[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33346 Adv RvSt inzake Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met een uitbreiding van de reikwijdte van de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten en de verhoging van de keuringsleeftijd voor oudere rijbewijshouders

Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met een uitbreiding van de reikwijdte van de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten en de verhoging van de keuringsleeftijd voor oudere rijbewijshouders

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2012D32045, datum: 2012-08-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z15037:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W14.11.0552/IV	's-Gravenhage, 17 februari 2012

Bij Kabinetsmissive van 2 januari 2012, no.11.003208, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Infrastructuur en Milieu,
mede namens de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling
advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het
voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband
met de uitbreiding van de reikwijdte van de recidiveregeling voor
ernstige verkeersdelicten en de verhoging van de keuringsleeftijd voor
oudere rijbewijshouders, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel voorziet in een uitbreiding van de reikwijdte van de
recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten met drugs,
drugsgerelateerde delicten en alcoholdelicten waarbij het alcoholgehalte
onder de wettelijke grenswaarden ligt. Daarnaast wordt de
keuringsleeftijd voor oudere rijbewijshouders verhoogd van 70 jaar naar
75 jaar. 

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt onder meer opmerkingen over de
verschillende toetsingscriteria in het kader van de recidiveregeling en
over de verhoging van de keuringsleeftijd. Zij is van oordeel dat in
verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1.	Verschillende toetsingscriteria in het kader van de recidiveregeling

De huidige recidiveregeling geldt alleen voor verkeersdelicten die zijn
gerelateerd aan het gebruik van alcohol in het verkeer waarbij het
alcoholgehalte van de adem van de bestuurder boven de wettelijke
grenswaarden ligt, te weten 0,5 promille (ervaren bestuurders) en 0,2
promille (beginnende bestuurders). Kern van de regeling is dat het
rijbewijs van rechtswege ongeldig wordt indien de rijbewijshouder binnen
vijf jaar na een eerdere onherroepelijke veroordeling opnieuw een
ernstig alcoholgerelateerd verkeersdelict begaat en daarvoor
onherroepelijk strafrechtelijk veroordeeld is. Betrokkene kan pas weer
in het bezit van een rijbewijs komen, indien hij door het afleggen van
een rijexamen opnieuw zijn geschiktheid en rijvaardigheid heeft
aangetoond. Het wetsvoorstel beoogt het rijden onder invloed van drugs
en daaraan gerelateerde verkeersdelicten ook onder de reikwijdte van de
recidiveregeling te brengen. Hiertoe worden de artikelen 8, eerste en
vijfde lid van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW 1994) toegevoegd aan
artikel 123b WVW 1994.

Artikel 8, eerste lid, van de WVW 1994 heeft niet alleen betrekking op
het rijden onder invloed van drugs, maar is ook van toepassing op het
rijden onder invloed van alcohol indien het alcoholgehalte in het bloed
of van de adem onder de wettelijke grenswaarden ligt, maar de bestuurder
vanwege zijn rijgedrag niettemin niet tot behoorlijk besturen in staat
wordt geacht. De toelichting vermeldt in dit verband: "Het feit dat
blijkens een rechterlijke beslissing wordt vastgesteld dat de betrokken
bestuurder niet meer tot behoorlijk besturen in staat was, rechtvaardigt
naar het oordeel van de regering de 'puntwaardigheid', ook als het
alcoholpromillage in die gevallen 1,3 of lager was en daarmee afwijkt
van de ondergrens die wordt gehanteerd voor andere alcoholdelicten bij
het tweede punt." De Afdeling merkt hierover het volgende op.

Naar het de Afdeling voorkomt, heeft het wetsvoorstel het gevolg dat er
twee verschillende toetsingscriteria komen te gelden bij de toepassing
van de recidiveregeling. Indien het alcoholgehalte boven de wettelijke
grenswaarden ligt, geldt als toetsingscriterium een ondergrens van 1,3
promille bij een tweede veroordeling alvorens de geldigheid van het
rijbewijs van rechtswege vervalt. Bij verkeersdelicten waarbij het
alcoholgehalte onder de wettelijke grenswaarden ligt, te weten 0,5
promille (ervaren bestuurders) en 0,2 (beginnende bestuurders), is het
toetsingscriterium of de bestuurder tot behoorlijk besturen in staat was
alvorens de geldigheid van het rijbewijs van rechtswege vervalt. 

Dit kan in de praktijk tot het volgende onderscheid leiden:

Op grond van het wetsvoorstel verliest een persoon na een tweede
veroordeling zijn rijbewijs van rechtswege, indien de bestuurder niet
tot behoorlijk besturen in staat was en het alcoholpromillage onder de
wettelijke limiet lag (artikel 8, eerste lid, WVW 1994). 

Tegelijkertijd verliest een ander persoon, waarvan kan worden aangenomen
dat deze ook niet tot behoorlijk besturen in staat was, zijn rijbewijs
niet van rechtswege zolang het alcoholpromillage bij een tweede
veroordeling boven de wettelijke limiet ligt (artikel 8, tweede of derde
lid WVW 1994) maar niet hoger is dan 1,3 promille. Als
toetsingscriterium voor de recidiveregeling geldt in dat geval een
ondergrens van 1,3 promille en niet het toetsingscriterium of de
bestuurder tot behoorlijk besturen in staat was. 

De Afdeling vraagt zich af of het de bedoeling is dat het
toetsingscriterium of de bestuurder tot behoorlijk besturen in staat is,
niet geldt in het geval het alcoholgehalte boven de wettelijke limiet
ligt maar niet hoger is dan 1,3 promille. Mocht dit werkelijk de
bedoeling zijn, dan acht zij dit niet in overeenstemming met de kern van
de recidiveregeling. Uit de toelichting blijkt dat de regering van
oordeel is dat de recidiveregeling van toepassing moet zijn op
bestuurders die niet meer tot behoorlijk besturen in staat zijn en dien
ten gevolge een ernstig alcoholgerelateerd verkeersdelict begaan. Dit
komt in het wetsvoorstel niet tot uitdrukking nu het toetsingscriterium,
te weten of de bestuurder tot behoorlijk besturen in staat was, op grond
van het wetsvoorstel niet geldt voor een bestuurder die een
alcoholgehalte boven de wettelijke limiet heeft. 

De Afdeling adviseert het wetsvoorstel aan te passen en in het kader van
de recidiveregeling te voorzien in gelijke rechtsgevolgen
(behoud/verlies van rechtswege rijbewijs) voor materieel dezelfde
gedragingen. 

2.	Verhoging keuringsleeftijd

Het wetsvoorstel regelt dat de keuringsleeftijd met vijf jaar wordt
verschoven van 70 naar 75 jaar. Deze verhoging kan aldus de toelichting
feitelijk het effect hebben dat een rijbewijshouder pas een eerste
rijbewijskeuring op 79 jarige leeftijd krijgt in plaats van op de
huidige 74 jarige leeftijd. 

De verhoging wordt gemotiveerd door middel van een verwijzing naar de
wens van de Tweede Kamer. Omdat mensen langer gezond blijven, zou dit
een vertaling moeten hebben in een verhoging van de keuringsleeftijd van
70 naar 75 jaar. 

De toelichting vermeldt dat door de verhoging van de leeftijdslimiet, er
jaarlijks één verkeersdode en circa zeven ernstig verkeersgewonden
meer zullen zijn. Daar staat tegenover dat dit een aanzienlijke kosten-
en tijdsbesparing voor burgers betekent, aldus de toelichting. De
Afdeling merkt het volgende op over de motivering in de memorie van
toelichting. 

De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (hierna:
SWOV) heeft opgemerkt dat gelet op het veelal oplopen van de prevalentie
(de mate waarin een aandoening onder oudere automobilisten voorkomt) met
de leeftijd, het argument discutabel is dat de ouderen van nu vitaler
zijn dan de ouderen van vroeger en dat daarom de keuringsleeftijd
verhoogd kan worden. Het is waar dat de manier van leven van elke
generatie ouderen weer anders is, maar een verandering in de manier van
leven impliceert niet automatisch dat de rijgeschiktheid verbetert,
aldus de SWOV. De Afdeling wijst erop dat in de toelichting geen
aandacht wordt geschonken aan de vraag hoe dit standpunt van de SWOV
zich verhoudt tot de motivering van het wetsvoorstel. 

De toelichting vermeldt dat een aanzienlijk deel van de oudere
bestuurders momenteel een hulpmiddel (zoals een bril) of een beperking
(niet rijden in het donker) voorgeschreven krijgt naar aanleiding van
een keuring. Tegelijkertijd blijkt dat de SWOV enkel een zeer ruwe
schatting heeft kunnen geven van het effect van de leeftijdsverhoging op
deze groep van automobilisten die verplicht wordt een hulpmiddel aan te
schaffen of in het voertuig moet aanbrengen om het rijbewijs te
vernieuwen. Het CBR kon op korte termijn geen gegevens verstrekken over
de aandoening die men heeft en het hulpmiddel dat daarbij wordt
voorgeschreven om het rijbewijs te kunnen vernieuwen. 

Gelet op de mogelijke gevolgen van het wetsvoorstel voor de
verkeersveiligheid acht de Afdeling het van belang dat aan de motivering
van het wetsvoorstel nauwkeurige onderzoeksresultaten ten grondslag
liggen in plaats van de huidige ruwe schattingen van de SWOV op dit
onderdeel.

De SWOV gaf in 2010 aan dat onderzoek wordt verricht op het terrein van
de rijgeschiktheid naar de relatie tussen functiestoornissen en
ongevalsbetrokkenheid, naar de ontwikkeling van testen waarmee de
rijgeschiktheid van automobilisten kan worden getoetst, en naar de
ontwikkeling van compensatiestrategieën die het mogelijk maken om
ondanks de aanwezigheid van functiestoornissen toch veilig aan het
verkeer deel te nemen. Uit de toelichting blijkt niet of de resultaten
inmiddels bekend zijn van bovenstaand onderzoek en of deze resultaten
zijn betrokken bij de keuze om de keuringsleeftijd te verhogen. 

De Afdeling adviseert de memorie van toelichting in het licht van het
vorenstaande aan te vullen.

3.	Overgangsrecht

Artikel II van het wetsvoorstel voorziet in overgangsrecht. De
toelichting vermeldt dat alleen de drugsdelicten die na het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet worden begaan, onder de werking van de
recidiveregeling vallen.  

De Afdeling merkt op dat het wetsvoorstel niet alleen van toepassing is
op drugsdelicten (artikel 8, eerste en vijfde lid, van de WVW1994), maar
ook betrekking heeft op ernstige verkeersdelicten indien het
alcoholgehalte in het bloed of van de adem onder de wettelijke
grenswaarden ligt, maar de bestuurder vanwege zijn rijgedrag niettemin
niet tot behoorlijk besturen in staat wordt geacht (artikel 8, eerste
lid, van WVW 1994). Nu het wetsvoorstel een aanscherping bevat van de
recidiveregeling ten nadele van de rijbewijshouder, adviseert de
Afdeling ook alcoholdelicten op grond van artikel 8, eerste lid, van de
WVW 1994, die zijn begaan voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze
wet buiten de werking van de recidiveregeling te laten vallen.

De Afdeling adviseert artikel II, onderdelen a en c, en de toelichting
in het licht van het vorenstaande aan te passen. 

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

	Artikel 123b, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

	Artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 luidt: Het is een
ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen
besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof,
waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan
– al dan niet in combinatie met het gebruik van een nadere stof – de
rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in
staat moet worden geacht.

	Het voorgestelde artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
luidt: Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als
bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van een of meer van de
bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het
eerste lid, dat het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde
meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in
het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn
als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen
vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de
daarbij vermelde grenswaarden (Kamerstukken II, 2010/11, 32859, nr. 2,
blz. 1).

	Kamerstukken II 2010/11, 32859, nr. 3, blz. 9. 

	Memorie van toelichting, paragraaf 4.

	Memorie van toelichting, paragraaf 4.

	Memorie van toelichting, paragraaf 5.

	Idem. 

	SWOV, "Effect van verhoging van de keuringsleeftijd op de
verkeersveiligheid", paragraaf 2.3.

	Memorie van toelichting, paragraaf 5.

	SWOV, "Effect van verhoging van de keuringsleeftijd op de
verkeersveiligheid", paragraaf 4.2.

	SWOV-Factsheet, "ouderen in het verkeer", blz. 3.

	Toelichting bij artikel II. 

  PAGE  2 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........