[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013)

Eindtekst

Nummer: 2012D43827, datum: 2012-11-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z15958:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

20 november 2012



Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten
(Belastingplan 2013)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo wij in overweging genomen hebben, dat het voor het jaar 2013
wenselijk is fiscale maatregelen te treffen in het kader van
vereenvoudiging, constructie- en fraudebestrijding, de woningmarkt,
inkomensbeleid en het verbeteren van de overheidsfinanciën;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

0A 

	Artikel 1.7b vervalt.

A

In artikel 2.10 wordt de tarieftabel vervangen door:

	Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan	maar niet
meer dan	bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen
uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

	I	II	III	IV

	 - 	 €  19 645 	 - 	5,85%

	 €  19 645	 €  33 363 	 €   1 149	10,85%

	 €  33 363 	 €  55 991 	 €   2 637 	42%

	 €  55 991 	  - 	 € 12 140	52%



B

In artikel 2.10a wordt de tarieftabel vervangen door:

	Bij een belastbaar inkomen uit werk en woning van meer dan	maar niet
meer dan	bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare inkomen
uit werk en woning dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

	I	II	III	IV

	 - 	 €  19 645 	 - 	5,85%

	 €  19 645	 €  33 555 	 €   1 149	10,85%

	 €  33 555 	 €  55 991 	 €   2 658 	42%

	 €  55 991 	  - 	 € 12 081	52%



Ba 

	

	Artikel 6.13, tweede lid, komt te luiden:

	2. Als uitgaven als bedoeld in het eerste lid worden niet aangemerkt
uitgaven die op de voet van afdeling 6.5 in aanmerking worden genomen.

C

Artikel 6.18 wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het eerste lid wordt na onderdeel d, onder verlettering van de
onderdelen e tot en met h tot onderdelen f tot en met i, een onderdeel
ingevoegd, luidende:

e. de krachtens de Zorgverzekeringswet verschuldigde bijdragen;.

2. In het eerste lid wordt na onderdeel g (nieuw), onder verlettering
van de onderdelen h en i (nieuw) tot onderdelen i en j, een onderdeel
ingevoegd, luidende:

h. bij ministeriële regeling aangewezen uitgaven die vanwege wijziging
van het bepaalde bij of krachtens de Zorgverzekeringswet niet langer
zijn aan te merken als uitgaven als bedoeld in onderdeel g;. 

3. In het tweede lid wordt ”Het eerste lid, onderdeel f” vervangen
door: Het eerste lid, onderdelen g en h.

D

Artikel 6.27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Scholingsuitgaven zijn de uitgaven die wegens het door de
belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het
verwerven van inkomen uit werk en woning zijn gedaan voor:

a. lesgeld, cursusgeld, collegegeld, examengeld als bedoeld in artikel
7.44 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of
promotiekosten;

b. door de onderwijsinstelling verplicht gestelde leermiddelen en
beschermingsmiddelen.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

a. leermiddel: een gebruiksvoorwerp gericht op het bijbrengen van
studiegerelateerde kennis en vaardigheden met uitzondering van
computerapparatuur en bijbehorende randapparatuur;

b. beschermingsmiddel: een studiegerelateerd gebruiksvoorwerp dat dient
ter voorkoming van verwonding van een persoon of ter voorkoming van
schade aan kleding;

c. promotiekosten: de kosten van publicatie van het proefschrift alsmede
de kosten van de voorgeschreven kleding voor de promovendus en de
paranimfen voor de promotieplechtigheid.

E

Artikel 6.28 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede lid tot
eerste lid.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt “voorzover” vervangen door
“voor zover”. Voorts wordt “artikel 3.104, onderdelen d, e en h,
onder 3°” vervangen door: artikel 3.104, onderdelen d, e, h, onder
3°, m en q. 

3. Er worden drie leden toegevoegd, luidende:

2. Scholingsuitgaven komen niet voor aftrek in aanmerking voor zover
voor de desbetreffende opleiding of studie aan de belastingplichtige een
prestatiebeurs als bedoeld in de artikelen 4.7, eerste en tweede lid, of
5.2, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 is toegekend. 

3. Indien de prestatiebeurs, bedoeld in het tweede lid, op grond van de
bepalingen in hoofdstuk 4, onderscheidenlijk hoofdstuk 5, van de Wet
studiefinanciering 2000 definitief niet wordt omgezet in een gift, komen
de scholingsuitgaven die op grond van het tweede lid niet voor aftrek in
aanmerking zijn gekomen, alsnog voor aftrek in aanmerking in het jaar
waarin die prestatiebeurs definitief niet wordt omgezet in een gift.

4. De ingevolge het derde lid in aanmerking te nemen scholingsuitgaven
worden gesteld op een bedrag van € 2421 per studiejaar voor het hoger
onderwijs en op een bedrag van € 1677 per studiejaar voor het
beroepsonderwijs waarop de prestatiebeurs, bedoeld in het tweede lid,
die definitief niet wordt omgezet in een gift betrekking heeft dan wel,
indien dit lager is, op het bedrag van die prestatiebeurs. Indien de
omzetting van de prestatiebeurs niet het gehele studiejaar betreft
worden de in de eerste volzin opgenomen bedragen naar tijdsgelang
herrekend.

F

Artikel 6.29 vervalt.

G

Artikel 6.30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “voorzover” vervangen door: voor zover.

2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot
tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt “is de door de belastingplichtige
aan te geven periode van niet meer dan zestien kalenderkwartalen waarin
hij na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar maar” vervangen
door: is een aaneengesloten periode van niet meer dan vijf kalenderjaren
waarin de belastingplichtige.

Ga 

	In artikel 8.2 wordt na onderdeel b een onderdeel ingevoegd, luidende:

	c. de werkbonus (artikel 8.12);.

H

Het in artikel 8.11, tweede lid, onderdeel b, laatstgenoemde bedrag
wordt verhoogd met € 42.

Ha

	

	 Na artikel 8.11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

	

Artikel 8.12 Werkbonus

	1. De werkbonus geldt voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen
geniet en die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 60 jaar
heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 64 jaar.

	2. De werkbonus bedraagt:

	a. 57,763% van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan €
17 139, met een maximum van € 1100, verminderd, doch niet verder dan
tot nihil, met:

	b. 10,502% van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan €
22 852.

I

In artikel 10.1 wordt “6.20, 6.29, 8.10” vervangen door: 6.20, 6.28,
8.10.

J 

	In artikel 10.10, vierde lid, wordt “artikel 4.1” vervangen door:
artikel 3.1.

K

	Aan artikel 10b.1 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Artikel 8.12 vervalt met ingang van 1 januari 2020.

ARTIKEL Ia

	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2014
na artikel 10.7 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.7a Indexering maximumbedrag, inkomensgrenzen en percentages
werkbonus

	

	1. Bij het begin van het kalenderjaar worden de in artikel 8.12, tweede
lid, vermelde bedragen en percentages bij ministeriële regeling
vervangen door andere bedragen en andere percentages.

	2. Het percentage in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel a, wordt
berekend door het in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel a,
laatstvermelde bedrag na toepassing van het zesde lid te delen door het
verschil van:

	a. 108% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel
a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, en

b. het volgens het vierde lid berekende bedrag.

	3. Het percentage in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel b, wordt
berekend door het in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel a,
laatstvermelde bedrag na toepassing van het zesde lid te delen door het
verschil van:

	a. 175% van 108% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid,
onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde
bedrag, en

	b. het volgens het vijfde lid berekende bedrag.

	4. Het in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel a, eerstvermelde bedrag
wordt gesteld op 90% van 108% van het twaalfvoud van het in artikel 8,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag.

	5. Het in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel b, vermelde bedrag wordt
gesteld op 120% van 108% van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste
lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
bedoelde bedrag.

	6. Het in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel a, laatstvermelde bedrag
wordt berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met het
quotiënt van:

	a. de op 1 januari van het kalenderjaar geldende uitkering voor de
ongehuwde pensioengerechtigde als omschreven in artikel 9, eerste lid,
onderdeel a, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, en 

	b. de op 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar geldende
uitkering, bedoeld in onderdeel a.

	7. Bij het begin van het kalenderjaar 2015 wordt vóór toepassing van
het zesde lid het in artikel 8.12, tweede lid, onderdeel a,
laatstvermelde bedrag vermenigvuldigd met een factor 3.

	8. De volgens het tweede en derde lid berekende percentages worden
rekenkundig afgerond op drie decimalen.

ARTIKEL II

1. Voor een opleiding of studie in het studiejaar 2012-2013 waarvoor de
belastingplichtige in 2012 aanspraak heeft op studiefinanciering volgens
de Wet studiefinanciering 2000 worden in afwijking in zoverre van
artikel I, onderdelen D, E, F en G, uitgaven voor lesgeld, cursusgeld of
collegegeld als bedoeld in artikel 6.27, eerste lid, onderdeel a, van de
Wet inkomstenbelasting 2001 en uitgaven voor de middelen, bedoeld in
artikel 6.27, eerste lid, onderdeel b, van die wet, voor elke maand in
het kalenderjaar 2013 waarin aanspraak op studiefinanciering bestaat in
aanmerking genomen tot het op grond van artikel 6.29, eerste en tweede
lid, van die wet, zoals dat op 31 december 2012 luidde, van toepassing
zijnde bedrag. 

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien op scholingsuitgaven
voor het studiejaar 2012-2013 die zijn gedaan in het kalenderjaar 2012
artikel 6.29, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat
op 31 december 2012 luidde, van toepassing is.

ARTIKEL III

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 19b wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Onze Minister kan in door hem aangewezen gevallen bepalen dat geen
sprake is van een prijsgeven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c,
ingeval de bij een verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste lid,
onderdelen d of e, dan wel bij een lichaam als bedoeld in artikel 36b,
ondergebrachte aanspraken ingevolge een pensioenregeling op het
ingangstijdstip van het pensioen worden verminderd in verband met de
vermogenspositie van de verzekeraar en blijkt dat is voldaan aan de door
Onze Minister te stellen voorwaarden. De in de eerste volzin bedoelde
voorwaarden kunnen mede betrekking hebben op het bepalen van de winst
van de verzekeraar voor de vennootschapsbelasting of een daarmee
vergelijkbare buitenlandse belasting en van de omvang van de
verkrijgingsprijs van een aanmerkelijk belang in die verzekeraar voor de
toepassing van de inkomstenbelasting.

B

In artikel 20a, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

	Bij een belastbaar loon van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van
het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag
te boven gaat

	I	II	III	IV

	- 	 €  19 645 	 - 	5,85%

	 €  19 645	 €  33 363 	 €   1 149	10,85%

	 €  33 363 	 €  55 991 	 €   2 637 	42%

	 €  55 991 	 - 	 € 12 140	52%



C

In artikel 20b, eerste lid, wordt de tarieftabel vervangen door:

	Bij een belastbaar loon van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag
dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van
het gedeelte van het belastbare loon dat het in kolom I vermelde bedrag
te boven gaat

	I	II	III	IV

	 - 	 €  19 645 	 - 	5,85%

	 €  19 645	 €  33 555 	 €   1 149	10,85%

	 €  33 555 	 €  55 991 	 €   2 658 	42%

	 €  55 991 	 - 	 € 12 081	52%



D

Het in artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, laatstgenoemde bedrag wordt
verhoogd met € 42.

ARTIKEL IV

Onze Minister kan tot en met 31 december 2015 in door hem aangewezen
gevallen bepalen dat geen sprake is van een prijsgeven als bedoeld in
artikel 19b, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de loonbelasting
1964 ingeval de bij een verzekeraar als bedoeld in artikel 19a, eerste
lid, onderdelen d of e, van die wet, dan wel bij een lichaam als bedoeld
in artikel 36b van die wet, ondergebrachte aanspraken ingevolge een
pensioenregeling, waarvan de uitkeringen op 1 januari 2013 reeds zijn
ingegaan, worden verminderd in verband met de vermogenspositie van de
verzekeraar en blijkt dat is voldaan aan de door Onze Minister te
stellen voorwaarden. De in de eerste volzin bedoelde voorwaarden kunnen
mede betrekking hebben op het bepalen van de winst van de verzekeraar
voor de vennootschapsbelasting of een daarmee vergelijkbare buitenlandse
belasting en van de omvang van de verkrijgingsprijs van een aanmerkelijk
belang in die verzekeraar voor de toepassing van de inkomstenbelasting.

ARTIKEL V

De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

	[vervallen]

B 

	Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. Het in het eerste lid, onderdeel a, opgenomen bedrag wordt vervangen
door: € 2700. 

	2. Het in het eerste lid, onderdeel b, opgenomen bedrag wordt vervangen
door: € 2728. 

	3. Het in het eerste lid, onderdeel c, opgenomen bedrag wordt vervangen
door: € 2700. 

	

	4. Het in het eerste lid, onderdeel d, opgenomen bedrag wordt vervangen
door: € 3274. 

	

	5. Het in het eerste lid, onderdeel e, opgenomen bedrag wordt vervangen
door: € 2728. 

	

	6. Het in het eerste lid, onderdeel f, opgenomen bedrag wordt vervangen
door: € 1297. 

	

	7. Het in het eerste lid, onderdeel g, opgenomen bedrag wordt vervangen
door: € 327. 

C t/m K

	[vervallen]

L

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt “31 percent” telkens vervangen door “24
percent” en wordt “€ 150 000” vervangen door: € 200 000.

2. In het vierde lid wordt “een veelvoud van € 5” vervangen door:
een bedrag in hele euro’s.

3. In het vijfde lid wordt “€ 8 500 000” telkens vervangen door:
€ 14 000 000.

4. In het zevende lid wordt “Het in het derde lid vermelde percentage
van 31 wordt vervangen door 46” vervangen door: Het in het derde lid
vermelde percentage van 24 wordt vervangen door 36.

M

Artikel 24, tweede lid, komt te luiden:

2. De S&O-inhoudingsplichtige aan wie een S&O-verklaring is afgegeven
doet van het aantal uren dat zijn werknemers hebben besteed aan het
speur- en ontwikkelingswerk in de periode waarop de verklaring
betrekking heeft, mededeling aan Onze Minister van Economische Zaken,
Landbouw en Innovatie, indien het aantal bestede uren minder is dan het
in de S&O-verklaring opgenomen aantal. Indien het aantal bestede uren
aan het speur- en ontwikkelingswerk ten minste gelijk is aan het in de
S&O-verklaring opgenomen aantal, doet de S&O-inhoudingsplichtige aan wie
de S&O-verklaring is afgegeven daarvan mededeling aan Onze Minister van
Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

N

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “de in artikel 24, tweede lid, bedoelde
mededeling” vervangen door: de mededeling, bedoeld in artikel 24,
tweede lid, eerste volzin,.

2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt “de verplichting bedoeld in
artikel 24, tweede lid” vervangen door: de verplichting, bedoeld in
artikel 24, tweede lid, eerste volzin.

O

Artikel 26 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “artikel 24, eerste lid” vervangen door:
artikel 24, eerste lid of tweede lid, tweede volzin. 

2. In het tweede lid wordt “artikel 24, tweede lid” vervangen door:
artikel 24, tweede lid, eerste volzin.

P

Artikel 29 komt te luiden:

Artikel 29

Teneinde zo veel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de
S&O-afdrachtverminderingen en het hiervoor in de rijksbegroting
opgenomen bedrag, kan bij regeling van Onze Minister van Economische
Zaken, Landbouw en Innovatie, onder overeenkomstige aanpassing van dit
artikel, met ingang van 1 januari van enig jaar:

a. het in artikel 23, derde lid, vermelde percentage van 14, worden
verhoogd tot ten hoogste 25, worden verlaagd, dan wel op nihil worden
gesteld;

b. het in artikel 23, derde en zevende lid, vermelde percentage van 24,
worden verhoogd tot ten hoogste 33,5, worden verlaagd, dan wel op nihil
worden gesteld;

c. het in artikel 23, zevende lid, vermelde percentage van 36, worden
verhoogd tot ten hoogste 46, worden verlaagd, dan wel op nihil worden
gesteld.

De nieuwe percentages gelden met betrekking tot S&O-verklaringen die
betrekking hebben op een periode die aanvangt op of na de dag waarop de
wijziging in werking treedt.

Q t/m U

	[vervallen]

ARTIKEL VI

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 10a, vierde lid, wordt in de aanhef “10, 10d, 13”
vervangen door “10, 13” en wordt in onderdeel d “15a, tenzij het
de toepassing betreft van artikel 10d” vervangen door: 15a.

B

Artikel 10d vervalt.

Ba 

	Artikel 12a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Na onderdeel b wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel ingevoegd, luidende: 

	c. is een herinvesteringsreserve in mindering gebracht op de
aanschaffings- of voortbrengingskosten van een bedrijfsmiddel en houdt
de verwerving van dit bedrijfsmiddel verband met die wijziging, dan
wordt de boekwaarde van het bedrijfsmiddel op het tijdstip direct
voorafgaande aan die wijziging verhoogd met het bedrag van deze
vermindering, met dien verstande dat de verwerving van het
bedrijfsmiddel in elk geval geacht wordt verband te houden met die
wijziging indien de verwerving plaatsvindt in de zes maanden
voorafgaande aan die wijziging.

	

2. Er worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Ingeval de verwerving
van het bedrijfsmiddel plaatsvindt in de zes maanden voorafgaande aan de
wijziging in het uiteindelijke belang in de belastingplichtige, vindt de
eerste volzin, onderdeel c, op verzoek van de belastingplichtige geen
toepassing indien blijkt dat aan die wijziging feiten en omstandigheden
ten grondslag liggen die zijn opgekomen na de verwerving van het
bedrijfsmiddel en die geen verband houden met die verwerving. De
inspecteur beslist op het verzoek, bedoeld in de derde volzin, bij voor
bezwaar vatbare beschikking.

C

In artikel 15ah, eerste lid, vervalt “zonder toepassing van artikel
10d”.

D

In artikel 17a, onderdeel d, wordt "werkzaamheden die worden verricht
als bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam in
de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen" vervangen door:
werkzaamheden die worden verricht als bestuurder of commissaris van een
in Nederland gevestigd lichaam in de zin van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen alsmede leidende werkzaamheden en functies die worden
verricht voor een zodanig lichaam.

ARTIKEL VII

De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 13 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij algemene maatregel van bestuur kan, indien de ontwikkelingen van
de vastgoedmarkt daartoe aanleiding geven, in afwijking van het eerste
lid tijdelijk een afwijkende termijn worden vastgesteld waarbij voor
woningen en niet-woningen een verschillende termijn gehanteerd kan
worden en voor zover nodig kan worden voorzien in overgangsrecht.

B

Aan artikel 14, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onder
woningen worden mede begrepen aanhorigheden die tot woningen behoren of
gaan behoren.

C 

	Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:	

	6. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, kan, indien het goed
wel als bedrijfsmiddel is gebruikt en de verkrijger de omzetbelasting op
grond van artikel 15 van de Wet op de omzetbelasting 1968 geheel of
gedeeltelijk in aftrek kan brengen en de ontwikkelingen van de
vastgoedmarkt daartoe aanleiding geven, bij algemene maatregel van
bestuur worden geregeld dat de vrijstelling tijdelijk eveneens van
toepassing is als de verkrijging plaatsvindt binnen een daarbij vast te
stellen termijn en voor zover nodig worden voorzien in overgangsrecht.

D 

	In artikel 23 wordt “9,7 percent” vervangen door: 21 percent.

ARTIKEL VIIa

	Ter zake van verzekeringen waarvan de laatste prolongatiedatum of datum
van stilzwijgende verlenging, of bij afwezigheid van die datum de
ingangsdatum van de verzekering, vóór 1 januari 2013 ligt, is het
assurantiebelastingtarief van 21% van toepassing op de premies die na 31
december 2012 vervallen.

ARTIKEL VIIb

	Artikel VIIa komt te luiden:

ARTIKEL VIIa

	1. Ter zake van verzekeringen waarvan de laatste prolongatiedatum of
datum van stilzwijgende verlenging, of bij afwezigheid van die datum de
ingangsdatum van de verzekering, vóór 1 januari 2013 ligt, is het
assurantiebelastingtarief van 21% van toepassing:

	a. op dat gedeelte van de premie dat toe te rekenen is, en op die
premies die toe te rekenen zijn, aan de periode van de
verzekeringsovereenkomst die resteert na 31 maart 2013, mits de premie
vervallen is, of, in voorkomend geval, de premies vervallen zijn, na 30
september 2012 en voor 1 januari 2013; en

	b. op premies die na 31 december 2012 vervallen.

	2. In afwijking van artikel 26 van de Wet op belastingen van
rechtsverkeer wordt de belasting die op grond van het eerste lid meer is
verschuldigd over premies die vóór 1 januari 2013 zijn vervallen dan
de belasting die reeds vóór 1 januari 2013 is verschuldigd,
verschuldigd op 31 maart 2013.

ARTIKEL VIIc

	De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

A 

	Artikel 65 vervalt.

B 

	In hoofdstuk VI, afdeling 6, wordt vóór artikel 67 een artikel
ingevoegd, luidende:

Artikel 66

	1. Op verzoek wordt aan de verbruiker teruggaaf van de belasting
verleend met betrekking tot elektriciteit die geleverd is ten behoeve
van zakelijk verbruik voor zover het zakelijk verbruik, na aftrek van
het gedeelte van het zakelijk verbruik dat reeds is vrijgesteld op grond
van artikel 64, eerste of derde lid, hoger is dan 10 000 000 kWh per
verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting. De teruggaaf wordt
slechts verleend indien de verbruiker in het kader van met Onze
Minister, Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van
Infrastructuur en Milieu gemaakte afspraken verplichtingen op zich heeft
genomen ter verbetering van de energie-efficiëntie en hij als
energie-intensief bedrijf wordt aangemerkt.

	2. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op een
kalenderjaar en bedraagt het positieve verschil tussen:

	a. de belasting die ter zake van de in het kalenderjaar ten behoeve van
zakelijk verbruik geleverde elektriciteit verschuldigd is en aan de
verbruiker in rekening is gebracht; en

	b. de belasting die op de voet van artikel 59, eerste lid, onderdeel c,
verschuldigd is over een geleverde hoeveelheid van 10 000 000 kWh, dan
wel, indien dat meer is, de belasting die verschuldigd zou zijn als het
gehele zakelijk verbruik, na aftrek van het gedeelte van het zakelijk
verbruik dat is vrijgesteld op grond van artikel 64, eerste of derde
lid, belast zou zijn naar een tarief gelijk aan het
minimumbelastingniveau per kWh, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van
de Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot
herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van
energieproducten en elektriciteit (PbEU 2003, L 283).

	3. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, valt binnen de bepalingen
van Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008
waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88
van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden
verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU 2008, L
214). De teruggaaf wordt slechts verleend als de verbruiker blijkens een
door hem verstrekte verklaring niet in moeilijkheden verkeert.

	4. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend
indien de verbruiker met het verzoek om teruggaaf de volgende
verklaringen aan de inspecteur overlegt:

	a. de verklaring dat hij deelnemer in een convenant is doordat hij
afspraken als bedoeld in het eerste lid heeft gemaakt;

	b. de verklaring dat het verbruik van de elektriciteit waarvoor hij om
de teruggaaf verzoekt, zakelijk verbruik betreft als bedoeld in artikel
47, eerste lid, onderdeel t, en

	c. de verklaring dat hij een energie-intensief bedrijf is als bedoeld
in artikel 47, eerste lid, onderdeel p.

	5. Indien de verbruiker niet binnen zes maanden na afloop van het
kalenderjaar waarover hij een teruggaaf van energiebelasting heeft
gekregen, een voortgangsverklaring als bedoeld in het zesde lid met
betrekking tot dat kalenderjaar heeft overgelegd aan de inspecteur,
wordt hij geacht in dat kalenderjaar geen deelnemer in een convenant te
zijn geweest, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt.

	6. Een voortgangsverklaring is een verklaring van een onafhankelijke
instantie waaruit blijkt dat de verbruiker in het voorafgaande
kalenderjaar de gemaakte afspraken, bedoeld in het eerste lid, in
voldoende mate heeft nageleefd. Een onafhankelijke instantie als bedoeld
in de eerste volzin is een door Onze Minister van Economische Zaken en
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen instantie die de
resultaten van de afspraken, bedoeld in het eerste lid, verifieert. De
voortgangsverklaring wordt jaarlijks door de onafhankelijke instantie
aan de verbruiker verstrekt. 

	7. Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden
wordt de hoeveelheidsgrens, bedoeld in het eerste en tweede lid, naar
evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd.

	8. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld
ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

C 

	In artikel 91, eerste lid, wordt "54, derde lid," vervangen door: 54,
derde lid, 66, eerste lid,.

ARTIKEL VIId 

	De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

A 

	Het opschrift van hoofdstuk V, afdeling 4, komt te luiden:
Accijnsgoederen, andere dan tabaksproducten.

	

B 

	Artikel 28 vervalt.

ARTIKEL VIIe

	De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

A 

	In artikel 76, eerste en tweede lid, vervalt “en omzetbelasting”.

B 

	Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. In het derde en vierde lid vervalt “en omzetbelasting”.

	2. In het vijfde lid vervalt telkens “en omzetbelasting”.

	

ARTIKEL VIIf

	

	1. Op verzoek wordt teruggaaf verleend van omzetbelasting die is
geheven van tabaksproducten als bedoeld in artikel 29 van de Wet op de
accijns die bij aanvang van 1 juli 2013 tot de handelsvoorraad behoren
van ondernemers die handelen in tabaksproducten. Met betrekking tot de
teruggaaf is artikel 31 van de Wet op de omzetbelasting 1968 van
toepassing.

	2. Bij ministeriële regeling kunnen voorwaarden en beperkingen worden
gesteld inzake de toepassing van dit artikel.

ARTIKEL VIII

	[vervallen]

ARTIKEL IX

In de Invorderingswet 1990 wordt na artikel 22 een artikel ingevoegd,
luidende:

Artikel 22bis

1. In dit artikel wordt verstaan onder bodemzaak: een zaak als bedoeld
in artikel 22, derde lid, die zich op de bodem van de belastingschuldige
bevindt.

2. Houders van pandrechten of overige derden die geheel of gedeeltelijk
recht hebben op een bodemzaak, zijn gehouden de ontvanger mededeling te
doen van het voornemen hun rechten met betrekking tot deze bodemzaak uit
te oefenen, dan wel van het voornemen enigerlei andere handeling te
verrichten of te laten verrichten waardoor die zaak niet meer
kwalificeert als bodemzaak. 

3. Handelingen die worden verricht in de normale uitoefening van het
bedrijf of beroep van de belastingschuldige behoeven niet te worden
gemeld. 

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze
waarop de in het tweede lid bedoelde mededeling door de houders van
pandrechten of overige derden moet worden gedaan.

5. Gedurende vier weken na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, mag
de pandhouder of overige derde die de mededeling heeft gedaan, zijn
rechten op de bodemzaak niet uitoefenen alsmede geen andere handeling
verrichten of laten verrichten waardoor de ontvanger beperkt wordt in
zijn recht met betrekking tot de bodemzaak. 

6. Indien de ontvanger na een mededeling als bedoeld in het tweede lid
besluit geen beslag te leggen op de bodemzaak, doet hij de pandhouder of
de overige derde, bedoeld in dat lid, daarvan zo spoedig mogelijk
kennisgeving. Gedurende vier weken na de dagtekening van de kennisgeving
zijn de houders van pandrechten of de overige derden, bedoeld in het
tweede lid, tot wie die kennisgeving is gericht, bevoegd hun rechten met
betrekking tot die bodemzaak uit te oefenen, dan wel enigerlei handeling
te verrichten dan wel te laten verrichten waardoor de zaak niet meer als
bodemzaak kwalificeert. Na verloop van vier weken na de dagtekening van
de kennisgeving is op handelingen die door de pandhouder of de derde,
bedoeld in het tweede lid, worden verricht dit artikel onverkort van
toepassing. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing indien de
ontvanger geen kennisgeving doet, waarbij de termijn van vier weken
aanvangt na afloop van de in het vijfde lid genoemde termijn.

7. De pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid, die in
gebreke is gebleven om de mededeling, bedoeld in dat lid, te doen, dan
wel die handelt in strijd met het vijfde lid, is op vordering van de
ontvanger verplicht een met bescheiden gestaafde verklaring te doen
omtrent de executiewaarde van de bodemzaak. 

8. De verklaring, bedoeld in het zevende lid, moet geschieden binnen
veertien dagen na de dagtekening van de brief van de ontvanger waarin om
verklaring wordt verzocht.

9. De ontvanger stelt de executiewaarde van de bodemzaak vast bij voor
bezwaar vatbare beschikking.

10. De pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid, is
verplicht tot betaling van een bedrag bestaande uit de executiewaarde
van de bodemzaak tot een beloop van maximaal het bedrag van de al dan
niet in een naheffingsaanslag vervatte belastingschulden ter zake van
rijksbelastingen, bedoeld in artikel 22, derde lid, voor zover deze
belastingschulden zijn ontstaan in de periode voorafgaande aan het
tijdstip waarop de zaak niet meer als bodemzaak kwalificeert. De
ontvanger stelt het beloop van de betalingsverplichting vast in de
beschikking, bedoeld in het negende lid.

11. Voor de uit de beschikking, bedoeld in het tiende lid,
voortvloeiende betalingsverplichting geldt een betalingstermijn van
veertien dagen na de dagtekening van de beschikking.

12. Indien de pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid,
het bedrag, bedoeld in het tiende lid, niet binnen de gestelde termijn
betaalt, vordert de ontvanger dat bedrag in, als ware dat bedrag een
rijksbelasting.

13. Betalingen gedaan ingevolge het elfde lid door de pandhouder of de
overige derde, bedoeld in het tweede lid, komen in mindering op de
belastingschulden, bedoeld in het tiende lid, van de belastingschuldige
wiens bodemzaak het betrof, met uitzondering van rente, kosten en boeten
die zijn verschuldigd door de pandhouder of de overige derde, bedoeld in
het tweede lid.

14. De bevoegdheden van de ontvanger op grond van het zevende, negende,
tiende en twaalfde lid vervallen één jaar na het tijdstip waarop de
zaak niet meer als bodemzaak kwalificeert, tenzij de ontvanger binnen
dat jaar van de pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede
lid, een met bescheiden gestaafde verklaring heeft gevorderd omtrent de
executiewaarde van de zaak.

15. Op het bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie inzake de
beschikking, bedoeld in het negende lid, is hoofdstuk V van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

16. De pandhouder of de overige derde, bedoeld in het tweede lid, die op
grond van het achtste lid tijdig heeft verklaard en tijdig heeft betaald
ingevolge het elfde lid, heeft voor het bedrag dat hij aan de ontvanger
heeft betaald verhaal op belastingschuldige, bedoeld in het eerste lid.
Bij dit verhaal vindt geen subrogatie plaats in het voorrecht van
artikel 21, eerste lid.

17. Dit artikel is niet van toepassing indien de waarde van de
bodemzaken bij het aangaan van de overeenkomst tussen belastingschuldige
en pandhouder of derden als bedoeld in het tweede lid onder een bij
ministeriële regeling vast te stellen drempel blijft.

18. Dit artikel vindt overeenkomstige toepassing tijdens de
afkoelingsperiode. 

ARTIKEL IXa

	De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A 

	Artikel 4.4, onderdeel i, vervalt.

B 

	

	Artikel 4.8 wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Indien de waarde van een onroerende zaak door toepassing van het
eerste lid hoger wordt vastgesteld, wordt deze waardestijging, voor
zover deze voortvloeit uit bouw, verbouw, verbetering, uitbreiding of
renovatie van de desbetreffende onroerende zaak, eerst in aanmerking
genomen bij het begin van het zesde kalenderjaar volgend op het
kalenderjaar waarin deze waardestijging zich heeft voorgedaan. De eerste
volzin is niet van toepassing met betrekking tot onroerende zaken
waarvan het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht berust bij
een rechtspersoon die op grond van artikel 5.4 van de Douane- en
Accijnswet BES is toegelaten tot een handels- en dienstenentrepot.

C 

	Artikel 4.9 komt te luiden:

	

Artikel 4.9

	

	1. De belasting bedraagt 15% van de voordelen uit een onroerende zaak.

	2. In afwijking van het eerste lid, bedraagt de belasting 5% van de
voordelen uit een onroerende zaak indien de onroerende zaak een hotel
betreft.

	3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder een hotel verstaan
een onroerende zaak die of een complex van onroerende zaken dat
bedrijfsmatig door een niet-natuurlijke persoon wordt geëxploiteerd,
geheel of nagenoeg geheel gericht is op kortdurend verblijf van
toeristen en beschikt over volwaardige gemeenschappelijke
hotelvoorzieningen. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorwaarden
worden gesteld waaraan een onroerende zaak moet voldoen om voor de
toepassing van het tweede lid als hotel te worden aangemerkt.

D 

	Artikel 4.9 wordt als volgt gewijzigd.

	

	1. In het eerste lid wordt “15%” vervangen door: 20%.

	

	2. In het tweede lid wordt “5%” vervangen door: 10%.

E 

	In artikel 4.10, eerste lid, wordt “de onroerende zaak.” vervangen
door: de onroerende zaak, met dien verstande dat ingeval de onroerende
zaak een woning, niet zijnde een woning als bedoeld in artikel 4.4,
onderdeel a, betreft en degene die bij het begin van het kalenderjaar
het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van die onroerende
zaak heeft een natuurlijk persoon is de voordelen worden gesteld op 4%
van de waarde, voor zover deze waarde meer bedraagt dan USD 50 000. Voor
de toepassing van de eerste volzin is, mits alle eigenaren natuurlijke
personen zijn, artikel 4.2, derde lid, van overeenkomstige toepassing en
kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld om te bepalen of
sprake is van een tweede woning.

F 

	Artikel 6.11, eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

	a. de levering van eerste levensbehoeften, voor zover behorend tot bij
ministeriële regeling aan te wijzen hoofdstukken of posten van het
geharmoniseerde systeem, genoemd in artikel 3.1 tweede lid, onderdeel a,
van de Douane- en Accijnswet BES;.

G 

	Artikel 6.20, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

	c. voor de invoer van eerste levensbehoeften, geneesmiddelen en
medische kunst- en hulpmiddelen als bedoeld in artikel 6.11, eerste lid,
onderdelen a, d en e, alsmede van andere goederen waarvan de levering in
het openbare lichaam is vrijgesteld.

ARTIKEL IXb

	In de Douane- en Accijnswet BES wordt artikel 4.8, eerste lid, als
volgt gewijzigd:

	

	1. In onderdeel a wordt “USD 41,86” vervangen door: USD 31,86.

	2. In onderdeel b wordt “USD 34,27” vervangen door: USD 24,27.

ARTIKEL IXc

	In het Belastingplan 2011 vervallen de artikelen XXIBIS en XXIB.

ARTIKEL IXd

	Het Belastingplan 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A 

	Artikel II wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. De onderdelen A, B, C, D, E, F, I en P vervallen.

	

	2. Onderdeel R komt te luiden:

R

	

	In artikel 10.1, eerste lid, wordt “en artikel 8.12, zevende lid,
laatstvermelde bedragen” vervangen door: laatstvermelde bedragen.

	

	3. In het in onderdeel T opgenomen artikel 10a.11 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 vervalt de laatste volzin.

B 

	Artikel III, onderdeel C, vervalt. 

Ba 

			

	Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IIIa

	In de Wet inkomstenbelasting 2001 vervalt artikel 10a.11 met ingang van
1 januari 2022.

C 

	Artikel VI wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. Onderdeel D vervalt.

	

	2. Onderdeel F komt te luiden:

F 

	Artikel 39d komt te luiden:

Artikel 39d

	1. Voor de werknemer die op 31 december 2011 een aanspraak had
ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in artikel 19g, zoals dit
artikel op 31 december 2011 luidde, waarvan de waarde in het economische
verkeer op die datum € 3000 of meer bedroeg, blijven de artikelen 11,
eerste lid, onderdeel j, onder 5°, en onderdeel r, onder 4°, en derde
lid, 19g, met uitzondering van het tweede lid, 21c, onderdeel f, 22a,
zesde lid, 22ca, eerste lid, eerste volzin, en tweede lid, en 22d,
artikel 25, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en
artikel 4, zesde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965, zoals
deze artikelen op 31 december 2011 luidden, alsmede de daarop gebaseerde
bepalingen, van toepassing, met dien verstande dat bij de toepassing van
artikel 22ca, tweede lid, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde,
kalenderjaren die na 31 december 2011 zijn geëindigd buiten beschouwing
blijven.

	2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de
werknemer ineens beschikt over de opgebouwde aanspraak, bedoeld in het
eerste lid, en voor zover het ingevolge het eerste lid als loon in
aanmerking te nemen bedrag niet hoger is dan de waarde in het
economische verkeer van die aanspraak op 31 december 2011, 80 percent
van het ingevolge het eerste lid als loon in aanmerking te nemen bedrag
in aanmerking genomen. Na toepassing van de eerste volzin, is op de
werknemer het eerste lid niet meer van toepassing. 

	3. Een aanspraak ingevolge een levensloopregeling als bedoeld in
artikel 19g, zoals dit artikel op 31 december 2011 luidde, waarvan de
waarde in het economische verkeer op die datum minder bedroeg dan €
3000, wordt met overeenkomstige toepassing van de artikelen 21c,
onderdeel f, 22a, zesde lid, 22ca, eerste lid, eerste volzin, en tweede
lid, en 22d, zoals deze artikelen op 31 december 2011 luidden, aan het
begin van het kalenderjaar, voor 80 percent van die waarde als loon uit
tegenwoordige arbeid in aanmerking genomen.

	

D

	Artikel VII, onderdeel B, komt te luiden:

B

	Artikel 39d wordt als volgt gewijzigd:

	1. De aanduiding “1.” voor het eerste lid vervalt.

	

	2. Het tweede en derde lid vervallen.

Da

	Na artikel VII worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIa

	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt artikel 39d met ingang van 1
januari 2021 als volgt gewijzigd: 

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	2. Ingeval de waarde in het economische verkeer van de aanspraak,
bedoeld in het eerste lid, niet voor het einde van het kalenderjaar met
toepassing van het eerste lid als loon in aanmerking is genomen, wordt
de waarde in het economische verkeer van de aanspraak aan het einde van
het kalenderjaar, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 21c,
onderdeel f, 22a, zesde lid, 22ca, eerste lid, eerste volzin, en tweede
lid, en 22d, zoals deze artikelen op 31 december 2011 luidden, als loon
uit tegenwoordige arbeid van de werknemer of gewezen werknemer in
aanmerking genomen. 

ARTIKEL VIIb

	In de Wet op de loonbelasting 1964 vervalt artikel 39d met ingang van 1
januari 2022.

E

	Artikel XI, onderdeel C, vervalt. 

	

F

	Artikel XIV vervalt.

G

	Artikel XXVIII, onderdeel Ga, komt te luiden:

Ga 

	Artikel 30i wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. In het derde lid, aanhef, wordt “ingevolge de artikelen 30f en 30h
aan heffingsrente” vervangen door “ingevolge artikel 30fc aan
belastingrente”. Voorts wordt in de laatste volzin van het lid “van
het in artikel 30f, derde lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak”
vervangen door: van het in artikel 30fc, tweede lid, bedoelde tijdvak. 

	

	2. In het vierde lid wordt “artikel 30f, eerste lid, tweede volzin,
buiten aanmerking gelaten” vervangen door: artikel 30fc, vijfde lid,
buiten toepassing gelaten.

ARTIKEL IXe

	

	Het bij koninklijke boodschap van 25 april 2012 ingediende voorstel van
wet tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten
(Fiscale verzamelwet 2012) (Kamerstukken 33 245) wordt als volgt
gewijzigd:

A 

	Artikel XV wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. Onderdeel A vervalt.

	

	2. Onderdeel B vervalt.

	

	3. Onderdeel C vervalt.

B

	Artikel XIX, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel a vervalt.

	

	2. Onderdeel b vervalt.

ARTIKEL X

Ingeval de samenloop van wetten die in 2012 in het Staatsblad zijn of
worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in één of meer
belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg
van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen,
artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende
wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden
gewijzigd.

ARTIKEL XI

1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2013, met dien
verstande dat:

a. artikel V, onderdeel B, eerst toepassing vindt nadat artikel 30a van
de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen bij het begin van het kalenderjaar 2013 is toegepast;

b. artikel V, onderdelen M, N en O, voor het eerst toepassing vindt met
betrekking tot in het kalenderjaar 2013 aan speur- en ontwikkelingswerk
bestede uren;

c. artikel VI voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot
boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2013;

d. artikel IX voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot
belastingschulden die zijn ontstaan na 31 december 2012, en tot 1 april
2013 niet van toepassing is met betrekking tot pandrechten en de andere
rechten, bedoeld in artikel 22bis, tweede lid, van de Invorderingswet
1990, die zijn ontstaan voor 1 januari 2013;

e. artikel IXd toepassing vindt voordat de artikelen II, onderdelen A,
B, C, D, E, F, I, P, R en T, III, onderdeel C, VI, onderdelen D en F,
VII, onderdeel B, XI, onderdeel C, XIV en XXVIII, onderdeel Ga, van het
Belastingplan 2012 worden toegepast;

f. artikel IXe toepassing vindt voordat de artikelen XV, onderdelen A, B
en C, en XIX, eerste lid, van de Fiscale verzamelwet 2012 worden
toegepast.

	2. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen VIId, VIIe en
VIIf in werking met ingang van 1 juli 2013.

3. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen VIIb en VIIc in
werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor deze
artikelen verschillend kan worden vastgesteld.

	4. Artikel IXa, onderdelen A, C en E, werkt terug tot en met 1 januari
2011.

	5. Artikel VII, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 september 2012.

	6. Artikel VII, onderdeel C, werkt terug tot en met 1 november 2012.

ARTIKEL XII

Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2013.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   23