33324 Adv RvSt inzake Regels over de aanleg, het beheer, het gebruik en de veiligheid van lokale spoorwegen (Wet lokaal spoor)
Regels over de aanleg, het beheer, het gebruik en de veiligheid van lokale spoorwegen (Wet lokaal spoor)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2012D29390, datum: 2012-07-03, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van zaak 2012Z13567:
- Indiener: M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus, minister van Infrastructuur en Milieu
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-07-04 12:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-09-19 10:29: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-10-03 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2012-10-31 12:00: Regels over de aanleg, het beheer, het gebruik en de veiligheid van lokale spoorwegen (Wet lokaal spoor) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2013-02-13 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2013-03-13 10:15: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2013-03-14 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2013-04-19 12:00: Regels over de aanleg, het beheer, het gebruik en de veiligheid van lokale spoorwegen (Wet lokaal spoor) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2013-06-12 10:45: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu (2010-2017)
- 2013-06-20 10:14: Wet lokaal spoor (33 324) (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W14.11.0250/IV 's-Gravenhage, 28 november 2011 Bij Kabinetsmissive van 7 juli 2011, no.11.001640, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende regels over de aanleg, het beheer, het gebruik en de veiligheid van lokale spoorwegen (Wet lokaal spoor), met memorie van toelichting. Het voorstel beoogt één geharmoniseerde wettelijke regeling voor de verschillende lokale en regionale spoorwegen, zoals trams, metro's en light-rail, in het leven te roepen die de verouderde en versnipperde regelingen op dit gebied vervangt. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen over de EU-spoorwegrichtlijnen, de afwijkingen van de Belemmeringenwet privaatrecht en de strafbepalingen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is. 1. Verhouding van het wetsvoorstel tot de EU-spoorwegrichtlijnen Het wetsvoorstel is van toepassing op bij koninklijk besluit aangewezen lokale spoorwegen. Deze spoorwegen zijn uitgezonderd van het toepassingsgebied van de Europese spoorwegrichtlijnen. Als gevolg hiervan behoeven zij niet te voldoen aan de voorwaarden die in de richtlijnen zijn neergelegd. De Afdeling merkt op dat de uitzonderingsbepalingen van de spoorwegrichtlijnen veelal restrictief zijn geformuleerd. Zo kunnen ingevolge artikel 2, tweede lid, van richtlijn 2004/49/EG, de lidstaten de maatregelen ter uitvoering van deze richtlijn niet van toepassing verklaren op: metro's, trams en andere lightrailsystemen; netten die functioneel gescheiden zijn van de rest van het spoorwegsysteem, en die alleen bedoeld zijn voor de exploitatie van lokale, stads- of voorstadsreizigersdiensten, alsook spoorwegondernemingen die uitsluitend op deze netten opereren. Richtlijn 2004/49/EG geeft echter geen uitsluitsel over de vraag wanneer er sprake is van een functionele scheiding. De toelichting bij het wetsvoorstel doet dit evenmin. Hoofdspoorwegen en lokale spoorwegen lijken rails met elkaar te kunnen delen. Dat kan tot gevolg hebben dat de Wet lokaal spoor van toepassing wordt verklaard op hoofdspoorwegen die infrastructuur met lokale spoorwegen delen. De Afdeling adviseert in de toelichting uiteen te zetten hoe wordt vastgesteld dat spoorwegen die als lokale spoorweg worden aangewezen, voldoen aan de uitzonderingsbepalingen van de spoorwegrichtlijnen. 2. Afwijkingen van de Belemmeringenwet Privaatrecht Het voorgestelde artikel 7 merkt lokale spoorweginfrastructuur aan als openbare werken van algemeen nut. Dat maakt dat de Belemmeringenwet Privaatrecht van toepassing is op de aanleg en instandhouding van lokale spoorweginfrastructuur. In het voorgestelde tweede lid van artikel 7 is een aantal afwijkingen van de Belemmeringenwet Privaatrecht opgenomen. Over deze afwijkingen merkt de Afdeling het volgende op. Beslistermijn In het tweede lid, onder c, van het voorgestelde artikel 7, wordt bepaald dat tegen een besluit alleen rechtstreeks beroep openstaat bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ingevolge het derde lid van dit artikel beslist de Afdeling bestuursrechtspraak binnen twaalf weken na ontvangst van de desbetreffende verweerschriften. Volgens de memorie van toelichting wordt hierbij aansluiting gezocht bij artikel 20a van de Tracéwet en artikel 15 van de Spoedwet Wegverbreding. Zo wordt bereikt dat er snel duidelijkheid komt over de vraag of een gedoogplicht kan worden opgelegd. De Afdeling wijst erop dat in het Nederlandse rechtsstelsel het stellen van dwingende regels over de voortgang van zaken aan rechtsprekende instanties een uitzonderlijk gegeven is, waaraan slechts in enkele gevallen door de wetgever vorm is gegeven. Naar het oordeel van de Afdeling is dit een juist uitgangspunt, omdat de rechterlijke macht in beginsel volledige vrijheid moet bezitten ten aanzien van de wijze van de behandeling van geschillen en de verschillende procesrechtelijke modaliteiten, daaronder begrepen de prioriteitstelling van de zaken die aan haar worden voorgelegd. Belangen van andere aard mogen daarop naar het oordeel van de Afdeling slechts in zeer uitzonderlijke situaties inbreuk maken. Dat geldt in het bijzonder voor het stellen van termijnen, omdat daarmee de rechter de mogelijkheid ontnomen wordt om in voorkomende gevallen het belang van een zorgvuldige rechtsgang zwaarder te laten wegen dan het op zich gerechtvaardigde belang van de beheerder van de lokale spoorweg bij een snel besluit. Het enige, in de toelichting gegeven argument voor een dwingende termijn is de wens om snel duidelijkheid te krijgen. De Afdeling acht deze motivering onvoldoende om af te wijken van het algemene uitgangspunt van rechterlijke vrijheid bij de behandeling van geschillen en aan de behandeling van het beroep tegen een gedoogplicht een vrijwel absolute voorrang te verlenen. Artikel 20a van de Tracéwet bevat geen beslistermijn voor de Afdeling. Artikel 15, derde lid, van de Spoedwet wegverbreding, bevat wel een beslistermijn van 12 weken na ontvangst van het verweerschrift. Het betreft hier echter een wet die tot doel heeft de realisatie van bepaalde projecten te versnellen. Bij het opleggen van een gedoogplicht zal in veel gevallen van spoed geen sprake zijn. Wanneer dit nodig is kan een verzoek worden gedaan om de zaak versneld te behandelen. De Afdeling adviseert geen beslistermijn in het voorstel op te nemen. Opschorting gedoogplicht De Afdeling constateert voorts dat het voorgestelde artikel 7 geen bepaling bevat op grond waarvan de werking van de gedoogplicht wordt opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een beroepschrift verstreken is. Ingevolge artikel 20a van de Tracéwet en artikel 15 van de Spoedwet wegverbreding wordt de werking van het betreffende besluit wel opgeschort totdat de termijn voor het indienen van het beroepschrift is verstreken. Dat zou betekenen dat de gedoogplicht onmiddellijk na de bekendmaking van het besluit in werking treedt. Naar het oordeel van de Afdeling verdient het de voorkeur om aan te sluiten bij artikel 15 van de Spoedwet wegverbreding en artikel 20a van de Tracéwet. Dit betekent dat de werking van het besluit wordt opgeschort totdat de beroepstermijn verstreken is. De Afdeling adviseert de werking van de gedoogplicht op te schorten totdat de termijn voor het indienen van een beroepschrift verstreken is. 3. Samenhang met strafbepalingen in andere wetten In artikel 46 wordt overtreding van een aantal bepalingen uit het wetsvoorstel strafbaar gesteld. Deze hebben onder andere betrekking op het gebruik van alcohol en vergelijkbare stoffen in veiligheidsfuncties, het niet meewerken aan een alcoholonderzoek en vernieling van lokale spoorweginfrastructuur. Volgens de toelichting wordt aangesloten bij de bepalingen in de Spoorwegwet en in de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994). De Afdeling maakt hierover de volgende opmerkingen. a. Afwijkingen van de WVW 1994 Ingevolge artikel 46, eerste lid, juncto artikel 41, vierde lid, staat op het niet meewerken aan een voorlopige ademtest een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie. De Spoorwegwet bevat eenzelfde regeling. Ingevolge artikel 8, juncto 163, en 176, derde lid, van de WVW 1994, staat op het niet meewerken aan een ademtest of een bloedonderzoek een maximum van 3 maanden gevangenisstraf of een geldboete van de derde categorie. Het overtreden van de bepalingen uit het wetsvoorstel of de Spoorwegwet zijn overtredingen, terwijl het overtreden van de vergelijkbare bepalingen in de WVW 1994 een misdrijf oplevert. Voorts is in artikel 41, vijfde lid, van het voorstel de regel opgenomen dat deze bepalingen niet gelden, indien artikel 8 van de WVW 1994 van toepassing is. Uit de memorie van toelichting valt niet op te maken waarom gekozen is voor een lager strafmaximum dan in de vergelijkbare strafbepalingen in de WVW 1994. Bij het besturen van spoorvoertuigen kan overmatig alcoholgebruik even ernstige gevolgen hebben als in het wegverkeer. De Afdeling adviseert de gekozen kwalificering en strafmaat nader toe te lichten en het voorstel zo nodig aan te passen. b. Verhouding tot het commune strafrecht Ingevolge artikel 46, tweede lid, juncto artikel 15, eerste lid, onderdeel b, wordt het verwijderen, beschadigen en wijzigen van de lokale spoorweginfrastructuur bestraft met drie maanden hechtenis of geldboete van de derde categorie. Het delict wordt gekwalificeerd als een overtreding. Ook de Spoorwegwet kent eenzelfde strafbepaling. Ingevolge artikel 351 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) wordt het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen, beschadigen, onklaar maken en weg maken van spoorwegwerken bestraft met drie jaar gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie. In artikel 351bis van het WvSr staat voorts op de schuldvariant van dit delict drie maanden hechtenis of een boete van de tweede categorie. Uit de memorie van toelichting wordt niet duidelijk wat het voorgestelde artikel 46, tweede lid, juncto artikel 15, eerste lid, onderdeel b, nog toevoegt aan de strafbaarstellingen in het WvSr. Voorts bevat artikel 46, anders dan artikel 41, geen bepaling waarin is geregeld wanneer dit artikel van toepassing is en wanneer de artikelen 351 en 351bis van het WvSr. De Afdeling adviseert het bovenstaande nader toe te lichten en het voorstel zo nodig aan te passen. 4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W14.11.0250/IV met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft. Artikel 10, eerste lid, als volgt formuleren: Het is de beheerder verboden om een aanmerkelijke verbetering, vernieuwing of wijziging van de lokale spoorweginfrastructuur in gebruik te nemen zonder In artikel 18, achtste lid, onder b, de woorden "aan artikel 19" vervangen door: de in artikel 19 bedoelde eisen. In artikel 35, eerste lid, de woorden "is onderhouden" vervangen door: wordt onderhouden. In artikel 38, derde lid, de woorden "een bedrijfspas" vervangen door: de in het eerste lid bedoelde bedrijfspas. In artikel 42, vierde lid, een spatie tussen de woorden lid en genoemde plaatsen. In artikel 44, eerste lid, de verwijzing naar het vijfde lid van artikel 33 schrappen. In artikel 59, na de woorden "Boek 8" invoegen: van het burgerlijk wetboek. In artikel 60, de opname van de Wet lokaal spoor in de bijlage bij de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie een ander nummer geven, nu deze bijlage al tot nummer 21 loopt, en verschillende wetten in die bijlage hetzelfde nummer hebben. Respectievelijk richtlijn nr. 95/18/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PbEG L 143), richtlijn nr. 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuur en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PbEG L 75), richtlijn nr. 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van richtlijn nr. 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen en van richtlijn nr. 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PbEU L 220), richtlijn nr. 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PbEU L 315) en richtlijn nr. 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PbEU L 191). Zie in die zin ook het advies van de Nederlandse Mededingingsautoriteit van 11 augustus 2010. In paragraaf 2.2. van de memorie van toelichting wordt verwezen naar de RijnGouwelijn waarbij tram en trein op dezelfde rails kunnen rijden. Zie de toelichting bij het voorgestelde artikel 7. Artikel 3.36a van de Wro bevat een soortgelijke bepaling. Spoorwegwet artikel, 4, vierde lid, en artikel 87, eerste en zesde lid. Zie ook artikel 4, vijfde lid, van de Spoorwegwet. Zie de memorie van toelichting bij de Spoorwegwet, paragraaf 5.4, Kamerstukken II 2000/01, 27 482, nr. 3, blz. 19. Artikelen 22 en 87 van de Spoorwegwet. Zie artikel IV van de Wet van 7 oktober 2010 tot wijziging van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek ter uitvoering van het op 23 maart 2001 te Londen tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie, 2001, (Trb. 2005, 329), Stbl. 2010, 280. PAGE PAGE 2 PAGE I AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........