[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33318, bijgewerkt t/m nr. 7 (NvW d.d. 1 oktober 2012)

Wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door de Sociale verzekeringsbank (Wet vereenvoudiging regelingen SVB)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2012D35803, datum: 2012-10-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z13314:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 7 (NvW d.d. 1 oktober 2012)



	33 318	Wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met
vereenvoudiging van de uitvoering van deze wetten door de Sociale
verzekeringsbank (Wet vereenvoudiging regelingen SVB)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om het
aantal uitzonderingsbepalingen in enkele socialezekerheidswetten terug
te brengen en deze wetten te vereenvoudigen om zo de kosten gemoeid met
de uitvoering te verlagen en tegelijkertijd de transparantie, de
doelmatigheid en eigen verantwoordelijkheid voor de burger te
bevorderen.

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET

De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

1. De verzekerde heeft voor een kind, dat de leeftijd van 18 jaar nog
niet heeft bereikt, overeenkomstig de bepalingen van deze wet, recht op
kinderbijslag. 

2. De verzekerde heeft voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op
kinderbijslag indien:

a. de verzekerde heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de
artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969,
dan wel daarvan op grond van die wet is vrijgesteld; 

b. het kind als leerling of deelnemer van een met een school of
instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969
vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland staat
ingeschreven en deze inrichting geregeld bezoekt, dan wel met
overeenkomstige toepassing van de vrijstellingsgronden van die wet van
die verplichting is vrijgesteld;

c. het kind een startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f,
van de Leerplichtwet 1969 heeft behaald; of

d. het kind een school of instelling als bedoeld in onderdeel b heeft
afgerond op vergelijkbare wijze als bedoeld in onderdeel c.

3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met
betrekking tot de invulling van het tweede lid.

4. Het tweede lid, derde lid en dit lid vervallen op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip.

5. De verzekerde heeft slechts recht op kinderbijslag voor een kind van
16 of 17 jaar indien het inkomen van dat kind niet meer bedraagt dan een
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag. Bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot het inkomen van het kind. 

6. Het bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 12, tweede lid,
wordt verdubbeld indien de verzekerde per kalenderkwartaal een bijdrage
levert aan het onderhoud van het kind die meer bedraagt dan een bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag en het kind,
bedoeld in het eerste lid, 

a. jonger is dan 16 jaar en

1°. door of in verband met het volgen van onderwijs of een
beroepsopleiding niet tot het huishouden van de verzekerde noch als
eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander
behoort, of

2°. in verband met ziekte of gebreken niet tot het huishouden van de
verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het
huishouden van een ander behoort; of

b. 16 of 17 jaar is en niet tot het huishouden van de verzekerde noch
als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een
ander behoort.

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking

tot het zesde lid. 

8. Voor de toepassing van dit artikel wordt het kind geacht de studie,
het onderwijs of de

beroepsopleiding eerst na de vakantie te hebben beëindigd, indien:

a. de studie, het onderwijs of de beroepsopleiding wordt beëindigd
tijdens een door de onderwijsinstelling vastgestelde vakantie, dan wel

b. de studie, het onderwijs of de beroepsopleiding wordt afgesloten met
een eindexamen, dat kort voor het begin van de laatste door de
onderwijsinstelling vastgestelde vakantie van het desbetreffende
schooljaar wordt afgelegd.

B

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

1. Recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet heeft slechts
degene, die op de eerste dag van dat kalenderkwartaal verzekerd is dan
wel voldoet aan de voorwaarden van artikel 7c.

2. Recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind
bestaat indien op de eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan
de voorwaarden, bedoeld in artikel 7.

3. In afwijking van het tweede lid is voor het recht op kinderbijslag
over een kalenderkwartaal voor een kind van 16 of 17 jaar het inkomen
van dat kind, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, over dat gehele
kalenderkwartaal bepalend.

C

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot zevende
tot en met negende lid wordt na het vijfde lid een lid ingevoegd,
luidende:

6. Indien de persoon aan wie op grond van het vierde of vijfde lid
kinderbijslag zou moeten worden betaald indien hij een aanvraag zou
hebben ingediend, geen aanvraag heeft ingediend, wordt de kinderbijslag,
in afwijking van het vierde en vijfde lid, betaald aan de persoon die
daartoe wel een aanvraag heeft ingediend. Indien de persoon, bedoeld in
de eerste zin, die geen aanvraag heeft ingediend, alsnog een aanvraag
indient wordt de kinderbijslag aan hem betaald na afloop van het
kalenderkwartaal waarin de aanvraag is ingediend, mits de aanvraag in de
eerste twee maanden van dat kalenderkwartaal is ingediend. Indien de
aanvraag, bedoeld in de tweede zin, is ingediend in de laatste maand van
een kalenderkwartaal dan wordt de kinderbijslag betaald na afloop van
het kalenderkwartaal volgend op het kalenderkwartaal waarin de aanvraag
is ingediend.

2. Het achtste lid (nieuw) komt te luiden:

8. In bij ministeriële regeling te bepalen gevallen kan de
kinderbijslag, die op grond van het tweede tot en met vijfde en zevende
lid aan een verzekerde wordt uitbetaald, op verzoek van die verzekerde
in twee gelijke delen worden uitbetaald aan beide verzekerden.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE NABESTAANDENWET

De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e vervalt.

2. Het laatste onderdeel n en onderdeel o worden verletterd tot
respectievelijk onderdeel o en onderdeel p. 

B

In artikel 5, eerste lid, vervalt “voor het recht op
nabestaandenuitkering”.

C

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “op een zodanig bedrag” vervangen door:
behoudens het tweede lid, op een zodanig bedrag.

2. Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot derde,
vierde en vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Indien de nabestaande recht heeft op uitkering op grond van artikel
14, eerste lid, onder a, wordt de bruto-nabestaandenuitkering op een
zodanig bedrag vastgesteld, dat, nadat de over dat bedrag in te houden
loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen voor een persoon
jonger dan 65 jaar, rekening houdend met uitsluitend de algemene
heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting
1964, is afgetrokken, de netto-nabestaandenuitkering gelijk is aan 90%
van het netto-minimumloon.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt “het eerste of tweede lid”
vervangen door: het eerste, tweede of derde lid. 

D

In artikel 18 wordt het als derde genummerde vierde lid, vernummerd tot
vierde lid.

E

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Indien wijziging van andere omstandigheden dan wijziging van het
inkomen leidt tot een lagere uitkering, gaat die herziening in met
ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin die
wijziging zich voordoet. Indien dit leidt tot een hogere uitkering, gaat
die herziening in op de dag, bedoeld in het eerste lid.

F

In artikel 21, eerste lid, vervalt “, 25”.

G

In hoofdstuk III vervallen de paragrafen 3 en 4. 

H

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. een kind van 16 of 17 jaar dat als leerling of deelnemer staat
ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in artikel 4a,
eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 of een vervolgstudie volgt, tenzij
ten aanzien van de verplichting tot inschrijving als leerling of
deelnemer bij een school of instelling als bedoeld in de artikelen 2,
eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 een van de
vrijstellingen van die verplichtingen op grond van de Leerplichtwet 1969
van toepassing is;. 

2. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. een kind van 18 jaar of ouder, doch jonger dan 21 jaar, dat als
leerling of deelnemer staat ingeschreven bij een school of instelling
als bedoeld in artikel 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969 of een
vervolgstudie volgt;.

I

In het opschrift van paragraaf 6a vervalt “, de halfwezenuitkering”.

J

Artikel 29a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en vijfde lid vervallen onder vernummering van het derde
en vierde en zesde tot en met negende lid tot tweede tot en met zevende
lid.

2. In het derde lid (nieuw) vervalt “, halfwezenuitkering”.

3, In het zesde lid (nieuw) wordt “het eerste tot en met zevende
lid” vervangen door: het eerste tot en met vijfde lid. 

K

In artikel 30 vervalt “, op een halfwezenuitkering”.

L

Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “de nabestaandenuitkering wordt”
vervangen door: de nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17, eerste
lid, wordt.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De bruto-vakantie-uitkering over de nabestaandenuitkering, bedoeld in
artikel 17, tweede lid, wordt zodanig vastgesteld, dat de
netto-vakantie-uitkering over de nabestaandenuitkering gelijk is aan 90%
van de netto-minimum-vakantiebijslag per maand.

M

In het opschrift van de paragrafen 9 en 10 vervalt “,
halfwezenuitkering”.

N

Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “artikel 17, tweede, derde of vierde lid”
vervangen door: artikel 17, derde, vierde of vijfde lid. 

2. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde lid tot derde
lid. 

O

Artikel 32a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede zin, vervalt.

2. In het tweede lid vervalt “, de nabestaande of de halfwees” en
“, halfwezenuitkering”.

3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt “, 23” en “, halfwezenuitkering”.

b. Onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel
b. 

4. In het vierde lid vervalt “, de nabestaande en de halfwees” en
“, halfwezenuitkering”.

5. In het vijfde lid vervalt in de aanhef  “, halfwezenuitkering” en
in de onderdelen a en b “, de halfwees”.

6. In het zesde lid vervalt “, halfwezenuitkering”.

P

Artikel 32b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede zin, vervalt.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt “, 23” en “, halfwezenuitkering”.

b. Onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel
b.

3. In het derde lid vervalt “, de nabestaande en de halfwees” en
“, halfwezenuitkering”. 

Q

De artikelen 32c en 32f worden als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede zin, vervalt.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt “, 23” en “, halfwezenuitkering”.

b. Onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel
b.

R

Artikel 32d wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede zin, vervalt.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef vervalt “, 23” en “, halfwezenuitkering”.

b. Onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel
b.

3. In het vijfde lid vervalt “het recht op halfwezenuitkering of”.

S

Artikel 32e, tweede zin, vervalt. 

T

In artikel 33, eerste lid, vervalt “, halfwezen-“.

U

Artikel 51 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en vijfde lid vervalt telkens “of
halfwezenuitkering”.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De overlijdensuitkering is gelijk aan het bedrag van de
nabestaandenuitkering over Ă©Ă©n maand, berekend naar de hoogte van die
uitkering in de maand van overlijden van degene aan wie
nabestaandenuitkering is toegekend.

UA

Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het als twaalfde genummerde dertiende lid wordt vernummerd tot
dertiende lid.

2. Aan het dertiende lid (nieuw) wordt een zin toegevoegd, luidende:

Bij de toepassing van de eerste zin blijven de artikelen 17, derde lid,
en 25, tweede lid, buiten toepassing. 

V

Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, vervalt “en halfwezenuitkering”. 

2. Het vijfde, zesde en elfde lid vervallen. 

3. Het zevende tot en met tiende lid worden vernummerd tot vierde tot en
met zevende lid en het twaalfde tot en met veertiende lid worden
vernummerd tot achtste tot en met tiende lid. 

4. In het zevende lid (nieuw) wordt «negende lid» vervangen door:
zesde lid. 

5. In het negende lid (nieuw) wordt «en de halfwezenuitkering
bedragen» vervangen door «bedraagt» en «elfde lid» door «achtste
lid» en vervalt telkens «respectievelijk de halfwees». 

6. In het tiende lid (nieuw) wordt “dertiende lid” vervangen door
“negende lid”, vervalt “en de hoogte van de halfwezenuitkering”
en wordt “respectievelijk artikel 17 en artikel 25” vervangen door:
artikel 17. 

W

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt “, 22” en “,
halfwezenuitkering”. 

2. In het eerste lid, onderdeel b, en het tweede lid vervalt “,
halfwezenuitkering”. 

WA

In artikel 68a, eerste lid, vervalt “halfwezenuitkering”. 

X

Artikel 69 vervalt.

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE OUDERDOMSWET

De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. In onderdeel b van het eerste lid (nieuw) wordt na “ingevolge deze
wet” ingevoegd: minimaal Ă©Ă©n kalenderjaar.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de
herleiding van gedeelten van kalenderjaren tot gehele kalenderjaren.

B

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “De gehuwde pensioengerechtigde die voor 1
januari 2015 recht heeft op ouderdomspensioen” vervangen door: De
pensioengerechtigde die voor 1 januari 2015 is gehuwd en voor die datum
recht heeft op ouderdomspensioen. 

2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid
ingevoegd, luidende: 

2. In afwijking van het eerste lid ontstaat op of na 1 januari 2015 als
gevolg van wijziging van het inkomen, bedoeld in het eerste lid, geen
recht meer op toeslag. 

C

In artikel 9, eerste lid, onderdeel c, vervalt: , zal worden betaald of
zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid, van die wet niet van
toepassing zou zijn.

D

In artikel 17, tweede lid, onderdeel a, wordt “artikel 1, onderdeel j,
van de Algemene nabestaandenwet” vervangen door: artikel 1, onderdeel
i, van de Algemene nabestaandenwet.

E

Aan het slot van paragraaf 2 van hoofdstuk VIII wordt een artikel
toegevoegd waarvan de nummering aansluit op het laatste artikel van die
paragraaf, luidende:

Artikel #

Artikel 7, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de
inwerkingtreding van artikel III, onderdeel A, van de Wet
vereenvoudiging regelingen SVB blijft na de inwerkingtreding van dat
artikelonderdeel van toepassing op personen die op die dag op grond van
artikel 7 recht hebben op ouderdomspensioen.

ARTIKEL IIIA. WIJZIGING VAN DE TOESLAGENWET

In artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Toeslagenwet vervalt: zal
worden betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid, van
die wet niet van toepassing zou zijn,.

ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE WET OP HET KINDGEBONDEN BUDGET

De Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het eerste lid wordt “de artikelen 7, tweede lid, en 7a”
vervangen door “artikel 7, tweede lid” en “zouden” door: zou.

2. Het vierde en vijfde lid komen te luiden: 

4. Voor een kind dat 12 jaar of ouder is, maar jonger is dan 16 jaar
bedraagt de verhoging van het kindgebonden budget € 226.

5. Voor een kind dat 16 of 17 jaar is, bedraagt de verhoging van het
kindgebonden budget met ingang van de kalendermaand na de maand waarin
het kind de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt € 290.

AB

In artikel 2, eerste lid, vervalt: of zou worden betaald indien artikel
7, tweede lid, van die wet niet van toepassing zou zijn. 

B

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a Overgangsbepaling aanspraak kindgebonden budget

Artikel 2, eerste lid, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de
inwerkingtreding van artikel IV, onderdeel A, onder 1, van de Wet
vereenvoudiging regelingen SVB, blijft van toepassing op een ouder voor
het kind voor wie de ouder op de datum van die inwerkingtreding op grond
van artikel 7a van de Algemene kinderbijslagwet geen recht op
kinderbijslag heeft.

ARTIKEL V. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN ARBEIDSONDERSTEUNING
JONGGEHANDICAPTEN

De Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten wordt als volgt
gewijzigd:

A

In artikel 1:4, eerste lid, onderdeel d, wordt na “onderdeel a”
ingevoegd: of onderdeel b.

B

In artikel 2:43, eerste lid, onderdeel d, wordt na “onderdeel a”
ingevoegd: of onderdeel b.

ARTIKEL VA. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN ARBEIDSONDERSTEUNING
JONGGEHANDICAPTEN

De Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten wordt als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 1:4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel d vervalt onder verlettering van onderdeel e tot onderdeel
d. 

2. In onderdeel d (nieuw) wordt “onderdelen a tot en met d”
vervangen door: onderdelen a tot en met c. 

B

Artikel 2:43, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden: 

d. indien hij op grond van artikel 1:4, eerste lid, onderdeel d, of
tweede lid, aangemerkt kan worden als studerende en de verzekerde in de
zin van de Algemene Kinderbijslagwet voor hem aanspraak heeft op
kinderbijslag op grond van artikel 7 van die wet. 

ARTIKEL VI. WIJZIGING VAN DE WET WERK EN BIJSTAND

De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4, eerste lid, onderdeel e, vervalt: , zal worden betaald of
zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid, van die wet niet van
toepassing zou zijn.

B

In artikel 10, eerste lid, wordt «personen met een nabestaanden- of
halfwezenuitkering» vervangen door: personen met een
nabestaandenuitkering.

ARTIKEL VIA. WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN
GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE WERKLOZE WERKNEMERS

In artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers vervalt: ,
zal worden betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid,
van die wet niet van toepassing zou zijn.

ARTIKEL VIB. WIJZIGING VAN DE WET INKOMENSVOORZIENING OUDERE EN
GEDEELTELIJK ARBEIDSONGESCHIKTE GEWEZEN ZELFSTANDIGEN

In artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen vervalt:
, zal worden betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid,
van die wet niet van toepassing zou zijn.

ARTIKEL VII. WIJZIGING VAN DE ALGEMENE PENSIOENWET POLITIEKE
AMBTSDRAGERS

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 25a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt “halfwezenuitkering ingevolge de Algemene
nabestaandenwet” vervangen door: nabestaandenuitkering op grond van
artikel 14, eerste lid, onder a, van de Algemene nabestaandenwet. 

2. In onderdeel a wordt “som van de nabestaandenuitkering en de
halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet” vervangen
door: nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

B

Artikel 70a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt “halfwezenuitkering ingevolge de Algemene
nabestaandenwet” vervangen door: nabestaandenuitkering op grond van
artikel 14, eerste lid, onder a, van de Algemene nabestaandenwet. 

2. In onderdeel a wordt “som van de nabestaandenuitkering en de
halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet” vervangen
door: nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

C

In artikel 95, eerste lid, onderdeel b, vervalt “een
halfwezenuitkering”.

D

Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. Indien een nabestaande recht heeft op nabestaandenuitkering op grond
van artikel 14, eerste lid, onder a, van de Algemene nabestaandenwet,
maar geen van de kinderen aan welke de nabestaande het recht op die
nabestaandenuitkering ontleent recht heeft op pensioen, wordt
uitsluitend uitgegaan van het bedrag van de nabestaandenuitkering,
bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet. 

2. In onderdeel i wordt “artikel 63 van de Algemene nabestaandenwet”
vervangen door: hoofdstuk 5 van de Algemene nabestaandenwet. 

E

Artikel 148a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt “halfwezenuitkering ingevolge de Algemene
nabestaandenwet” vervangen door: nabestaandenuitkering op grond van
artikel 14, eerste lid, onder a, van de Algemene nabestaandenwet. 

2. In onderdeel a wordt “som van de nabestaandenuitkering en de
halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet” vervangen
door: nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

ARTIKEL VIII. WIJZIGING VAN DE WET AANPASSING PENSIOENVOORZIENINGEN
BIJSTANDKORPS

De Wet aanpassing pensioenvoorzieningen Bijstandkorps wordt als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 9, onderdeel e, komt te luiden:

e. «algemene nabestaandenuitkering» en «algemene wezenuitkering»:
uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.

B

In artikel 10, onderdeel d, wordt “artikel 63 van de Algemene
nabestaandenwet” vervangen door: hoofdstuk 5 van de Algemene
nabestaandenwet.

C

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt “een algemene halfwezenuitkering” en
“een algemene halfwezenuitkering".

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien aanspraak bestaat op een algemene nabestaandenuitkering op
grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene
nabestaandenwet, doch geen van de in evengenoemde bepaling bedoelde
kinderen recht heeft op een wezenpensioen, wordt de beperking berekend
naar de algemene nabestaandenuitkering die geldt voor degenen op wie
artikel 17, tweede lid, van de Algemene nabestaandenwet toepassing
vindt.

D

In artikel 19 vervalt “of een algemene halfwezenuitkering”. 

E

In artikel 19b, eerste lid, wordt “inkomen uit of in verband met
arbeid als bedoeld in de Algemene nabestaandenwet” vervangen door:
inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in de Algemene
nabestaandenwet.

F

In artikel 19c, eerste en tweede lid, wordt “of negende lid”
vervangen door: of zesde lid. 

G

In de artikelen 21, eerste lid, 22 en 24, derde lid, vervalt telkens
“, een algemene halfwezenuitkering”.

ARTIKEL IX. WIJZIGING VAN DE SAMENLOOPREGELING INDONESISCHE PENSIOENEN
1960

De Samenloopregeling Indonesische pensioenen 1960 wordt als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 7, derde lid, komt te luiden:

3. «algemene nabestaandenuitkering» en «algemene wezenuitkering»:
een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.

B

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt “, de algemene halfwezenuitkering”.

2. In onderdeel d vervalt “, de halfwezenuitkering” en wordt
“artikel 63 van de Algemene nabestaandenwet” vervangen door:
hoofdstuk 5 van de Algemene nabestaandenwet. 

C

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt telkens “, algemene
halfwezenuitkering”.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. Indien een weduwe recht heeft op een algemene nabestaandenuitkering
op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, van de
Algemene nabestaandenwet, doch geen van de in even genoemde bepalingen
bedoelde kinderen recht heeft op wezenonderstand, wordt de beperking
berekend naar de algemene nabestaandenuitkering, bedoeld in artikel 17,
eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet.

D

In artikel 15 vervalt “, de algemene halfwezenuitkering”. 

E

In artikel 17 vervalt “, algemene halfwezenuitkering,”.

F

In artikel 18, eerste lid, vervalt “of algemene halfwezenuitkering”.


G

In artikel 21 vervalt “, algemene halfwezenuitkering,”.

H

In artikel 22, eerste lid, vervalt “, algemene halfwezenuitkering”. 

I

In de artikelen 23 en 25, zesde lid, vervalt “, een algemene
halfwezenuitkering,”.

J

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt “de artikelen 17 en 25 van de
Algemene nabestaandenwet, zoals die artikelen luidden” vervangen door:
artikel 17 van de Algemene nabestaandenwet, zoals dat artikel luidde op
de hierna genoemde tijdstippen.

2. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt “respectievelijk de volle
algemene halfwezenuitkering”.

3. In het tweede lid vervalt “, de algemene halfwezenuitkering”.

K

In artikel 27a, eerste lid, wordt “inkomen uit of in verband met
arbeid als bedoeld in de Algemene nabestaandenwet” vervangen door:
inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in de Algemene
nabestaandenwet. 

L

In artikel 27b, eerste en tweede lid, wordt “of negende lid”
vervangen door: of zesde lid. 

ARTIKEL X. WIJZIGING VAN DE WET UITKERINGEN BURGER-OORLOGSSLACHTOFFERS
1940-1945

In artikel 15, vierde lid, van de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 wordt “een bedrag ter grootte van
20% van de som van de uitkeringen bedoeld in de artikelen 17, eerste
lid, en 25 van de Algemene nabestaandenwet” vervangen door: een bedrag
ter grootte van 20% van de uitkering, bedoeld in artikel 17, tweede lid,
van de Algemene nabestaandenwet.

ARTIKEL XI. INWERKINGTREDING 

1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kunnen
terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor
de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden
vastgesteld.

2. Bij het vaststellen van het in het eerste lid genoemde tijdstip van
inwerkingtreding van artikel II wordt in acht genomen dat dat artikel
voor personen die voor de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin
deze wet wordt geplaatst recht hebben op een halfwezenuitkering niet
eerder in werking treedt dan zes maanden na die datum van uitgifte. 

ARTIKEL XII. CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet vereenvoudiging regelingen SVB.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1