[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33360 Advies Raad van State inzake Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis

Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2012D33720, datum: 2012-09-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z15669:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


No.W03.11.0505/II	's-Gravenhage, 29 februari 2012

Bij Kabinetsmissive van 29 november 2011, no.11.002858, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij
de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig
gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van
Strafvordering in verband met de uitbreiding van de gronden voor
voorlopige hechtenis, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel introduceert een nieuwe grond voor voorlopige
hechtenis. Die 

grond houdt in dat voorlopige hechtenis kan worden toegepast in geval
van 

verdenking van openlijke geweldpleging, brandstichting, bedreiging,
(zware) 

mishandeling of vernieling, begaan in de publieke ruimte, dan wel tegen
personen 

met een publieke taak en de berechting van het misdrijf in verband met
de 

maatschappelijke onrust uiterlijk binnen een termijn van 17 dagen en 15
uren kan plaatsvinden. De grond geeft uitwerking aan artikel 67a, eerste
lid, onder b, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). In dat artikel is
bepaald dat een bevel tot voorlopige hechtenis slechts kan worden
gegeven indien uit bepaalde omstandigheden blijkt van een gewichtige
reden van maatschappelijke veiligheid die de onverwijlde
vrijheidsbeneming vordert.

Met deze verruiming van de gronden voor voorlopige hechtenis wordt
beoogd verdachten van geweldpleging in de publieke ruimte of tegen
personen met een publieke taak in meer gevallen dan thans mogelijk is in
voorlopige hechtenis te kunnen nemen. Hiermee wordt tevens voldaan aan
een toezegging van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in het
overleg over geweld tegen hulpverleners met de Tweede Kamer op 20
januari 2011.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van
het wetsvoorstel opmerkingen over de noodzaak van het wetsvoorstel, de
toetsing aan artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), de berechting
binnen 17 dagen en 15 uren en het begrip 'maatschappelijke onrust'. Zij
is van oordeel dat in verband daarmee het voorstel nader dient te worden
overwogen.

1.	Noodzaak

De aanleiding van het wetsvoorstel is blijkens de toelichting gelegen in
de wens effectief en slagvaardig te kunnen optreden tegen geweld dat
inbreuk maakt op de leefbaarheid van de omgeving waar mensen wonen,
werken en uitgaan of gericht is tegen personen met een publieke taak. De
achtergrond hiervan is onder andere het toenemende geweld tegen
hulpverleners zoals ambulancepersoneel, politieagenten of
brandweerlieden. Gewelddadig gedrag gepleegd tijdens evenementen en
andere uitgaansgelegenheden veroorzaakt volgens de toelichting bovendien
gevoelens van onveiligheid bij het aanwezige publiek, kan gevaarzettend
zijn voor de algemene veiligheid van personen en goederen en heeft
ernstige verstoringen van de openbare orde tot gevolg. Dit leidt tot
maatschappelijke onrust en verontwaardiging. In dergelijke gevallen
wordt een directe justitiƫle reactie nodig geacht om aan de samenleving
duidelijk te maken dat dit gedrag onaanvaardbaar is en niet wordt
getolereerd. 

Voor een deel van boven omschreven geweldsdelicten geldt dat in een
directe justitiƫle reactie kan worden voorzien door middel van
toepassing van  supersnelrecht. Omdat niet alle zaken zich echter lenen
voor een behandeling binnen 3 dagen en 15 uren, wordt thans voorgesteld
de gronden van voorlopige hechtenis te verruimen met het oog op een
berechting van de verdachte door middel van 'gewoon' snelrecht. Hieraan
bestaat volgens de toelichting behoefte omdat het op vrije voeten
stellen van verdachten na de inverzekeringstelling een effectieve
afdoening door middel van snelrecht in de weg staat. Daarbij komt dat
maatschappelijke onrust wordt veroorzaakt op het moment dat
geweldplegers op korte termijn terugkeren naar de plaats van aanhouding,
aldus de toelichting. 

De Afdeling heeft begrip voor de wens van de regering om slagvaardig en
effectief op te kunnen treden tegen geweld dat wordt gebruikt tegen
hulpverleners zoals ambulancepersoneel, politieagenten of
brandweerlieden. De inzet van het snelrecht daarbij wordt in de
rechtspraktijk onderschreven. Het ingrijpende karakter van de voorlopige
hechtenis brengt evenwel mee dat verruiming van de gronden eerst dan
aanvaardbaar is wanneer hiervoor een dringende maatschappelijke noodzaak
bestaat. 

Om dit te beoordelen gaat de Afdeling eerst na wat de toegevoegde waarde
is van de voorgestelde verruiming in het licht van de bestaande gronden
van voorlopige hechtenis. Vervolgens beziet de Afdeling wat, gelet op de
concrete invulling die wordt gegeven aan de overige eisen die aan de
toepassing ervan worden gesteld, de reikwijdte van de voorgestelde grond
is en met welk oogmerk de grond wordt voorgesteld. 

a.	De toegevoegde waarde van de voorgestelde grond

De voorgestelde grond beoogt voorlopige hechtenis mogelijk te maken in
die gevallen waarin de bestaande gronden niet voorzien en toepassing van
het supersnelrecht niet tot de mogelijkheden behoort. Dit betekent dat
de voorgestelde grond ziet op zaken die bewijstechnisch niet eenvoudig
van aard zijn en waarin een verdenking bestaat ter zake van openlijke
geweldpleging, brandstichting, bedreiging, (zware) mishandeling en
vernieling en geen gevaar voor vlucht te vrezen is, het geen zogenoemd
12-jaars feit betreft waardoor de rechtsorde is geschokt, er geen gevaar
bestaat voor het plegen van een '6-jaars feit' of recidive en er ten
slotte geen onderzoeksbelang aanwezig is.

De misdrijven waarop de voorgestelde grond ziet behoren alle tot de
zogenoemde gevallen van voorlopige hechtenis, zoals neergelegd in
artikel 67, eerste lid, Sv. Op dit punt bevat het wetsvoorstel dan ook
geen uitbreiding. Opmerking verdient nog dat, met uitzondering van
bedreiging en vernieling, alle misdrijven worden bedreigd met een
gevangenisstraf van ten minste 4 jaren en dat het, voor zover
strafverzwarende omstandigheden aanwezig zijn, gaat om feiten waarop een
gevangenisstraf staat van 6 jaren of meer.

De bestaande gronden gelden voor alle in de voorgestelde grond genoemde
misdrijven indien sprake is van gevaar voor vlucht, collusie of
recidive. Voorts vallen brandstichting, openlijke geweldpleging de dood
ten gevolge hebbend, zware mishandeling met voorbedachte rade en
mishandeling de dood ten gevolge hebbend vanwege de ernst van het feit
veelal onder de zogenoemde 12-jaars grond. Bovendien geldt voor alle in
de voorgestelde grond genoemde misdrijven dat onder bepaalde
omstandigheden kan worden aangenomen dat er ernstig rekening mee moet
worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de
wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meerĀ is
gesteld, dan wel gevaar bestaat voor personen of goederen. De
aanwezigheid van een strafblad kan een argument zijn voor toepassing van
deze grond, maar vormt hiervoor geen strikt vereiste. Gevaar voor
herhaling kan ook worden aangenomen op het moment dat het delict op
lichtvaardige wijze is gepleegd of de psychosociale problematiek,
alcoholmisbruik, dan wel de aanleiding of de reden voor het plegen van
het delict nog steeds bestaat. 

Gelet op het voorgaande concludeert de Afdeling dat de voorgestelde
grond met name van toegevoegde waarde is waar het betreft de groep
verdachten die nog niet eerder (onherroepelijk) is veroordeeld voor een
soortgelijk of aanverwant strafbaar feit en ten aanzien van wie geen
gevaar voor herhaling bestaat.

De Afdeling wijst er voorts op dat net als bij de bestaande gronden ten
aanzien van de voorgestelde grond het anticipatiegebod geldt. Dat gebod
houdt in dat een bevel tot voorlopige hechtenis achterwege moet blijven
indien ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan
de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal worden opgelegd,
of dat deze korter zal duren dan de duur van de voorlopige hechtenis.
Een belangrijk uitgangspunt voor toepassing van de voorgestelde grond is
ā€“ zo stelt de toelichting ā€“ daarom dat het misdrijf dermate ernstig
moet zijn dat een vrijheidsstraf is aangewezen, die naar verwachting ook
door de rechter zal worden opgelegd. 

De Afdeling heeft hiervoor reeds geconcludeerd dat de grond voornamelijk
toegevoegde waarde zal hebben voor verdachten die niet eerder
(onherroepelijk) zijn veroordeeld voor een soortgelijk of aanverwant
strafbaar feit. Met het oog hierop betwijfelt de Afdeling of de in de
toelichting ter illustratie opgenomen misdrijven, te weten de eenvoudige
mishandeling en vernieling, onder de reikwijdte van de voorgestelde
grond zullen vallen. In het licht van het anticipatiegebod gaat de
Afdeling ervan uit dat het voorstel ziet op de ernstigere
geweldplegingen en niet op geringe vernielingen, een 'droge klap' in het
cafƩ of een andere eenvoudige mishandeling.

Gelet op het voorgaande kan worden gesteld dat de voorgestelde grond met
name ziet op de ernstigere gevallen van geweldpleging, gepleegd door
verdachten die niet eerder (onherroepelijk) zijn veroordeeld, ten
aanzien waarvan geen gevaar bestaat voor herhaling en waarin de
bestaande gronden niet reeds voorzien. Dit leidt de Afdeling ā€“ in lijn
met de toelichting ā€“ tot de conclusie dat de voorgestelde grond ziet
op een gering aantal zaken.  

b.		De overige vereisten voor toepassing van de voorgestelde grond

In de voorgestelde grond is de mogelijkheid van voorlopige hechtenis op
grond van de in de wettekst genoemde misdrijven nader geclausuleerd. Het
feit moet zijn begaan in de publieke ruimte, dan wel zijn gericht tegen
personen met een publieke taak. De Afdeling merkt over de invulling van
deze begrippen het volgende op.

-	de publieke ruimte

Onder misdrijven die zijn begaan in de 'de publieke ruimte' moet volgens
de toelichting worden verstaan misdrijven die worden gepleegd tijdens
evenementen, zoals voetbalwedstrijden, concerten, dansfeesten,
oudejaarsvieringen, in het openbaar vervoer of op stations voor het
openbaar vervoer, of in de directe nabijheid van winkels, horeca- of
andere uitgaansgelegenheden. 'De publieke ruimte' omvat blijkens de
toelichting tevens de voor het publiek toegankelijke plaatsen. Ter
illustratie worden genoemd winkels, horecagelegenheden, stations, het
openbaar vervoer, parkeergarages en de publieke gedeelten van
ziekenhuizen. Uit deze voorbeelden kan worden afgeleid dat alle publieke
gedeelten van dienstverlenende instellingen onder 'de publieke ruimte'
vallen. De toelichting beperkt dit in zoverre dat plaatsen die slechts
met een toegangspas toegankelijk zijn, niet onder het begrip vallen.

Naar het oordeel van de Afdeling is het begrip 'de publieke ruimte'
onvoldoende bepaald. De veelheid van ruimten die daaronder kunnen worden
begrepen lijkt slechts beperkt te worden door het criterium dat geen
toegangspas is vereist.  De tekst van het voorstel kent de bedoelde
beperking niet. Uit de tekst van de wet blijkt evenmin dat de invulling
van dit begrip moet worden beperkt tot evenementen, openbaar vervoer, de
nabijheid van winkels en uitgaansgelegenheden. Ook overigens wordt het
begrip niet afgebakend. De onbepaaldheid klemt temeer nu het hier gaat
om een wezenlijk element van een grond voor vrijheidsbeneming van een
verdachte. 

De Afdeling merkt voorts op dat het begrip 'publieke ruimte' in het
strafrecht niet voorkomt, maar dat veeleer de term 'voor het publiek
toegankelijke plaats of ruimte' wordt gebezigd.

-	personen met een publieke taak 

Onder personen met een publieke taak vallen volgens de toelichting die
functionarissen die ten behoeve van het publiek en in het algemeen
belang een hulp- of dienstverlenende taak vervullen. Volgens de
toelichting wordt in de strafvorderingrichtlijnen van het openbaar
ministerie vervolgens uitgewerkt welke functionarissen hieronder moeten
worden begrepen. Het gaat dan onder andere om politiegenten,
toezichthouders, ambulancepersoneel, brandweerlieden, functionarissen in
het openbaar vervoer zoals buschauffeurs en tramconducteurs, advocaten,
deurwaarders en onderwijzend personeel. De gemeenschappelijke noemer van
deze beroepsgroepen is blijkens de toelichting dat het gaat om personen
die zich vanwege hun beroepsuitoefening niet of moeilijk kunnen
onttrekken aan de situatie waarin zij slachtoffer van een misdrijf
dreigen te worden. 

De Afdeling merkt op dat ook dit criterium onvoldoende bepaald is. De
Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) wijst er in haar advies op dat de
formulering van het vereiste ruimte laat voor een groot aantal andere
beroepsgroepen. Onder de personen die een hulpverlenende of publieke
taak verrichten vallen ook verpleegsters, artsen, baliemedewerkers,
vuilnismannen, ambtenaren bij overheidsinstellingen, badmeesters,
parkeerwachters etcetera. Gelet op de diversiteit van deze
beroepsgroepen, is een heldere afbakening op dit punt nodig. Opnieuw
klemt de onbepaaldheid van het gekozen criterium nu het een wezenlijk
element is van een grond voor vrijheidsbeneming van een verdachte.

Het voorgaande leidt de Afdeling met de Raad voor de Rechtspraak (RvdR)
tot het oordeel dat het ingrijpende karakter van de voorlopige hechtenis
met zich brengt dat een nauwkeurige omschrijving van de begrippen
'publieke ruimte' en 'personen met een publieke taak' nodig is. Niet kan
worden volstaan met enige invulling van deze begrippen in richtlijnen
van het openbaar ministerie. 

c. 	Doel voorgestelde grond: snelle berechting en "van de straat houden"

Het doel van de voorgestelde grond is blijkens de toelichting in
hoofdzaak het kunnen geven van een directe justitiƫle reactie (lik op
stuk) op gewelddadig gedrag. Hiermee wordt aan de verdachte en de
maatschappij duidelijk gemaakt dat het gebruik van geweld onaanvaardbaar
is. Voorts kan uit de toelichting, evenals de wettekst zelf, worden
afgeleid dat de voorgestelde grond er niet alleen toe strekt verdachten
snel te kunnen berechten, maar dat tevens wordt beoogd hen tot aan die
berechting 'van de straat te houden'.  

De toelichting voert hiervoor twee redenen aan. In de eerste plaats
wordt het ten behoeve van het efficiƫnt toepassen van het snelrecht
wenselijk geacht dat de verdachte tot aan de berechting in voorlopige
hechtenis blijft. Een slagvaardige afdoening ā€“ zo stelt de toelichting
ā€“ is anders niet mogelijk. Voorts stelt de toelichting dat de
mogelijkheid tot het toepassen van voorlopige hechtenis van belang is
met het oog op de maatschappelijke onrust.

Ten aanzien van het eerste argument merkt de Afdeling op dat uit de
toelichting niet blijkt waarom de toepassing van het snelrecht slechts
effectief zou zijn indien de verdachte tot aan de berechting in
voorlopige hechtenis verblijft. Een toereikende motivering ontbreekt. 

d.        Maatschappelijke onrust

Als tweede reden noemt de toelichting het ontstaan van 'maatschappelijke
onrust'. De Afdeling merkt op dat de toelichting verschillende redenen
noemt voor het ontstaan van maatschappelijke onrust, maar niet nader
uiteenzet wat hieronder moet worden verstaan. Maatschappelijke onrust
kan volgens de toelichting zowel ontstaan door het plegen van het
misdrijf als door het op vrije voeten stellen van een verdachte die de
orde eerder heeft verstoord. De tekst van de voorgestelde grond verbindt
de 'maatschappelijke onrust' met de noodzaak van een snelle berechting.
Voorts moet het begrip blijkens de toelichting gelezen worden in het
licht van de jurisprudentie van het EHRM over 'public disorder' als
reden voor de toepassing van voorlopige hechtenis. Op de verhouding tot
de reeds bestaande grond van de "geschokte rechtsorde" wordt niet
ingegaan. Ten slotte stelt de toelichting maatschappelijke onrust soms
op Ć©Ć©n lijn met publieke verontwaardiging.

De Afdeling merkt op dat ook het begrip "maatschappelijke onrust"
onvoldoende bepaald is. Zij ziet mede in dat licht bezien in de
"maatschappelijke onrust" onvoldoende rechtvaardiging voor een nieuwe
grond voor voorlopige hechtenis. Naar het oordeel van de Afdeling kan de
reden en noodzaak voor een nieuwe grond wel gevonden worden in de
maatschappelijke veiligheid die onder omstandigheden in het geding kan
komen. Het gaat dan vooral om ernstige situaties van geweld tegen, of
bedreiging van openbare (hulp)diensten, waardoor zij worden belemmerd in
de uitoefening van hun werk. In die gevallen kan voorlopige hechtenis
met het oog op de toepassing van snelrecht als bedoeld gerechtvaardigd
zijn omdat de maatschappelijke veiligheid in het geding komt. Voorts kan
van de mogelijkheid van voorlopige hechtenis in dergelijke situaties een
preventieve werking uitgaan.

e.	Conclusie

Weliswaar zijn de delicten waarvoor de voorgestelde grond kan worden
toegepast specifiek omschreven, maar overigens zijn de gevallen waarop
de grond ziet onbepaald door het gebruik van de begrippen 'de publieke
ruimte', 'personen met een publieke taak' en ā€™maatschappelijke
onrustā€™. De Afdeling is dan ook van oordeel dat de voorgestelde grond
in zijn huidige vorm onvoldoende bepaald is en, mede gelet op de
noodzaak dat gronden voor voorlopige vrijheidsbeneming met het oog op de
rechtszekerheid voldoende duidelijk moeten zijn geformuleerd, dient te
worden heroverwogen. Een beperking van de voorgestelde grond tot
gevallen waarin de maatschappelijke veiligheid in het geding komt
vanwege geweld tegen en bedreiging van openbare (hulp)diensten, acht de
Afdeling daarom noodzakelijk. Een aldus beperkte grond is alleszins
aanvaardbaar. De Afdeling adviseert daarom de voorgestelde grond toe te
spitsen in de richting zoals hiervoor aangeduid.     

2.	De berechting binnen een termijn van 17 dagen en 15 uren

De voorgestelde grond vereist dat de berechting van het misdrijf in
verband met de maatschappelijke onrust uiterlijk binnen een termijn van
17 dagen en 15 uren na aanhouding van de verdachte zal plaatsvinden. Uit
deze formulering kan worden afgeleid dat de berechting daadwerkelijk
dient plaats te vinden binnen de genoemde termijn. Dat betekent dat
indien de zaak niet tijdig op zitting kan worden gebracht en voorts geen
andere gronden aanwezig zijn, de voorlopige hechtenis moet worden
beƫindigd. De toelichting lijkt dit te bevestigen. Anderzijds wordt in
de toelichting gesteld dat 'een grond voor voorlopige hechtenis slechts
aanwezig is als berechting wordt beoogd uiterlijk binnen een termijn van
17 dagen en 15 uren'. 

De Afdeling merkt op dat niet duidelijk is of de rechter-commissaris bij
de beoordeling van de vordering tot inbewaringstelling dient vast te
stellen dat er een voornemen is om de zaak binnen 17 dagen en 15 uren op
zitting te behandelen, of dat op grond van feiten en omstandigheden moet
worden vastgesteld dat de strafzaak binnen de gestelde termijn
plaatsvindt. Indien het laatste het geval is rijst de vraag op welke
wijze dit op voorhand, te weten bij de vordering tot inbewaringstelling,
reeds kan worden vastgesteld. Hierbij speelt tevens een rol dat vanuit
de kant van de verdediging verzoeken kunnen worden gedaan die het
behalen van de genoemde termijn kunnen frustreren. De Afdeling adviseert
hierop in de toelichting nader in te gaan.

3.	Voor een redactionele kanttekening verwijst de Afdeling naar de bij
het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

(get.) Donner

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W03.11.0505/II met een redactionele kanttekening die de
Afdeling in overweging geeft.

In artikel I de zinsnede ā€indien er sprake is van verdenking van een
van de misdrijven omschreven in de artikelen 141, 157, 285, 300 tot en
met 303 of 350 van het Wetboek van Strafrecht, begaan in de publieke
ruimte, dan wel gericht tegen personen met een publieke taakā€
vervangen door: in geval van verdenking van een van de misdrijven
omschreven in de artikelen 141, 157, 285, 300 tot en met 303 of 350 van
het Wetboek van Strafrecht, begaan in de publieke ruimte of van een van
de misdrijven omschreven in de artikelen 141, 285 of 300 tot en met 303
van het Wetboek van Strafrecht, gericht tegen personen met een publieke
taak.

	Handelingen II 2010/11, 42-5-25.

	Zie Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 84.	

	Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 1. 

	Zie ook Handelingen II 2010/11, 42-5-25. Het afdoen van een zaak door
middel van het supersnelrecht houdt in dat de berechting van de
verdachte binnen de termijn van de inverzekeringstelling (maximaal 3
dagen en 15 uren) plaatsvindt. Dit betekent dat de verdachte niet op
vrije voeten komt voordat de berechting heeft plaatsgevonden.

	Zo kunnen de dossiers niet in alle gevallen tijdig worden voorbereid.
Bovendien is de periode erg kort voor slachtoffers om zich te voegen in
het strafproces.  

	Het afdoen van een zaak door middel van het 'gewone' snelrecht houdt in
dat de berechting van de verdachte binnen de termijn van de
inverzekeringstelling (maximaal 3 dagen en 15 uren) en de
inbewaringstelling (maximaal 14 dagen) plaatsvindt. 

	Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 2.2.

	Het afdoen van een zaak door middel van het supersnelrecht houdt in dat
de berechting van de verdachte binnen de termijn van de
inverzekeringstelling (maximaal 3 dagen en 15 uren) plaatsvindt. Dit
betekent dat de verdachte niet op vrije voeten komt voordat de
berechting heeft plaatsgevonden.

	Zie artikel 67a, eerste lid, onder a, Sv. Voor alle in de voorgestelde
grond genoemde misdrijven geldt dat 

     gevaar van vlucht kan worden aangenomen indien hier uit bepaalde
gedragingen van blijkt.

	Zie artikel 67a, tweede lid, onder 1, Sv. De zogenoemde 12-jaars grond
kan worden aangenomen in geval 

     van brandstichting, openlijke geweldpleging de dood ten gevolge
hebbend, zware mishandeling met  

     voorbedachten rade en mishandeling de dood ten gevolge hebbend.

	Zie artikel 67a, tweede lid, onder 2, Sv. De zogenoemde 6-jaars grond
geldt voor alle in de voorgestelde 

     grond genoemde misdrijven als er ernstig rekening mee moet worden
gehouden dat de verdachte een misdrijf  

     zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een
gevangenisstraf van 6 jaar of meer is gesteld of indien  

     er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte een
misdrijf zal begaan waardoor de  

     veiligheid van personen in gevaar komt of algemeen gevaar voor
goederen bestaat. Dit gevaar wordt in de  

     praktijk veelal afgeleid uit de aanwezigheid van een strafblad.
Herhalingsgevaar kan echter ook worden  

     aangenomen op het moment dat het delict op lichtvaardige wijze is
gepleegd of de psychosociale   

     problematiek, alcoholmisbruik, dan wel de aanleiding of de reden
voor het plegen van het delict nog steeds  

     bestaat.

	Zie artikel 67a, tweede lid, onder 3, Sv. Recidivegevaar kan in geval
van mishandeling, bedreiging of    

     vernieling worden aangenomen indien nog geen vijf jaar zijn
verstreken sinds de dag dat de verdachte  

     onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of
maatregel, vrijheidsbeperkende  maatregel of 

     een taakstraf is veroordeeld, dan wel bij onherroepelijke
strafbeschikking is veroordeeld tot een taakstraf en er 

     rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een in deze
grond genoemd misdrijf zal begaan.

   Zie artikel 67a, tweede lid, onder 4, Sv. Gevaar voor collusie kan
voor alle in de voorgestelde grond 

     genoemde misdrijven worden aangenomen indien de voorlopige
hechtenis in redelijkheid noodzakelijk is voor 

     het, anders dan door verklaringen van de verdachte, aan de dag
brengen van de waarheid. 

	Zie artikel 67a, derde lid, Sv

	Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 2.2, vierde alinea en paragraaf
2.3, eerste alinea.  

	Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 2.2. eerste alinea. 

	 De Afdeling merkt in dit licht overigens op dat, in tegenstelling tot
hetgeen de thans geformuleerde wettekst  

     doet voorkomen, brandstichting en vernieling niet kunnen zijn
gericht tegen personen met een publieke taak.

	Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 1, eerste alinea en 2.1, eerste
alinea. 

 	Onder toegangspas wordt blijkens de toelichting een toegangskaart niet
begrepen.

	Zie bijvoorbeeld de artikelen 139f, 170, 171, 424, 441b van het Wetboek
van Strafrecht en artikel 172a van de Gemeentewet. 

	Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 2.3, vierde alinea.

 	In Kamerstuk II 2009/10, 31 123 VI, nr. 84 wordt gesteld met het geven
van een directe justitiƫle reactie uitdrukking wordt gegeven aan een
sterke publieke afkeuring en dat bij het uitblijven van een dergelijke
reactie het overheidsoptreden als ontoereikend wordt ervaren.

	Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 2.1, derde alinea	

	Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 2.2, tweede alinea.

	Toelichting, Algemeen deel, paragraaf 3, vierde alinea.

	Overigens kan erop worden gewezen dat, voor zover de toelichting ter
motivering aandraagt dat aan het wetsvoorstel de wens ten grondslag ligt
snel te kunnen reageren op een verstoring van de openbare orde, het tot
de aanbeveling strekt de begrippen 'snelle reactie' en 'directe reactie'
niet door elkaar te gebruiken. Aan de wens om snel op te treden kan
immers ook tegemoet worden gekomen zonder een verruiming van de gronden
voor voorlopige hechtenis.

 	Memorie van toelichting, paragraaf 1, eerste alinea en paragraaf 2.1,
tweede alinea.

 	Zie artikel 67a, tweede lid, aanhef en onder ten eerste, Sv.

 	Memorie van toelichting, paragraaf 1.

	Voorgesteld artikel 67a, tweedelid, onder 4, Sv.

	Artikelsgewijze toelichting op Artikel I, vierde alinea.

	Artikelsgewijze toelichting op Artikel I, vijfde alinea.

 PAGE    

  PAGE  8 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........