[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33352 Adv RvSt inzake Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden

Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2012D33179, datum: 2012-08-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z15424:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W03.11.0382/II	's-Gravenhage, 28 november 2011

Bij Kabinetsmissive van 26 september 2011, no.11.002275, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij
de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van het Wetboek van
Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van
de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het
Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband
met de verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van
verdachten en veroordeelden, met memorie van toelichting.

Het voorstel omvat een aantal min of meer verwante onderdelen. In de
eerste plaats wordt in het voorstel de strafbaarstelling van fraude met
reisdocumenten uitgebreid naar identiteitsbewijzen in de zin van de Wet
op de identificatieplicht en identiteitsbewijzen afgegeven door diensten
van vitaal of nationaal belang. 

In de tweede plaats wordt een verbod van fraude met biometrische
kenmerken en biometrische persoonsgegevens geïntroduceerd langs
dezelfde lijnen als fraude met identiteitsbewijzen. Tevens wordt
strafbaar gesteld het gebruik maken van biometrische kenmerken of
persoonsgegevens van een ander met het oogmerk om de verdenking van een
strafbaar feit af te wentelen. Bovengenoemde strafbaarstellingen worden
ook geïntroduceerd in het Wetboek van Strafrecht BES. 

Voorts wordt de strafbaarstelling van het niet voldoen aan een
verplichting om het identiteitsbewijs in te leveren op verschillende
plaatsen uitgebreid, waaronder in de Wegenverkeerswet 1994.

Ten slotte wordt in het voorstel de regeling voor gebruik van het
burgerservicenummer (BSN) voor niet overheidsorganisaties in de
strafrechtketen geregeld en worden twee omissies in de regeling voor de
vaststelling van de identiteit in de strafrechtketen gerepareerd.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel
onder andere opmerkingen met betrekking tot de verruiming van de
strafbaarstelling van fraude met identiteitsbewijzen. Naar het oordeel
van de Afdeling zijn de voorgestelde strafbepalingen in enkele
onderdelen te ruim geformuleerd. Zij is van oordeel dat in verband
daarmee het voorstel deels nader dient te worden afgebakend en op
onderdelen een nadere motivering behoeft.

1.	Dienst of organisatie van vitaal en nationaal belang 

In het voorstel wordt in artikel 231 Sr de strafrechtelijke bescherming
voor reisdocumenten uitgebreid tot identiteitsbewijzen in de zin van
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht en andere
identiteitsbewijzen, afgegeven door een dienst of organisatie van vitaal
of nationaal belang. De Afdeling maakt met betrekking tot deze laatste
categorie identiteitsbewijzen de volgende opmerkingen.

a. Verhouding tot het legaliteitsbeginsel

De categorie 'dienst of organisatie van vitaal of nationaal belang'
wordt in het voorgestelde artikel 231 Sr niet nader gespecificeerd. 

Voor de diensten en organisaties van vitaal belang wordt in de
toelichting voor een 'richtinggevend overzicht' verwezen naar een
factsheet vitale sectoren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijkszaken. De Afdeling is van oordeel dat een dergelijke
verwijzing niet volstaat. Deze factsheet is niet op een zodanige wijze
gepubliceerd dat zij als bekend kan worden verondersteld. Ook vanwege de
inhoud van de factsheet volstaat een verwijzing hiernaar niet. De
factsheet omvat een lijst van maatschappelijke sectoren met daarbij een
lijst van 'nationale partners binnen de sector'. De nationale partners
worden daarbij soms als categorie en soms per bedrijf benoemd. Uit de
verwijzing naar de factsheet blijkt niet of gedoeld wordt op de
specifiek benoemde partners, dan wel dat ook de overige bedrijven en
organisaties die werkzaam zijn in deze sectoren daaronder moeten worden
geschaard. Ook de grenzen van benoemde sectoren als ‘het openbaar
bestuur’, ‘Telecom/ICT’ en ‘gezondheidszorg’ zijn niet op
voorhand duidelijk.

Voor de diensten en organisaties van nationaal belang beperkt de
toelichting zich tot voorbeelden, die ook nog eens grotendeels vallen
binnen de in de factsheet genoemde sectoren. 

Daarmee heeft de toelichting op het begrip 'dienst of organisatie van
vitaal of nationaal belang' slechts een schetsmatig karakter. Dit
verdraagt zich slecht met de eis van inzichtelijkheid die ingevolge het
legaliteitsbeginsel aan een strafbepaling wordt gesteld. Deze overweging
geldt te meer voor de gelijkluidende voorgestelde bepaling in het
Wetboek van Strafrecht BES, aangezien de toelichting in het geheel geen
inzicht biedt in de betekenis van het begrip ‘dienst of organisatie
van vitaal of nationaal belang’ op de BES-eilanden.

De Afdeling adviseert het begrip dienst of organisatie van vitaal of
nationaal belang ten minste via een bij algemene maatregel van bestuur
vastgestelde limitatieve lijst van organisaties nader af te bakenen. 

b. Als vermist opgegeven identiteitsbewijzen en identiteitsbewijzen van
derden

In artikel 231, tweede lid, Sr worden onder andere strafbaar gesteld het
gebruik van een bij het bevoegd gezag als vermist opgegeven op de eigen
naam gesteld identiteitsbewijs en het gebruik van een niet op de eigen
naam gesteld identiteitsbewijs. De uitbreiding van het eerste lid naar
identiteitsbewijzen afgegeven door diensten of organisaties van vitaal
of nationaal belang, lijkt niet goed te passen bij deze
strafbaarstellingen. Voor deze identiteitsbewijzen geldt dat zij na
aangifte van vermissing niet automatisch hun geldigheid verliezen. Of
dit gebeurt, is afhankelijk van bekendheid met en interne afspraken over
deze vermissingen binnen de desbetreffende dienst of organisatie.
Aangifte is bovendien niet per se noodzakelijk voor het verkrijgen van
een nieuw identiteitsbewijs. De strafwaardigheid van het gebruik van
zo’n als vermist opgegeven identiteitsbewijs staat dan ook niet vast. 

Dezelfde overweging geldt voor de strafbaarstelling van het opzettelijk
gebruik van een identiteitsbewijs van een ander. In deze
strafbaarstelling wordt geen rekening gehouden met het motief of de
context waarbinnen het gebruik plaatsvindt. Daardoor zal ook het
gebruikmaken van een identiteitsbewijs van een collega voor het betreden
van het kantoor waar men werkt en rechtmatig mag verblijven vallen onder
de voorgestelde delictsomschrijving. 

De Afdeling adviseert de strafbaarstelling van het gebruik van als
vermist opgegeven identiteitsbewijzen afgegeven door bovengenoemde
diensten en organisaties en identiteitsbewijzen van een ander te
beperken tot reisdocumenten en identiteitsbewijzen als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

c. Toepassing in andere strafbaarstellingen

De uitbreiding van strafrechtelijke bescherming tot identiteitsbewijzen
afgegeven door diensten of organisaties van vitaal of nationaal belang
wordt ook doorgevoerd in andere artikelen waarin vooralsnog uitsluitend
reisdocumenten worden beschermd. 

- In artikel 440 Sr is een zeer breed scala aan handelingen strafbaar
gesteld ten aanzien van drukwerken of andere voorwerpen die op onder
andere reisdocumenten gelijken. Deze bepaling heeft een zeer breed
bereik. Van echte vervalsing hoeft geen sprake te zijn; enige gelijkenis
is voldoende. Met het onbepaalde bereik van de diensten van nationaal
belang, zonder dat hierbij eisen worden gesteld aan de kenmerken waaraan
deze identiteitsbewijzen moeten voldoen, wordt dat bereik zeer
onduidelijk. 

- Ook het bereik van artikel 447b Sr wordt uitgebreid. Op grond van dit
artikel is  strafbaar het nalaten van het inleveren van een reisdocument
waarvan men niet de houder is of dat ingevolge een wettelijke bepaling
moet worden ingeleverd, terstond op het mondelinge bevel van een daartoe
bevoegde ambtenaar of binnen veertien dagen nadat hem dit bij
aangetekend schrijven in persoon is medegedeeld. 

Wettelijke verplichtingen tot het inleveren van de toegevoegde categorie
van identiteitsbewijzen ontbreken, en bij een dienst of organisatie van
vitaal belang zal veelal geen sprake zijn van een daartoe (tot het geven
van het desbetreffende bevel) bevoegde ambtenaar. De uitbreiding ziet
derhalve primair op degene die naar aanleiding van een aangetekend
schrijven van de betrokken dienst of organisatie nalaat het
identiteitsbewijs waarvan hij niet de houder is, in te leveren.

De dienst of organisatie zal daarbij aannemelijk moeten maken dat de
aangeschrevene bezitter is op het moment van aanschrijven, hetgeen naar
het zich laat aanzien niet eenvoudig zal zijn. Dat roept de vraag op
welk nut deze bepaling voor de praktijk zal hebben.

De Afdeling adviseert af te zien van de verwijzing naar diensten of
organisaties van vitaal of nationaal belang in bovengenoemde bepalingen.

2.	Strafbaarstelling van het verhelen van de identiteit

a. Biometrische kenmerken

In het voorgestelde artikel 231a Sr wordt onder andere strafbaar gesteld
het valselijk opmaken of vervalsen van biometrische kenmerken of
biometrische persoonsgegevens met het oogmerk deze als echt en
onvervalst te gebruiken teneinde de identiteit te verhelen. Voor deze
strafbaarstelling wordt als reden aangedragen dat, hoewel fraude met
biometrische identiteitsbewijzen zich nog nauwelijks heeft voorgedaan,
het gebruik van biometrie bij de identiteitsvaststelling groeiend is.
Als gevolg daarvan valt te verwachten dat ook de fraude met biometrische
kenmerken en persoonsgegevens zal toenemen. 

Als met het voorstel te beschermen rechtsbelangen worden genoemd de
belangen die ook een rol spelen bij de strafbaarstelling van valsheid in
geschriften. Anders dan een geschrift met een bewijsbestemming, in de
zin van artikel 225 Sr, of een papieren identiteitsbewijs, in de zin van
artikel 231 Sr, hebben biometrische kenmerken en persoonsgegevens echter
niet in de eerste plaats een bewijsbestemming. De kleur van de ogen en
de verhoudingen binnen het gezicht zijn in de eerste plaats deel van
iemands lichaam en als zodanig onderdeel van iemands identiteit. Dat aan
de hand van deze kenmerken identificatie mogelijk is, is hiervan
(slechts) een uitvloeisel. Met het voorgestelde verbod hangen dan ook
meer en andere belangen samen dan enkel de belangen die een rol spelen
bij de strafbaarstelling van valsheid in geschrifte. 

Zo raakt een verbod op het veranderen van biometrische kenmerken tevens
aan het recht op zelfbeschikking over het eigen lichaam. De toelichting
onderschrijft in algemene termen het belang van het
zelfbeschikkingsrecht. Daarbij wordt tevens verwezen naar het recht op
onaantastbaarheid van het lichaam, neergelegd in artikel 11 van de
Grondwet en voortvloeiend uit het recht op eerbiediging van het
privéleven neergelegd in artikel 8 EVRM. Een beoordeling van het
voorstel in het licht van de beperkingsvoorwaarden in de aangehaalde
grondwets- en verdragsbepaling ontbreekt evenwel. Dit klemt met name nu
de delictsomschrijving zich niet beperkt tot situaties waarin de
biometrische kenmerken worden gebruikt ter identificatie.

De toelichting noemt als te beschermen rechtsbelang in de eerste plaats
het met de kenbaarheid van de identiteit samenhangende belang van het
maatschappelijk vertrouwen in biometrische identiteitsbewijzen. Daarin
zit naar het oordeel van de Afdeling een afbakening besloten die de
tekst van het voorstel momenteel niet bevat. Het voorstel spreekt immers
niet van identiteitsbewijzen, maar van biometrische kenmerken en
biometrische persoonsgegevens in den brede. Wel omvat de
delictsomschrijving tevens het oogmerk op het als echt en onvervalst
gebruiken van de vervalste biometrische kenmerken. 

Voor een strafbaarstelling die verder gaat dan de specifieke situatie
waarin biometrische kenmerken worden gebruikt ter identificatie is een
beroep op het maatschappelijk vertrouwen naar het oordeel van de
Afdeling ontoereikend. Zo'n brede strafbaarstelling zou immers
veronderstellen dat er een algemene aanspraak bestaat van een ieder op
kenbaarheid van elkaars identiteit. Zo'n aanspraak bestaat niet, en zou
ook op gespannen voet staan met de uitgangspunten van de Wet op de
identificatieplicht en de betekenis van artikel 8 EVRM, zoals deze nader
is uitgewerkt in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).

In de tweede plaats noemt de toelichting als beschermd belang het uit
misbruik mogelijk voortvloeiende nadeel. De Afdeling merkt op dat de
strafbepaling niet uitsluitend ziet op situaties waarbij nadeel
ontstaat, zodat het dienen van dit belang slechts ten dele bij de
voorgestelde strafbaarstelling aan de orde is. Voor zover het verhelen
van de identiteit leidt tot misbruik geldt dat het Wetboek van
Strafrecht momenteel reeds verschillende strafbepalingen kent die
hiertegen bescherming bieden, zoals de strafbaarstelling van oplichting.
In de toelichting wordt niet ingegaan op de verhouding tot deze
bepalingen, waardoor onduidelijk blijft waarom niet met de bestaande
strafbepalingen kan worden volstaan. 

Gelet op het bovenstaande behoeft de noodzaak van de voorgestelde ruime
delictsomschrijving naar het oordeel van de Afdeling een nadere
motivering. 

Het verbod lijkt ook verder te gaan dan noodzakelijk is voor de
situaties die in de toelichting worden genoemd, die alle zien op
situaties waarbij de identiteit van een persoon wordt vastgesteld. De
overheid maakt voor de identificatie slechts in nauw omschreven
situaties gebruik van een beperkt aantal biometrische kenmerken. Het is
de Afdeling dan ook niet duidelijk waarom in de strafbaarstelling van
het aanpassen van biometrische kenmerken geen nadere precisering aan de
hand van het huidige gebruik wordt aangebracht. Ook de eis van
inzichtelijkheid op grond van het legaliteitsbeginsel, welke te meer
geldt nu het hier een strafbepaling betreft, eist een duidelijke
afbakening van de kenmerken waarop de verbodsbepaling betrekking heeft. 


De Afdeling adviseert de delictsomschrijving van artikel 231a Sr nader
af te bakenen.

b. Vervalsen van biometrische kenmerken

De eis van inzichtelijkheid op grond van het legaliteitsbeginsel geldt
ook ten aanzien van het gebruik van de begrippen vervalsen en valselijk
opmaken. De Raad voor de rechtspraak en het College van
procureurs-generaal stellen dat deze termen binnen de context van
biometrische kenmerken geforceerd aandoen. De toelichting erkent dit,
maar stelt dat de termen voldoende duidelijk zijn. Met de begrippen
vervalsen en valselijk opmaken tezamen worden alle handelingen aangeduid
die ten aanzien van biometrische identiteitsbewijzen kunnen worden
verricht om de identiteit te verhullen. Daarbij worden in de toelichting
voorbeelden gegeven van toepassing van deze termen op het aanpassen van
biometrische kenmerken. In deze omschrijving en bij de voorbeelden lijkt
geen rekening te zijn gehouden met het feit dat kenmerkend voor het
huidige begrip vervalsen in de context van papieren identiteitsbewijzen
het onbevoegd aanpassen van het document is. De waarheid van de inhoud
van de aanpassing is daarbij niet bepalend voor de vraag of van
vervalsen sprake is. Het oogmerk van de aanpassing, zoals het verhullen
van de identiteit, of het ook in de toelichting genoemde op afstand
houden van (tekenen van) ouderdom of het wegnemen van verminkingen,
speelt bij het begrip vervalsen in de context van papieren
identiteitsbewijzen dan ook geen rol. Daarmee staat de betekenis van het
begrip vervalsen in de context van biometrische kenmerken naar het
oordeel van de Afdeling vooralsnog onvoldoende vast.

De Afdeling adviseert de term vervalsen in de context van biometrische
kenmerken te verduidelijken.

3.	Biometrische kenmerken en persoonsgegevens

In de toelichting wordt gesteld dat "de biometrische identiteitsbewijzen
waarvan frauduleus gebruik in het voorgestelde artikel 231a Sr strafbaar
is gesteld, kunnen worden aangemerkt als gegevens in de zin van artikel
80quinquies Sr". Vervolgens wordt gesteld dat de biometrische
identiteitsbewijzen zowel de biometrische kenmerken als de biometrische
persoonsgegevens omvatten. Artikel 80quinquies Sr definieert gegevens
als “iedere weergave van feiten, begrippen of instructies, op een
overeengekomen wijze, geschikt voor overdracht, interpretatie of
verwerking door personen of geautomatiseerde werken”. Deze
omschrijving lijkt niet van toepassing te kunnen zijn op biometrische
kenmerken, die immers geen weergave vormen van feiten en evenmin op een
overeengekomen wijze tot stand komen. 

Het begrip biometrische persoonsgegevens valt vanuit de systematiek van
het Wetboek van Strafrecht wel onder het gegevens-begrip van artikel
80quinquies Sr. In de toelichting bij het voorgestelde artikel 231a Sr
wordt tevens verwezen naar het persoonsgegevenbegrip in de Wet
bescherming persoonsgegevens (Wbp). De Wbp gaat uit van een breder
gegevensbegrip dan artikel 80quinquies Sr, maar stelt daarbij wel als
aanvullende eis dat de gegevens een geïdentificeerde of
identificeerbare persoon betreffen. 

Ook de voorbeelden die in de toelichting worden genoemd, maken het
onderscheid tussen kenmerken en gegevens niet duidelijker. De
toelichting noemt de vingerafdruk, de iris, het DNA-materiaal en de stem
als biometrische persoonsgegevens waarmee de identiteit van de persoon
kan worden vastgesteld. Deze omschrijving lijkt niet precies genoeg: de
vingerafdruk, de stem, het DNA-materiaal en de iris zijn biometrische
kenmerken of geven daar informatie over. Gegevens worden het, gelet op
artikel 80quinquies Sr, pas op het moment dat een weergave hiervan
bestaat op een zodanig overeengekomen wijze dat deze geschikt is voor
overdracht, interpretatie of verwerking. Het College van
procureurs-generaal wijst in zijn advies eveneens op dit onderscheid.

De Afdeling adviseert de termen biometrische kenmerken en biometrische
persoonsgegevens helder af te bakenen in de toelichting.

4.	Strafbaarstelling gebruik van andermans biometrische kenmerken

In het voorgestelde tweede lid van artikel 231a Sr wordt het gebruik
strafbaar gesteld van biometrische kenmerken of biometrische
persoonsgegevens van een ander met het oogmerk om de verdenking van een
strafbaar feit af te wentelen. De toelichting stelt dat dit fenomeen
zich in de praktijk zo nu en dan voordoet. Ter ondersteuning hiervan
wordt verwezen naar een nota, waarin vervolgens wordt verwezen naar het
rapport "Eén spoor is geen spoor: naar een landelijke sporendatabank
voor informatiegestuurde opsporing'. In dat rapport wordt het bestaan
van deze praktijk uitsluitend in algemene zin omschreven en niet nader
onderbouwd. 

Tegelijkertijd wordt uit dit rapport duidelijk dat bij aangetroffen
DNA-materiaal nooit met zekerheid kan worden vastgesteld hoe het op de
plaats delict komt. Het zal dan ook niet eenvoudig zijn om de opzet van
het gebruik van het DNA-materiaal en het oogmerk de opsporing op een
dwaalspoor te zetten te bewijzen. Daardoor dringt de vraag zich op wat
het praktisch nut van deze bepaling zal zijn en of niet kan worden
volstaan met de vervolging voor het hoofdfeit, waarbij de misleiding
behulpzaam is geweest. Waar de misleiding door een ander is gepleegd dan
de hoofddader, zal de figuur van medeplichtigheid uitkomst kunnen
bieden. 

De Afdeling adviseert het praktisch nut van de voorgestelde
strafbepaling alsnog dragend te motiveren.

5.	Gebruik van BSN door niet-overheidsorganisaties in de Strafrechtketen

In het voorstel wordt het gebruik van het BSN door
niet-overheidsorganisaties in de strafrechtketen voor de communicatie
met overheidsinstellingen buiten de strafrechtketen mogelijk gemaakt en
verplicht gesteld. Het voorgestelde gebruik van het BSN dient daarbij te
voldoen aan de eisen gesteld door de Wbp en artikel 8 EVRM. In dat
verband dient de noodzaak van het toegestane dan wel voorgeschreven
gebruik van het BSN vast te staan.

In het voorstel wordt deze noodzaak slechts in algemene zin gemotiveerd.
Het gebruik van het BSN wordt gepresenteerd als noodzakelijk voor een
effectieve en efficiënte gegevensuitwisseling, maar ook als
noodzakelijk om persoonsverwisseling te voorkomen en identiteitsfraude
te bestrijden. Dat de efficiency en effectiviteit van de
gegevensuitwisseling zijn gediend met het gebruik van het BSN, is
onvoldoende om de noodzaak daarvan aan te geven, zoals ook het College
bescherming persoonsgegevens in zijn advies stelt. Ook voor de noodzaak
van het gebruik van het BSN ter bestrijding van persoonsverwisseling
wordt geen concrete aanleiding genoemd die het gebruik van het BSN
noodzakelijk maakt. 

De Afdeling adviseert de noodzaak van het voorgestelde gebruik van het
BSN alsnog dragend te motiveren.

6. 	Bewaartermijn voor handpalmafdrukken

Bij de toelichting op de aanpassing van artikel 61a Sv wordt ingegaan op
de bewaartermijn voor handpalmafdrukken, zoals die zal worden opgenomen
in het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek.
De Afdeling merkt op dat dit besluit te zijner tijd nog aan haar zal
worden voorgelegd voor advisering. Gelet daarop ziet de Afdeling af van
een beoordeling van dit onderdeel van de toelichting op dit moment. 

7.	Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het
advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W03.11.0382/II met redactionele kanttekeningen die de
Afdeling in overweging geeft.

De wijziging van het opschrift van de Titel XII van het Tweede Boek van
het Wetboek van Strafrecht en van het Wetboek van Strafrecht BES
vervangen door een opschrift dat meer aansluit bij gangbaar taalgebruik,
gelet op aanwijzing 54 Aanwijzingen voor de regelgeving, en dat tevens
de strafbaarstelling van de vervalsing van biometrische kenmerken omvat.

Artikel 113 Wetboek van Militair Strafrecht bezien op zijn verhouding
tot artikel 231 en 231a Sr.

In artikel 55c, vijfde lid, Sv, voor zover de accreditatie tevens ziet
op de wijze waarop vingerafdrukken worden genomen, de grondslag
dienovereenkomstig verbreden door de woorden "wijze van" te schrappen. 

In artikel61a, derde lid, Sv, voor zover de accreditatie tevens ziet op
de wijze waarop handpalmafdrukken worden genomen, de grondslag
dienovereenkomstig verbreden door de woorden "wijze van" te schrappen.

In artikel 4, derde lid, Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden de
aanduiding ‘aangehouden persoon’ behouden en voor de uitbreiding van
de identificatiemogelijkheden gebruik maken van de zinsnede ‘of de
persoon die zich meldt voor de tenuitvoerlegging van het bevel’. In
het vierde lid volstaan met een verwijzing naar 'de persoon, bedoeld in
het derde lid'.

 	Memorie van toelichting, §4. Artikelsgewijze toelichting, Artikel I,
onder B.

 	Genoemd worden de chemische industrie, openbaar bestuur, financiën,
openbare orde en veiligheid, energie – elektriciteit, energie – gas,
drinkwater, keren en beheren oppervlaktewater, telecom/ICT, rechtsorde,
gezondheidszorg.

	Genoemd worden de Staten-Generaal, een vliegveld en een kerncentrale.

	Artikel 225 Sr.

 	De toelichting noemt de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de
Europese Unie niet. Het valt evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat
de toepassing van artikel 231a Sr onder omstandigheden binnen een
EU-context plaats vindt.

	Memorie van toelichting, §3.1 Uitbreiding strafbaarstelling fraude met
identiteitsbewijzen.

 	Artikel 326 Sr.

 	Advies Raad voor de rechtspraak van 28 april 2011, blz. 5 en advies
College van procureurs-generaal van 3 mei 2011, blz. 5.

 	Memorie van toelichting, §4. Artikelsgewijze toelichting, Artikel I,
onder C.

 	Zie Noyon-Langemeijer-Remmelink, Het Wetboek van Strafrecht,
aantekening 4.2 op artikel 225 Sr, alsmede F.C. Bakker, Valsheid in
geschrift, Arnhem 1985, Gouda Quint, blz. 81-82. 

	Advies College van procureurs-generaal van 3 mei 2011, blz. 4.

  W. Ph. Stol, N. Kop en P.A. Koppenol, Eén spoor is geen spoor: naar
een landelijke sporendatabank voor informatiegestuurde opsporing, WODC,
2005.

 	Ibidem, blz. 27.

	Memorie van toelichting, §3.2.4.2. Eisen aan het verwerken van het
toepassen van de onderzoeksmaatregelen, genoemd in artikel 61a, eerste
lid, Sv.

 PAGE    

  PAGE  7 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........