[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van de wetgeving op het beleidsterrein van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de harmonisatie en aanscherping van de sanctiemogelijkheden ter versterking van de naleving en handhaving en bestrijding van misbruik en fraude (Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving)

Eindtekst

Nummer: 2012D30756, datum: 2012-07-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z05627:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

5 juli 2012



Wijziging van de wetgeving op het beleidterrein van het ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het kader van de harmonisatie en
aanscherping van de sanctiemogelijkheden ter versterking van de naleving
en handhaving en bestrijding van misbruik en fraude (Wet aanscherping
handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz. 

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is in het kader
van de harmonisatie en aanscherping van de sanctiemogelijkheden ter
versterking van de naleving en handhaving en de bestrijding van misbruik
en fraude de wetgeving op het beleidsterrein van het ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid te wijzigen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I WERKNEMERSVERZEKERINGEN

ARTIKEL I 

De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 14a komt te luiden:

Artikel 14a

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak maakt op een
toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de
verplichting, bedoeld in artikel 12. De bestuurlijke boete is niet lager
dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien
er geen sprake was van een benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 12, ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan toeslag is ontvangen.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door degene die aanspraak
maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke
vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 12, niet heeft
geleid tot een benadelingsbedrag, legt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het
bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van
het Wetboek van Strafrecht. 

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het
opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en
volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel
12, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting
plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum
waarop eerder aan degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn
echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige
waarschuwing is gegeven.

5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door
degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn
wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 12,
als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan toeslag is
ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien
binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan
van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke
sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit
eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.

6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt
verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in de artikelen 12 van deze wet, 25 van de Werkloosheidswet, 70,
eerste en tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere
werklozen, 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 2:7,
eerste lid, of 3:74 van de Wet werk en arbeidsondersteuning
jonggehandicapten, 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen, 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet, als gevolg
waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering,
inkomensvoorziening, ziekengeld of toeslag is verleend. 

7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, degene die aanspraak maakt op een toeslag, zijn
echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de
inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de
bestuurlijke boete van belang zijn.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij
de bestuurlijke boete is opgelegd.

12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de degene die aanspraak maakt op
een toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger
wijzigen.

B

De artikelen 14c en 14f vervallen.

C

In artikel 14g, vierde lid, aanhef, wordt “vierde lid” vervangen
door: negende lid.

D

Na artikel 14g wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14h

1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 14g, eerste lid, wordt de
bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 14a, vijfde lid, door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel
4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende
een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de
dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd. 

2. Artikel 14g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige
toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde
gedraging als bedoeld in artikel 14a, zesde lid, indien en voor zover op
het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke
boete door de overtreder niet is betaald. 

3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op verzoek van
de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer
toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende
redenen daartoe noodzaken.

4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op
grond van artikel 14g, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste
lid, onverlet. 

	5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en
tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt
toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling
bepaald deel van de toeslag op grond van deze wet vrijgelaten in verband
met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij te laten
deel van de toeslag kan afhankelijk worden gesteld van de leefsituatie.

E

In artikel 20 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde
tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid
ingevoegd luidende:

3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien
jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12.

ARTIKEL II

De Werkloosheidswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 27a komt te luiden:

Artikel 27a

1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het
benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25. De bestuurlijke
boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou
worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 25, ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan uitkering is ontvangen.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de
verplichting, bedoeld in artikel 25, niet heeft geleid tot een
benadelingsbedrag, legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten
hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 

4. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als
bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke
waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25, tenzij het niet of
niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een
periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de
werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.

5. Het UWV legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet
behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in
artikel 25, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag
aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het
benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand
aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke
boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere
overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is
geworden.

6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt
verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in de artikelen 25 van deze wet, 12 van de Toeslagenwet, 12,
eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 27, eerste lid, van de Wet
werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 31, eerste lid, of 49 van de
Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan
uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.

7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de werknemer is gestraft met een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf.

8. Het UWV kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de
tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij
de bestuurlijke boete is opgelegd.

12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de werknemer wijzigen.

B

De artikelen 27c en 27f vervallen. 

C

In artikel 27g, vierde lid, wordt “artikel 27a, vierde lid”
vervangen door: artikel 27a, negende lid.

D

Onder vernummering van artikel 27h tot artikel 27i wordt na artikel 27g
een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27h

1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 27g, eerste lid, wordt de
bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 27a, vijfde lid, door het UWV, in
afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar
vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is
opgelegd.

2. Artikel 27g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige
toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde
gedraging als bedoeld in artikel 27a, zesde lid, indien en voor zover op
het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke
boete door de overtreder niet is betaald. 

3. Het UWV kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste en
tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere
omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.

4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op
grond van artikel 27g, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste
lid, onverlet. 

	5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en
tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt
toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling
bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in
verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij
te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de
leefsituatie.

E

In artikel 36 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde
tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid
ingevoegd luidende:

3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien
jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 25.

ARTIKEL III

De Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 48 komt te luiden:

Artikel 48 Bestuurlijke boete bij niet-nakoming inlichtingenverplichting

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke
vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70. De
bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde
lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een
benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 70, ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan uitkering is ontvangen.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn
wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70,
niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op
van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel
23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het
opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en
volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke
vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 70, tenzij het
niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen
een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de
verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger een zodanige
waarschuwing is gegeven.

5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting,
bedoeld in artikel 70, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te
hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van
het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar
voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere
bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een
eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die
onherroepelijk is geworden.

6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt
verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in de artikelen 70 van deze wet of 12 van de Toeslagenwet, als
gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan
arbeidsongeschiktheidsuitkering of toeslag is verleend.

7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger is
gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de
inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de
bestuurlijke boete van belang zijn.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij
de bestuurlijke boete is opgelegd.

12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde of zijn wettelijke
vertegenwoordiger wijzigen.

B

De artikelen 50 en 53 vervallen. 

C

In artikel 54, vierde lid, wordt “artikel 48, vierde lid” vervangen
door: artikel 48, negende lid.

D

Onder vernummering van artikel 54a tot artikel 54b wordt na artikel 54
een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 54a Verrekening bestuurlijke boete bij recidive

1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 54, eerste lid, wordt de
bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 48, vijfde lid, door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel
4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende
een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de
dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

2. Artikel 54, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige
toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde
gedraging als bedoeld in artikel 48, zesde lid, indien en voor zover op
het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke
boete door de overtreder niet is betaald.

3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op verzoek van
de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer
toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende
redenen daartoe noodzaken.

4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op
grond van artikel 54, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste
lid, onverlet. 

	5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en
tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt
toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling
bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in
verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij
te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de
leefsituatie.

E

In artikel 63 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde
tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid
ingevoegd luidende:

3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien
jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 70.

ARTIKEL IV

De Wet inkomensvoorziening oudere werklozen wordt als volgt gewijzigd: 

A

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21 Boete bij niet nakomen verplichtingen

1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het
benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in
artikel 12, eerste lid. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete
die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake
was van een benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, ten onrechte of tot een
te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de aanvrager of de
uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste
lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het UWV een
bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede
categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht. 

4. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als
bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke
waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de verplichting, bedoeld in
artikel 12, eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van
de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen
vanaf de datum waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing
is gegeven.

5. Het UWV legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet
behoorlijk nakomen door de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde van de
verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste lid, als gevolg waarvan ten
onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten
hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak
van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding
een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd
wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die
onherroepelijk is geworden.

6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt
verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in de artikelen 12, eerste lid, van deze wet, 12 van de
Toeslagenwet, 25 van de Werkloosheidswet, 80 van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, 27, eerste lid, van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet,
als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering,
ziekengeld of toeslag is verleend.

7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de aanvrager of de uitkeringsgerechtigde is gestraft met
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

8. Het UWV kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de
tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij
de bestuurlijke boete is opgelegd.

12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de aanvrager of de
uitkeringsgerechtigde wijzigen.

B

Artikel 23 vervalt.

C

In artikel 24, vierde lid, wordt “artikel 21, vierde lid” vervangen
door: artikel 21, negende lid.

D

Na artikel 24 wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 24a Verrekening bestuurlijke boete bij recidive

	1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt de
bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 21, vijfde lid, door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel
4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende
een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de
dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

2. Artikel 24, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige
toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde
gedraging als bedoeld in artikel 21, zesde lid, indien en voor zover op
het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke
boete door de overtreder niet is betaald.

3. Het UWV kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste lid en
tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere
omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.

4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op
grond van artikel 24, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste
lid, onverlet. 

	5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en
tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt
toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling
bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in
verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij
te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de
leefsituatie.

E

In artikel 35 wordt na het eerste lid, onder vernummering van het tweede
tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, een lid ingevoegd
luidende:

2. De in het eerste lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien
jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12, eerste
lid.

ARTIKEL V

De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 29a komt te luiden:

Artikel 29a

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of zijn
wettelijke vertegenwoordiger van de verplichtingen, bedoeld in artikel
80. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van
het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een
benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 80, ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan uitkering is ontvangen.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of
diens wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in
artikel 80, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, legt het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op
van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel
23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het
opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en
volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende of diens
wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 80,
tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting
plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum
waarop eerder aan de werknemer een zodanige waarschuwing is gegeven.

5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de
verplichtingen, bedoeld in artikel 80, als gevolg waarvan ten onrechte
of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste
150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf
jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een
eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd
wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die
onherroepelijk is geworden.

6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt
verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in de artikelen 80 van deze wet, 25 van de Werkloosheidswet, 12
van de Toeslagenwet, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening
oudere werklozen, 31, eerste lid, of 49 van de Ziektewet, als gevolg
waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld
of toeslag is verleend.

7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de belanghebbende of zijn wettelijke vertegenwoordiger
is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de
inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de
bestuurlijke boete van belang zijn.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij
de bestuurlijk boete is opgelegd.

12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijk
boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende of diens
wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.

B

De artikelen 29c en 29f vervallen.

C

In artikel 29g, vierde lid wordt “artikel 29a, vierde lid” vervangen
door: artikel 29a, negende lid.

D

Onder vernummering van artikel 29h tot artikel 29i wordt na artikel 29g
een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 29h

	1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 29g, eerste lid, wordt de
bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 29a, vijfde lid, door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel
4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende
een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de
dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

2. Artikel 29g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige
toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde
gedraging als bedoeld in artikel 29a, zesde lid, indien en voor zover op
het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke
boete door de overtreder niet is betaald.

3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op verzoek van
de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer
toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende
redenen daartoe noodzaken.

4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op
grond van artikel 29g, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste
lid, onverlet. 

	5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en
tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt
toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling
bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in
verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij
te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de
leefsituatie.

E

In artikel 57 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde
tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid
ingevoegd luidende:

3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien
jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 80.

ARTIKEL VI 

De Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten wordt als volgt
gewijzigd:

A

In artikel 2:59 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het
derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid
ingevoegd, luidende:

3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien
jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste
lid.

B

Aan artikel 2:60 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Artikel 3:44 is van overeenkomstige toepassing.

C

Artikel 2:69 komt te luiden:

Artikel 2:69 Bestuurlijke boete bij niet-naleving
inlichtingenverplichting

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn
wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel
2:7, eerste lid. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op
grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was
van een benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, ten onrechte of tot
een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is ontvangen.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte
of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in
artikel 2:7, eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, of
indien een werkgever als bedoeld in artikel 2:7, zevende lid, de
verplichting, bedoeld in artikel 2:7, zevende lid, niet of niet
behoorlijk nakomt, legt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede
categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het
opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en
volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn
wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel
2:7, eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen
vanaf de datum waarop eerder aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke
vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.

5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de
verplichting, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, als gevolg waarvan ten
onrechte of tot een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is ontvangen,
van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een
tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de
overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie
is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde
gedraging, die onherroepelijk is geworden.

6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt
verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, of artikel 12 van de Toeslagenwet,
als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan
inkomensvoorziening of toeslag is verleend.

7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger
is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de
inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de
bestuurlijke boete van belang zijn.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels worden
gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.

11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij
de bestuurlijke boete is opgelegd.

12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de jonggehandicapte of zijn
wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.

13. De artikelen 3:43 tot en met 3:44a zijn van overeenkomstige
toepassing op een bestuurlijke boete die op grond van dit artikel is
opgelegd.

D

Artikel 3:40 komt te luiden:

Artikel 3:40 Bestuurlijke boete bij niet-naleving
inlichtingenverplichting

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn
wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel
3:74. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van
het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een
benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 3:74, ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan uitkering is ontvangen.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte
of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in
artikel 3:74, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, of indien een
werkgever als bedoeld in artikel 3:74, derde lid, de verplichting,
bedoeld in artikel 3:74, derde lid, niet of niet behoorlijk nakomt, legt
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete
op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het
opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en
volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de jonggehandicapte of zijn
wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel
3:74, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting
plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum
waarop eerder aan de jonggehandicapte of zijn wettelijke
vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing is gegeven.

5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de
verplichting, bedoeld in artikel 3:74, als gevolg waarvan ten onrechte
of tot een te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste
150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf
jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een
eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd
wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die
onherroepelijk is geworden.

6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt
verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in artikel 3:74 of artikel 12 van de Toeslagenwet, als gevolg
waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan
arbeidsongeschiktheidsuitkering of toeslag is verleend.

7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de jonggehandicapte of zijn wettelijke vertegenwoordiger
is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de
inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de
bestuurlijke boete van belang zijn.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels worden
gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete.

11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij
de bestuurlijke boete is opgelegd.

12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de jonggehandicapte of zijn
wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.

E

De artikelen 3:41 en 3:42 vervallen.

F

In artikel 3:43, vierde lid, wordt “artikel 3:40, vierde lid”
vervangen door: artikel 3:40, negende lid.

G

Onder vernummering van artikel 3:44 tot artikel 3:44a wordt na artikel
3:43 een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 3:44 Verrekening bestuurlijke boete bij recidive

	1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 3:43, eerste lid, wordt de
bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 3:40, vijfde lid, door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel
4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende
een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de
dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd. 

2. Artikel 3:43, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige
toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde
gedraging als bedoeld in artikel 3:40, zesde lid, indien en voor zover
op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de
bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald.

3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op verzoek van
de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer
toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende
redenen daartoe noodzaken.

4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op
grond van artikel 3:43, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het
eerste lid, onverlet. 

	5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en
tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt
toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling
bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in
verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij
te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de
leefsituatie.

H

In artikel 3:56 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het
derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid
ingevoegd luidende:

3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien
jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 3:74. 

ARTIKEL VII

De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “wet” ingevoegd: alsmede hetgeen
anderszins.

2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde tot en met
zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid ingevoegd luidende:

3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien
jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste
lid.

B

Artikel 91 komt te luiden:

Artikel 91 Boete bij niet-nakoming inlichtingenverplichting 

1. Het UWV legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het
benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting,
bedoeld in artikel 27, eerste lid. De bestuurlijke boete is niet lager
dan de boete die op grond van het derde lid zou worden opgelegd indien
er geen sprake was van een benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, ten onrechte of tot een
te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn
wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27,
eerste lid, niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, of indien een
werkgever of een persoon als bedoeld in artikel 27, achtste lid, de
verplichtingen op grond van artikel 27, achtste lid, niet of niet
behoorlijk nakomt, legt het UWV een bestuurlijke boete op van ten
hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 

4. Het UWV kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als
bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een schriftelijke
waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting,
bedoeld in artikel 27, eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar
te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan hem een zodanige
waarschuwing is gegeven.

5. Het UWV legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet
behoorlijk nakomen door de verzekerde of zijn wettelijke
vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 27, eerste
lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan
uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het
benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand
aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke
boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere
overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is
geworden.

6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid, wordt
verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in de artikelen 27, eerste lid, van deze wet, 25 van de
Werkloosheidswet, 12 van de Toeslagenwet, 12, eerste lid, van de Wet
inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, of 31, eerste lid, of 49 van de
Ziektewet, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan
uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.

7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de verzekerde of zijn wettelijke vertegenwoordiger is
gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

8. Het UWV kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan het UWV de inlichtingen te verstrekken die voor de
tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij
de bestuurlijke boete is opgelegd.

12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde of zijn wettelijke
vertegenwoordiger wijzigen.

C

De artikelen 93 en 118 vervallen.

D

In artikel 96, vierde lid, wordt “artikel 91, vierde lid” vervangen
door: artikel 91, negende lid.

E

Onder vernummering van artikel 97 tot artikel 97a wordt na artikel 96
een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 97 Verrekening bestuurlijke boete bij recidive

1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 96, eerste lid, wordt de
bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 91, vijfde lid, door het UWV, in
afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar
vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is
opgelegd. 

2. Artikel 96, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige
toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde
gedraging als bedoeld in artikel 91, zesde lid, indien en voor zover op
het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke
boete door de overtreder niet is betaald.

3. Het UWV kan op verzoek van de overtreder besluiten het eerste lid en
tweede lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere
omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.

4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op
grond van artikel 96, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste
lid, onverlet. 

	5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en
tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt
toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling
bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in
verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij
te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de
leefsituatie.

ARTIKEL VIII

De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 33 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde
tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid
ingevoegd luidende:

3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien
jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31,
eerste lid, of 49. 

B

De laatste zin van de artikelen 38, derde lid, 38a, achtste lid en 63c
komt te luiden: De artikelen 45a, achtste tot en met elfde lid, en 45g,
vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

C

Artikel 45a komt te luiden:

Artikel 45a

1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting,
bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49. De bestuurlijke boete is
niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou worden
opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of 49, ten onrechte
of tot een te hoog bedrag aan ziekengeld is ontvangen.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de
verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of 49, niet heeft
geleid tot een benadelingsbedrag, legt het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen een bestuurlijke boete op van ten hoogste het
bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van
het Wetboek van Strafrecht.

4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het
opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en
volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van
het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de
verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of 49, tenzij het
niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen
een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de
verzekerde een zodanige waarschuwing is gegeven.

5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een
bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
verzekerde van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid,
of 49, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan
ziekengeld is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het
benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand
aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke
boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere
overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is
geworden.

6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt
verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49 van deze wet, 12 van de
Toeslagenwet, 25 van de Werkloosheidswet, 12, eerste lid, van de Wet
inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, of 27, eerste lid, van de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen als gevolg waarvan ten onrechte of tot een
te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.

7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de verzekerde is gestraft met een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf.

8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de
inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de
bestuurlijke boete van belang zijn.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

11. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij
de bestuurlijke boete is opgelegd.

12. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde wijzigen.

13. Er wordt geen bestuurlijke boete opgelegd indien voor dezelfde
gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 27a van de
Werkloosheidswet wordt opgelegd. 

D

De artikelen 45c en 45f vervallen.

E

In artikel 45g, vierde lid, wordt “artikel 45a, vierde lid”
vervangen door: artikel 45a, negende lid.

F

Onder vernummering van de artikelen 45h en 45i tot de artikelen 45i en
45j wordt na artikel 45g een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 45h

1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 45g, eerste lid, wordt de
bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 45a, vijfde lid, door het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van artikel
4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende
een tijdvak van ten hoogste vijf jaar vanaf het moment van de
dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.

2. Artikel 45g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige
toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde
gedraging als bedoeld in artikel 45a, zesde lid, indien en voor zover op
het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke
boete door de overtreder niet is betaald.

3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan op verzoek van
de overtreder besluiten het eerste lid en tweede lid niet of niet meer
toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende
redenen daartoe noodzaken.

4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op
grond van artikel 45g, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste
lid, onverlet. 

	5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en
tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt
toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling
bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in
verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij
te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de
leefsituatie.

HOOFDSTUK II VOLKSVERZEKERINGEN

ARTIKEL IX

De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 17a komt te luiden:

Artikel 17a

1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten
hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen
door de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van artikel 21
kinderbijslag wordt betaald, van de verplichting, bedoeld in artikel 15.
De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het
derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een
benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 15, ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan kinderbijslag is verleend.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de
persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van
de verplichting, bedoeld in artikel 15, niet heeft geleid tot een
benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke
boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 

4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een
bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het
geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15, tenzij
het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt
binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder
aan de verzekerde, of aan de persoon aan wie op grond van artikel 21
kinderbijslag wordt betaald, een zodanige waarschuwing is gegeven.

5. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde, of de persoon aan
wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, van de
verplichting, bedoeld in artikel 15, als gevolg waarvan ten onrechte of
tot een te hoog bedrag aan kinderbijslag is ontvangen, van ten hoogste
150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf
jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een
eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd
wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die
onherroepelijk is geworden.

6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de verzekerde, of de persoon aan wie op grond van
artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, is gestraft met een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

7. De Sociale verzekeringsbank kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te
verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van
belang zijn.

9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

10. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de verzekerde, dan wel de
persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald,
wijzigen.

B

Artikel 17f vervalt.

C

In artikel 17g, vierde lid, aanhef, wordt “vierde lid” vervangen
door: achtste lid.

D

Na artikel 17g wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17h

1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 17g, eerste lid, wordt de
bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 17a, vijfde lid, door Sociale
verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de
Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten
hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de
bestuurlijke boete is opgelegd. 

2. Artikel 17g, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige
toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in
artikel 17a, eerste lid, indien en voor zover op het moment van
verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de
overtreder niet is betaald.  

3. De Sociale verzekeringsbank kan op verzoek van degene aan wie de
bestuurlijke boete is opgelegd besluiten het eerste en tweede lid niet
of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden,
dringende redenen daartoe noodzaken.

4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op
grond van artikel 17g, eerste, na het tijdvak, bedoeld in het eerste
lid, onverlet. 

	5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en
tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt
toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling
bepaald deel van de kinderbijslag op grond van deze wet vrijgelaten in
verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij
te laten deel van de kinderbijslag kan afhankelijk worden gesteld van de
leefsituatie.

E

In artikel 24 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde
tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid
ingevoegd luidende:

3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien
jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 15.

ARTIKEL X

De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 39 komt te luiden:

Artikel 39

1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten
hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen
door de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke
vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 35. De
bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde
lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een
benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 35, ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering of wezenuitkering
is verleend.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het
ouderloos kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de
verplichting, bedoeld in artikel 35, niet heeft geleid tot een
benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke
boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 

4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een
bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het
geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 35, tenzij
het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting  plaats vindt
binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder
aan de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke
vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.

5. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de nabestaande, het ouderloos kind,
of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in
artikel 35, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag
aan nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering of wezenuitkering is
ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien
binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan
van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke
sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit
eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.

6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de nabestaande, het ouderloos kind, of zijn wettelijke
vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

7. De Sociale verzekeringsbank kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te
verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van
belang zijn.

9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

10. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de nabestaande, het ouderloos
kind, of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.

B

Artikel 44 vervalt.

C

In artikel 45, vierde lid, aanhef, wordt “vierde lid” vervangen
door: achtste lid.

D

Na artikel 45 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 45a

1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 45, eerste lid, wordt de
bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 39, vijfde lid, door Sociale
verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de
Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten
hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de
bestuurlijke boete is opgelegd. 

2. Artikel 45, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige
toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in
artikel 39, eerste lid, indien en voor zover op het moment van
verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door de
overtreder niet is betaald.  

3. De Sociale verzekeringsbank kan op verzoek van degene aan wie de
bestuurlijke boete is opgelegd besluiten het eerste en tweede lid niet
of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden,
dringende redenen daartoe noodzaken.

4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op
grond van artikel 45, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste
lid, onverlet. 

	5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en
tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt
toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling
bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in
verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij
te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de
leefsituatie.

E

In artikel 53 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde
tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid
ingevoegd luidende:

3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien
jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 35.

ARTIKEL XI

De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 17c komt te luiden:

Artikel 17c

1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten
hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen
door de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke
vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 49. De
bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde
lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een
benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 49, ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan ouderdomspensioen is verleend.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de
pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke
vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 49, niet heeft
geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een
bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede
categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht. 

4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een
bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het
geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49, tenzij
het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaats vindt
binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder
aan de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke
vertegenwoordiger, een zodanige waarschuwing is gegeven.

5. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde, zijn
echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting,
bedoeld in artikel 49, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te
hoog bedrag aan ouderdomspensioen is ontvangen, van ten hoogste 150
procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf
jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een
eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd
wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die
onherroepelijk is geworden.

6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt
verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in de artikelen 49 van deze wet of 35 van de Algemene
nabestaandenwet als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan ouderdomspensioen, nabestaandenuitkering, halfwezenuitkering,
of wezenuitkering is verleend.

7. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, of zijn
wettelijke vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf.

8. De Sociale verzekeringsbank kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te
verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van
belang zijn.

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de pensioengerechtigde, zijn
echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger wijzigen.

B

Artikel 17h vervalt.

C

In artikel 17i, vierde lid, aanhef, wordt “vierde lid” vervangen
door: negende lid.

D

Na artikel 17i wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17j

1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 17i, eerste lid, wordt de
bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 17c, vijfde lid, door Sociale
verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de
Algemene wet bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten
hoogste vijf jaar vanaf het moment van de dagtekening waarop de
bestuurlijke boete is opgelegd. 

2. Artikel 17i, eerste lid, en het eerste lid zijn van overeenkomstige
toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete wegens eenzelfde
gedraging als bedoeld in artikel 17c, zesde lid, indien en voor zover op
het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke
boete door de overtreder niet is betaald.

3. De Sociale verzekeringsbank kan op verzoek van degene aan wie de
bestuurlijke boete is opgelegd besluiten het eerste en tweede lid niet
of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere omstandigheden,
dringende redenen daartoe noodzaken.

4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op
grond van artikel 17i, eerste lid, na het tijdvak, bedoeld in het eerste
lid, onverlet. 

	5. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en
tweede lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt
toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling
bepaald deel van het ouderdomspensioen op grond van deze wet vrijgelaten
in verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het
vrij te laten deel van het ouderdomspensioen kan afhankelijk worden
gesteld van de leefsituatie.

E

In artikel 24 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde
tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid, een lid
ingevoegd luidende:

3. De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien
jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 49.

HOOFDSTUK III SOCIALE VOORZIENINGEN

ARTIKEL XII

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 20, tweede lid, wordt “van een verplichting als bedoeld in
artikel 13 of in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,” vervangen door: van een
verplichting als bedoeld in artikel 13, tweede en vierde lid,. 

B

Na artikel 20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20a

1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het
benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid,
of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van
de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bestuurlijke
boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou
worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen,
bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan uitkering is ontvangen.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van
een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de
verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet heeft geleid tot
een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van
ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 

4. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete
als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een
schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen
door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13,
eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en
derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,
tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen
plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum
waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is
gegeven.

5. Het college legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet
behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld
in artikel 13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c,
tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan
uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het
benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand
aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke
boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere
overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is
geworden.

6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de belanghebbende is gestraft met een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf.

7. Het college kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de
tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij
de bestuurlijke boete is opgelegd. 

11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.

C

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste tot en met het vierde lid tot het
tweede tot en met het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

1. Het college van de gemeente die de uitkering heeft verleend, vordert
de uitkering terug voor zover de uitkering ten onrechte of tot een te
hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, of de
verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt “ten onrechte” vervangen door:,
anders dan in het eerste lid, ten onrechte. 

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

6. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten van
terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste
lid af te zien, indien de persoon van wie de uitkering wordt
teruggevorderd:

a. gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft
voldaan; 

b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen
heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode,
vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de
invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; 

c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet
aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of 

d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één
keer aflost. 

7. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college
besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering als bedoeld in het
eerste lid af te zien. 

D

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het eerste lid wordt “bedoeld in artikel 25, eerste en tweede
lid,” vervangen door: bedoeld in artikel 25, eerste, tweede en derde
lid,.

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot
en met zesde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Indien degene van wie de uitkering op grond van artikel 25, eerste
lid, wordt teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een
bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 20a algemene bijstand op grond
van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
ontvangt, verrekent het college die uitkering en bestuurlijke boete met
die algemene bijstand of uitkering.

3. In het derde lid (nieuw) wordt "van wie de uitkering" vervangen door:
van wie de uitkering op grond van artikel 25, tweede of derde lid,.

4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden: 

4. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd dan wel
verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete als bedoeld in
artikel 20a een uitkering of algemene bijstand ontvangt van een andere
gemeente dan de gemeente waarvan het college de uitkering terugvordert
of de bestuurlijke boete heeft opgelegd, dan wel een uitkering of
inkomensvoorziening ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de
Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Toeslagenwet, de Algemene
Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet, betaalt dat college, het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de
Sociale verzekeringsbank het bedrag van de terugvordering of de
bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de
belanghebbende, op verzoek aan het college, dat besluit tot
terugvordering of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.

5. In het zesde lid (nieuw) wordt in de aanhef "de verplichting, bedoeld
in artikel 27" vervangen door "de verplichtingen, bedoeld in de
artikelen 20a, achtste lid, en 27" en wordt in onderdeel b na "kosten
van bijstand" ingevoegd: en de bestuurlijke boete. 

E

Na artikel 28 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 29

1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 28, tweede lid, wordt de
bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 20a, vijfde lid, door het
college, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar
vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is
opgelegd.

2. Het college kan op verzoek van de belanghebbende besluiten het eerste
lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere
omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.

3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij de betaling,
bedoeld in artikel 28, vierde lid, van de bestuurlijke boete, bedoeld in
artikel 20a, vijfde lid, door een andere gemeente dan de gemeente
waarvan het college de bestuurlijke boete heeft opgelegd met dien
verstande dat het college van die andere gemeente de bevoegdheid heeft
op verzoek van de belanghebbende bij de verrekening de beslagvrije voet
in acht te nemen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende
redenen daartoe noodzaken.

4. Artikel 28, tweede lid, en het eerste tot en met derde lid zijn van
overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete,
bedoeld in artikel 20a, eerste lid, indien en voor zover op het moment
van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door
de overtreder niet is betaald. 

5. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op
grond van de artikelen 28, tweede en vierde lid, na het tijdvak, bedoeld
in het eerste lid, onverlet.

	6. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en
vierde lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt
toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling
bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in
verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij
te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de
leefsituatie.

Artikel 29a

Door het college wordt geen medewerking verleend aan een schuldregeling
indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijke
nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel
13, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en
derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,
en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking
tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte
is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.  

ARTIKEL XIII

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 20, eerste lid, wordt “van een verplichting als bedoeld in
artikel 13,” vervangen door: van een verplichting als bedoeld in
artikel 13, tweede en vierde lid,. 

B

Na artikel 20 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 20a

1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het
benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid.
De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het
derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een
benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag
dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid, ten onrechte of tot een
te hoog bedrag aan uitkering is ontvangen.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van
een verplichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, niet heeft
geleid tot een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke
boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 

4. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete
als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een
schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen
door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 13,
eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de
verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen
vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige
waarschuwing is gegeven.

5. Het college legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet
behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld
in artikel 13, eerste lid, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te
hoog bedrag aan uitkering is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van
het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar
voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere
bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een
eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die
onherroepelijk is geworden.

6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de belanghebbende is gestraft met een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf.

7. Het college kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de
tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij
de bestuurlijke boete is opgelegd. 

11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.

C

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het eerste tot en met het vierde lid tot het
tweede tot en met het vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

1. Het college van de gemeente die de uitkering heeft verleend, vordert
de uitkering terug voor zover de uitkering ten onrechte of tot een te
hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 13, eerste lid.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt “ten onrechte” vervangen door:,
anders dan in het eerste lid, ten onrechte. 

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

6. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten van
terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste
lid af te zien, indien de persoon van wie de uitkering wordt
teruggevorderd:

a. gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft
voldaan; 

b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen
heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode,
vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de
invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; 

c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet
aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of 

d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één
keer aflost. 

7. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college
besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering als bedoeld in het
eerste lid af te zien. 

D

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het eerste lid wordt “bedoeld in artikel 25, eerste en tweede
lid,” vervangen door: bedoeld in artikel 25, eerste, tweede en derde
lid,.  

2. Onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot
en met zesde lid, wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

2. Indien degene van wie de uitkering op grond van artikel 25, eerste
lid, wordt teruggevorderd dan wel verplicht is tot betaling van een
bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 20a algemene bijstand op grond
van de Wet werk en bijstand of een uitkering op grond van de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
werknemers of het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 ontvangt,
verrekent het college die uitkering en bestuurlijke boete met die
algemene bijstand of uitkering.

3. In het derde lid (nieuw) wordt "van wie de uitkering" vervangen door:
van wie de uitkering op grond van artikel 25, tweede of derde lid,.

4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden: 

4. Indien degene van wie de uitkering wordt teruggevorderd dan wel
verplicht is tot betaling van een bestuurlijke boete als bedoeld in
artikel 20a een uitkering of algemene bijstand ontvangt van een andere
gemeente dan de gemeente waarvan het college de uitkering terugvordert
of de bestuurlijke boete heeft opgelegd, dan wel een uitkering of
inkomensvoorziening ontvangt op grond van de Werkloosheidswet, de
Ziektewet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de
Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, de Wet werk en
inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, de Wet arbeid en zorg, de
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, de Toeslagenwet, de Algemene
Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet, betaalt dat college, het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onderscheidenlijk de
Sociale verzekeringsbank het bedrag van de terugvordering of de
bestuurlijke boete, zonder dat daarvoor een machtiging nodig is van de
belanghebbende, op verzoek aan het college, dat besluit tot
terugvordering of de bestuurlijke boete heeft opgelegd.

5. In het zesde lid (nieuw) wordt in de aanhef "de verplichting, bedoeld
in artikel 27" vervangen door "de verplichtingen, bedoeld in de
artikelen 20a, achtste lid, en 27" en wordt in onderdeel b na "kosten
van bijstand" ingevoegd: en de bestuurlijke boete. 

E

Na artikel 28 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 29

1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 28, tweede lid, wordt de
bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 20a, vijfde lid, door het
college, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, verrekend gedurende een tijdvak van ten hoogste vijf jaar
vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is
opgelegd.

2. Het college kan op verzoek van de belanghebbende besluiten het eerste
lid niet of niet meer toe te passen indien, gelet op bijzondere
omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.

3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij de betaling,
bedoeld in artikel 28, vierde lid, van de bestuurlijke boete, bedoeld in
artikel 20a, vijfde lid, door een andere gemeente dan de gemeente
waarvan het college de bestuurlijke boete heeft opgelegd met dien
verstande dat het college van die andere gemeente de bevoegdheid heeft
op verzoek van de belanghebbende bij de verrekening de beslagvrije voet
in acht te nemen indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende
redenen daartoe noodzaken.

4. Artikel 28, tweede lid, en het eerste tot en met derde lid zijn van
overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete,
bedoeld in artikel 20a, eerste lid, indien en voor zover op het moment
van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de bestuurlijke boete door
de overtreder niet is betaald. 

5. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete op
grond van de artikelen 28, tweede en vierde lid, na het tijdvak, bedoeld
in het eerste lid, onverlet.

6. Indien als gevolg van de verrekening, bedoeld in het eerste en vierde
lid, algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand wordt
toegekend, wordt bij de verrekening een bij ministeriële regeling
bepaald deel van de uitkering op grond van deze wet vrijgelaten in
verband met zorgkosten, woonkosten en de kosten van kinderen. Het vrij
te laten deel van de uitkering kan afhankelijk worden gesteld van de
leefsituatie.

Artikel 29a

Door het college wordt geen medewerking verleend aan een schuldregeling
indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijke
nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel
13, eerste lid, en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel
met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die
verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van
Strafrecht.  

ARTIKEL XIV

De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

aA

	In artikel 8, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt door een
puntkomma aan het slot van onderdeel h een onderdeel ingevoegd,
luidende: 

i. de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in
artikel 60b.

A

In artikel 18, tweede lid, wordt “uit deze wet dan wel artikel 30c,
tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen,” vervangen door: uit deze wet, met uitzondering van artikel
17, eerste lid,.

B 

Na artikel 18 wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 18a Bestuurlijke boete

1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het
benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de
belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid,
of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van
de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. De bestuurlijke
boete is niet lager dan de boete die op grond van het derde lid zou
worden opgelegd indien er geen sprake was van een benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat
als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in
artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan bijstand is ontvangen.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van
een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de
verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet heeft geleid tot
een benadelingsbedrag, legt het college een bestuurlijke boete op van
ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 

4. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete
als bedoeld in het derde lid en volstaan met het geven van een
schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet behoorlijk nakomen
door de belanghebbende van een verplichting als bedoeld in artikel 17,
eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en
derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,
tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen
plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum
waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is
gegeven.

5. Het college legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet
behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld
in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c,
tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en
inkomen, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan
bijstand is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het
benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand
aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke
boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere
overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is
geworden.

6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de belanghebbende is gestraft met een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf.

7. Het college kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan het college de inlichtingen te verstrekken die voor de
tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.

9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij
de bestuurlijke boete is opgelegd. 

11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.

Ba

	Aan artikel 31, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel w door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd,
luidende:

	x. het vrijgelaten deel van de toeslag, uitkering, kinderbijslag of
ouderdomspensioen op grond van de artikelen 14h, vijfde lid, van de
Toeslagenwet, 27h, vijfde lid, van de Werkloosheidswet, 54a, vijfde lid,
van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 24a, vijfde
lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 29h,vijfde lid,
van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 3:44, vijfde lid,
van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, 97, vijfde
lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 45h, vijfde lid,
van de Ziektewet, 17h, vijfde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet,
45a, vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet, 17j, vijfde lid, van
de Algemene Ouderdomswet, 29, zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, en 29,
zesde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

C

Aan artikel 41 wordt een lid toegevoegd, luidende:

10. In de aanvraag verleent belanghebbende het college een machtiging om
onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de
verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk
zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. 

D

In artikel 47b wordt “58, eerste, derde en vierde lid, 60, tweede tot
en met vijfde” vervangen door "58, eerste, tweede, vierde, vijfde,
zevende en achtste lid, 60, eerste tot en met zesde" en wordt in
numerieke volgorde ingevoegd: 60c.

E

In artikel 47c, tweede lid, wordt “uit deze wet” vervangen door: uit
deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid.

F

Na artikel 47f wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 47g Bestuurlijke boete

1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete van ten
hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen
door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17,
eerste lid. De bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op
grond van het derde lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was
van een benadelingsbedrag.

2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat
als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog
bedrag aan bijstand is ontvangen.

3. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van
een verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, niet heeft
geleid tot een benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een
bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede
categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht. 

4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een
bestuurlijke boete als bedoeld in het derde lid en volstaan met het
geven van een schriftelijke waarschuwing wegens het niet of niet
behoorlijk nakomen door de belanghebbende van een verplichting als
bedoeld in artikel 17, eerste lid, tenzij het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar
te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een
zodanige waarschuwing is gegeven.

5. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de
verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, als gevolg waarvan ten
onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen, van ten
hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak
van vijf jaar voorafgaand aan de dag van constatering van de overtreding
een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, is
geconstateerd en de bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie
wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.

6. In afwijking van het vijfde lid is het in dat lid genoemde tijdvak
van vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in
het vijfde lid, de belanghebbende is gestraft met een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf.

7. De Sociale verzekeringsbank kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te
verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van
belang zijn.

9. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de wijze van tenuitvoerlegging van de beschikking waarbij
de bestuurlijke boete is opgelegd.

11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.

G

Artikel 58 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Terugvordering. 

2. Onder vernummering van het eerste tot en met het vijfde lid tot het
tweede tot en met het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de
kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een
te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk
nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de
verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet
structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

2. In het tweede lid, onderdeel a, (nieuw) wordt “ten onrechte”
vervangen door: anders dan in het eerste lid, ten onrechte. 

3. In het zesde lid (nieuw) wordt “eerste lid, onderdeel e”
vervangen door: tweede lid, onderdeel e.

4. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

7. In afwijking van het eerste lid kan het college besluiten van
terugvordering of van verdere terugvordering als bedoeld in het eerste
lid af te zien, indien de persoon van wie de kosten van bijstand worden
teruggevorderd:

a. gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft
voldaan; 

b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen
heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode,
vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de
invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; 

c. gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet
aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of 

d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één
keer aflost. 

8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college
besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. 

H

Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Besluit tot terugvordering en betaling
bestuurlijke boete.

2. In het derde lid wordt "de artikelen 58 en 59" vervangen door: de
artikelen 58, met uitzondering van het eerste lid, en 59. 

3. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot
en met zevende lid wordt na het derde lid een lid ingevoegd, luidende: 

4. Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de
artikelen 58, eerste lid, worden teruggevorderd dan wel verplicht is tot
betaling van een bestuurlijke boete algemene bijstand of een uitkering
op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
ontvangt, verrekent het college die kosten en bestuurlijke boete met die
algemene bijstand of uitkering.

4. In het zesde lid (nieuw) wordt in de aanhef "zijn verplichting,
bedoeld in het eerste lid" vervangen door "de verplichtingen, bedoeld in
het eerste lid en de artikelen 18a, achtste lid, en 47g, achtste lid" en
wordt in onderdeel b na "kosten van bijstand" ingevoegd: en de
bestuurlijke boete. 

I

Artikel 60a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste, tweede en derde lid, wordt “worden teruggevorderd”
vervangen door: worden teruggevorderd dan wel die verplicht is tot
betaling van een bestuurlijke boete.

2. In het eerste lid wordt “kosten van bijstand terugvordert,
betaalt” vervangen door: kosten van bijstand terugvordert of de
bestuurlijke boete heeft opgelegd, betaalt.

3. In het eerste, tweede en derde lid, wordt “het bedrag van de
terugvordering” vervangen door: het bedrag van de terugvordering of de
bestuurlijke boete. 

4. Aan het eerste, tweede en derde lid, wordt toegevoegd: of de
bestuurlijke boete heeft opgelegd. 

5. In het vierde lid wordt “worden teruggevorderd” vervangen door:
worden teruggevorderd danwel een bestuurlijke boete is opgelegd. 

J

Na artikel 60a worden twee artikelen met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 60b Verrekening bestuurlijke boete bij recidive

1. Bij de verrekening, bedoeld in artikel 60, vierde lid, kan de
bestuurlijke boete, bedoeld in de artikelen 18a, vijfde lid, en 47g,
vijfde lid, door het college onderscheidenlijk de Sociale
verzekeringsbank, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de
Algemene wet bestuursrecht, verrekend worden gedurende een tijdvak van
ten hoogste drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de
bestuurlijke boete is opgelegd.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing bij de betaling,
bedoeld in artikel 60a, eerste lid, van de bestuurlijke boete, bedoeld
in de artikelen 18a, vijfde lid, en 47g, vijfde lid, met dien verstande
dat het college van die andere gemeente, bedoeld in artikel 60a, eerste
lid, onderscheidenlijk de Sociale verzekeringsbank de bevoegdheid heeft
op verzoek van de belanghebbende bij de verrekening de beslagvrije voet,
bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering, toe te passen.

	3. Artikel 60, vierde lid, en het eerste en tweede lid zijn van
overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete,
bedoeld in de artikelen 18a, eerste lid, en 47g, eerste lid, indien en
voor zover op het moment van verrekening, bedoeld in het eerste lid, de
bestuurlijke boete door de overtreder niet is betaald. 

	4. De voorgaande leden laten de verrekening van de bestuurlijke boete
op grond van de artikelen 60, vierde lid, en 60a, eerste lid, na het
tijdvak, bedoeld in het eerste lid, onverlet.

Artikel 60c Geen schuldregeling bij overtreding informatieverplichtingen

Door het college wordt geen medewerking verleend aan een schuldregeling
indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijke
nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel
17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en
derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen,
en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking
tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte
is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht.  

K

In artikel 62i wordt “De artikelen 58, vierde lid, en 60, eerste en
vierde tot en met zesde” vervangen door: De artikelen 58, vijfde lid,
en 60, eerste en vijfde tot en met zevende lid. 

HOOFDSTUK IV ARBEIDSWETTEN

ARTIKEL XV

De Arbeidsomstandighedenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6, derde lid, komt te luiden:

3. Het niet naleven van de bij of krachtens het eerste lid, tweede
volzin, gestelde regels wordt aangemerkt als strafbaar feit voor zover
dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is bepaald.

B

Artikel 10, tweede lid, vervalt alsmede de aanduiding “1.” voor het
eerste lid. 

C

Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van de onderdelen d tot en met g tot e tot en met
h, wordt na onderdeel c een onderdeel ingevoegd, luidende:

d. een bevel als bedoeld in artikel 28a, tweede lid;.

2. De onderdelen e en f (nieuw) komen te luiden:

e. een beschikking tot oplegging van een last onder bestuursdwang of tot
oplegging van een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 28b;

f. een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 30, tweede lid;. 

D

Artikel 16, elfde lid, komt te luiden:

11. Het niet naleven van de in het tiende lid bedoelde voorschriften en
verboden kan worden aangemerkt als strafbaar feit.

E

Artikel 28, zevende lid, vervalt. 

F

Onder vernummering van artikel 28a tot 28b wordt na artikel 28 een
artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 28a Bevel stillegging van werk in verband met recidive

1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende
ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift of verbod bij
of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is
gesteld of op grond van de Wet op de economische delicten strafbaar is
gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij
herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde
in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of verbod of bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke
verplichtingen of verboden, door hem een bevel kan worden opgelegd dat
door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden
gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen. De artikelen 24, tweede
lid, en 27, vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en
herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in
het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het
eerste lid, aan de werkgever bij beschikking een bevel als bedoeld in
het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in
de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven
zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet
een bestuurlijke boete is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt. 

3. De constatering van de overtreding, bedoeld in het eerste of tweede
lid, wordt vastgelegd in een boeterapport of proces-verbaal.

4. De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien na de
dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken. Artikel
5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van
overeenkomstige toepassing.

5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd met betrekking
tot het bevel, bedoeld in het tweede lid, de nodige maatregelen te
treffen, de nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in
te roepen.

6. Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig
een bevel als bedoeld in het tweede lid en een maatregel of aanwijzing
als bedoeld in het vijfde lid. 

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

G

In artikel 28b (nieuw) wordt "aangewezen toezichthouder" vervangen door
"door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar",
wordt "en artikel 28, eerste lid" vervangen door “28, eerste lid, en
28a, tweede lid,” en wordt de volgende zin toegevoegd: Artikel 24,
tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

H

In artikel 31, tweede lid, wordt “de artikelen 24, eerste lid, en 34,
eerste lid,” vervangen door: de artikelen 24, eerste lid, 28a, eerste
lid, 28b, en 34, eerste lid,.

I

Artikel 32, tweede lid, vervalt alsmede de aanduiding “1.” voor het
eerste lid. 

J

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in numerieke volgorde ingevoegd: 6, eerste
lid, eerste volzin, 10. 

2. In het eerste en tweede lid vervalt de tweede volzin.

3. In het tweede lid wordt ‘artikel 16, tiende lid’ vervangen door
“de artike¬len 6, eerste lid, tweede volzin, en 16, tiende lid” en
wordt “dat artikellid” vervangen door: die artikelleden.

3. Het derde en vijfde lid vervallen.

4. Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid en komt als volgt te
luiden:

3. Geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van bij of
krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten of ter zake van deze wet in
de Wet op de economische delicten strafbaar gestelde feiten, met
uitzondering van de strafbare feiten, bedoeld in artikel 6, derde lid,
van deze wet en artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische
delicten ten aanzien van artikel 6, eerste lid, eerste volzin.

K

Artikel 34, derde tot en met zesde lid, komt te luiden:

3. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd
bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. 

4. De bestuurlijke boete die voor een overtreding van artikel 6, eerste
lid, of voor het niet naleven van een voorschrift of verbod bij of
krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 6,
eerste lid, voor zover aangemerkt als overtreding, kan worden opgelegd
bedraagt ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

5. Onverminderd het derde en vierde lid verhoogt de op grond van het
eerste lid aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met
100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het tiende
lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van
constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit
het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het
niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te
wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de
bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is
geworden. 

6. De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het vijfde lid,
bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere
overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.

7. Onverminderd het derde en vierde lid verhoogt de op grond van het
eerste lid aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met
200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het tiende
lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van
constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding,
bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of
verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is
geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen
onherroepelijk zijn geworden.

8. Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt met een
onherroepelijke bestuurlijke boete gelijkgesteld een onherroepelijke
strafrechtelijke sanctie wegens een overtreding als bedoeld in artikel
6, derde lid.

9. In afwijking van het vijfde en zevende lid is het tijdvak van vijf
jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in
die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur aangewezen ernstige overtredingen. 

10. Onze Minister stelt beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor
de overtredingen worden vastgesteld. Artikel 5:53 van de Algemene wet
bestuursrecht is van toepassing indien een artikel gesteld bij of
krachtens deze wet op grond waarvan een bestuurlijke boete kan worden
opgelegd, niet is nageleefd.

11. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep de hoogte van de boete ook ten
nadele van de belanghebbende wijzigen.

L

Artikel 42 vervalt.

ARTIKEL XVI

De Arbeidstijdenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7:2, tweede lid, wordt “8:1, eerste lid, en 10:5, eerste
lid” vervangen door: 8:1, eerste lid, 8:3a, eerste lid, en 10:5,
eerste lid.

B

In artikel 8:2, tweede lid, wordt “overtredingen en misdrijven in de
zin van artikel 2, derde lid, van de Wet op de economisch delicten”
vervangen door: zijn aangemerkt als economische delicten als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economisch delicten.

C

Artikel 8:3, tweede lid, vervalt alsmede de aanduiding “1.” voor het
eerste lid.

D

In § 8.2. wordt na artikel 8:3 een artikel met opschrift ingevoegd,
luidende:

Artikel 8:3a Bevel tot staken van de arbeid in verband met recidive

1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende
ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift of verbod bij
of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is
gesteld of op grond van de Wet op de economische delicten strafbaar is
gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij
herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde
in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of verbod of bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke
verplichtingen of verboden, door hem een bevel kan worden opgelegd dat
door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden
gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen. Artikel 8:1, tweede lid,
is van overeenkomstige toepassing.

2. Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en
herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in
het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het
eerste lid, aan de werkgever bij beschikking een bevel als bedoeld in
het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in
de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven
zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet
een bestuurlijke boete is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt. 

3. De constatering van de overtreding, bedoeld in het eerste of tweede
lid, wordt vastgelegd in een boeterapport of proces-verbaal.

4. De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien na de
dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken. Artikel
5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van
overeenkomstige toepassing.

5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd met betrekking
tot het bevel, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van de oplegging
van een last onder bestuursdwang, de nodige maatregelen te treffen, de
nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen.

6. Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig
een bevel als bedoeld in het tweede lid en een maatregel of aanwijzing
als bedoeld in het vijfde lid. 

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

E

In artikel 8:4 wordt “overtreding of misdrijf in de zin van artikel 2,
derde lid,” vervangen door: economische delict als bedoeld in artikel
2, eerste lid,.

F

In artikel 10:6 wordt “artikel 11:3, eerste tot en met derde lid,”
vervangen door: artikel 11:3.

G

Artikel 10:7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd
bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

2. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 10:5,
eerste of tweede lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke
boete met 100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het
zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de
dag van constatering van de overtreding een eerdere overtreding,
bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of
verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is
geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding
onherroepelijk is geworden. 

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot zesde en zevende
lid worden drie leden ingevoegd, luidende:

3. De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid,
bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere
overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.

4. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 10:5,
eerste of tweede lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke
boete met 200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het
zesde lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de
dag van constatering van de overtreding twee maal een eerdere
overtreding, bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke
verplichting of verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en
verboden, is geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere
overtredingen onherroepelijk zijn geworden.

5. In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf
jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in
die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur aangewezen ernstige overtredingen. 

H

In artikel 10:15, eerste lid, aanhef, wordt "artikel 10:7, eerste en
derde lid" vervangen door: artikel 10:7, eerste en zesde lid.

I

Artikel 11:3, eerste en vierde lid, vervallen onder vernummering van het
tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

ARTIKEL XVII

De Wet arbeid vreemdelingen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17 vervalt ‘of van een strafbaar feit als bedoeld in
artikel 19c’. 

B

Na artikel 17a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 17b

1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende
ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift of verbod bij
of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is
gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij
herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde
in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of verbod of bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke
verplichtingen of verboden, door hem een bevel kan worden opgelegd dat
door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden
gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen. 

2. Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en
herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in
het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het
eerste lid, aan de werkgever bij beschikking een bevel als bedoeld in
het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in
de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven
zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet
een bestuurlijke boete is opgelegd. 

3. De constatering van de overtreding, bedoeld in het eerste of tweede
lid, wordt vastgelegd in een boeterapport.

4. De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien na de
dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken. Artikel
5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van
overeenkomstige toepassing.

5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd met betrekking
tot het bevel, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van de oplegging
van een last onder bestuursdwang, de nodige maatregelen te treffen, de
nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen.

6. Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig
een bevel als bedoeld in het tweede lid en een maatregel of aanwijzing
als bedoeld in het vijfde lid. 

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 17d

Een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in
artikel 17b, eerste lid, wordt genomen namens Onze Minister.

C

De artikelen 19b en 19c vervallen.

D

Artikel 19d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd
bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

2. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 19a,
eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met
100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid,
indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van
constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit
het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het
niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te
wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de
bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is
geworden. 

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot zesde en zevende
lid worden drie leden ingevoegd, luidende:

3. De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid,
bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere
overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.

4. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 19a,
eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met
200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid,
indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van
constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding,
bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of
verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is
geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen
onherroepelijk zijn geworden.

5. In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf
jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in
die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur aangewezen ernstige overtredingen. 

ARTIKEL XVIII

De Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 18c, derde lid, vervalt.

B

Artikel 18f wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste en tweede lid komen te luiden:

1. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd
bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

2. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 18c,
eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met
100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid,
indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van
constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit
het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of het niet
naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te
wijzen soortgelijke verplichtingen, is geconstateerd en de bestuurlijke
boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden. 

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot zesde en zevende
lid worden drie leden ingevoegd, luidende:

3. De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid,
bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere
overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.

4. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 18c,
eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met
200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid,
indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van
constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding,
bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of
het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan
te wijzen soortgelijke verplichtingen, is geconstateerd en de
bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen onherroepelijk zijn
geworden.

5. In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf
jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in
die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur aangewezen ernstige overtredingen. 

C

In hoofdstuk 4 wordt na artikel 18h een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 2a. Stillegging van werkzaamheden

Artikel 18i

1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende
ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift bij of
krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is
gesteld, aan de werkgever een schriftelijke waarschuwing geven dat bij
herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde
in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of het niet
naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te
wijzen soortgelijke verplichtingen, door hem een bevel kan worden
opgelegd dat door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie
maanden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen. Artikel
18a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

2. Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en
herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in
het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het
eerste lid, aan de werkgever bij beschikking een bevel als bedoeld in
het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in
de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven
zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet
een bestuurlijke boete is opgelegd. 

3. De constatering van de overtreding, bedoeld in het eerste of tweede
lid, wordt vastgelegd in een boeterapport.

4. De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien na de
dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken. Artikel
5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van
overeenkomstige toepassing.

5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd met betrekking
tot het bevel, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van de oplegging
van een last onder bestuursdwang, de nodige maatregelen te treffen, de
nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen.

6. Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig
een bevel als bedoeld in het tweede lid en een maatregel of aanwijzing
als bedoeld in het vijfde lid. 

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

E

In artikel 18q wordt “18e, eerste lid, en 18n, eerste lid” vervangen
door: 18c, eerste lid, 18i, eerste lid, en 18n, eerste lid.

ARTIKEL XIX

Indien het bij Koninklijke boodschap van 2 september 2011 ingediende
voor¬stel van wet tot wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten
door intermediairs in verband met de invoering van een registratieplicht
voor intermediairs die arbeidskrachten ter beschikking stellen, alsmede
in verband met het verstrekken door de rijksbelastingdienst en de
Arbeidsinspectie van gegevens over de naleving van bepaalde wetten aan
certificerende instellingen (Wet registratieplicht intermediairs die
arbeidskrachten ter beschikking stellen), Kamerstukken 32 872, tot wet
is of wordt verheven en in werking treedt, wordt de Wet allocatie
arbeidskrachten door intermediairs als volgt gewijzigd:

A

Artikel 18, derde lid, vervalt.

B

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste tot en met derde lid komen te luiden:

1. De bestuurlijke boete die voor een overtreding kan worden opgelegd
bedraagt ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

2. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 18,
eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met
100 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid,
indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van
constatering van de overtreding een eerdere overtreding, bestaande uit
het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of verbod of het
niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te
wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is geconstateerd en de
bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is
geworden. 

3. De verhoging van de bestuurlijke boete, bedoeld in het tweede lid,
bedraagt 200 procent indien zowel de overtreding als de eerdere
overtreding, bedoeld in dat lid, bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur zijn aangewezen als ernstige overtredingen.

2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot zesde en zevende
lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

4. Onverminderd het eerste lid verhoogt de op grond van artikel 18,
eerste lid, aangewezen ambtenaar de op te leggen bestuurlijke boete met
200 procent van het boetebedrag, vastgesteld op grond van het zesde lid,
indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van
constatering van de overtreding twee maal een eerdere overtreding,
bestaande uit het niet naleven van eenzelfde wettelijke verplichting of
verbod of het niet naleven van bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur aan te wijzen soortgelijke verplichtingen en verboden, is
geconstateerd en de bestuurlijke boeten wegens de eerdere overtredingen
onherroepelijk zijn geworden.

5. In afwijking van het tweede en vierde lid is het tijdvak van vijf
jaar in die leden tien jaar indien de onherroepelijke boetes, bedoeld in
die leden, zijn opgelegd wegens bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur aangewezen ernstige overtredingen. 

C

In hoofdstuk 5 worden na artikel 21 twee artikelen met opschrift
ingevoegd, luidende:

Artikel 22 Bevel stillegging van werk in verband met recidive 

1. Een daartoe door Onze Minister aangewezen, onder hem ressorterende
ambtenaar kan, nadat een overtreding van een voorschrift of verbod bij
of krachtens deze wet is geconstateerd die bestuurlijk beboetbaar is
gesteld, aan de overtreder een schriftelijke waarschuwing geven dat bij
herhaling van de overtreding of bij een latere overtreding van eenzelfde
in de waarschuwing aangegeven wettelijke verplichting of verbod of bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen soortgelijke
verplichtingen of verboden, door hem een bevel kan worden opgelegd dat
door hem aangewezen werkzaamheden voor ten hoogste drie maanden worden
gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen. 

2. Indien een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid is gegeven en
herhaling van de overtreding of een latere overtreding als bedoeld in
het eerste lid is geconstateerd, kan door de ambtenaar, bedoeld in het
eerste lid, aan de overtreder bij beschikking een bevel als bedoeld in
het eerste lid worden opgelegd dat wordt opgevolgd met ingang van het in
de beschikking aangeven tijdstip. Deze beschikking wordt niet gegeven
zolang wegens de eerste overtreding, bedoeld in het eerste lid, nog niet
een bestuurlijke boete is opgelegd of een proces-verbaal is opgemaakt. 

3. De constatering van de overtreding, bedoeld in het eerste of tweede
lid, wordt vastgelegd in een boeterapport.

4. De waarschuwing, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien na de
dagtekening van de waarschuwing vijf jaren zijn verstreken. Artikel
5:34, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van
overeenkomstige toepassing.

5. De ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is bevoegd met betrekking
tot het bevel, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van de oplegging
van een last onder bestuursdwang, de nodige maatregelen te treffen, de
nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen.

6. Ieder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig
een bevel als bedoeld in het tweede lid en een maatregel of aanwijzing
als bedoeld in het vijfde lid. 

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 23 Mandaat

Een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in
de artikelen 18, derde lid, en 22, eerste lid, wordt genomen namens Onze
Minister.

ARTIKEL XX

Artikel 1 van de Wet op de economische delicten wordt als volgt
gewijzigd:

A

In onderdeel 1 worden in de alfabetische rangschikking de volgende
zinsneden ingevoegd: 

de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 6, eerste lid, eerste volzin,
28, zesde lid, 28a, zesde lid, 32, en – voor zover aangewezen als
strafbare feiten – de artikelen 6, eerste lid, tweede volzin, en 16,
tiende lid; 

de Arbeidstijdenwet, de artikelen 8:3, eerste lid, 8:3a, zesde lid, en
een niet naleven als bedoeld in artikel 11:3;

de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, artikel 22, zesde
lid;

de Wet arbeid vreemdelingen, artikel 17b, zesde lid;

de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, artikel 18g, zesde lid;.

B

In onderdeel 3 vervallen de volgende zinsneden:

de Arbeidstijdenwet, de artikelen 8:3, eerste lid, en een niet naleven
als bedoeld in artikel 11:3, eerste tot en met derde lid;

de Arbeidsomstandighedenwet, de artikelen 6, eerste lid, eerste volzin,
10, 28, zesde lid, 32, en de handeling of het nalaten, bedoeld in
artikel 33, derde lid alsmede – voor zover aangewezen als strafbare
feiten – de artikelen 6, eerste lid, tweede volzin, en 16, tiende lid.

C

In onderdeel 4 vervalt de zinsnede “de Wet arbeid vreemdelingen,
artikel 19c;”.

HOOFDSTUK V OVERIGE WIJZIGINGEN

ARTIKEL XXI

De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.16, eerste lid, onderdeel o, komt te luiden:

o. ter zake van bestuurlijke boeten: de artikelen 45a, 45g en 45h.

B

Artikel 3.27, eerste lid, onderdeel m, komt te luiden:

m. ter zake van bestuurlijke boeten: de artikelen 48, 54 en 54a.

ARTIKEL XXII WET VEILIGHEIDSREGIO’S 

Artikel 64, tweede lid, tweede zin, van de Wet veiligheidsregio’s komt
te luiden: De boete is niet hoger dan de geldboete, bedoeld in het
eerste lid.

ARTIKEL XXIII SAMENLOOP MET EERDERE INWERKINGTREDING INVOERINGSWET WET
WERKEN NAAR VERMOGEN 

Indien het bij Koninklijke boodschap van 1 februari 2012 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet
sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning
jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname
aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van
deze regelingen (Invoeringswet Wet werken naar vermogen), Kamerstukken
33 161, tot wet is of wordt verheven, en de artikelen I, onderdeel M, en
III, onderdelen B en W, van die wet eerder in werking zijn getreden of
treden dan de artikelen I, VI, XII en XIII van deze wet, wordt deze wet
als volgt gewijzigd: 

1. In artikel I, onderdeel A, wordt ten aanzien van artikel 14a, zesde
lid, "Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten" vervangen
door: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

2. De aanhef van artikel VI komt te luiden: De Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt
gewijzigd:.

3. In artikel XII, onderdeel D, wordt ten aanzien van artikel 28, tweede
lid, "Wet werk en bijstand" vervangen door: Wet werken naar vermogen.

4. In artikel XII, onderdeel D, wordt ten aanzien van artikel 28, vierde
lid, "Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten" vervangen
door: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

5. In artikel XIII, onderdeel D, wordt ten aanzien van artikel 28,
tweede lid, "Wet werk en bijstand" vervangen door: Wet werken naar
vermogen.

6. In artikel XIII, onderdeel D, wordt ten aanzien van artikel 28,
vierde lid, "Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten"
vervangen door: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

7. De aanhef van artikel XIV komt te luiden: De Wet werken naar vermogen
wordt als volgt gewijzigd:.

8. In artikel 1a:13, eerste lid, onderdeel d, van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt "3:40, 3:41,
3:42 en 3:43" vervangen door: 3:40, 3:43 en 3:44.

ARTIKEL XXIV SAMENLOOP MET LATERE INWERKINGTREDING INVOERINGSWET WET
WERKEN NAAR VERMOGEN 

Indien het bij Koninklijke boodschap van 1 februari 2012 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand, de Wet
sociale werkvoorziening, de Wet werk en arbeidsondersteuning
jonggehandicapten en enige andere wetten gericht op bevordering deelname
aan de arbeidsmarkt voor mensen met arbeidsvermogen en harmonisatie van
deze regelingen (Invoeringswet Wet werken naar vermogen), Kamerstukken
33 161, tot wet is of wordt verheven, en de artikelen I, onderdeel M, en
III, onderdelen B en W, van die wet later in werking treden dan de
artikelen I, VI, XII en XIII van de onderhavige wet, wordt nadat de
artikelen I, onderdeel M, en III, onderdelen B en W, van die wet in
werking zijn getreden: 

1. in artikel 14a, zesde lid, van de Toeslagenwet "Wet werk en
arbeidsondersteuning jonggehandicapten" vervangen door: Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

2. in artikel 1a:13, eerste lid, onderdeel d, van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten "3:40, 3:41, 3:42 en
3:43" vervangen door: 3:40, 3:43 en 3:44.

3. in artikel 28, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers "Wet werk en
bijstand" vervangen door: Wet werken naar vermogen.

4. in artikel 28, vierde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers "Wet werk en
arbeidsondersteuning jonggehandicapten" vervangen door: Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

5. in artikel 28, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen "Wet werk en
bijstand" vervangen door: Wet werken naar vermogen.

6. in artikel 28, vierde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen "Wet werk en
arbeidsondersteuning jonggehandicapten" vervangen door: Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL XXV OVERGANGSRECHT

1. Ten aanzien van beboetbare overtredingen en strafbare feiten voorzien
bij of krachtens de wetten die bij deze wet zijn gewijzigd en die zijn
begaan uiterlijk op de dag voor de dag waarop deze wet of het
desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden, blijft het
recht, met inachtneming van het tweede lid, van toepassing zoals dat
gold op die dag. 

2. Ten aanzien van beboetbare overtredingen voorzien bij of krachtens de
wetten die bij deze wet zijn gewijzigd en die zijn begaan uiterlijk op
de dag voor de dag waarop deze wet of het desbetreffende onderdeel
daarvan in werking is getreden en voortduren op de dag waarop deze wet
of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden, blijft
het recht van toepassing zoals dat gold op de dag voor de dag waarop
deze wet of het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden
mits uiterlijk op de dertigste dag na de dag waarop deze wet of het
desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden de overtreding
is opgeheven of geconstateerd. 

3. Bij de toepassing van de artikelen XII, onderdeel B, ten aanzien van
artikel 20a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers, XIII, onderdeel B, ten aanzien
van artikel 20a, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en XIV, onderdelen B en F, ten
aanzien van de artikelen 18a en 47g van de Wet werk en bijstand is het
eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

4. Indien bij deze wet aan beboetbare overtredingen en strafbare feiten
of aan de sanctionering hiervan rechtsgevolgen zijn verbonden of hieraan
bevoegdheden worden ontleend, worden hierbij alleen:

a. beboetbare overtredingen en strafbare feiten betrokken die zijn
begaan met ingang van de dag waarop deze wet of het desbetreffende
onderdeel daarvan in werking is getreden, en de overtredingen, bedoeld
in het tweede lid, die voortduren na de dertigste dag waarop deze wet of
het desbetreffende onderdeel daarvan in werking is getreden;

b. sancties betrokken die zijn opgelegd voor beboetbare overtredingen of
strafbare feiten als bedoeld in onderdeel a.

5. In afwijking van het vierde lid worden bij de toepassing van de
artikelen XV, onderdeel J, ten aanzien van artikel 34, vijfde, zevende
en negende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, XVI, onderdeel G, ten
aanzien van artikel 10:7, tweede, vierde en vijfde lid, van de
Arbeidstijdenwet, XVII, onderdeel D, ten aanzien van artikel 19d,
tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, XVIII,
onderdeel B, ten aanzien van artikel 18f, tweede, vierde en vijfde lid,
van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, en XIX, onderdeel B,
ten aanzien van artikel 19, tweede, vierde en vijfde lid, van de Wet
allocatiearbeidskrachten door intermediairs overtredingen betrokken die
voor de dag van inwerkingtreding van het desbetreffende onderdeel, maar
niet eerder  dan twee jaar voor die dag, zijn geconstateerd.

	6.  De artikelen I, onderdeel E, ten aanzien van artikel 20 van de
Toeslagenwet, II, onderdeel E, ten aanzien van artikel 36 van de
Werkloosheidswet, III, onderdeel E, ten aanzien van artikel 63 van de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, IV, onderdeel E,
ten aanzien van artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere
werklozen, V, onderdeel E, ten aanzien van artikel 57 van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering, VI, onderdeel H, ten aanzien van
artikel 3:56 van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten,
VII, onderdeel A, ten aanzien van artikel 77, derde lid, van de Wet werk
en inkomen naar arbeidsvermogen, VIII, onderdeel A, ten aanzien van
artikel 33 van de Ziektewet, IX, onderdeel E, ten aanzien van artikel 24
van de Algemene Kinderbijslagwet, X, onderdeel E, ten aanzien van
artikel 53 van de Algemene nabestaandenwet, XI, onderdeel E, ten aanzien
van artikel 24 van de Algemene Ouderdomswet, XII, onderdeel C, ten
aanzien van artikel 25, en onderdeel E, ten aanzien van artikel 29a van
de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers, XIII, onderdeel C, ten aanzien van artikel 25 en
onderdeel E, ten aanzien van artikel 29a van de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en XIV,
onderdeel G, ten aanzien van artikel 58, en onderdeel J, ten aanzien van
artikel 60c van de Wet werk en bijstand zijn niet van toepassing ten
aanzien van vorderingen die zijn ontstaan uiterlijk op de dag voor de
dag van inwerkingtreding van deze artikelen en met betrekking tot deze
vorderingen blijft het recht van toepassing zoals dat gold op die dag.

ARTIKEL XXVI INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

ARTIKEL XXVII	 CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet aanscherping handhaving en
sanctiebeleid SZW-wetgeving

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministereis, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 

 

 PAGE    

 PAGE   56