[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke beantwoording van de vragen gesteld tijdens de eerste termijn van het debat over de Begroting OCW 2013

Brief regering

Nummer: 2012D46037, datum: 2012-12-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2012Z21264:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Politieke Partij	Kamerlid	Vraag en Antwoord

50PLUS	Klein, N.P.M.	Vraag:

Hoe gaat de minister volwasseneducatie overeind houden en stimuleren.
Neemt ze daar ook de digitalisering van de samenleving en deelname van
ouderen aan de samenleving in mee. 

Antwoord:

Vanaf 2013 wordt het vavo door het Rijk bekostigd. Gemeenten kunnen met
het Participatiebudget overige educatie inkopen en educatieopleidingen
kopen bij roc's. Dit najaar zijn de mogelijke ontwikkelrichtingen voor
de sector volwasseneneducatie uitgewerkt in een verkenning. Nog deze
maand zal ik de betrokken organisaties vragen om een reactie. Het gaat
daarbij om NRTO, MBO Raad, VNG en LVO. Op basis van deze verkenning en
de reacties bereid ik besluitvorming voor over de toekomstige
positionering van deze sector. Het is mijn bedoeling uw Kamer hierover
in het eerste kwartaal van 2013 nader te informeren. 



50PLUS	Klein, N.P.M.	Vraag:

Afschaffen gratis schoolboeken/digitalisering:

Kan bij het afschaffen van de gratis schoolboeken een extra slag maken
bij de digitalisering (denk aan Wikiwijs of Ster-connecties). 

Antwoord:

Scholen voor voortgezet onderwijs hebben de vrijheid om zelf te bepalen
of ze met papieren of digitale lesmaterialen werken. Met het afschaffen
van de gratis schoolboeken komt hierin geen veranderingDe afgelopen
jaren is geïnvesteerd in het voeren van integraal leermiddelenbeleid
door de scholen. In dit beleid wordt door de scholen zelf de keuze
gemaakt of ze schriftelijk en/of digitaal lesmateriaal gebruiken.
Daarom is de afgelopen jaren een impuls gegeven aan digitaal
lesmateriaal zoals Wikiwijs. Bij het afschaffen van de gratis
schoolboeken zullen we daaraan ook aandacht besteden.



50PLUS	Klein, N.P.M.	Vraag:

In de begroting zijn slechts 6 streefdoelen gericht op 2013.

Hoe kunnen we de minister aanspreken op maatschappelijke effectiviteit
in 2013 en of haar beleid op koers ligt. 

Antwoord:

De beleidsagenda in de begroting bevat een groot aantal streefdoelen.
Het betreft kwantitatieve doelen met bijbehorende streefwaarden passend
bij de beleidsambities. De meeste doelen zijn inderdaad niet op 2013
gericht. De invloed van het beleid op de gewenste maatschappelijke
situatie is niet altijd rechtstreeks of volledig vast te stellen. Het
betreft immers complexe beleidsproblemen en ingewikkelde causale
relaties. Daarbij geldt ook dat gerealiseerde effecten van ingezet
beleid ook niet direct zichtbaar kunnen zijn in meetbare
prestatieindicatoren. Het duurt enige tijd voordat beleid effect heeft,
laat staan meetbaar is. Een van de belangrijkste functies van de
streefdoelen is, dat zij een positieve of negatieve trend, soms in
internationaal perspectief, kunnen signaleren. Hiermee worden impliciet
de prestaties van het beleid zo goed mogelijk in beeld gebracht. Door
het jaarlijks monitoren van de trends en ontwikkelingen houdt de
Minister hierop zicht en is zij in staat in te grijpen bij negatieve
ontwikkelingen. 

Naast de kwantitatieve streefdoelen in de begroting voert het ministerie
ook onderzoeken uit naar de effectiviteit van beleid. Deze onderzoeken
zijn specifiek gericht op de genomen beleidsmaatregelen en gaan verder
dan het schetsen van een kwantitatief beeld. De programmering van de
voorgenomen beleidsonderzoeken is onderdeel van de begroting. Gedurende
deze kabinetsperiode wordt cyclisch vrijwel alle voorgenomen beleid
doorgelicht dan wel voorzien van effectonderzoek. Over de belangrijkste
resultaten van deze onderzoeken als ook de voortgang op de streefdoelen
rapporteert de Minister aan de TK in het departementaal jaarverslag en
via de website Trends in Beeld.



50PLUS	Klein, N.P.M.	Vraag:

De verplichte studielast in uren is te veel toegespitst op jongeren en
te weinig op ouderen. De ervaring van ouderen moet in de opleidingseisen
verdisconteerd kunnen worden. Is de minister bereid de normen van de
Inspectie hierop aan te passen.

Antwoord:

Ik ga binnenkort in overleg met de Nederlandse Raad voor Training en
Opleiding (NRTO) over de wijze waarop deeltijdonderwijs en korte
trajecten het beste toegesneden kunnen worden op "een leven lang leren".
Daarbij zullen verschillende onderwerpen aan de orde komen, onder
andere ook de studielast. Overigens zijn de formuleringen in de WHW rond
studielast adequaat voor alle vormen van hoger onderwijs.



CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Het CDA is voor maatwerk, zoals flexibiliteit in onderwijstijd. In
Zandvoort is een school (met de naam "De School") die 50 weken per jaar
de stichtingsnorm dreigt deze school nu de deuren te moeten sluiten. 

Antwoord:

De School te Zandvoort is in 2008 gestart en was de eerste basisschool
in Nederland met flexibele onderwijstijden. Op 01-10-2012 had De School
onvoldoende leerlingen om aan de stichtingsnorm te voldoen; De School
had namelijk 200 leerlingen moeten hebben, dat waren er op die datum
echter ongeveer 60. Uitgaande van de huidige situatie zal De School op
1-8-2013 haar deuren moeten sluiten. Om te kunnen voortbestaan zou De
School een bestuurlijke fusie kunnen overwegen. Dit is uiteraard aan De
School zelf.  

 

Maatwerk, zoals flexibiliteit in de onderwijstijden, heeft mijn warme
belangstelling. Het feit dat De School met sluiting wordt bedreigd is
echter een gevolg van een te laag leerlingaantal en houdt geen verband
met het hanteren van flexibele onderwijstijden.

 

CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Klacht ouders: geen toegang tot de middelen die beschikbaar zijn voor
(scholing voor) medezeggenschap(sraad). Hoe ziet u kans om voor ouders
deze toegang wel te regelen. 

Antwoord:

Op basis van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) is elke school
verplicht om een faciliteitenregeling te treffen. Deze regeling dient
ook afspraken te bevatten over de middelen voor scholing van de leden
van de MR. Uit de evaluatie van de Wet medezeggenschap op scholen (TK nr
33223, nr. 1 mei 2012) blijkt dat op het merendeel van de scholen ook
middelen voor scholing beschikbaar worden gesteld. Daarnaast blijkt dat
het grootste gedeelte van de betrokkenen tevreden is over de beschikbare
faciliteiten en het scholingsaanbod. De evaluatie van de WMS laat
verder zien dat er in vijf jaar flinke stappen zijn gezet op het gebied
van medezeggenschap. Tegelijkertijd is er op een aantal punten nog
verbetering te realiseren. Dit is vooral een kwestie van verdergaande
professionalisering van de scholen en de medezeggenschapsraden
zelf. Naar aanleiding van de evaluatie van de WMS is aan de betrokken
partijen in het veld gevraagd een plan van aanpak te maken om de
uitvoering van de WMS te verbeteren. Daarin kan ook aandacht gegeven
worden aan verbeteringen in de omgang met de faciliteitenregeling en
professionalisering van de MR in het algemeen. Wanneer op een school
een geschil over de geboden faciliteiten voor scholing ontstaat, staat
de  gang naar de laagdrempelige Landelijke Geschillencommissie WMS
open. 



CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

De maatschappelijke stage draagt bij aan de burgerschapsvorming.
Onbegrijpelijk dat het kabinet hierop bezuinigd heeft. 

Hoe gaat de staatssecretaris om met scholen die in deze stages
financieel hebben geïnventariseerd.

Hoe worden scholen gecompenseerd.

Hoe moeten scholen de extra lessen betalen zonder extra bekostiging. 

Antwoord:

Sinds schooljaar 2011-2012 ontvangen scholen voor voortgezet onderwijs
van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aanvullende
bekostiging voor het organiseren van maatschappelijke stages. Het
kabinet heeft ervoor gekozen de maatschappelijke stage vanaf schooljaar
2015-2016 niet langer verplicht te stellen, en daarmee komt ook de
aanvullende bekostiging te vervallen. Deze bekostiging was
kostendekkend. 



CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Wat is de visie van de minister op doorlopende leerlijnen vmbo-mbo. 

Antwoord:

Doorlopende leerlijnen vmbo-mbo zijn van belang om de route via het
beroepsonderwijs aantrekkelijker te maken dan de route via het havo. 

 

Hiertoe werken we aan experimenten met doorlopende leerlijnen vmbo-mbo,
waarin meer wettelijke mogelijkheden worden gecreëerd om in
samenwerking met vmbo en mbo een geïntegreerd onderwijsprogramma in te
richten. 

 

Er worden twee typen experimenten mogelijk gemaakt: 

een vakmanschapsroute voor leerlingen in de basis- en
kaderberoepsgerichte leerweg in het vmbo en gericht op het behalen van
een diploma op mbo-niveau 2. De vakmanschapsroute borduurt voort op de
ervaringen opgedaan in de VM2- experimenten.  

een technologieroute voor leerlingen in de gemengde en theoretische
leerweg in het vmbo gericht op het behalen van een diploma op niveau 4
in een opleiding met een technische of technologische component. 

Beide routes zijn mogelijk in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) en in
de beroepsopleidende leerweg (bol). 

 

Het in de regio inrichten van een geïntegreerd onderwijsprogramma in
een samenwerking tussen vmbo-scholen en mbo-instellingen leidt ertoe dat
het beroepsonderwijs 

voor leerlingen uitdagender en herkenbaarder wordt. Ook kan een
verkorting van de leerroute mogelijk zijn, waardoor de
aantrekkingskracht voor praktisch ingestelde leerlingen in vergelijking
met de avo-route via havo wordt vergroot. 



CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Wat is de visie van de minister op doorlopende leerlijn mbo-hbo.

Kan bijsluiter zoals bestaand in HO in mbo helpen. Bijsluiter over
inhoud opleiding en aansluiting op arbeidsmarkt. Helpen
matchingsgesprekken en selectie aan de poort. Dringend advies geven bij
mismatch. 

Antwoord:

Mijn beleid is gericht op het versterken van de inzichtelijkheid van de
beroepskolom ten opzichte van het algemeen vormend onderwijs. Daarbij
hoort ook succesvolle doorstroom naar het hoger onderwijs en betere
matching van studenten. 

 

In het wetsvoorstel Kwaliteit in Verscheidenheid worden maatregelen
voorgesteld om de aansluiting tussen mbo en hbo te verbeteren:  

 

a. De toelatingseisen tot het hoger onderwijs worden in dit wetsvoorstel
aangescherpt. Te vaak stromen studenten in, die het niet redden. Voor
instroom uit het vo gelden al nadere vooropleidingseisen, voor mbo’ers
komen die er ook.  

 

b. Er zijn verschillende manieren om studenten te begeleiden in hun
studiekeuze: Studiekeuzegesprekken of andere studiekeuzeactiviteiten.
Deze helpen de studenten en de instellingen elkaars verwachtingen over
en weer beter af te stemmen. Het kan overigens niet leiden tot een
weigering van een student tot een opleiding. Het is wel een nuttig
instrument, zowel voor mbo-ho als voor vo-ho, en voor studiesucces.  

 

Objectieve, onafhankelijke en transparante studiekeuze-informatie kan de
student ook goed helpen een goed onderbouwde keuze voor een opleiding te
maken. Het is belangrijk dat aankomende studenten zich zoveel mogelijk
ook op dit soort bronnen baseren, zoals de website
www.studiekeuze123.nl. 

 

De bijsluiter geeft de student de mogelijkheid de opleidingen op een
aantal objectieve gegevens met elkaar te vergelijken. Het is de
bedoeling dat in 2014 alle ho-instellingen de bijsluiter gebruiken. Nu
wordt het als pilot door een aantal hogescholen gebruikt. 

 

Het is goed dat LOB (Loopbaan Oriëntatie en Begeleiding) een belangrijk
onderdeel blijft van de vooropleiding en in overleg met het hoger
onderwijs wordt vorm gegeven. 

 

In het mbo komt er een studiebijsluiter waarmee studenten en hun ouders
worden  voorzien van relevante, betrouwbare en vergelijkbare informatie
over mbo-opleidingen, de kwaliteit en het arbeidsmarktperspectief. Op
deze manier kunnen zij een weloverwogen studiekeuze maken.



CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Het CDA is voorstander van het Nationaal Onderwijs Akkoord.

4 begrippen staan centraal:

- Verantwoordelijkheid & Vertrouwen

- Verming &vakmanschap

we bieden de minister ons 5 puntenplan aan.

Zie bijlage. 

Antwoord:

Wij danken de heer Rog hartelijk voor zijn steun om te komen tot een
breed gedragen Nationaal onderwijsakkoord. In het 5-puntenplan
"Vertrouwen en verantwoordelijkheid" lezen wij bovendien steun
voor onze inzet op een stabiele koers door het maken
van langetermijnafspraken over onder meer de kwaliteitsversterking van
docenten en schoolleiders, het terugdringen van regeldruk en het
verbeteren van de aansluiting van onderwijs. De ambitie om te komen tot
excellent onderwijs vraagt om continuïteit en draagvlak, zowel
politiek als maatschappelijk. Wij zijn daarom blij met de steun voor
onze inzet en zal die betrekken bij de verdere uitwerking. Op de
concrete maatregelen komen wij later bij u terug.



CDA	Rog, M.R.J. 	Vraag:

Is de staatssecretaris van mening dat inversteren in aanvullend opleiden
van leraren 2e graads naar 1e graads nodig is. 

Antwoord:

Naar mijn mening biedt de lerarenbeurs voldoende ruimte voor een leraar
met een 2de graads bevoegdheid om alsnog een 1e graads bevoegdheid te
behalen. Vanaf dit jaar is de lerarenbeurs er alleen nog voor bachelor-
of masteropleidingen. Daardoor konden dit jaar dan ook alle aanvragen
voor een lerarenbeurs worden gehonoreerd. Aanvullende maatregelen zijn
dus niet nodig.



CU	Voordewind, J.S.	Vraag:

Kan de staatsecretaris aangeven of hij in de lerarenopleiding veel
aandacht kan laten geven aan pesten.

De aanpak van pesten zou een belangrijk onderdeel van de
lerarenopleiding moeten zijn. 

Antwoord:

In de bekwaamheidseisen die vastgelegd worden voor alle leraren in po,
vo en mbo staat dat de leraar moet zorgen voor een veilige omgeving voor
zijn/haar leerlingen. Het  voorkomen van pesten valt daar natuurlijk
onder. De bekwaamheidseisen zijn vervolgens leidend voor het curriculum
van de lerarenopleidingen. In de generieke kennisbases zoals die zijn
opgesteld door de lerarenopleidingen zelf, is dan ook op een groot
aantal plaatsen het begrip veiligheid voor meerdere situaties in en
buiten de klas beschreven en uitgewerkt in te realiseren gedrag voor
studenten van lerarenopleidingen. Dat betekent, dat de theorie van het
voorkomen van pesten naar mijn mening voldoende aandacht krijgt. Maar
dat is natuurlijk niet genoeg, het gaat ook om de praktijk. De generieke
kennisbases bepalen de inhoud van die praktijkcomponent in belangrijke
mate. Dat betekent, dat ook in dat deel van de opleiding er volop
aandacht is voor het creëren van een veilige (leer)omgeving. 



CU	Voordewind, J.S.	Vraag:

Een ander probleem is het aantal thuiszitters. Nog steeds zitten veel
zorgleerlingen thuis, omdat er geen passende plek is. Een voorbeeld: een
leerling met autisme kan niet terecht op een school in de regio. Ook het
speciaal onderwijs blijkt geen optie te zijn. Wil de minister zo snel
mogelijk aandringen op een oplossing in deze situatie. 

Antwoord:

Eén van de redenen om passend onderwijs in te voeren is om te voorkomen
dat kinderen komen thuis te zitten. De school waarbij de leerling wordt
aangemeld, heeft dan de plicht om een passend aanbod te doen. Dit
voorkomt dat ouders met hun kinderen van het kastje naar de muur worden
gestuurd om een goede school te vinden, zoals in dit voorbeeld wordt
gesuggereerd. Op dit moment zijn er onderwijsconsulenten beschikbaar om
ouders te helpen bij het vinden van een passende school.  



D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Ik hoop dat dit kabinet nog ruimte vindt, om bijvoorbeeld de ergste nood
bij basisscholen te lenigen.

Minister: waar is de verdeling tussen PO, VO, BVE, HO (27 mrd) zoals die
is.

Is deze in beton gegoten.

Ziet de minister hierin ruimte of mogelijkheden. 

Antwoord:

In het regeerakkoord is aangegeven waaraan dit kabinet binnen het geheel
van het  onderwijs prioriteit en posterioriteit geeft. Met de
intensiveringen en extensiveringen veranderen de budgetten van de
verschillende sectoren. Het regeerakkoord blijft voor mij het
uitgangspunt voor de inzet van het OCW-budget. 

 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

D66 kiest voor een leven lang leren.

Op die weg liggen vele obstakels, zoals een verhoogd collegegeld voor de
2e studie, geen studiefinanciering boven 27 jaar, stapelen in het mbo
bemoeilijkt.

Hoe zorgt dit kabinet ervoor dat Leven Lang Leren niet in de
lippendienst blijft steken. 

Antwoord:

LLL is van groot belang in onze kennissamenleving en gericht op duurzame
inzetbaarheid van de beroepsbevolking. 

Om die reden zijn en blijven scholingskosten dan ook aftrekbaar van de
inkomstenbelasting. Dit geldt ook voor kortdurende cursussen en
trainingen.  

In het mbo bestaat geen leeftijdsgrens voor de bekostiging van het
beroepsonderwijs. 

Om leren in het formele hoger onderwijs te kunnen combineren met werken
zijn flexibele routes naar een diploma noodzakelijk. Dat betekent
bijvoorbeeld dat het deeltijdonderwijs qua inhoud en vormgeving moet
aansluiten op de kenmerken en behoeften van de doelgroep en de vraag van
werkgevers. Uiteraard met behoud van de noodzakelijke
kwaliteitswaarborgen.

In maart 2013 wordt een werkconferentie georganiseerd. Deze zal in het
teken staan van de toekomst van het deeltijd hoger onderwijs. In de
werkconferentie wordt aangesloten op de beleidsvoornemens die mijn
ambtsvoorganger heeft aangekondigd in de brief van afgelopen voorjaar
over deeltijd hoger onderwijs. Dat betekent dat het zowel gaat om: 

betere aansluiting van de inrichting van deeltijdstudies op de kenmerken
en behoeften van de doelgroep en de vraag van werkgevers.

een wijze van financiering die bijdraagt aan versterking van
flexibiliteit en vraaggerichtheid, zoals vraagfinanciering. 

Het is de bedoeling dat als vervolg op de werkconferentie de
adviescommissie deeltijd hoger onderwijs wordt geïnstalleerd en dat
deze commissie de resultaten van de werkconferentie meeneemt in de
opdracht die zij krijgt. 

Daarnaast zal met ingang van studiejaar 2014/2015 experimenteerruimte
worden geboden voor flexibilisering van deeltijdstudies. In die
experimenteerruimte worden bestaande belemmeringen in wet- en
regelgeving weggenomen. Een AMvB is hiervoor in ontwikkeling en zal rond
de zomer van 2013 aan uw Kamer worden aangeboden. 



D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Het toezicht op ons onderwijs richt zich onder andere op het al dan niet
hebben van "een taakgerichte werksfeer", het "bevorderen van actief
burgerschap" en wat er in de schoolgids staat. Moet het toezicht daar nu
op focussen. 

Antwoord:

Om een algeheel beeld van het onderwijs te krijgen, kijkt de Inspectie
van het Onderwijs, met name ingeval zij risico's en tekortkomingen
constateert, naar diverse aspecten die de kwaliteit van het onderwijs
betreffen. Het beoordelen van een "taakgerichte werksfeer" past in de
beoordeling van het didactisch handelen van de leraar. De Inspectie van
het Onderwijs beoordeelt of de leraar er in de klas voor zorgt dat alle
leerlingen meedoen. Hieraan komt de inspectie in het algemeen pas toe,
als sprake is van tekortkomingen en de Inspectie kwaliteitsonderzoek
doet of verscherpt toezicht uitoefent. De bevordering van actief
burgerschap en sociale integratie is in de onderwijswetgeving opgenomen
als opdracht aan de onderwijsinstellingen. Het betreft hierbij een
deugdelijkheidseis. De Inspectie houdt hierop toezicht. De schoolgids
bevat voor de Inspectie relevante informatie voor kwaliteitsonderzoek.
Schoolgidsen geven informatie over bijvoorbeeld de betrokkenheid van
ouders. Hierbij merk ik op dat het gebruik van de schoolgids om
informatie te verkrijgen de toezichtlast vermindert. 

Het is niet zo dat het toezicht focust op de genoemde zaken. Wel spelen
deze een rol in het toezicht, als de Inspectie daartoe aanleiding ziet.




D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Wil de minister het belang van de onderwerpen bloeddonatie door
homoseksuelen en terugdringing van de wachtlijsten voor de
transgenderzorg onder de aandacht te brengen bij de minister van VWS 

Antwoord:

De onderwerpen bloeddonatie en wachtlijsten in de transgenderzorg zijn
belangrijk en hebben mijn volle aandacht. Ik ben zeker bereid deze onder
de aandacht te brengen van mijn collega van VWS die hiervoor
verantwoordelijk is. Verder verwijs ik naar de reactie op het het
SCP-rapport transgenders die binnenkort volgt.



D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Huisvesting en onderhoud, de 256 miljoen.

Ruim 1,2 miljard euro werd sinds 1997 via het gemeentefonds jaarlijks
beschikbaar gesteld voor onderhoud en nieuwbouw van scholen.

Maar elk jaar werd daarvan bijna 300 miljoen euro aan andere zaken
uitgegeven.

Dat probleem is al jaren bekend en nu doet dit kabinet het enige juiste:
256 miljoen euro gaat voortaan naar de PO- en VO-scholen. Chapeau!

Klopt het dat de verantwoordelijkheid voor nieuwbouw en buitenonderhoud
bij de gemeenten blijft rusten.

Antwoord:

De verantwoordelijkheid voor de nieuwbouw en uitbreiding van scholen in
het primair onderwijs en voortgezet onderwijs ligt bij de gemeente. De
gemeente is ook (nog) verantwoordelijk voor het buitenonderhoud van
scholen in het primair onderwijs. Er is een wetswijziging in
voorbereiding om deze taak met het daarbij bijbehorende budget over te
hevelen van de gemeenten naar de scholen. Daarmee wordt de
huisvestingsverantwoordelijkheid in het po en vo gelijkgetrokken.  

 

Na deze wetswijziging komt de gemeente alleen nog in beeld bij
uitbreiding en nieuwbouw. Daarnaast is in het regeerakkoord besloten om
de onbenutte middelen voor huisvesting over te hevelen naar de lumpsum
van het funderend onderwijs. 

 

Zoals de heer Van Meenen terecht constateert, is, los van het
buitenonderhoud, in het regeerakkoord vastgelegd dat van de huidige
middelen uit het Gemeentefonds i.c. een bedrag van €256 mln. bestemd
is voor onderwijs en daartoe wordt overgeheveld naar de
onderwijsbegroting en ingezet wordt op de scholen via de
lumpsumvoorziening.

 

D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Voorzitter,

Daarnaast krijgt het vo dit jaar te maken met een negatieve kasschuif
van de loonbijstelling.

Geld uitgeven in 2010 zou pas verhaald worden als er weer geld binnen de
loonruimte zou zijn. die is er niet.

En toch is besloten al in 2013 de scholen te korten. Dat kost scholen 56
miljoen, oftewel gemiddeld 1 docent per school minder. hoe rechtvaardigt
het kabinet deze maatregel.

voorzitter, helaas moet ik veel spreken over geld, maar geld bepaalt de
ruimte voor kwaliteit, voor kansen van kinderen, voor waardevol
onderwijs. En daar staat D66 pal voor. 

Antwoord:

De sector vo heeft zelf een cao afgesloten die meer geld kostte dan de
beschikbare financiële ruimte. Het kabinet heeft aangegeven daaraan
voor een aantal jaren via een kasschuif deels tegemoet te
komen. Vanwege de financiële- en economische crisis is er op dit
moment geen ruimte om dat nogmaals te doen.



D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Ik zou graag een toezegging van de minister krijgen dat de geoormerkte
gelden voor de onderzoeksscholen nu eindelijk eens daar terecht komen. 

Antwoord:

In antwoord op vragen van de fracties van D66, SP en PVV deel ik mee
dat de vormgeving en kwaliteitszorg en daarmee ook de financiering van
(interuniversitaire) onderzoeksscholen onderwerp is geweest in het
overleg met de Tweede Kamer in april 2010 over het rapport “Samen
slimmer”. In een brief van 9 juli 2010 aan de Tweede Kamer  (TK,
2009-2010, 31 288, nr. 108) zijn de afspraken neergelegd die de VNSU
hierover met de universiteiten heeft gemaakt. De universiteiten hebben
destijds aangegeven in afstemming met KNAW, NWO en onderzoeksscholen
voorstellen te gaan uitwerken om de coördinatiekosten te kunnen
financieren, zoals bijvoorbeeld de invoering van een
contributiesysteem. Ik zal in overleg treden met de VSNU en de
universiteiten over de uitvoering van de gemaakte afspraak en de
ontwikkelingen rond onderzoeksscholen en de financiering daarvan, gelet
ook op de keuzes die instellingen nu maken, gericht op profilering. 



D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

Ook krijg ik graag een reactie van de minister op het Manifest van
Morgen over de integratie van duurzaamheid in curricula.

Kan de minister toezeggen hier actief mee aan de slag te gaan. 

Antwoord:

In de huidige kerndoelen is reeds voorzien in aandacht voor duurzaamheid
en thema's die daarmee samenhangen; dus worden scholen nu al geacht dit
te laten terugkomen in het onderwijsprogramma. Scholen bepalen zelf op
welke wijze zij dat doen. De overheid past een terughoudende
opstellinging is het voorschrijven van (extra) aandacht aan
allerhande(maatschappelijke) thema's. 



D66	Meenen, P.H. van 	Vraag:

D66 en dit kabinet delen de ambitie om de kwaliteit van leraren, en
daarmee die van het onderwijs, nog beter te maken.

Maar het regeerakkoord maakt het daarvoor noodzakelijke geld afhankelijk
van een onderwijsakkoord.

D66 beschouwt dit als een riskant spel, over de hoofden van leraren en
leerlingen heen, met de kwaliteit van onderwijs.

Is het kabinet bereidt dit akkoord los te koppelen van de noodzakelijke
investeringen.

Ik vraag de minister wat zij ziet als het budgettaire kader voor het
akkoord; is dat de uitkomst onder de streep, of is elke regel in beton
gegoten.

Heeft het kabinet zelf een visie en inzet met betrekking t ot de
investeringen in leraren, of is dit ook afhankelijk van het
onderwijsakkoord.

D66 zou graag meer ruimte willen voor leraren.

Bijvoorbeeld om zichzelf te ontwikkelen, door meer tijd te krijgen voor
scholing, en door van elkaar te leren. Hoe ziet het kabinet dit. 

Antwoord:

Het kabinet koppelt de investeringen in onderwijs aan een
onderwijsakkoord tussen rijk en onderwijssectoren op voorwaarde dat de
arbeidsvoorwaarden in het onderwijs worden gemoderniseerd, zoals
beschreven in het regeerakkoord. Het kabinet staat ook achter de daarin
beschreven afzonderlijke maatregelen. 

 

Wij vragen terecht veel van ons onderwijs. Het onderwijs moet antwoord
bieden aan de eisen die de hedendaagse maatschappij stelt. Het draait
om de kwaliteit van onderwijsteams: de man en vrouw voor de klas die al
het aanwezige talent van leerlingen aanboren. En de schoolleider om dat
mogelijk te maken. Er moet ruimte zijn voor innovaties en voor teams om
het onderwijs op hun school met maatwerk te kunnen inrichten. 

Het doel van het Nationaal Onderwijsakkoord is om deze ruimte te bieden
en te investeren in de kwaliteit van leraren en schoolleiders. Maar
investeren alleen is niet voldoende. Het personeelsbeleid en de
arbeidsvoorwaarden moeten erop gericht zijn het beste uit onze leraren
te halen; om hen in staat te stellen zich te blijven ontwikkelen. Daarom
verbindt dit kabinet voorwaarden aan deze nieuwe investering.  

Wij zijn ambitieus, maar onze ambitie moet vooral ook een gedeelde
ambitie zijn. Daarom verkennen wij op dit moment de mogelijkheid om
samen met de Stichting van het Onderwijs tot dit Nationaal
Onderwijsakkoord, met een langetermijnhorizon, te komen.  



GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Kan de staatsecretaris inzicht geven in de klassengrootte in het Vo?

Inclusief kwalitatief inkijkje in hoe de grootte wordt ervaren door
docenten en leerlingen. 

Antwoord:

In het primair onderwijs wordt klassengrootte centraal geregistreerd,
maar in het voortgezet onderwijs is daarvan geen sprake. In het
voortgezet onderwijs is door de vakkenstructuur ook sprake van veel
verschillende groepen per leerjaar, met verschillende groepsgrootte. 



GL	Klaver, J.F.	Vraag:

De Teldersstichting roept op tot meer aandacht voor vormende taak van
het onderwijs. Toch wordt Cultureel Kunstzinnige Vorming (CRV) ingeruild
voor meer Engels, Nederlands en wiskunde. Hoe is dit te rijmen. 

Antwoord:

Het is een misverstand dat het vak CKV (Culturele en Kunstzinnige
Vorming) wordt ingeruild voor meer Engels, Nederlands en wiskunde. Het
in ontwikkeling zijnde wetsvoorstel profielen havo/vwo (waarvan CKV een
element is), beoogt het voor alle leerlingen verplichte schoolexamenvak
CKV te vervangen door de verplichting in het curriculum voor alle
leerlingen structureel en herkenbaar aandacht te besteden aan culturele
en kunstzinnige vorming. Dat kan in de vorm van het vak CKV of op
andere manieren. 

 

De gedachte is dat het juist ten aanzien van culturele en kunstzinnige
vorming van belang is dat er ruimte wordt geboden voor een schooleigen
visie op cultuureducatie, identiteitsontwikkeling en het stimuleren van
creativiteit, rekening houdend met de schoolspecifieke context. Het
wetsvoorstel schrijft voor dat op alle scholen voor alle leerlingen in
het curriculum sprake is van structurele en herkenbare aandacht voor
culturele en kunstzinnige vorming, maar niet hoe dat gebeurt:
(kunst)vaksecties kunnen dit naar eigen inzicht vorm geven. 

 

Het wetvoorstel profielen havo/vwo heeft in een internetconsultatie veel
reacties opgeroepen, met name over CKV. Ik zal rekening houden met de
met de sector gemaakte afspraken over het vergroten van de mogelijkheden
voor schooleigen keuzes ten aanzien van het curriculum. 

 

Inzet van het regeerakkoord is om te komen van goed naar excellent
onderwijs. Dat geldt het gehele onderwijs, dus ook ten aanzien van
culturele en kunstzinnige vorming. 



GL	Klaver, J.F.	Vraag:

Hoe staat de minister tegenover voorstellen die Klaver eerder heeft
gedaan t.a.v. schatkistbankieren:

- bij meer dan € 5 mln. kapitaal

- alle instellingen toegang tot leenfaciliteit

- alle instellingen kunnen schatkistbankieren

- acceptatietoets

- gemeentelijke garantstelling 

Antwoord:

Schatkistbankieren is nu al mogelijk, op vrijwillige basis. De verdere
uitwerking van de voorstellen neem ik mee in mijn brief over Sturing en
Toezicht, die ik begin 2013 aan de Kamer zal sturen. 

 

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

De rol van de ouders.

Over de rol van de ouders staat niks in het R.A.

Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding.

Staatssecretaris : gaat u niet weer allerlei basale
opvoedingsvraagstukken terug naar het klaslokaal brengen.

(Toelichting: strekking pleidooi is dat opvoeding door de ouders wordt
gedaan, niet door scholen) 

Antwoord:

De overheid is zeer terughoudend met het opleggen van allerhande
opvoedkundige taken aan scholen. De primaire focus ligt op het geven van
kwalitatief goed onderwijs ten behoeve van de ontwikkeling van hun
leerlingen. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de
betrokkenheid van ouders bij het leren van hun kinderen en bij de school
tot significant betere resultaten leidt. Daarom vind ik het van het
grootste belang dat scholen en ouders, ieder vanuit hun eigen
verantwoordelijkheid, de handen ineenslaan ten behoeve van het leren van
het kind, zijn of haar ontwikkeling en welbevinden en de school als
samenleving in het klein.  

 

Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Wat gaat de staatssecretaris doen om pesten en agressie op school tegen
te gaan. 

Antwoord:

Pas als leerlingen zich veilig voelen, kunnen ze toekomen aan leren en
aan het ontwikkelen van hun talenten. Personeel en leerlingen die zich
veilig voelen ervaren meer werkplezier en komen tot betere prestaties.
We zien dat de overgrote meerderheid van de leerlingen en leraren zich
veilig voelt op school. Maar daarmee zijn we er niet. Ik blijf scholen
dan ook actief ondersteunen om een veilige werk- en leeromgeving te
behouden of te creëren. Veiligheid is echter een zaak van alle
betrokken partijen; van scholen, leraren, leerlingen én ouders. In de
afgelopen jaren zijn goede protocollen en programma’s aangeboden om de
veiligheid op school te verbeteren en het pesten terug te dringen. Ik
ben voornemens om met sociale partners en belanghebbende partijen: uit
het onderwijs om tafel te gaan om tot afspraken te komen over een
gezamenlijke aanpak voor sociale veiligheid in het onderwijs. Ik zal uw
Kamer z.s.m. informeren over de gezamenlijke aanpak die uit dit overleg
met sociale partners is gekomen.

 



Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Onderschrijft de minister het standpunt dat het multiculturele
ideaal/multicultureel relativisme integratie in de weg staat. En dat
scholen hier in een multi-etnische samenleving dus geen aandacht aan
moeten besteden. 

Antwoord:

De multi-etnische samenleving is een feit. Ook de heer Beertema erkent
dat in zijn bijdrage. Dat zie je terug in de klassen op school. Het is
dus logisch dat het onderwijs bijdraagt aan het leren omgaan met die
werkelijkheid. Door kwalitatief goed onderwijs, maar ook door het leren
van non-cognitieve vaardigheden zoals sociale competenties en
burgerschap en delen van erkende waarden zoals gelijke behandeling.



Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

46.000 Nederlandse studenten studeren in het buitenland, en 87.000
buitenlandse studenten studeren in Nederland. Dit kost onevenredig veel
belastinggeld. wat is de reactie van de minister hierop. 

Antwoord:

Eind 2011 heeft de overheid het CPB verzocht een onderzoek te doen naar
de kosten en baten van buitenlandse studenten in Nederland. Met de brief
van 16 mei 2012 (vergaderjaar 2011-2012, 31288, nr 290) is het
onderzoeksrapport van het CPB aan de Tweede Kamer gestuurd. Het
onderzoek wijst uit dat buitenlandse studenten veel meer aan
belastinggeld opleveren dan dat ze kosten, omdat ze soms na hun studie
(schatting CPB verblijfkans 19%) in Nederland blijven en veelal goede
banen vervullen. Het CPB schatte een jaarlijks positief effect van
ongeveer € 740 miljoen.  

 

SER: Het kabinet heeft de Sociaal-Economische Raad gevraagd om advies
uit te brengen over het binden van internationaal talent in het hoger
onderwijs. Dit advies wordt maart 2013 verwacht.



Partij voor de Vrijheid	Beertema, H.J.	Vraag:

Nederland leidt de toekomstige elite op uit landen waar mensenrechten
worden geschend.

Studenten uit Islamitische regimes volgen in Nederland een technische
opleiding. 

Deze kennis kan ingezet worden bij het maken van wapens.

Hoe kijkt u hier tegenaan. 

Antwoord:

Nederland is voorstander van internationalisering ten behoeve van onze
kenniseconomie. We willen de meest getalenteerde studenten uit de hele
wereld aantrekken om tot de top 5 kenniseconomieën ter wereld te
blijven behoren. Wij maken hierin geen onderscheid op grond van de
(eventuele) religieuze achtergrond van studenten; dit is ook contrair
aan internationale verdragen. 

De International Offices in het Hoger Onderwijs zien erop toe dat de
internationale studenten aan de voorwaarden voldoen om een visum te
verkrijgen.  

De AIVD dient te allen tijde alert te zijn als het gaat om
internationale studenten die 

proliferatiegevoelige kennis kunnen vergaren. 

 

PvdA	Mohandis, M. 	Vraag:

Gaat de minister in overleg met het onderwijsveld het aantal voortijdige
studieverlaters terugbrengen. 

Antwoord: 

Ervan uitgaande dat met het begrip 'voortijdig studieverlater' wordt
bedoeld 'uitvaller in het mbo/ho' (en dus geen voortijdig
schoolverlater) is het antwoord als volgt: 

Voor het mbo is € 250 miljoen beschikbaar voor prestatieafspraken met
instellingen. Bij de uitwerking van de prestatieafspraken neem ik de
ervaringen van het hoger onderwijs mee. Volle roosters, uitdagende
opleidingen, voldoende aandacht voor de basisvaardigheden taal/rekenen
en een sterke praktijkoriëntatie dragen bij aan meer kwaliteit. Dit zal
uiteindelijk ook zijn doorwerking hebben op uitval in het mbo.  

Voor het hoger onderwijs geldt dat hierover onlangs afspraken zijn
gemaakt met alle bekostigde hogeronderwijsinstellingen. In deze
prestatieafspraken is terugdringing van de uitval uit het eerste
studiejaar voor voltijd bachelorstudenten één van de verplichte
indicatoren voor kwaliteit en studiesucces. 



PvdA	Jadnanansing, T.M.	Vraag:

De B terug in het beroepsonderwijs is ook taalvaardigheid hebben op
elementair niveau daar is iedereen het over eens.

Hierbij merk ik wel op dat de lat die het vorige kabinet heeft
gehanteerd voor specifieke groepen te hoog gegrepen is. Het betreft hier
een grote groep jongeren, die niet op 16 of 18 jarige leeftijd aan het
gestelde taalniveau voldoet. Ik vraag de minister wat zij gaat doen om
te voorkomen dat deze groep leerlingen zonder startkwalificatie het
onderwijs verlaat. Zou het niet wenselijk zijn om een harde grens, zoals
die nu wordt toegepast, in te ruilen voor maatwerk. Zou het niet
wenselijk zijn om deze jongeren te blijven stimuleren en vooruitgang te
belonen. Om deze jongeren te blijven begeleiden en in hun eigen tempo
hun taal en rekenvaardigheden bij te spijkeren. 

Antwoord:

Beheersing van de basisvaardigheden taal en rekenen zijn van groot
belang voor leerlingen in het beroepsonderwijs. Daarom zetten de
staatssecretaris en ik het taal- en rekenbeleid van het vorig kabinet
voort in het po, vo en mbo. 

 

Voor vmbo en de mbo-niveaus 1 en 2 geldt het referentieniveau 2F. Wij
vinden niet dat daarmee de lat te hoog wordt gelegd. Dit is namelijk het
minimumniveau dat nodig is voor het volgen van de lessen, het begrijpen
van de mondelinge en schriftelijke instructie op de werkvloer, en het
als burger invullen van formulieren. Dat mag vanzelfsprekend focus op
vakmanschap niet in de weg staan.  

 

Wij vinden de conclusie voorbarig dat voor specifieke doelgroepen de
lat te hoog zou liggen of, zoals u voorstelt, een harde grens vervangen
zou moeten worden door maatwerk. Het beleid wordt op dit moment
geïmplementeerd. Scholen zijn aan de slag gegaan met intensiever taal-
en rekenonderwijs. Maar het werk op de scholen is nog niet klaar. 

 

De staatssecretaris en ik zorgen voor een zorgvuldige invoering van de
nieuwe eisen die worden gesteld aan taal en rekenen in vo en mbo. Wij
kijken goed naar het moment waarop deze nieuwe eisen gaan meetellen voor
het diploma en hebben oog voor de risico's op ongediplomeerd
schoolverlaten. 

 

Jaarlijks worden pilottoetsen bij de leerlingen afgenomen. Aan de hand
van de toetsresultaten houden wij de vinger aan de pols en hebben we
zicht op risico's voor ongediplomeerd schoolverlaten. 

 

Wij sturen binnenkort een voortgangsrapportage taal en rekenen aan de
Tweede Kamer, met de stand van zaken in primair onderwijs, voortgezet
onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs. Daarin gaan we o.a. in op de
leerlingresultaten in vmbo en mbo en geven we ook aan welke
vervolgstappen wij nemen gericht op een zorgvuldige invoering. Daarna
willen wij over onze aanpak graag met u van gedachten wisselen . 

 

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Aan 'doe-leerlingen' worden dezelfde (uniforme) eisen gesteld als aan
leerlingen met meer cognitieve bagage. Volgens SGP zou je moeten
differentiëren met verschillende refentieniveaus. Hoe kijkt de minister
hier tegenaan? 

Antwoord:

Beheersing van de basisvaardigheden taal en rekenen is van groot belang,
ook voor leerlingen in het voorbereidend en middelbaar beroepsonderwijs.
Daarom zetten wij het taal- en rekenbeleid van het vorige kabinet
voort in primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. 

Voor vmbo en de lagere mbo-niveaus geldt het referentieniveau 2F. Dit is
het minimumniveau dat bijvoorbeeld nodig is voor het volgen van de
lessen op school, het begrijpen van de mondelinge en schriftelijke
instructie op het werk, en het invullen van formulieren.. Ook voor meer
praktisch ingestelde leerlingen als burger is het behalen van dit niveau
dus belangrijk.  

Een zorgvuldige invoering van de nieuwe eisen aan taal en rekenen in vo
en mbo is van belang. Mede gegeven signalen uit het veld, wordt goed
gekeken naar het moment waarop deze nieuwe eisen gaan meetellen voor het
diploma en hebben wij oog voor de grote prestatieverschillen tussen de
leerwegen van het vmbo. 

Nog in december ontvangt uw Kamer een voortgangsrapportage taal en
rekenen, met de stand van zaken in po, vo en mbo. Daarin wordt onder
andere ingegaan op de leerlingresultaten in vmbo en mbo en
vervolgstappen gericht op een zorgvuldige invoering.

SGP	Bisschop, R. 	Vraag:

Er is sprake van overcontrole door de Inspectie. SGP heeft factsheets
opgesteld met controlepunten die geen wettelijke basis hebben.
Bijvoorbeeld:

- handelingsgericht werken; vraag om ook handelingsplan voor leerlingen
die geen extra ondersteuning nodig hebben

- opbrengst gericht werken: wet vraagt om resultaten, Inspectie vraagt
scholen ook te verantwoorden hoe zij dit resultaat bereiken.

Wat gaat de minister hieraan doen ( om zo de administratieve
verantwoordingsplicht te verminderen). 

Antwoord:

De Inspectie gaat in het toezicht uit van een samenhangend beeld van de
kwaliteit van het onderwijs. Daarbij gaat de Inspectie risicogestuurd en
gericht te werk. Als er bij een instelling sprake is van risico's of
tekortkomingen, doet de Inspectie conform de Wet op het
onderwijstoezicht breder onderzoek naar de relevante aspecten van de
kwaliteit van het onderwijs.   

Door dit bredere onderzoek te doen, diagnosticeert de Inspectie in feite
waar de problemen zitten. Dit kan instellingen helpen en zelfs
stimuleren om de tekortkomingen aan te pakken. Vaak wordt dit ook op
prijs gesteld. Instellingen zijn vrij om de tekortkomingen op hun eigen
wijze aan te pakken. 

 

De Inspectie is graag bereid met instellingen in gesprek te gaan over
vermeende overcontrole.

Ik zal over de voorbeelden die de SGP benoemt ook een gesprek met de
Inspectie aangaan.



SP	Smits, mw. M.	Vraag:

Hoe staat het met de motie van Dijk in sturing & toezicht 

Antwoord:

In mijn brief van 3 december jl. bij de aanbieding van het rapport van
de Commissie Amarantis heb ik op het punt van de motie Van Dijk het
volgende aangegeven: 

"In maart 2013 zal ik mijn definitieve reactie op de aanbevelingen van
de Commissie aan de Tweede Kamer aanbieden. Hierin werk ik de
voorgenomen maatregelen nader uit. Bij deze brief betrek ik de
uitkomsten van de gesprekken die mijn ambtsvoorganger in
augustus/september 2012 met de sector heeft gevoerd en de uitkomsten van
de werkconferentie(s) in februari 2013, alsmede de uitkomsten van het
rapport van de Inspectie van het Onderwijs naar de financiële positie
van het mbo. Ook zal ik dan reageren op de motie Van Dijk over
bestuursmodellen voor het onderwijs (2011/12, 31 524, nr. 137) en op het
vierpuntenplan van het lid Klaver (2011/12, 31 524, nr. 142)."



SP	Smits, mw. M.	Vraag:

De conciërge verdwijnt uit de school. En dat terwijl de werkeloosheid
enorm toeneemt. Waarom kies de regering ervoor de conciërgeregeling te
stoppen. Denkt de staatssecretaris niet dat de conciërge van groot
belang is voor de school. 

Antwoord:

In antwoord op schriftelijke vragen over de brief over de herziening van
het subsidiebeleid is aangekondigd dat de middelen die behoren tot de
conciërgeregeling (circa € 20 miljoen per jaar) per 1 augustus 2015
aan de lumpsum worden toegevoegd (Kamerstuk 32500 VIII, nr. 182). De
beschikbare middelen die gemoeid zijn met de huidige congiërgeregeling
blijven daarbij behouden. Dit is in lijn met de voorkeur van de sector
om middelen beschikbaar te stellen via de lumpsum in plaats van
via subsidies.

 

In de huidige bekostiging van het basisonderwijs zit al een vergoeding
voor circa twee dagdelen conciërge/ondersteunend personeel voor iedere
school. Met het overhevelen van de conciërgeregeling naar de lumpsum
wordt de middelentoekenning voor iedere basisschool verhoogd naar bijna
drie dagdelen. 



SP	Smits, mw. M.	Vraag:

Wat zegt deze regering tegen een juf op een basisschool in Dieren, waar
bezuinigd moet worden. Ga maar naar Amsterdam.

Wat heeft deze regering leraren eigenlijk te bieden. 

Antwoord:

De onderwijsarbeidsmarkt kent grote regionale verschillen. Zo is in de
grote steden sprake van groei van het aantal leerlingen, terwijl de
omliggende regio’s krimp ervaren. Waar het niet gaat om het
overbruggen van heel grote afstanden kunnen docenten vanuit de
krimpgebieden de tekorten in naastgelegen regio’s heel goed
ondervangen. Een lange afstandverhuizing behoort ook tot de
mogelijkheden, ik ga in gesprek met de G4 en de arbeidsmarktplatforms
voor po en vo over mogelijke maatregelen. 



SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Hoe kijkt de regering naar vele protesten tegen het leenstelsel.

Neem het onderzoek van de LSVb wat gisteren naar buiten kwam.

Driekwart van de ouders vindt een leenstelsel onacceptabel.

Minder dan 30 procent wil een leenstelsel volgens het SCP. 

Antwoord:

De berichten in de verschillende media zie ik ook voorbijkomen. Ik heb
van de LSVb nog geen resultaten van zijn enquête mogen ontvangen. Ik
kan daarop dus niet ingaan.

 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Governance.

Er is ook goed nieuws: de aanpak van topsalarissen van bestuurders wordt
nu eindelijk gerealiseerd. Graag krijgen wij van u een compleet
overzicht van bestuurders die nu nog teveel verdienen en wanneer dat
volgens u verleden tijd zal zijn. 

Antwoord:

De afgelopen jaren hebben de bewindslieden van OCW zich met succes
ingezet op het beperken van bestuurdersbeloningen in het onderwijs. Wij
zetten dat beleid stevig voort en vinden het belangrijk dat het
onderwijs zo snel mogelijk aan nieuwe sectorale maxima en beloningscodes
voldoet. In het eerste kwartaal van 2013 ontvangt u onze voornemens
daartoe. 



SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Er komen prestatieafspraken en profilering; leidt dit er toe dat
gewaardeerde studies worden opgeheven.

De RUG stopt met Fins, Hongaars en Deens. De Universiteit Utrecht met
Theologie en Protugees. Hoe zit het met het basisaanbod aan opleidingen.


Antwoord:

Voor de prestatieafspraken hebben de instellingen de doelmatigheid van
hun eigen opleidingenaanbod tegen het licht gehouden. Dit kan tot het
besluit hebben geleid sommige opleidingen niet meer te verzorgen of in
een bredere opleiding onder te brengen, omdat deze opleidingen qua
studentenaantallen gedurende meerdere jaren zo klein waren, dat ze echt
niet meer rendabel waren. Door de samenvoeging van opleidingen tot een
brede opleiding zijn sommige kleine opleidingen minder zichtbaar
geworden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de opleidingen Fins, Hongaars en
Deens aan de RUG. Deze talen zijn ondergebracht in een brede bachelor
Europese Talen en Culturen (samen met Duits, Romaanse talen,
Finoegrische, Slavische talen en Scandinavische talen). Ook kunnen
instellingen onderling afspreken kleine opleidingen in het kader van
profilering niet meer overal aan te bieden.

 

De instellingen hebben autonomie als het gaat om de keuze om opleidingen
niet meer aan te bieden. OCW ondersteunt op basis van landelijke
sectorplannen sommige kwetsbare opleidingen. Dit geldt bijvoorbeeld voor
de geesteswetenschappen, techniek en natuur- en scheikunde. Tot nu toe
heeft OCW niet de indruk dat het basisaanbod van opleidingen in gevaar
is. De basis wordt juist versterkt door meer geprofileerd en doelmatig
aanbod. 

 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Wat vindt u van de aanbevelingen van de Commissie Levelt.

- aanstelling van een Onafhankelijke vertrouwenspersoon

- zorg voor bescherming klokkenluiders

- betere begeleiding van promovendi en hen behandelen als werknemers.

Antwoord:

Over het rapport van de Commissie Levelt met betrekking tot de fraude
door de heer Stapel ontvangt de Kamer op korte termijn een reactie.
Daarop vooruitlopend willen we de instellingen een compliment maken voor
de voortvarendheid waarmee deze zaak is opgepakt. Al snel nadat de
signalen naar buiten kwamen, hebben Tilburg
University, Rijksuniversiteit Groningen en Universiteit van Amsterdam
besloten de zaak tot op de bodem uit te zoeken. Complimenten ook voor de
VSNU die het beleid rond integriteit heeft aangescherpt en de code
wetenschapsbeoefening heeft geactualiseerd. Daarmee wordt uitvoering
gegeven aan een aantal aanbevelingen uit het rapport Levelt. Elke
universiteit heeft nu voor het melden van klachten een loket in de vorm
van een commissie wetenschappelijke integriteit en een of meerdere
vertrouwenspersonen. Graduate schools zullen voor elke promovendus ten
minste twee begeleiders aanstellen en zij bevorderen een klimaat van
actieve wetenschappelijke discussies en sociale controle. In het
Standard Evaluation Protocol wordt bij de beoordeling van de
onderzoekersopleidingen ook hieraan aandacht besteed. Het thema
integriteit heeft inmiddels ook de aandacht van de HBO-Raad. Begin 2013
zal de KNAW een door mijn voorganger gevraagd advies uitbrengen over
vertrouwen en integriteit in de wetenschap.



SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Wat vindt de minister in dit verband van de vermarkting van het
onderzoek. Onderzoek dat steeds meer in dienst staat van het
bedrijfsleven. Bijvoorbeeld Red Bull dat voor 3,5 ton onderzoek
financiert aan de Universiteit Utrecht.

Conclusie: Red Bull is goed voor de rijvaardigheid. Dit komt in de buurt
van een zekere onderzoeker waar we meer over hoorden.

Antwoord:

Over Red Bull zijn schriftelijke vragen gesteld door Jasper van Dijk.
Het antwoord hierop krijgt u op korte termijn. Meer in het algemeen het
volgende. Intensieve samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen
draagt bij aan ons innovatief vermogen en is een belangrijk speerpunt
van het beleid. Bij de samenwerking tussen publieke en private partijen
zijn goede spelregels nodig om te zorgen voor onafhankelijke wetenschap.
De (aangescherpte) code wetenschapsbeoefening van de VSNU voorziet
daarin. Over de uitvoering van de motie over onafhankelijke wetenschap
(Kamerstuk 33000 VIII, nr. 90) is aan de Kamer gemeld dat wordt gewacht
op het advies van de KNAW over vertrouwen en integriteit in de
wetenschap en dat het debat met de Kamer zal worden gevoerd op basis van
de aanbevelingen die de KNAW hierin doet.  

 

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Ook de OV-kaart wordt afgeschaft. Dit zijn al gauw 1500 euro aan
reiskosten per jaar extra. De minister had wel een oplossing: de student
moet maar dichter bij zijn opleiding gaan wonen (kamervragen). Er worden
alleen geen studentenkamers meer gebouwd. Waarom heeft de PvdA dit laten
gebeuren.

Die sprak vorig jaar nog van een treintax. Gisteren hebben we meer dan
50.000 handtekeningen in ontvangst genomen tegen het afschaffen van de
OV-kaart.

Waarom dan volhouden. Besteed uw kostbare tijd aan nuttige zaken. 

Antwoord:

Studenten zijn vrij om te kiezen in welke stad zij studeren en in welke
stad zij wonen. Deze keuze kan de afstand tussen woonadres en
studieadres beinvloeden.  

Bij reizen die studenten maken, komt de regering hen tegemoet in hun
reiskosten in de vorm van een kortingskaart voor het openbaar vervoer. 

De ontwikkelingen rondom studentenhuisvesting zal ik nauwgezet volgen
en zonodig zal in overleg worden getreden met mijn collega voor Wonen
en Rijksdienst.



SP	Smits, mw. M.	Vraag:

Hoe laat u de jonge academicus weten dat hij voor de klas moet komen,
als hij straks op de nullijn staat.

Wat zijn de plannen om meer academische opgeleide leraren voor de klas
te krijgen. 

Antwoord:

Ons streven is erop gericht  het voor jonge mensen interessant te maken
leraar te worden én te blijven 

Met onze brief van 30 november 2012 hebben wij aangegeven hoe we willen
stimuleren dat er meer academisch gevormde leraren in tekortvakken
komen. 

Dat doen we via een paar lijnen:

 

Meer docenten opleiden:

Dat willen we bereiken door het stimuleren van flexibele wegen naar het
leraarschap, bijv. via uitbreiding van Eerst de Klas. Ook moeten
elementen van de educatieve master voor meer mensen al eerder in de
opleiding worden aangeboden via de educatieve minor, moeten de
educatieve masters flexibeler worden aangeboden via modules en willen we
onderwijstraineeships opstarten.

 

Lerarenopleiding verkorten:

Het aanbieden van de educatieve master in de vorm van modules is
ook voor dit onderdeel belangrijk, maar ook willen we zij-instroom nog
meer stimuleren en het mogelijk maken dat mensen meer in deeltijd in het
onderwijs gaan werken naast de baan die ze al in het onderwijs hebben.

 

Leraren behouden:

Meer startende leraren moeten voor het onderwijs behouden blijven
doordat we investeren in de begeleiding van deze groep. Verder willen we
met de modernisering van de arbeidsvoorwaarden via een Nationaal
Onderwijs Akkoord ervoor zorgen dat jonge mensen graag in het onderwijs
willen werken. En ook nu is het door de functiemix al meer dan in het
verleden mogelijk om carriere te maken in het onderwijs.

 

Zittende leraren die een master willen behalen:

Voor zittende docenten die een master willen behalen, is er de
lerarenbeurs, die met ingang van dit jaar uitsluitend bedoeld is voor
het behalen van bachelors- en mastergraden.  

  

Al deze maatregelen zijn primair bedoeld voor de tekortvakken, maar
zullen een doorwerking hebben voor alle educatieve opleidingen aan de
universtiteiten en hogescholen. 

 

SP	Smits, mw. M.	Vraag:

Wat heeft deze minister een ervaren leraar in het speciaal onderwijs te
bieden, die vreest voor zijn baan. 

Antwoord:

De goede en gedreven leraar in het speciaal onderwijs hoeft in het
algemeen niet te vrezen voor zijn of haar baan. Er blijft immers ook in
het nieuwe stelsel passend onderwijs landelijk budget beschikbaar voor
70.000 plaatsen in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Wel kan
regionaal bij sommige scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs
werkgelegenheid verdwijnen als gevolg van krimp en/of verevening.

Zoals op 16 november jl. in de brief aan de Tweede Kamer over de
voortgang van passend onderwijs is aangegeven, hebben het ministerie en
de vak- en sectororganisaties een principeakkoord bereikt om de
expertise van personeel in het stelsel passend onderwijs zoveel mogelijk
te behouden. Het principeakkoord ligt op dit moment bij de verschillende
achterbannen.  

 

VVD	Duisenberg, P.J. 	Vraag:

Met betrekking tot het hoofdstuk beleidsagenda wil ik de minister
vragen, voor wat betreft de gepresenteerde streefdoelen in de begroting,
over welke punten u comfortabel bent en welke de voornaamste zorgpunten
zijn. 

Antwoord:

In reactie op de vraag van de heer Duisenberg over de voortgang op de
streefdoelen in de begroting het volgende. Deze voortgang is zichtbaar
via de website vanTrends in Beeld. Het blijkt dat de doelen voor de te
behalen gemiddelde reken- en taalvaardigheden ruim binnen bereik liggen.
Er is ruimte voor verdere verbetering van leerlingprestaties, door op
nog meer scholen het opbrengstgericht werken te versterken. Ook in de
professionele ontwikkeling van leraren zijn er nog stappen te maken die
bijdragen aan de kwaliteitsverbetering van het onderwijs in den brede.
Dit zijn niet zozeer zorgpunten als wel beleidsthema's die de volle
aandacht van mij en de staatssecretaris hebben. In de bestuursakkoorden
zijn in de winter van 2011-2012 hierover prestatieafspraken gemaakt met
de sectororganisaties. Ik zie dat schoolbesturen de afspraken serieus
ter hand nemen en gemotiveerd zijn om de gestelde ambities waar te
maken. Die voortgang is uw Kamer gemeld in september jongstleden. De
volgende voortgangsrapportage over de uitvoering van de
bestuursakkoorden komt in het najaar van 2013. 



VVD	Duisenberg, P.J. 	Vraag:

Voor wat betreft de in de begroting genoemde beleidsdoorlichtingen wil
ik de Minister vragen waarom de beleidsonderzoeken bijna allemaal
plaatsvinden in 2014 en deze in 2013 nauwelijks zijn gepland. 

In het kader van de nieuwe regeerperiode zou ik ervoor pleiten
beleidsdoorlichtingen naar voren te halen.  

Antwoord:

De beleidsdoorlichtingen betreffen brede beleidsdoelstellingen uit de
beleidsagenda over meerdere artikelen van de begroting. Daarvoor zijn
concrete streefwaarden geformuleerd, die in veel gevallen betrekking
hebben op 2015 of 2016. In dat licht is gekozen voor 2014 als het eerste
jaar voor zinvolle doorlichtingen daarvan. De doorlichtingen worden
bovendien grondig aangepakt. De voorbereidingen zijn reeds gestart. In
sommige gevallen is aanvullend onderzoek nodig, dat enige tijd
kost. Niettegenstaande deze overwegingen zal ik nagaan of het mogelijk
is sommige doorlichtingen wat naar voren te halen. Dit mag natuurlijk
niet ten koste gaan van de kwaliteit.  

 

VVD	Duisenberg, P.J. 	Vraag:

Doelmatigheid is des te meer belangrijk in het licht van de opgave uit
het regeerakkoord om € 200 mln om te buigen op subsidies. Daarnaast
brengt mij dit op de invulling die op dit moment nog gekozen is voor de
aanvullende taakstelling van € 340 mln. De invulling hiervan voor de
periode 2014-2017 is verdeeld over lagere ramingen, maar ook wordt
dekking gevonden voor een bedrag van circa € 170 mln op de lump sum
voor de onderwijsinstellingen. Deze invulling zal nog in 2013 haar
beslag moeten krijgen, tijdig voor de begroting 2014. Ik wil de minister
vragen aan te geven hoe zij dit qua proces wil aanpakken en welke
richtingen zij ziet om deze taakstelling met structurele keuzes in te
vullen. Vervolgens wil ik de minister vragen hierbij tot het uiterste te
gaan om het onderwijs bij deze taakstelling te ontzien.

Antwoord:

De taakstelling van € 340 miljoen vloeit voort uit het
Begrotingsakkoord. Gelukkig is een deel van de taakstelling ingevuld met
een meevaller op de leerlingraming. Het restant van de taakstelling is
als lumpsum korting verwerkt. Uw punt zal ik betrekken bij de
voorbereiding van de begroting 2014 waarover u uiterlijk met
Prinsjesdag wordt geïnformeerd. 

Ik zal uw verzoek om daarbij het onderwijs te ontzien natuurlijk zeer
serieus nemen. Het uitgangspunt hierbij is voor mij dat scholen zich
maximaal kunnen richten op hun primaire taken.



VVD	Duisenberg, P.J. 	Vraag:

Bij excellent onderwijs horen een ambitieuze studiecultuur en ambitieuze
instellingen. De stappen hiertoe zijn opgenomen in de strategische
agenda Hoger Onderwijs. Ik wil de Minister maar vooral ook
onderwijsinstellingen & revieuwcommisie danken voor de status notitie
inzake voortgang en kwaliteit presentatieafspraken. Wel wil ik de
minister in dit kader nog vragen wanneer zij verwacht het wetvoorstel
kwaliteit in verscheidenheid naar de kamer te sturen. 

Antwoord:

Naar verwachting zal ik het wetsvoorstel in januari 2013 naar de Tweede
Kamer sturen.

VVD	Straus, K.C.J.	Vraag:

Het feit dat sinds 1 januari onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en
overheid in het SBB samenwerken om deze aansluiting te verbeteren is
uiteraard positief. Graag verneemt de VVD van de minister hoe de SBB tot
nog toe functioneert en welke resultaten er al geboekt zijn? Het zou een
lief ding waard zijn als zij kan toelichten dat de SBB niet alleen een
praatclub is maar dat werkgevers daadwerkelijk bijvooreeld het komende
jaar een verandering kunnen waarnemen. 

Antwoord:

SBB heeft al diverse adviezen uitgebracht. Dat zijn adviezen van
onderwijs en bedrijfsleven gezamenlijk. De adviezen kunnen dus rekenen
op draagvlak van werkgeversorganisaties. De opgeleverde adviezen zijn
vooral gericht op de thema’s macrodoelmatigheid en
kwalificatiestructuur. Ze bevatten concrete aanbevelingen voor de
inrichting van de kwalificatiestructuur en de uitwerking van een
wetsvoorstel op het gebied van macrodoelmatigheid.

 

SBB is overigens meer dan een adviesorgaan alleen. Samen met de
Kenniscentra werkt SBB aan belangrijke producten zoals het onderhoud van
de site Stagemarkt.nl. Uit de laatste cijfers blijkt dat 70 mbo-scholen
deze site benutten (binnen de eigen interne internetomgeving). In 2012
is deze site zo’n 2,5 miljoen keer bezocht door studenten, docenten en
schooladministraties. De matching van leerplaatsen tussen werkgevers en
studenten is hiermee verder verbeterd.  



VVD	Straus, K.C.J.	Vraag:

Het instellen van de SBB is slechts een van de vele mogelijkheden om
samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven vorm te geven. De VVD zou
graag zien dat die samenwerking ook echt zichtbaar wordt in het
onderwijs. 

Dat kan bijvoorbeeld door gastcolleges van mensen uit het bedrijfsleven,
stages niet alleen voor studenten maar ook voor docenten binnen
bedrijven of het beschikbaar stellen van apparatuur voor praktijklessen
op scholen. Wordt aan dit soort concrete vormen van samenwerking ook
gewerkt?

Graag horen wij van de minister welke van dit soort concrete oplossingen
nu al in de praktijk gebracht worden.

Antwoord:

Goed beroepsonderwijs kan niet worden gerealiseerd zonder nauwe
samenwerking met het bedrijfsleven. Alle door mevrouw Straus genoemde
vormen van samenwerking komen in het mbo in de praktijk voor, t.w.: 

gastcolleges van mensen uit het bedrijfsleven;

stages van studenten; 

stages van docenten en

beschikbaar stellen van apparatuur voor praktijklessen op school. 

De mate waarin deze vormen voorkomen verschilt uiteraard per school en
hangt mede af van de mogelijkheden van het bedrijfsleven in de
regio. De regering wil dergelijke vormen van samenwerking de komende
tijd stimuleren.

 

Daarnaast komen er overigens nog veel meer vormen van samenwerking
voor, zoals bijvoorbeeld inzet van het bedrijfsleven voor: 

de uitvoering van het beroepspraktijkvormende deel van de opleiding en

de examinering. 

En op landelijk niveau - o.a. binnen SBB - inzet van het bedrijfsleven
voor:  

de landelijke kwalificatiestructuur mbo en

adviezen aan mij over beleidsmaatregelen met betrekking tot
onderwijs-arbeidsmarkt. 

 



 PAGE    

 PAGE   1