overeenkomen dat, ter uitwisseling van inlichtingen in het kader
van de in artikel 1 bedoelde wederzijdse bijstand, door de bevoegde
autoriteit van die verzoekende staat gemachtigde ambtenaren onder de
door Onze Minister gestelde voorwaarden:

a. aanwezig kunnen zijn in de kantoren van de ambtenaren van de
rijksbelastingdienst, dan wel van andere ambtenaren die belast zijn met
de heffing van belastingen;

b. aanwezig kunnen zijn bij onderzoeken die in Nederland worden
uitgevoerd.

Indien de verlangde inlichtingen vermeld staan in bescheiden waartoe de
ambtenaren, bedoeld in onderdeel a, toegang hebben, ontvangen de
ambtenaren van de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat een
afschrift van die bescheiden.

2. In de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, kan Onze Minister
toestaan dat ambtenaren van de bevoegde autoriteit van de verzoekende
staat in Nederland personen kunnen ondervragen en bescheiden kunnen
onderzoeken.

2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt na het
tweede lid een lid ingevoegd, luidende: 

3. Ambtenaren uit de verzoekende staat die in Nederland aanwezig zijn,
dienen te allen tijde een schriftelijke opdracht te kunnen overleggen
waaruit hun identiteit en hun officiële hoedanigheid blijkt. 

3. In het vierde lid (nieuw) wordt “Indien een ambtenaar van de
rijksbelastingdienst een onderzoek instelt in aanwezigheid van
ambtenaren van een andere staat aan wie Onze Minister” vervangen door:
Indien Onze Minister aan ambtenaren van een andere staat.

M

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12

1. Op verzoek van de bevoegde autoriteit van een lidstaat gaat Onze
Minister over tot betekening van stukken.

2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder de
betekening van stukken verstaan: de uitreiking aan de geadresseerde in
Nederland van een door een administratieve autoriteit van een lidstaat
uitgevaardigd document, houdende een akte of beslissing inzake de
heffing van een belasting die valt onder de reikwijdte van de
wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, alsmede renten of
bestuursrechtelijke sancties of boeten die daarmee verband houden.

3. Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van een lidstaat
onverwijld in kennis van het aan het verzoek gegeven gevolg en in het
bijzonder van de datum waarop de akte of het besluit de geadresseerde
ter kennis is gebracht. 

N

Na artikel 12 wordt “HOOFDSTUK III. Begrenzingen van door Nederland te
verlenen bijstand; wederkerigheid” vervangen door: Afdeling 5.
Medewerking in het kader van te verlenen bijstand.

O

Onder vernummering van de artikelen 13 tot en met 16 tot artikelen 14
tot en met 17 wordt in afdeling 5 (nieuw) vóór artikel 14 (nieuw) een
artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13

De colleges van gedeputeerde staten, de colleges van burgemeester en
wethouders en de dagelijkse besturen van waterschappen verlenen
desgevraagd hun medewerking aan de uitvoering van een verzoek om
bijstand bij de heffing van belastingen. 

P

Na artikel 13 (nieuw) wordt ingevoegd:

AFDELING 6. ALGEMENE BEPALINGEN

Q

In artikel 14 (nieuw) worden, onder vernummering van het derde lid tot
vijfde lid, na het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende:

3. In geen geval kan het tweede lid zo worden uitgelegd dat de
verstrekking van inlichtingen geweigerd kan worden uitsluitend omdat:

a. de inlichtingen berusten bij een bank, een andere financiële
instelling, een gevolmachtigd persoon of een persoon die als
vertegenwoordiger of trustee optreedt, of

b. de inlichtingen betrekking hebben op eigendomsbelangen in een
persoon.

4. Onze Minister deelt de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat
mee op welke gronden hij het verzoek om inlichtingen afwijst.

R

Na artikel 14 (nieuw) vervalt “HOOFDSTUK IV. Geheimhouding; gebruik
van inlichtingen”. 

S

Artikel 15 (nieuw) komt te luiden:

Artikel 15

Indien Onze Minister overeenkomstig de artikelen 5 of 7 inlichtingen
verstrekt, kan hij de bevoegde autoriteit van de ontvangende staat om
terugmelding betreffende de ontvangen inlichtingen verzoeken. 

T

Artikel 16 (nieuw) komt te luiden:

Artikel 16

Onze Minister verstrekt geen inlichtingen aan een bevoegde autoriteit
indien de wetgeving van de staat van die autoriteit geen verplichting
tot geheimhouding oplegt aan ambtenaren van de belastingadministratie
van die staat met betrekking tot hetgeen hun wordt medegedeeld of blijkt
bij de uitvoering van de belastingwetten van die staat. 

U

Na artikel 16 (nieuw) worden, onder vernummering van artikel 17 (nieuw)
tot artikel 36, zes artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 17

1. Inlichtingen die Onze Minister aan de bevoegde autoriteit van een
andere lidstaat verstrekt ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU kunnen
door die andere lidstaat tevens worden gebruikt:

a. voor de vaststelling en invordering van andere belastingen en rechten
die vallen onder artikel 2 van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16
maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van
schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde belastingen, rechten en
andere maatregelen (PbEU 2010, L 84);

b. voor de vaststelling en invordering van verplichte
socialezekerheidsbijdragen; 

c. in mogelijk tot bestraffing leidende gerechtelijke en administratieve
procedures wegens overtreding van de belastingwetgeving, onverminderd de
algemene regels en de bepalingen betreffende de rechten van verdachten
en getuigen in dergelijke procedures.

2. Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat
toestemming verlenen de verstrekte inlichtingen voor andere dan de in
het eerste lid bedoelde doeleinden te gebruiken. Deze toestemming wordt
in ieder geval verleend, indien de inlichtingen in Nederland voor
soortgelijke doeleinden kunnen worden gebruikt.

3. Onze Minister kan zich binnen tien werkdagen na de datum van
ontvangst van de kennisgeving van een bevoegde autoriteit van een
lidstaat, verzetten tegen het voornemen van die bevoegde autoriteit om
de ontvangen inlichtingen aan de bevoegde autoriteit van een derde
lidstaat te verstrekken.

4. Toestemming voor het overeenkomstig het tweede lid gebruiken van
overeenkomstig het derde lid doorgegeven inlichtingen kan alleen worden
verleend door Onze Minister.

5. Onze Minister kan aan de bevoegde autoriteit van een staat
toestemming verlenen de inlichtingen voor een ander doel te gebruiken
dan voor de heffing van belastingen die onder de reikwijdte vallen van
de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1.

6. Onze Minister kan op een daartoe strekkend verzoek een bevoegde
autoriteit van een staat toestemming verlenen de van hem ontvangen
inlichtingen aan een bevoegde autoriteit van een andere staat te
verstrekken. 

Artikel 18

Indien Onze Minister een wederzijdse samenwerking aangaat met de
bevoegde autoriteit van een staat die verder reikt dan de samenwerking
die mogelijk is op grond van Richtlijn 2011/16/EU, gaat hij deze verder
reikende samenwerking ook aan met een lidstaat die om deze samenwerking
verzoekt.

Artikel 19

1. Het meedelen van de gevraagde inlichtingen, bedoeld in artikel 5,
eerste lid, de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 5a, derde lid,
het verzoek om aanvullende achtergrondinformatie, bedoeld in artikel 5a,
vierde lid, de mededeling dat niet aan het verzoek kan of zal worden
voldaan, bedoeld in artikel 5a, vijfde en zesde lid, en de beantwoording
van een verzoek om een administratief onderzoek als bedoeld in artikel
8, tweede lid, worden voor zover mogelijk langs elektronische weg en
door middel van een standaardformulier, dat voldoet aan de in of
krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden, gedaan.

2. De verstrekking van inlichtingen, bedoeld in artikel 7, eerste lid,
de beantwoording van het verzoek tot betekening, bedoeld in artikel 12,
eerste lid, en het verzoek om terugmelding, bedoeld in artikel 15,
eerste lid, worden door middel van een standaardformulier, dat voldoet
aan de in of krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden, en
voor zover mogelijk langs elektronische weg gedaan.

3. De automatische inlichtingenuitwisseling, bedoeld in artikel 6b,
wordt door middel van een standaardformulier, dat voldoet aan de in of
krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden, en voor zover
mogelijk langs elektronische weg gedaan.

4. Het standaardformulier, bedoeld in het eerste tot en met derde lid,
kan vergezeld gaan van verslagen, verklaringen en andere bescheiden, of
van voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan.

Artikel 20

1. Onze Minister ziet af van iedere eis tot terugbetaling van kosten die
uit de uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU voortvloeien, behalve in
voorkomend geval van de kosten van aan deskundigen betaalde
vergoedingen.

2. Onze Minister en de verzoekende autoriteit van een staat kunnen
afspraken maken over de vergoeding van kosten die samenhangen met het
verlenen van wederzijdse bijstand bij de heffing van belastingen die
vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in
artikel 1.

Artikel 21

1. Een verzoek om wederzijdse bijstand, waaronder een verzoek tot
betekening als bedoeld in artikel 12, eerste lid, en de bijgevoegde
bescheiden kunnen in elke door Onze Minister en de bevoegde autoriteit
van de verzoekende staat overeengekomen taal zijn gesteld.

2. Onze Minister kan in bijzondere gevallen een met redenen omkleed
verzoek doen aan de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat om
diens verzoek om bijstand vergezeld te laten gaan van een vertaling in
het Nederlands. 

Artikel 22

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter
uitvoering van dit hoofdstuk.

V

Na artikel 22 (nieuw) wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK III. VORMEN VAN DOOR NEDERLAND TE ONTVANGEN BIJSTAND 

AFDELING 1. VERZOEKEN OM BIJSTAND

Artikel 23

1. Onze Minister kan een verzoek om inlichtingen doen aan de bevoegde
autoriteit van een andere staat wanneer de gevraagde inlichtingen naar
verwachting van belang zijn voor de heffing van belastingen die vallen
onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1.

2. Het in het eerste lid bedoelde verzoek kan een met redenen omkleed
verzoek om een bepaald administratief onderzoek omvatten. 

3. Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat
verzoeken om originele stukken toegezonden te krijgen. 

4. Onze Minister kan met de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat
termijnen overeenkomen waarbinnen de gevraagde inlichtingen verstrekt
worden. 

Artikel 24

1. In de gevallen waarin dat naar verwachting van belang is voor de
heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de
wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, kan Onze Minister zich,
behalve uit eigen beweging, ook op verzoek van een college van
gedeputeerde staten, een college van burgemeester en wethouders of een
dagelijks bestuur van een waterschap tot de bevoegde autoriteit van een
andere staat wenden met een verzoek om bijstand bij de heffing van
belastingen of met een verzoek tot een administratief onderzoek.

2. Een college van gedeputeerde staten, een college van burgemeester en
wethouders en een dagelijks bestuur van een waterschap verstrekken alle
inlichtingen die voor het doen van een verzoek om bijstand nuttig kunnen
zijn.

3. Wanneer een verzoek om bijstand bij de heffing van belastingen is
gedaan op verzoek van een college van gedeputeerde staten, een college
van burgemeester en wethouders of een dagelijks bestuur van een
waterschap, wordt dit college of dit bestuur onverwijld op de hoogte
gesteld van de vragen en mededelingen van de aangezochte autoriteit van
de staat waaraan het verzoek was gericht met betrekking tot de
uitvoering van het verzoek om bijstand. 

AFDELING 2. AUTOMATISCH EN SPONTAAN VERKREGEN INLICHTINGEN

Artikel 25

Ingeval een richtlijn of een andere regeling van internationaal of
interregionaal recht voorziet in het automatisch verstrekken van
inlichtingen kan Onze Minister aan de bevoegde autoriteit van een staat
meedelen dat hij geen automatische inlichtingen inzake bepaalde
inkomsten- en vermogenscategorieën of inzake inkomsten en vermogens
onder een minimumbedrag wenst te ontvangen.

Artikel 26

De ontvangst van spontaan verkregen inlichtingen wordt door Onze
Minister onmiddellijk, doch in elk geval binnen zeven werkdagen na
ontvangst aan de bevoegde autoriteit van de verstrekkende lidstaat
bevestigd. 

AFDELING 3. ONDERZOEK IN HET KADER VAN VERZOEKEN OM BIJSTAND

Artikel 27

1. Onze Minister en de bevoegde autoriteit van een aangezochte staat
kunnen overeenkomen dat, ter uitwisseling van inlichtingen in het kader
van de in artikel 1 bedoelde wederzijdse bijstand, ambtenaren van de
rijksbelastingdienst, dan wel andere ambtenaren die belast zijn met de
heffing van belastingen, onder de door de bevoegde autoriteit van de
aangezochte staat gestelde voorwaarden:

a. aanwezig kunnen zijn in de kantoren waar de ambtenaren van de
aangezochte staat hun taken vervullen;

b. aanwezig kunnen zijn bij een administratief onderzoek dat wordt
uitgevoerd op het grondgebied van de aangezochte staat.

2. Voor zover het in de aangezochte staat wettelijk is toegestaan,
kunnen in het kader van de overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, de
bij een administratief onderzoek aanwezige ambtenaren van de
rijksbelastingdienst, dan wel andere ambtenaren die belast zijn met de
heffing van belastingen, personen ondervragen en bescheiden onderzoeken.

3. Ambtenaren van de rijksbelastingdienst, dan wel andere ambtenaren die
belast zijn met de heffing van belastingen, die overeenkomstig het
eerste lid in de aangezochte staat aanwezig zijn, dienen te allen tijde
een schriftelijke opdracht te kunnen overleggen waaruit hun identiteit
en hun officiële hoedanigheid blijkt. 

AFDELING 4. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 28

Op inlichtingen die door Onze Minister in het kader van wederzijdse
bijstand van een bevoegde autoriteit van een andere staat zijn
verkregen, alsmede op inlichtingen die op grond van artikel 8 zijn
verkregen, is de verplichting tot geheimhouding, bedoeld in artikel 67
van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van overeenkomstige
toepassing. 

Artikel 29

1. Indien de bevoegde autoriteit van de staat die de inlichtingen heeft
verstrekt hierom verzoekt, doet Onze Minister met inachtneming van
artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zo snel
mogelijk, doch uiterlijk drie maanden nadat het resultaat van het
gebruik van gevraagde of spontaan verkregen inlichtingen bekend is, een
terugmelding naar de bevoegde autoriteit van de staat die de
inlichtingen heeft verstrekt. 

2. Onze Minister doet eenmaal per jaar, overeenkomstig bilateraal
overeengekomen praktische afspraken, een terugmelding over de
automatische uitwisseling van inlichtingen naar de betrokken lidstaten.

Artikel 30

1. Tenzij een bevoegde autoriteit van een andere staat anders bepaalt,
kunnen de door haar aan Onze Minister verstrekte inlichtingen
uitsluitend worden gebruikt voor de heffing van belastingen die vallen
onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1.

2. Onze Minister kan aan een bevoegde autoriteit van een staat
toestemming vragen de inlichtingen voor een ander doel te gebruiken dan
voor de heffing van belastingen die vallen onder de reikwijdte van de
wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1.

3. Inlichtingen die aan Onze Minister zijn verstrekt ter uitvoering van
Richtlijn 2011/16/EU mogen behalve voor de in artikel 1 bedoelde
doeleinden ook worden gebruikt:

a. voor de vaststelling en invordering van andere belastingen en rechten
die vallen onder artikel 2 van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16
maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van
schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde belastingen, rechten en
andere maatregelen (PbEU 2010, L 84);

b. voor de vaststelling en invordering van verplichte
socialezekerheidsbijdragen; 

c. in mogelijk tot bestraffing leidende gerechtelijke en administratieve
procedures wegens overtreding van de belastingwetgeving, onverminderd de
algemene regels en de bepalingen betreffende de rechten van de
verdachten en getuigen in dergelijke procedures.

4. Indien Onze Minister van oordeel is dat de van de bevoegde autoriteit
van een andere lidstaat ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU
verkregen inlichtingen voor de bevoegde autoriteit van een derde
lidstaat van nut kunnen zijn voor de in het eerste of derde lid bedoelde
doeleinden, mag hij de inlichtingen, met inachtneming van het vijfde
lid, aan deze derde lidstaat doorgeven, op voorwaarde dat dit in
overeenstemming is met de vastgelegde voorschriften en procedures zoals
opgenomen in Richtlijn 2011/16/EU.

5. Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de
inlichtingen heeft verstrekt in kennis van zijn voornemen om die
inlichtingen aan de bevoegde autoriteit van een derde lidstaat te
verstrekken. Onze Minister verstrekt de inlichtingen niet aan de
bevoegde autoriteit van een derde lidstaat, indien de bevoegde
autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen heeft verstrekt zich
hiertegen verzet binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de
kennisgeving van Onze Minister.

6. Inlichtingen, verslagen, verklaringen en andere bescheiden, alsook
voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, die
zijn verkregen ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU kunnen in
Nederland op dezelfde voet als bewijs worden aangevoerd als soortgelijke
inlichtingen, verslagen, verklaringen en andere bescheiden, alsook voor
eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, die zijn
verkregen in Nederland zelf.

Artikel 31 

1. Indien Onze Minister van een staat inlichtingen ontvangt die naar
verwachting van belang zijn voor de administratie en de handhaving van
de Nederlandse wetgeving betreffende de heffing van belastingen die
vallen onder de reikwijdte van de wederzijdse bijstand, bedoeld in
artikel 1, kan hij deze inlichtingen verstrekken aan de bevoegde
autoriteiten van de lidstaten voor wie die inlichtingen van nut kunnen
zijn, en aan elke verzoekende autoriteit van een lidstaat, mits dat
krachtens een overeenkomst met de staat waar de inlichtingen vandaan
komen, is toegestaan. 

2. Onze Minister kan, met inachtneming van artikel 67 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen, ter uitvoering van Richtlijn 2011/16/EU
ontvangen inlichtingen doorgeven aan een staat, op voorwaarde dat:

a. de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de inlichtingen
afkomstig zijn, daarin heeft toegestemd, en

b. die staat zich ertoe heeft verbonden de medewerking te verlenen die
nodig is om bewijsmateriaal bijeen te brengen omtrent het ongeoorloofde
of onwettige karakter van verrichtingen die in strijd blijken te zijn
met of een misbruik blijken te vormen van de belastingwetgeving. 

Artikel 32

1. Een verzoek om inlichtingen als bedoeld in artikel 23, eerste lid, en
een verzoek om een administratief onderzoek als bedoeld in artikel 23,
tweede lid, worden voor zover mogelijk gedaan met gebruikmaking van een
standaardformulier dat voldoet aan de in of krachtens Richtlijn
2011/16/EU gestelde voorwaarden en langs elektronische weg.

2. De ontvangstbevestiging van spontaan verkregen inlichtingen, bedoeld
in artikel 26, en de terugmelding, bedoeld in artikel 28, wordt met
gebruikmaking van een standaardformulier dat voldoet aan de in of
krachtens Richtlijn 2011/16/EU gestelde voorwaarden gedaan. Het
formulier wordt voor zover mogelijk langs elektronische weg verzonden.

Artikel 33

1. Een verzoek om inlichtingen als bedoeld in artikel 23 en de
bijgevoegde bescheiden kunnen in elke door Onze Minister en de bevoegde
autoriteit van de aangezochte staat overeengekomen taal zijn gesteld.

2. Onze Minister laat in bijzondere gevallen, op een met redenen omkleed
verzoek van de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat, het in het
eerste lid bedoelde verzoek vergezeld gaan van een vertaling in de
officiële taal of één van de officiële talen van de aangezochte
staat. 

Artikel 34

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ter
uitvoering van dit hoofdstuk.

W

Na artikel 34 (nieuw) wordt “Hoofdstuk V. Slotbepaling” vervangen
door: Hoofdstuk IV. Slotbepaling.

X

In hoofdstuk IV (nieuw) wordt vóór artikel 36 (nieuw) een artikel
ingevoegd, luidende:

Artikel 35

Verwijzingen naar Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van 19 december 1977
betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de
Lid-Staten op het gebied van de directe belastingen (PbEG L 336) gelden
als verwijzing naar Richtlijn 2011/16/EU.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en vindt voor
het eerst toepassing op verzoeken die zijn gedaan op of na 1 januari
2013, met uitzondering van artikel I, onderdeel F, dat in werking treedt
met ingang van 1 januari 2015 en voor het eerst toepassing vindt op
gegevens en inlichtingen die betrekking hebben op tijdstippen die zijn
gelegen of belastingtijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2014. 

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1