[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke beantwoording van vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de zijde van de Kamer bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2013 (33 400 XV)

Brief regering

Nummer: 2012D47167, datum: 2012-12-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2012Z21841:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Schriftelijke antwoorden begrotingsbehandeling SZW 2013

Vragen van het lid Van Vliet (PVV)

Vraag:

Op pagina 5 van het regeerakkoord staat dat het kabinet de armoedeval
beperkt. Wat bedoelt het kabinet hier mee, als je na 1 jaar WW er toch
erg in inkomen op achteruit gaat? Graag een toelichting.

Antwoord:

De maatregelen met betrekking tot de WW leiden niet tot een grotere
armoedeval. Er is sprake van een armoedeval als iemand er
financieel geen of weinig baat bij heeft om vanuit een uitkering te
gaan werken. De maatregelen in het regeerakkoord zijn er juist op
gericht om werk meer lonend te maken, met name voor de lage
inkomensgroepen. Een voorbeeld hiervan is de verhoging van de
arbeidskorting.

Vraag:

Waar wordt de WW-premie aan uitgegeven, nu de WW-duur wordt beperkt? 

Antwoord:

De WW-premie gaat vanaf 1-1-2014 met 1,3 mld euro omhoog. Tegenover deze
premieverhoging staat het financiele voordeel van werkgevers bij de
hervorming van het ontslagrecht. De WW-premieverhoging draagt bij aan
het op orde brengen van de overheidsfinanciën.

Vraag:

Kan de minister zijn visie geven op het feit dat je slechts één keer
in beroep kunt gaan bij de rechter na ontslag?

Antwoord:

In het huidige stelsel kan de werknemer na ontslag door de werkgever met
een vergunning van UWV naar de rechter voor een zogenoemde kennelijk
onredelijk ontslagprocedure. Als de werkgever ervoor kiest het ontslag
te realiseren via de kantonrechter, kan de werknemer daar zijn bezwaren
inbrengen.

In de kabinetsplannen zal een werkgever, voorafgaand aan een voorgenomen
ontslag, eerst advies moeten vragen aan UWV of dat voornemen in
overeenstemming is met de regels. Als de werkgever na het advies de
werknemer ontslaat, kan de werknemer het ontslag vervolgens aanvechten
bij de rechter.

Ook in de voorstellen van het kabinet heeft de werknemer
dus de mogelijkheid om een ontslag te laten toetsen door de rechter.
De voorstellen geven dus geen aanleiding om nog een extra procedure op
de rechter te creëren. Bovendien zou dat leiden tot lange procedures
en juridisering van ontslag.

 

Vraag:

Wat gebeurt er met mensen die nu in de WW zitten? Zijn de maatregelen
uit het regeerakkoord met betrekking tot de WW ook van toepassing op wie
nu al in de WW zit?

Antwoord:

De WW-maatregelen zijn van toepassing op werknemers die na 1 juli 2014
werkloos worden. Huidige WW’ers houden – wanneer ze aan de
voorwaarden blijven voldoen – recht op hun bestaande uitkering. Al is
het uiteraard te hopen dat deze mensen snel een baan vinden en niet lang
beroep op de WW hoeven te doen. Werk biedt immers de beste
inkomenszekerheid.



Vraag:

Hoe is het in de praktijk mogelijk dat ook grote bedrijven aan de
quotumregeling gaan voldoen? Graag visie van het kabinet hierop.

Antwoord:

Het kabinet ontwerpt een quotumregeling voor het in dienst nemen van
arbeidsgehandicapten. Onze visie is dat een quotum wenselijk en
mogelijk is. Met de uitwerking, die in nauwe samenspraak met alle
betrokkenen moet plaatsvinden, zijn we aan de slag en we zullen de
Kamer op de hoogte houden van de voortgang. 

Vraag:

Wat is de visie van de minister over de toetsing van uitgaven van het
re-integratiebeleid? 

Antwoord:

De decentralisatie van de uitvoering van het re-integratiebeleid brengt
met zich mee dat de toetsing van uitgaven aan re-integratie door
gemeenten primair een zaak is van het College van B&W dat verantwoording
aflegt aan de gemeenteraad. Gemeenten moeten over de rechtmatigheid van
de uitgaven verantwoording afleggen aan het Rijk via Sisa (single
information single audit).

Met het UWV zijn prestatie-indicatoren afgesproken waar het gaat om de
uitgaven van re-integratie voor arbeidsgehandicapten (zowel Wajong als
WIA/WAO/WAZ/ZW).

Via begroting en jaarverslag informeren wij uw Kamer over de
voorgestelde totale omvang van de middelen voor re-integratie en de
besteding hiervan door gemeenten en UWV. Vanuit deze zogeheten
systeemverantwoordelijkheid nemen wij ook initiatieven om de met
re-integratie bereikte resultaten te verbeteren. De experimenten die
momenteel lopen om meer zicht te krijgen op de factoren die van invloed
zijn op de netto effectiviteit van re-integratie passen binnen deze
verantwoordelijkheid. Daarbij gaat het om het vaststellen van de relatie
tussen de inzet van een instrument en het daarmee bereikte resultaat.

Vraag:

Wat is de visie van de minister op het budgetrecht van de Tweede Kamer
ten aanzien van de sociale fondsen, nu ook de ARK hier een punt van
maakt?

Antwoord:

De Tweede Kamer heeft inderdaad geen budgetrecht ten aanzien van de
uitgaven die verlopen via de sociale fondsen, zoals bijvoorbeeld de AOW
en de WIA. Dit zijn zogenaamde open einde regelingen gebaseerd op een
wettelijke regeling, die de instemming van de Tweede Kamer vereist. De
Tweede Kamer kan wel voorstellen doen tot aanpassing van de wettelijk
regeling, zodanig dat er minder dan wel meer aan deze regeling wordt
uitgegeven.



Vragen van het lid Madlener (PVV)

Vraag:

Hoeveel mensen komen in de problemen door maatregelen in de pensioenen?

Antwoord:

De verlaging van de opbouwpercentages naar 1,75% middelloon verhindert
niet dat nog steeds een goed pensioen kan worden opgebouwd. Bij een
opbouwperiode van 40 jaar leidt 1,75% per jaar tot een uitkering van
70% middelloon. En bij een groter aantal opbouwjaren is dat
pensioenresultaat nog hoger. De maatregel betreft alleen de nieuwe
pensioenopbouw, bestaande pensioenaanspraken worden niet aangetast.

Vraag:

Hoe zit het het met de pensioenbreuk bij de toekomstige generatie; wat
zijn de gevolgen voor mensen die geen ononderbroken pensioenopbouw
hebben? 

Antwoord:

Werknemers in Nederland hebben bij baanwisseling recht op het meenemen
van hun pensioenrechten naar een andere werkgever. Dat recht op
waardeoverdracht is opgenomen in de Pensioenwet. Door dat recht leidt
baanwisseling niet tot pensioenbreuken (ook niet voor toekomstige
generaties). 

Dat verandert niet door de maatregelen van het kabinet.

Vraag:

Vindt u het een goed idee om de ouderenkorting met een miljard euro te
verhogen, gedekt via een extra miljard korting op de EU?

Antwoord:

Het kabinet heeft oog voor de inkomenspositie van ouderen, die onder
druk staat vanwege de slechte financiële positie van
pensioenfondsen. Er is in het regeerakkoord dan ook geen bezuiniging
opgenomen op de inkomensvoorzieningen voor ouderen. Het is niet
mogelijk om de ouderenkorting te verhogen zonder een solide financiële
dekking.

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid de onttrekking uit pensioenpotten nader
uit te zoeken?

Antwoord:

Nee. De Tweede Kamer heeft op 30 november jl. de rapportage van een
pilot onder vijf pensioenfondsen ontvangen. Hieruit blijkt dat een breed
onderzoek onder pensioenfondsen niet tot een bruikbaar resultaat zal
leiden. De uitkomsten van een dergelijk onderzoek zouden niemand baten.
De kosten van zo’n onderzoek bedragen vele miljoenen en komen
grotendeels voor rekening van de pensioenfondsen, dus van de deelnemers.
Bovendien zijn de beleidsmatige conclusies al getrokken, want sinds
2007 stelt de Pensioenwet strikte voorwaarden aan terugstortingen.  



Vragen van het lid Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD)

Vraag:

Wat is de inzet van minister en staatssecretaris voor de komende
kabinetsperiode? En wat is het tijdpad voor de verschillende maatregelen
en wanneer wordt de Kamer bij deze maatregelen betrokken?

Antwoord:

Bij brief van 5 december 2012 heb ik uw Kamer op verzoek van de vaste
commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid een
planningsoverzicht gestuurd van bezuinigingsvoorstellen op het terrein
van SZW die meer dan 50 miljoen euro bedragen en die in 2013 aan uw
Kamer worden aangeboden. Ik verwijs u naar dit overzicht. Voorts kan de
Kamer uiterlijk 10 januari 2013 de planningsbrief  verwachten, waarbij
een overzicht is gevoegd van alle wetsvoorstellen die aan de Kamer
zullen worden aangeboden in 2013 en eventuele volgende jaren.  

Vraag:

Wat gaat het kabinet doen om ervoor te zorgen dat Wwb-ers en WW-ers zich
gaan inschrijven bij een uitzendbureau?

Antwoord:

Mensen die een uitkering krijgen op grond van de Wwb en de WW zijn
verplicht om mee te werken aan hun re-integratie naar werk. Daaronder
valt ook het meewerken aan het verkrijgen van tijdelijk werk,
bijvoorbeeld via een uitzendbureau. Tijdelijk werk levert werkervaring
op en is een opstap naar duurzame participatie op de
arbeidsmarkt. Uit onderzoek dat in opdracht van SZW is verricht, blijkt
dat hier winst te boeken valt (Tweede Kamer 2011/2012, 30545, nr. 115)

Voor de Wwb-populatie geldt de verplichting om naar vermogen algemeen
geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Inschrijving bij een uitzendbureau
kan daar een belangrijke bijdrage aan leveren. Gemeenten kunnen de
werkzoekenden dan ook zonnodig verplichten zich in te schrijven. Weigert
een werkzoekende hieraan gehoor te geven dan kan de gemeente een
passende maatregel treffen.

Sinds de wijziging van de Wet SUWI (structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen) per 1 juli 2012, zijn WW’ers en IOW’ers verplicht
om zich in te schrijven bij minimaal 1 uitzendbureau. UWV heeft deze
verplichting opgenomen in het Besluit Sollicitatieplicht werknemers WW
en IOW 2012. UWV en de uitzendsector hebben diverse convenanten
afgesloten ter bevordering van de samenwerking.

Vraag:

Kan de vier-weken-eis voor jongeren in de bijstand niet ook ingevoerd
worden voor andere groepen zonder inkomen? 

Antwoord:

Gemeenten zijn positief over het effect van de vier-weken-eis voor
jongeren in de bijstand. Het kabinet zal bezien of een maatregel als
deze past binnen de afspraken die zijn gemaakt in het regeerakkoord met
als doel om het activerende karakter van de bijstand te vergroten.

Vraag:

Hoe staat het met de onafhankelijke benchmark gemeenten met betrekking
tot re-integratie?

Antwoord:

Er is een benchmark voor gemeenten. Deze zogenoemde kernkaart, die een
vergelijking tussen gemeenten presenteert op het terrein van werk en
inkomen, staat op het gemeenteloket. Ik werk aan een verbetering van
deze kernkaart. De verbeterde kernkaart komt voor de zomer van 2013
beschikbaar. 

In hun brief aan de vaste commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
4 december 2012 geven Divosa en Cedris een toekomstbeeld van een sector
waarin benchmarking, benchlearning en visitatie bijdragen aan doelmatig,
effectief en innovatief werken. Ik wil hierin samen met deze partijen
optrekken.

Vraag:

Er is nauwelijks toezicht of de onderstand in Caribisch Nederland
rechtmatig worden verstrekt. Het kan niet zo zijn dat te weinig
informatie kan leiden tot onrechtmatige verstrekking van onderstand. Kan
de minister opheldering geven over deze praktijken met betrekking tot
onderstand?

Antwoord:

In de onderstand is – net als in de bijstand - sprake van een
arbeidsverplichting, met de mogelijkheid van sanctie als betrokkene zijn
verplichtingen niet nakomt. De suggestie dat er sprake is van gebrekkig
toezicht op de uitvoering van de onderstandverlening in Caribisch
Nederland is onjuist. De onderstand wordt in Caribisch Nederland onder
directe verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van SZW
uitgevoerd. Er is actief toezicht op de uitvoering door de Auditdienst
Rijk. De uitvoering geschiedt op basis van het Besluit onderstand
BES. Daarin is een evenwichtig stelsel van rechten en plichten
vastgelegd. Werk boven inkomen is hierbij het uitgangspunt.
Onderstandgerechtigden worden periodiek herbeoordeeld, waarbij de
mogelijkheid om te gaan werken centraal staat.

Vraag:

Kan de minister een reactie geven over bijstand voor gedetineerde in
buitenland. De gegevensuitwisseling met buitenlandse zaken kan niet
onder de huidige wetgeving . De VVD wil deze gegevensuitwisseling
mogelijk maken. 

Antwoord:

In de sociale zekerheidswetten is vastgelegd dat gedetineerden geen
recht hebben op een uitkering. Dit geldt voor alle Nederlanders, in en
buiten Nederland. Buiten Nederland is dit op dit moment moeilijk te
handhaven, omdat het ministerie van Buitenlandse Zaken deze informatie
niet mag verstrekken aan de uitvoeringsinstanties. Een wetsvoorstel om
te regelen dat dit wel kan, ontvangt uw Kamer in het eerste kwartaal
2013.

Vraag:

De gemeente Assen benadert fraudeurs om zich voor 1 januari te melden,
zodat maar de helft van het fraudebedrag betaald hoeft te worden. Kan de
staatssecretaris bevestigen dat ze het hier net als de VVD niet mee eens
is en dat zij de gemeenten hierop zal aanspreken?

Antwoord:

Ik heb al eerder aangegeven dat ik voor een stevige aanpak van fraude
ben. Het deels kwijtschelden van terugvorderingen als mensen gefraudeerd
hebben, vind ik niet wenselijk. Maar gemeenten mogen dit onder de
huidige regelgeving wel. De gemeente Assen maakt gebruik van de
beleidsruimte die de gemeente nu heeft. Met de fraudewet is dit per 1
januari 2013 veranderd. Dan dient het fraudebedrag volledig te worden
betaald en volgt een boete van 100% van het fraudebedrag.

Vraag:

Graag een reactie op recidive in verschillende domeinen, bijvoorbeeld WW
en bijstand, moet dit bij elkaar worden opgeteld?

Antwoord:

Gemeenten kunnen nu al vanuit de Wwb drie maanden geen uitkering
verstrekken als er sprake is van fraude in verschillende domeinen.
Desalniettemin zijn er meerdere redenen om fraude over verschillende
domeinen niet verplichtend bij elkaar op te tellen. De bijstand is en
blijft een vangnet. Verder zijn het verschillende regelingen met
verschillende doelgroepen, verschillende financiering en verschillende
rechten en plichten. Het bij elkaar op tellen is uitvoeringstechnisch
zeer complex. Uitvoeringsorganen moeten dan bij elke uitkeringsaanvraag
eerst kijken of er bijvoorbeeld in een andere gemeente of bij UWV of SVB
nog een vordering loopt waarbij de beslagvrije voet buiten werking is
gesteld, dan wel een boete is opgelegd wegens fraude. 

Vraag:

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het level playing field
WIA?

Antwoord:

De evaluatie van 2009 naar het stelsel heeft niet laten zien dat het
publieke dan wel het private stelsel beter presteert wat betreft
beperking van verzuim en WGA-risico en bevordering van werkhervatting.
Nadien zijn enkele technische verbeteringen aangebracht. De
staatssecretaris van SZW heeft in verband met het belang van het level
playing field in het Algemeen Overleg van 27 april 2011 toegezegd,
opnieuw onderzoek te zullen doen naar de stabiliteit van het hybride
stelsel van de WGA en de Tweede Kamer daarover te berichten in de loop
van 2013. Dit onderzoek loopt momenteel en zal in de loop van 2013 aan
uw Kamer worden aangeboden.

Vraag:

Kunt u inzake de export van uitkeringen de Kamer informeren met welke
landen onderhandelingen lopen en hoe het daarmee staat? 

Antwoord:

Zoals eerder toegezegd zal het kabinet een tussenrapportage naar het
parlement sturen, waarin het zal ingaan op het geheel van alle
onderwerpen die een rol spelen bij de onderhandelingen in de
verschillende verdragslanden. Het kabinet zal deze rapportage begin
volgend jaar sturen.

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid om ongewenst gedrag (agressie) als
zelfstandige grond op te nemen in de wet?

Antwoord:

Agressie tegen uitvoerders van de sociale zekerheid is onacceptabel. Er
moet adequaat op gereageerd  kunnen worden. Het regeerakkoord voorziet
daarin. Ernstige misdragingen tegen ambtenaren die de
socialezekerheidsregelingen uitvoeren, moeten volgens het regeerakkoord
gaan leiden tot onmiddellijke stopzetting van de uitkering. Dit gaat
gelden voor de hele sociale zekerheid. Om dit doel te bereiken, zullen
zeer ernstige misdragingen als zelfstandige grond voor stopzetting van
de uitkering worden opgenomen in alle socialezekerheidswetten.



Vragen van het lid Azmani (VVD)

Vraag:

Wat is de visie van het kabinet op het door Forum gelegde verband tussen
werkloosheidscijfers van niet-westerse allochtonen in relatie tot
discriminatie op de arbeidsmarkt?

Antwoord:

Elke vorm van discriminatie is onacceptabel. Iedereen dient zoveel
mogelijk naar vermogen te participeren in de samenleving. Mensen moeten
worden beoordeeld op hun talenten en niet op hun herkomst. Het vorige
kabinet heeft daarom op 6 september 2012 aangegeven dat aan de SER een
advies over discriminatie op de arbeidsmarkt zal worden gevraagd.
Daarnaast zullen wij uw Kamer met de Voortgangsbrief discriminatie
2012 binnenkort nader informeren over onder meer discriminatie van
niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt. De uitkomsten van de derde
discriminatiemonitor 2012 van het Sociaal Cultureel Planbureau, waar ook
wordt ingegaan op de relatie werkloosheidcijfers en discriminatie op de
arbeidsmarkt, komen in deze brief aan de orde.

Vraag:

Hoe zorgt de minister voor continuïteit van de inganggezette lijn met
betrekking tot integratie en dat ZBO's ook conform handelen? Is de
minister van mening dat gewoon meedoen de beste manier is van
integratie?

Antwoord:

Ik ben het met u eens dat meedoen de beste manier van integreren is. Het
kabinet vindt het niet wenselijk dat organisaties die financiering
ontvangen van de overheid activiteiten ontplooien die de integratie
belemmeren, zoals zaken die gelijkwaardigheid tussen man en vrouw in de
weg staan en communicatie in een andere taal dan de Nederlandse taal. Ik
zal overheidsorganisaties aanspreken wanneer ik activiteiten tegenkom
die haaks op het integratiebeleid staan.

 

Vraag:

Kan de minister reageren op het voorstel dat bij schooluitval onder de
16 jaar de kinderbijslag moet worden gekort als de betrokkenheid van
ouders onvoldoende is?

Antwoord:

Ouders zijn primair verantwoordelijk voor de opvoeding en educatie van
hun kinderen. Daarnaast spelen ook de directe omgeving, de school,
Jeugdzorg en anderen een belangrijke rol. Uiteindelijk komt de gemeente
in beeld. Gemeenten hebben een belangrijke regierol richting alle
spelers die een rol spelen bij de opvoeding van een kind.

Als ouders tekortschieten in hun opvoedplicht door bijvoorbeeld
opvoedondersteuning te weigeren, moet dit aangepakt worden. Ik overleg
met gemeenten of zij voldoende instrumenten hebben om de
ouderbetrokkenheid te vergroten. 

We willen een kinderbijslag die eenvoudig en goed uitvoerbaar is. Dit is
de lijn die de staatssecretaris onlangs in deze Kamer heeft verdedigd
bij het wetsvoorstel vereenvoudiging regelingen SVB. Deze lijn houdt in
dat er zo min mogelijk voorwaarden aan de kinderbijslag gesteld moeten
worden. Het stoppen van de kinderbijslag bij schoolverzuim past daar
niet bij en zal in beginsel worden afgeschaft.     

Mijn voorkeur gaat eerst uit naar het toepassen van drang en pas een
dwangmaatregel in te zetten als bij specifieke groepen ouders het
gewenste effect niet zichtbaar wordt. Dit kan door
school-oudercontracten of acteren richting ouders als ze in beeld komen
bij hulpverleningsinstellingen.



Vraag:

Kan de minister opheldering geven over de omslag van doelgroepenbeleid
naar generiek beleid in het kader van integratie. Hoe gaat de minister
dit doen?

Antwoord:

Problemen moeten worden aangepakt. Belangrijk is dat beleid werkt.
Doelgroepenbeleid is niet effectiever dan generiek
beleid. Uitgangspunt is daarom dat problemen binnen het reguliere
instrumentarium worden opgelost, al dan niet met maatwerk. 

Vraag:

Is de minister bereid onderzoek te laten doen naar de effecten van vrij
verkeer voor werknemers in de EU en is hij bereid te kijken naar
uitkeringen, gerelateerd aan betaalde premie in het buitenland?

Antwoord:

Eind 2011 verzocht de Tweede Kamer tijdens het Kamerdebat over het
werknemersverkeer met Bulgarije en Roemenië, via de motie Van
Nieuwenhuizen-Wijbenga c.s., om in EU-verband de effecten van het vrij
personenverkeer te onderzoeken, mede in het licht van de
sociaal-economische omstandigheden op dit moment in Europa.

Het kabinet heeft in zijn brief van 28 augustus jl. over de ‘voortgang
maatregelen EU-arbeidsmigratie’ aangegeven van mening te zijn dat een
dergelijk onderzoek, dat uiteraard ook de effecten van het vrij
werknemersverkeer omvat, het beste kan worden geïnitieerd door de
Europese Commissie in het kader van de evaluatie van de Richtlijn Vrij
Verkeer van Personen, die voor 2013 geagendeerd staat.

Het kabinet onderschrijft dit en is voornemens het punt te zijner tijd
bij de Commissie in te brengen.

Overigens is in het kader van een in september 2012 door Nederland en
Duitsland gezamenlijk georganiseerde internationale conferentie over
‘vrij verkeer en participatie van EU-burgers’ onder meer gekeken
naar het vrij verkeer van werknemers en de sociale voor- en nadelen
hiervan voor de Europese lidstaten in termen van integratie. Oostenrijk
zal aan het thema in 2013 een vervolgconferentie wijden.

Het tweede deel van de vraag van de heer Azmani is de vraag naar een
mogelijk te leggen relatie tussen betaalde premie in het buitenland en
de te ontvangen uitkeringen in Nederland, of andersom. In EU-verband
bespreekt Nederland op dit moment de coördinatieregels inzake de
sociale zekerheid, die zijn vastgelegd in enkele verordeningen.
Nederland heeft het punt van dhr. Azmani aan de orde gesteld in verband
met de berekening van werkloosheidsuitkeringen in grensoverschrijdende
situaties. Deze discussie zal in 2013 worden voortgezet.

Vraag:

Wat is de stand van zaken van de samenwerking tussen gemeenten en de
IND? Hoe ziet de minister de ontwikkeling verder?

Antwoord:

De gemeente Vaals en de IND hebben een werkwijze geïnitieerd die is
gericht op het voorkomen van het onnodig verstrekken van bijstand aan
EU-burgers. Indien een EU-burger in de gemeente Vaals een beroep op de
bijstand doet, dan controleert de IND, binnen de geldende termijnen voor
het verstrekken van een uitkering, of dat gevolgen heeft voor het
verblijfsrecht. Deze toetsing door de IND vindt alleen plaats als een
EU-burger een bijstandsuitkering aanvraagt en de gemeente vanwege dit
beroep op bijstand redelijke twijfel heeft over de gevolgen voor het
verblijfsrecht van de aanvrager. Als het beroep op de bijstand
onevenredig is, wordt het verblijfsrecht van de EU-burger beëindigd.
Indien de EU-burger die een bijstandsuitkering heeft aangevraagd zich
niet bij de IND blijkt te hebben geregistreerd, dan komt hij niet in
aanmerking voor een bijstandsuitkering. De gemeente Vaals heeft in de
periode van oktober 2011 tot juli 2012 drie beroepen op de bijstand voor
een dergelijke toetsing aan de IND gemeld. Het kabinet zal in overleg
met gemeenten bezien hoe de pilot kan worden verbreed.



Vragen van het lid Ulenbelt (SP)

Vraag:

Kunt u commentaar geven op het rapport van het SCP dat men het beleid
van Rutte 1 voortzet?

Antwoord:

Recent heeft het SCP het rapport Een beroep op de burger. Minder
verzorgingsstaat, meer eigen verantwoordelijkheid? gepubliceerd.

Uit dit rapport komt naar voren dat over de jaren heen in het beleid van
de overheid een steeds grotere nadruk is komen te liggen op de eigen
verantwoordelijkheid van mensen. Op het terrein van sociale zekerheid
betekent dit een toenemend accent op de plichten die tegenover de
uitkeringsrechten staan. Deze lijn wordt door dit Kabinet inderdaad
voortgezet. Van personen met een uitkering mag worden verwacht dat zij
alles in het werk zullen stellen om een baan te vinden. Maar mensen die
hierin niet slagen laten we niet in de kou staan. Zij kunnen een beroep
doen op een uitkering.

Volgens het SCP wordt deze ontwikkeling breed door de bevolking
gedragen.

Vraag:

Kan de minister uiterlijk woensdag een reactie geven op het plan
jeugdwerkloosheid van de SP? 

Antwoord:

Met de SP-fractie is het kabinet van mening dat het voorkomen en
bestrijden van jeugdwerkloosheid van essentieel belang is. Langs de kant
staan is geen optie. Daar is het beleid op gericht. Zo zet het kabinet
fors in op het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs en het
versterken van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt,
waaronder ook het terugdringen van het aantal voortijdig
schoolverlaters. Als jongeren onverhoopt toch aan de kant komen te
staan, dan moeten zij in staat worden gesteld, zo snel mogelijk actief
te worden op de arbeidsmarkt of een opleiding te volgen. Hier ligt een
belangrijke rol voor de arbeidsmarktregio’s.

Het kabinet treedt de komende tijd in overleg met sociale partners,
onder andere over jeugdwerkloosheid.

Vraag:

Kan de minister aangeven hoe de plannen voor het ontslagrecht nu werk
opleveren?

Antwoord:

Globalisering en technologische ontwikkelingen doen een groot beroep op
het aanpassingsvermogen van iedereen op de arbeidsmarkt. Mensen zullen
vaker van baan moeten veranderen omdat de economie en de omgeving
veranderen. Dat is niet erg, als je weet dat je weer nieuw werk kunt
vinden. De nadruk verschuift dus van baanzekerheid naar werkzekerheid.
Het is dan ook van belang dat werknemers steeds nadenken over hun
toekomst, over vervolgstappen in hun loopbaan. 

Deze ontwikkelingen onderstrepen het belang van investeringen in
duurzame inzetbaarheid, waarbij zowel werknemers, als werkgevers hun
verantwoordelijkheid moeten nemen. Het gaat dan om investeringen in
scholing, gezondheid en mobiliteit. Dit alles draagt bij aan een beter
functionerende arbeidsmarkt en economie, waarop vraag en aanbod van
arbeid beter in balans zijn, en is dus direct in het belang van
werknemers en werkgevers. We zijn hier dus allemaal bij gebaat.  

De hervorming van het ontslagrecht levert hier ook een bijdrage aan. Met
de invoering van het transitiebudget krijgen werknemers die hun baan
verliezen een steun in de rug om nieuw werk te vinden. Natuurlijk is het
van belang niet pas met scholing en oriënteren op nieuw werk te
beginnen als je ontslagen wordt. Dat moet gedurende de hele loopbaan.
Het transitiebudget en de nadruk op duurzame inzetbaarheid geeft
uitdrukking aan dit belang.

Het transitiebudget geldt bovendien voor zowel tijdelijke als vaste
werknemers. De plannen van het kabinet zijn er zo op gericht de
rechtsongelijkheid, waar het huidige stelsel door wordt gekenmerkt,
ongedaan te maken. Die ongelijkheid zit niet alleen in het verschil in
behandeling tussen flex en vast, maar ook in het verschil in
ontslagroute: geen vergoeding als je wordt ontslagen via UWV, wel een
vergoeding als je wordt ontslagen via de kantonrechter (en soms ook hoge
vergoedingen). Dat is al heel lang onrechtvaardig en die
onrechtvaardigheid wordt uit het systeem gehaald, met behoud van de
preventieve toetsing van ontslag. 

Het Centraal Planbureau zal worden gevraagd de voorstellen te bezien op
hun effecten op werkgelegenheid en arbeidsmarkt.

Vraag:

Wat vindt de minister rechtvaardig aan de plannen met de bijstand? Vind
u de invoering gezinstoets ook een brute schande?

Antwoord:

De plannen met de bijstand beogen mensen zo veel mogelijk te stimuleren
(weer) aan de slag te gaan. Werken is altijd beter dan een beroep te
moeten doen op de bijstand. De bijstand biedt een vangnet voor wie
tijdelijk niet in zijn eigen inkomen kan voorzien. De Wwb moet gemeenten
maximaal de mogelijkheid bieden om onnodig beroep op de Wwb te voorkomen
en waar nodig mensen te ondersteunen hun plek op de arbeidsmarkt (weer)
te vinden.

Met de huishouduitkeringstoets is het kabinet voornemens het normbedrag
van de Wwb te verlagen naarmate in een huishouden meer inwonende
volwassenen aanwezig zijn. Elk van de gezinsleden blijft een zelfstandig
recht op bijstand houden. Inkomsten van gezinsleden binnen het
huishouden worden niet verrekend met de uitkering van de
bijstandsontvanger. Dit voorkomt dat er binnen een huishouden sprake
kan zijn van stapeling van uitkeringen, waardoor de inkomsten hoger zijn
dan bij de buurman of buurvrouw die aan het werk is. Tegelijkertijd
zorgen we ervoor dat het wel loont om aan het werk te gaan door dit loon
niet te verrekenen met de uitkeringen in het huishouden.

Vraag:

Wil de minister een beroep doen op EU fondsen, zodat er een uitgestoken
hand is voor (voedsel)banken?

Antwoord:

Dit is geen zaak voor de Europese Unie. Sociaal beleid is een zaak die
nationaal wordt ingevuld en besloten. Elke lidstaat maakt daarin zijn
eigen keuzes. Armoedebeleid moet, bij voorkeur, zo dicht mogelijk bij de
burger worden gevoerd en dus nationaal en lokaal blijven. In de Europese
besprekingen over de meerjarenbegroting zet het kabinet in op een
substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten aan de
EU-begroting en is Nederland geen voorstander van regelingen of
fondsen op EU niveau voor minstbedeelden. 

Vraag:

Kan de minister toezegen dat mensen die, buiten vut en prepensioen, te
maken krijgen met het 65-plus gat ook onder de overbruggingsregeling
gaan vallen?

Antwoord:

Voor mensen die per 1-1-2013 reeds deelnemen aan een vut- of
prepensioenregeling, en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW
leeftijdsverhoging, is in het regeerakkoord afgesproken om vanaf 2013
een overbruggingsregeling te ontwerpen bij een inkomen tot maximaal
150% WML. De vraag of ook mensen met private verzekeringen die eindigen
op 65–jarige leeftijd hierop een beroep kunnen doen betreft de
vormgeving van deze regeling. Daarop zal het kabinet bij de uitwerking
van de regeling terugkomen.



Vraag:

Wilt u de rekenrente aanpassen? Wilt u premies aanpassen? En als u dat
niet wilt, wilt u garantie geven om pensioenen voor volgend jaar niet te
korten?

Antwoord:

Een verhoging van de rekenrente alleen om de huidige gepensioneerden te
ontzien, is niet verantwoord. Een hogere rekenrente kan ertoe leiden dat
pensioenfondsen noodzakelijke maatregelen achterwege laten. Als de
fondsen nu geen orde op zaken stellen, zijn in een later stadium nog
ingrijpender maatregelen nodig. In dat geval resteert er voor de
pensioenen van jongeren straks mogelijk onvoldoende geld.   

De pensioenpremies worden niet door de overheid, maar door
pensioenfondsen vastgesteld. Sinds 2002 zijn de pensioenpremies
voortdurend gestegen. Desondanks is naar verwachting in 2013 een korting
van de pensioenen én de opgebouwde aanspraken nodig van in totaal ruim
€ 8 miljard. Om dit te voorkomen zouden de pensioenpremies met een
vergelijkbaar bedrag moeten stijgen. Een stijging van de premies met een
dergelijke omvang zou de koopkracht van werknemers uithollen en de
concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven ernstig aantasten.

Een garantie van overheidswege is niet aan de orde. De aanvullende
pensioenen zijn de verantwoordelijkheid van pensioenfondsen en van
werkgevers en werknemers. De pensioenfondsen moeten zelf orde op zaken
stellen om te waarborgen dat jong én oud in de toekomst pensioen kunnen
blijven krijgen. Daarbij past het niet dat de overheid gratis geld
beschikbaar stelt om problemen van een deel van de fondsen op te lossen.
Dat is niet uit te leggen aan andere pensioenfondsen en hun deelnemers
en evenmin aan andere Nederlanders die geen pensioen hebben opgebouwd.

Het geven van garanties ten behoeve van gepensioneerden schuift de
rekening van de huidige tekorten door naar jongere generaties en schept
een precedent voor latere jaren. De kosten van dergelijke garanties zijn
veel hoger dan het door de heer Ulenbelt gesuggereerde bedrag van € 70
miljoen.  

  

Vraag:

Wanneer vervalt de IOAW?

Antwoord:

In het regeerakkoord staat dat de IOAW in 2014 wordt afgeschaft. De
precieze uitwerking volgt in het wetsvoorstel WW/ontslag.

Vragen van het lid Karabulut (SP)

Vraag:

Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat nieuwe groepen migranten de
Nederlandse taal gaan leren? Is de minister op zijn minst bereid om
inburgering weer als onderwijs te behandelen?

Antwoord:

Nieuwkomers uit derde landen hebben een inburgeringsplicht. Een
kernonderdeel daarvan is de Nederlandse taal. Mensen zijn zelf
verantwoordelijk voor de manier waarop zij de taal willen leren en
willen voldoen aan de inburgeringsplicht. Dat kan door zelfstudie of
door cursussen te volgen. Ze kunnen daarbij geholpen worden door mensen
in hun directe omgeving, al dan niet in de vorm van de inzet van
vrijwilligers bijvoorbeeld via Taalmaatjes. Daarnaast leer je de taal
ook door te participeren in de Nederlandse samenleving. Het is van
belang dat ouders de taal leren en het is goed als ze ook Nederlands
thuis spreken met hun kinderen; om taalachterstand bij kinderen te
verminderen is ook VVE (voor- en vroegschoolse educatie) van belang.

Het inburgeringsonderwijs is aan de markt overgelaten. Ik faciliteer de
randvoorwaarden voor dit inburgeringsonderwijs: mensen die onvoldoende
inkomen hebben kunnen een beroep doen op een sociale lening als zij het
traject inkopen bij een taalaanbieder met het keurmerk van Blik op Werk.
Het cursusaanbod is te vinden via o.a. de website van Blik op werk en ik
houd in de gaten dat het aanbod landelijk dekkend is. De overheid gaat
na of mensen binnen de gestelde termijn voldoen aan de
inburgeringsplicht.

In de gewijzigde Wet inburgering die per 1 januari a.s. inwerkingtreedt,
is geen verdergaande bemoeienis van de overheid met het
inburgeringsonderwijs voorzien en er zijn geen plannen de wet op dit
punt te wijzigen.

 

Vraag:

Ben je een Nederlander wanneer je een Nederlands paspoort hebt of zijn
er nog andere eisen als je ouders uit het buitenland komen?

Antwoord:

Een ieder die in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit is een
Nederlander.

Vraag:

Wat is het plan van de minister tegen segregatie?

Antwoord:

Zowel in het onderwijs als op wijkniveau is segregatie onwenselijk.
Participatie is het beste middel om segregatie te verminderen. Met
betrekking tot onderwijs zetten we vooral in op kwaliteit en goede
aansluiting op de arbeidsmarkt, zodat mensen de kans krijgen zich te
ontwikkelen. Met betrekking tot wonen wordt op lokaal niveau ingezet op
het doorbreken van een eenzijdige woningvoorraad in wijken met een groot
aandeel sociale huurwoningen. Dit om armoedeculturen te doorbreken. 

Vraag:

Wat is het plan van de minister met betrekking tot de werkloosheid van
migranten jongeren en migranten vrouwen?

Antwoord:

De werkloosheid onder migrantenjongeren en –vrouwen is een probleem
waarbij de afstemming van vraag en aanbod een belangrijke rol speelt. In
de zorg of de techniek bijvoorbeeld zijn er veel vacatures, er is daar
dus veel vraag, maar het aanbod onder migranten om te werken op deze
terreinen is gering. Niet-westerse allochtonen hebben een relatief
kwetsbare arbeidsmarktpositie doordat zij veelal lager zijn opgeleid,
vaker werken in flexibele banen en meer werkzaam zijn in conjunctuur
gevoelige sectoren. Ik denk dat maatregelen rond bijvoorbeeld betere
aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en het bestrijden van
uitsluiting op de arbeidsmarkt belangrijk zijn. In het regeerakkoord is
een groot aantal maatregelen opgenomen om de werking van de arbeidsmarkt
te verbeteren en het onderwijs beter te laten aansluiten op de
arbeidsmarkt. Juist groepen met een kwetsbaardere positie op de
arbeidsmarkt hebben hier baat bij. Het kabinet wil hierover de komende
tijd het gesprek aangaan met de sociale partners. 

Vraag:

Wil de minister reageren op het amendement Karabulut over betrokkenheid
van scholen bij integratie en de stelling dat dit amendement niet is
uitgevoerd?

Antwoord:

De uitvoering van het amendement Karabulut is door mijn voorgangers
verbreed naar burgerschap. Voor de komende periode wil ik graag
ouderbetrokkenheid en opvoeding als thema’s centraal stellen. Uit
gesprekken met gemeenten, reguliere instellingen en
migranten(zelf)organisaties blijkt dat er al heel veel gebeurt op dit
gebied, zowel landelijk als lokaal. Om te voorkomen dat er allemaal
losse initiatieven worden uitgevoerd, vinden momenteel gesprekken plaats
met gemeenten, instellingen  en migrantengemeenschappen om te komen tot
een gedragen aanpak met praktische meerwaarde die via maatwerk worden
ingezet.

Vraag:

Hoe gaat de minister het inburgeringsaanbod aan asielgerechtigden vorm
geven?

Antwoord:

Ik zal u binnenkort per brief informeren over de wijze waarop het
kabinet het inburgeringsaanbod aan asielgerechtigden zal vormgeven.

Vragen van het lid Hamer (PvdA)

Vraag:

Wat is de agenda van de minister met betrekking tot huishoudelijk werk?

Antwoord:

Het ILO-verdrag nr. 189 inzake Decent Work for Domestic Workers is in
juni 2011 aangenomen. Ik heb u tijdens het Algemeen Overleg op 21
november jongstleden geïnformeerd dat ik nog voor de Kerst met een
standpuntbepaling zal komen over het wel/niet ratificeren van dit
verdrag.

Er is gebleken dat voor deze standpuntbepaling meer tijd nodig is in
verband met de verplichte consultatie van sociale partners. Dit overleg
met sociale partners is inmiddels gaande, over de uitkomsten wordt de
Kamer geïnformeerd. 

Vraag:

Graag een reactie van de minister op de motie Hamer (circa 2 jaar
geleden) over medezeggenschap van werknemers. 

Antwoord:

Het voorstel tot wijziging van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) is
recent door de Vaste Kamercommissie aangemeld voor plenaire behandeling.
Onderdeel van het wetsvoorstel is de manier waarop het kabinet omgaat
met de motie-Hamer c.s. In deze motie vroeg mevrouw Hamer te onderzoeken
welke mogelijkheden er zijn om het adviesrecht en het instemmingsrecht
van ondernemingsraden bij internationale reorganisaties te versterken.

Vooruitlopend op de behandeling van het wetsvoorstel kan gemeld worden
dat ter uitvoering van de motie gesprekken zijn gevoerd met sociale
partners en experts. De belangrijkste conclusie was dat de wet goed
functioneert op het punt van medezeggenschap bij internationale
reorganisaties. Alle partijen zien in dat de wet niet kan worden
opgelegd aan in het buitenland zetelende moederbedrijven die het
besluit tot een reorganisatie nemen. Wel is uit de gesprekken naar voren
gekomen dat de WOR kan worden uitgebreid met een bepaling waarbij de
Nederlandse bestuurder van de Nederlandse vestiging in een
internationaal concern aan zijn OR informatie moet verstrekken over zijn
zeggenschapsbevoegdheden. In het wetsvoorstel is een dergelijke bepaling
opgenomen.

Vraag:

Kan de minister onderzoeken hoe kleine werkgevers zich sectoraal kunnen
verzekeren tegen de risico's van ziekte en arbeidsongeschiktheid?

Antwoord:

Het wetsvoorstel modernisering ZW maakt het voor kleine werkgevers
mogelijk zich in het publieke bestel tegen een sectorale premie te
verzekeren voor de Ziektewet en de WGA-uitkering. Met deze vormgeving
wordt beter aangesloten bij de private premiestelling. Een onderzoek
voegt hier naar mijn mening niets aan toe.

De sectorale premie geldt vanaf 2014 voor werkgevers met een loonsom
kleiner dan of gelijk aan 10 keer de gemiddelde loonsom, bij een
gemiddelde loonsom gaat het dan om maximaal 10 werknemers. Voor
werkgevers met een grootte van meer dan 10 keer de gemiddelde loonsom en
minder dan 100 keer de gemiddelde loonsom geldt vanaf 2014 een
geleidelijke combinatie van een sectorale en een individueel bepaalde
premie. Naarmate de werkgever groter is, is het aandeel van de
individueel bepaalde premie ook groter. Vanaf 100 keer de gemiddelde
loonsom is de premie volledig individueel bepaald.

Vragen van het lid Hamer (PvdA) en Van Weyenberg (D66)

Vraag:

Wil de minister, in overleg met de minister van OCW, samen iets doen met
onderwijsinstellingen om preventief jeugdwerkloosheid aan te pakken? Hoe
wordt de aanpak aansluiting onderwijs- en arbeidsmarkt opgepakt? Zou hij
daarbij ook specifiek aandacht willen besteden aan MBO-ers? Wat is de
reactie van de minister op de hoge jeugdwerkloosheid onder allochtonen? 

Antwoord:

Met mevrouw Hamer zijn wij van mening dat de aansluiting tussen
onderwijs en arbeidsmarkt van essentieel belang is om jeugdwerkloosheid
te voorkomen en te bestrijden. In overleg met SZW en EZ zet de minister
van OCW daarom al fors in op het verbeteren van de kwaliteit van
onderwijs en werken we nauw samen om ervoor te zorgen dat de opleidingen
goed aansluiten op de vraag vanuit de arbeidsmarkt.

Een eerste speerpunt in het beleid is het terugdringen van het aantal
voortijdig schoolverlaters. De beduidend betere
arbeidsmarktperspectieven van jongeren met startkwalificatie ten
opzichte van die van jongeren zonder startkwalificatie onderstreept het
belang dat we moeten voorkomen dat jongeren zonder startkwalificatie de
arbeidsmarkt betreden. Het kabinet doet dit door onder andere extra
aandacht te besteden aan een soepele overgang tussen het vmbo en het mbo
en door begeleiding te bieden op scholen voor jongeren die dit nodig
hebben.

Ook intensiveert het kabinet opleidingen in het middelbaar
beroepsonderwijs, vereenvoudigt het de kwalificatiestructuur en gaat het
met het onderwijsveld afspraken maken over de kwaliteit van leraren,
zodat de kwaliteit van het onderwijs toeneemt en de opleidingen beter
aansluiten op de vraag vanuit de arbeidsmarkt. Daarnaast wordt er
gewerkt aan een studiebijsluiter met eerlijke en objectieve informatie
over arbeidsmarktkansen per opleiding. Met deze informatie kunnen
studenten beter een studiekeuze maken en instellingen kunnen deze
informatie gebruiken om beroepsoriënterende gesprekken te voeren met
aankomende studenten. Tevens sluit het kabinet in 2013 samen met het
bedrijfsleven en onderwijsinstellingen een Techniekpact, waarin onder
andere afspraken worden gemaakt over het beschikbaar stellen van
voldoende stageplekken en het transparant maken van
loopbaanperspectieven door onderwijsinstellingen en bedrijfsleven.

Een goede afstemming van vraag en aanbod speelt ook een belangrijke rol
in de bestrijding van werkloosheid onder migrantenjongeren. In de
techniek en de zorg zijn er veel vacatures, maar het aanbod onder
migranten om te werken op deze terreinen is gering. Daarnaast hebben
niet-westerse allochtonen een relatief kwetsbare arbeidsmarktpositie
doordat zij veelal lager zijn opgeleid, vaker werken in flexibele banen
en meer werkzaam zijn in conjunctuur gevoelige sectoren. In het
regeerakkoord is een groot aantal maatregelen opgenomen om de werking
van de arbeidsmarkt te verbeteren en het onderwijs beter te laten
aansluiten op de arbeidsmarkt. Juist groepen met een kwetsbaardere
positie op de arbeidsmarkt hebben hier baat bij. Om voorts tot
verbeteringen te kunnen komen in de aanpak van discriminatie op de
arbeidsmarkt heeft de voormalig Minister van SZW de Tweede Kamer op 6
september 2012 op de hoogte gesteld van een adviesaanvraag aan de
Sociaal-Economische Raad  over discriminatie op de arbeidsmarkt. Een
aandachtspunt van de adviesaanvraag betreft discriminatie bij de
werving- en selectiefase op de arbeidsmarkt.

Onder meer over de aanpak van de jeugdwerkloosheid wil het kabinet de
komende tijd het gesprek aangaan met de sociale partners en gemeenten.

 

Vragen van het lid Kerstens (PvdA)

Vraag:

Wilt u snel met een actieplan komen ter voorbereiding op het vrije
verkeer voor Bulgaren en Roemenen per 1 januari 2014 en daarin de
volgende drie elementen meenemen: 

1. de bestrijding van schijnzelfstandigheid; 

2. de Inspectie SZW opdragen de naleving van CAO's te controleren; 

3. de aanpak van malafide uitzendbureaus;

Antwoord:

Als gevolg van het vrij verkeer van werknemers is er de laatste jaren
een groot aantal arbeidsmigranten uit vooral Midden- en Oost-Europa naar
Nederland gekomen.

Met de meeste arbeidsmigranten gaat het gelukkig goed: zij werken, nemen
actief deel aan de samenleving en hun kinderen gaan naar school. Er zijn
echter ook problemen, zoals op het gebied van uitbuiting en huisvesting.
Om deze en andere problemen aan te pakken hebben Rijk en gemeenten de
afgelopen jaren gezamenlijk een groot aantal maatregelen genomen. Er is
dan ook al veel tot stand gebracht. Deze maatregelen zijn nog eens extra
van belang gelet op het openstellen van de grenzen voor Roemenen en
Bulgaren per 1 januari 2014.

In het regeerakkoord is opgenomen dat het eerder ingezette traject zal
worden doorgezet. Het project EU-arbeidsmigratie, het programma Aanpak
Malafide Uitzendbureaus en de Wet aanscherping handhaving en
sanctiebeleid SZW-wetgeving worden met kracht uitgevoerd. Dat geldt ook
voor bijvoorbeeld het bevorderen dat Europese arbeidsmigranten, zeker
degenen die langer of definitief blijven, de taal leren en integreren.
Als het gaat om de aanpak van schijnzelfstandigheid heeft het vorige
kabinet maatregelen aangekondigd om schijnzelfstandigheid en misbruik
van de VAR te bestrijden. Hierover zal de Kamer komend voorjaar een
brief ontvangen.

Maar er is meer te doen. Op papier hebben werknemers uit andere
EU-landen grotendeels dezelfde rechten als Nederlandse werknemers, maar
in de praktijk is dit niet altijd het geval. Het is essentieel dat
arbeidsmigranten krijgen waar ze recht op hebben. Vanwege de
internationale dimensie van dit probleem, is er overleg met collega’s
uit de betreffende Europese lidstaten om de problemen met betrekking
tot malafide praktijken samen te bestrijden. Met de
ontwerp-Handhavingsrichtlijn werken we in Europa bijvoorbeeld aan betere
handhaving van de arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid. En
in aanvulling op het al ingezette beleid gaan wij samen met sociale
partners kijken wat er nog meer nodig is om schijnconstructies aan te
pakken. Dergelijke constructies komen in meerdere soorten en maten voor,
bijvoorbeeld om de tewerkstellingsvergunningsplicht te omzeilen, om
premies en belastingen te ontduiken of om te frauderen met het loon van
kwetsbare buitenlandse werknemers. In dat kader zijn wij van plan om de
cao-handhaving te verbeteren en daarover in gesprek te gaan met sociale
partners. De Inspectie SZW is nu al bevoegd om binnen de kaders van de
Wet AVV cao-partijen te ondersteunen bij de cao-handhaving. We weten dat
daar in de praktijk nauwelijks gebruik van wordt gemaakt. Het is daarom
goed om te kijken waar cao-partijen behoefte aan hebben en om te kijken
waar, bijvoorbeeld met gegevensuitwisseling, de publiek-private
samenwerking versterkt kan worden, naast het vele dat onze inspectie al
doet aan de bestrijding van uitbuiting en malafiditeit op de
arbeidsmarkt. 

Vraag:

Wil de minister aangeven hoe hij een passend inburgeringsaanbod voor
vluchtelingen gaat vormgeven? 

Antwoord:

Ik zal u binnenkort per brief informeren over de wijze waarop het
kabinet het inburgeringsaanbod aan asielgerechtigden zal vormgeven.

Vragen van het lid Heerma (CDA)

Vraag:

Is er al iets te melden over de arbeidsomstandigheden van een
discountsupermarkt?

Antwoord:

Zoals in het AO Arbeidsomstandigheden van woensdag 28 november jl. is
toegezegd wordt uw Kamer schriftelijk geïnformeerd over de werkdruk
bij discounters/supermarkten. Een brief hierover kunt u in het eerste
kwartaal van 2013 verwachten.

Vraag:

Wil de staatssecretaris de aanbevelingen van het rapport Paritas Passé
oppakken?

Antwoord:

Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 10 december 2012 over het
bericht dat deurwaarders en overheidsinstanties de beslagvrije voet te
laag vaststellen, verwachten de staatssecretaris van Veiligheid en
Justitie en ik begin 2013 met een reactie te komen op het onderzoek
Paritas Passé, debiteuren en crediteuren in de knel door ongelijke
incassobevoegdheden. Ik wil daarop niet vooruitlopen door nu reeds
uitspraken te doen over de uitvoering van de aanbevelingen uit dit
rapport. 

Vraag:

Kan de minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie
Heerma over de calamiteitenregeling?

Antwoord:

Ik zal hierover in gesprek gaan met sociale partners. Maar ik hecht zeer
aan het bereiken van uniformering van de toegang tot de
calamiteitenregeling. De argumenten hiervoor zijn uitvoerig met zowel de
Tweede- als Eerste Kamer gewisseld. Naast de uniformering is vooral
discussie geweest over de voorgestelde lengte van de eigen risico
periode bij vorst. Hierover is ook door sociale partners aandacht
gevraagd in het licht van de economische situatie. Het gesprek zal
hierover gaan.

Zoals ik ook in de Eerste Kamer heb gezegd, zeg ik u toe het overleg met
sociale partners hier niet op stuk te laten lopen.

Ik zal u informeren over de uitkomsten van het gesprek en afspraken die
voortvloeien uit het overleg met sociale partners zullen worden verwerkt
in de regeling.

Vraag:

Kan de staatssecretaris een reactie geven op het voorstel van het CDA om
zilvervlootsparen weer in te voeren met het doel om jongeren vroeg te
leren sparen?

Antwoord:

De doelstelling om jongeren beter te leren omgaan met geld kan geheel
worden onderschreven. Het kabinet hecht daarom aan financiële
educatie, bijvoorbeeld via initiatieven als de website   HYPERLINK
"http://www.wijzeringeldzaken.nl/"  www.wijzeringeldzaken.nl .

Het CDA-voorstel heeft tot gevolg dat weer een nieuwe regeling voor
kinderen in het leven wordt geroepen. Het is juist het streven van het
kabinet het stelsel van kindregelingen eenvoudiger te maken, om
uiteindelijk de huidige 12 regelingen te beperken tot 4 regelingen.
Bovendien is het nog de vraag of dit initiatief ook effectief is met
betrekking tot het doel de schuldenproblematiek onder jongeren te
verminderen. Het kabinet wacht het voorstel van het CDA af. Dit zal
behandeld worden onder verantwoordelijkheid van de minister van
Financiën.

Vraag:

Wordt er in het kader van de Participatiewet ook gekeken naar
organisaties die iets doen voor mensen met een visuele handicap?

Antwoord:

Over de Participatiewet kom ik nog uitvoerig met uw Kamer te spreken.
Wel is duidelijk dat gemeenten met de Participatiewet beleidsvrijheid
krijgen in het aanbieden van voorzieningen aan de diverse doelgroepen,
zoals ook de visueel gehandicapten. Ik ga er vanuit dat zij daarbij
gebruik zullen maken van de organisaties die daarvoor de specifiek
benodigde deskundigheid in huis hebben. 

Vraag:

Moet de tekst inzake de taaleis in de Wwb in het regeerakkoord zo
uitgelegd worden dat je hoe dan ook niet in aanmerking komt voor
bijstand?

Antwoord:

In het regeerakkoord is afgesproken dat wie de Nederlandse taal niet
beheerst geen bijstandsuitkering krijgt. Ook is afgesproken dat dit
uitgangspunt consequent wordt toegepast, dus zowel voor vreemdelingen
uit derde landen, EU-onderdanen en Nederlanders. Ik ga deze maatregel
nader uitwerken waarbij ik rekening moet houden met internationale
regels op het terrein van non-discriminatie.

Vraag:

In artikel in Binnenlands Bestuur waarin grote verschillen tussen
landelijke gemeenten en de Randstad worden geschets met betrekking tot
de invoering van de Participatiewet. Graag een reactie op dit artikel.

Antwoord:

In het artikel wordt ingegaan op de effecten voor verschillende groepen
gemeenten van de voorgenomen hervormingen en bezuinigingen op de Wsw en
re-integratie in verband met de Participatiewet. Deze verschillen
worden veroorzaakt door verschillen tussen gemeenten in het  aantal
Wsw-ers respectievelijk WWB-ers dat ze nu hebben. Bij het verdeelmodel
voor het participatiebudget zal met deze verschillen tussen gemeenten
rekening worden gehouden. In het kader van de Participatiewet zal de
komende periode ook het verdeelmodel in overleg met de gemeenten nader
worden uitgewerkt. Ik zal de Kamer over de uitkomsten van dit overleg
informeren.

Vraag:

Kunnen de minister en staatssecretaris aangeven hoe zij
draaideurconstructies bij de jobcoaches Wajong tegen gaan?

Antwoord:

De voorziening Jobcoach betreft een tijdelijke voorziening. Deze
voorziening is er op gericht cliënten toe te leiden naar het
zelfstandig functioneren in en baan. UWV beoordeelt halfjaarlijks de
noodzaak tot het voortzetten van de voorziening jobcoach.

Indien er sprake is van een nieuwe werkgever kan opnieuw sprake zijn van
tijdelijke begeleiding door een jobcoach. UWV beoordeelt voor deze
nieuwe situatie de noodzaak tot het inzetten van ondersteuning door een
jobcoach. UWV kan daarbij de eerdere inzet van een jobcoach meewegen bij
het al dan niet toekennen van de voorziening jobcoach in deze nieuwe
situatie.

Vraag:

Hoe staat het met het terugvorderen van Wwb-budgetten, zoals thans aan
de orde is bij de gemeente Gouda? Is hier al iets meer over te melden? 

Antwoord:

In zijn brief van 29 november 2011 heeft de toenmalige staatssecretaris
(Kamerstukken II 2011/12, 29 817 nr. 80) de hoofdlijnen van het
wettelijke terugvorderingsbeleid SZW uiteengezet. De kern van deze brief
is dat de Minister van SZW op grond van de regelgeving geen ruimte heeft
om een terugvordering achterwege te laten, indien de rechtmatigheid van
de uitgaven niet is aangetoond of onzeker is. Daarnaast is de
terugvordering gebaseerd op de door de gemeente aangeleverde door diens
accountant gecertificeerde gegevens, waarvan op de juistheid mag worden
vertrouwd. De gemeente is verantwoordelijk voor de juiste- en tijdige
aanlevering van de gegevens. De terugvordering is geen sanctie, maar
uitsluitend onrechtmatige en/of niet bestede bedragen die uit de
verantwoording van gemeenten blijken. Conform deze lijn wordt het
huidige terugvorderingsbeleid uitgevoerd.

De gemeenteaccountant van Gouda heeft de rechtmatigheid van de besteding
van de educatiemiddelen in 2009 niet tijdig kunnen vaststellen vanwege
ontbrekende informatie. Dit oordeel is opgenomen in de
verantwoordingsinformatie dat de gemeente naar het Rijk heeft
toegezonden. Deze verantwoordingsinformatie is door de gemeente niet
(tijdig) herzien. Op grond daarvan is het onrechtmatig besteedde
deel teruggevorderd. De gemeente Gouda heeft deze zaak inmiddels
aanhangig gemaakt bij de Centrale Raad van Beroep.

Vragen van het lid Heerma (CDA) en Dijkgraaf (SGP)

Vraag:

Hoe kijkt minister aan tegen de stapeling van lasten en de marginale
druk voor middeninkomens?

Antwoord:

De doorrekening van het CPB laat zien dat de marginale druk bij inkomens
boven 20.000 euro als gevolg van het regeerakkoord stijgt. Het is
onvermijdelijk dat de marginale druk stijgt, gezien de omvang van de
bezuinigingen. 

Tegelijkertijd neemt het kabinet diverse maatregelen waardoor het
aantrekkelijker wordt om te gaan werken. Het gaat dan bijvoorbeeld om de
stroomlijning van de kindregelingen, waardoor de armoedeval bij
alleenstaande ouders wordt opgelost. Ook verhoogt het kabinet de
arbeidskorting: naast 500 euro in het regeerakkoord wordt de
arbeidskorting in de motie Zijlstra-Samsom met bijna 400 euro verhoogd.
Dit is in totaal een verhoging van bijna 900 euro. 

Deze verhoging is niet zichtbaar in de marginale drukplaatjes boven het
minimumloon, omdat de arbeidskorting al maximaal is op het minimumloon,
maar maakt werk wel degelijk meer lonend voor de middeninkomens.

De doorrekening van het regeerakkoord door het CPB laat dan ook
duidelijk zien dat middeninkomens relatief worden ontzien ten opzichte
van hoge inkomens.

Vragen van het lid Omtzigt (CDA)

Vraag:

Bent u bereid duidelijkheid te geven hoe de overgangsregeling AOW
ingevoerd gaat worden en hoe hier aanspraak op gemaakt kan worden?

Antwoord:

Mensen die in 2013 te maken krijgen met de verhoogde AOW-leeftijd,
kunnen bij de Sociale Verzekeringsbank een voorschot van één maand
aanvragen. Met dat voorschot kan het gemis aan AOW-uitkering door de
verhoging van de AOW-leeftijd worden overbrugd. Iedereen kan een
voorschot krijgen. 

Het voorschot is een lening die terugbetaald moet worden. De lening
wordt terugbetaald door maandelijkse inhoudingen op de AOW-uitkering.  

Deze overbruggingsregeling gaat vanaf 2013 gelden voor mensen die per
1-1-2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling, en zich
niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW leeftijdsverhoging. De
regeling geldt voor deelnemers met een inkomen tot 150% WML en kent een
partner- en vermogenstoets. De eigen woning en het pensioenvermogen
worden daarbij buiten beschouwing gelaten. 

De vraag of ook mensen met private verzekeringen die eindigen op
65–jarige leeftijd hierop een beroep kunnen doen, betreft de
vormgeving van deze regeling. Daarop zal het kabinet bij de uitwerking
van de regeling terugkomen. 

Op dit moment is het kabinet bezig met de uitwerking van de
overbruggingsregeling. Het kabinet streeft er daarbij naar zo snel
mogelijk duidelijkheid te verschaffen en de regeling in te voeren,
zonder echter de zorgvuldigheid uit het oog te verliezen. 

De regeling zal terugwerkende kracht krijgen. Iedereen die daarop in
2013 recht heeft, zal dus een overbruggingsuitkering kunnen aanvragen. 

Zolang de overbruggingsregeling er nog niet is, blijft de
voorschotregeling bestaan. Zo kan iedereen de periode tussen 65 jaar en
de nieuwe AOW-leeftijd overbruggen in afwachting van de
overbruggingsuitkering. 

Als de voorschotregeling wordt afgeschaft, dan zal dat niet met
terugwerkende kracht geschieden. Het voorschot hoeft dan dus niet
versneld te worden afgelost.

Vraag:

Heeft de regering meer ideeën over wat de gevolgen zijn van
waardeverlies pensioenen n.a.v. berichtgeving Volkskrant?

Antwoord:

Er is in de pers gesproken over een daling van de pensioenen met 30%
(gebaseerd op cijfers uit de Volkskrant van zaterdag jl.). Dat beeld
klopt niet. Zeker, er zal bij een grote groep deelnemers gekort worden.
De kortingen in 2013 variëren tussen de 0,5% en 7%. Deze kortingen
komen bovenop een periode waarin de pensioenen niet zijn gestegen, maar
zelfs dan kan je niet van een koopkrachtdaling spreken van 30%. Voor
toekomstige deelnemers geldt dat zij jaarlijks minder kunnen opbouwen.
Maar de loopbaan van jongeren zal ook veel langer zijn. Velen zullen
vanaf hun 21e tot hun 67e – 46 jaar lang – pensioen kunnen opbouwen.
Ook als de maatregelen van het regeerakkoord gerealiseerd zijn, kunnen
zij in die tijd een goed pensioen opbouwen. Bij het wetsvoorstel tot
aanpassing van het fiscale kader zal hieraan aandacht worden geschonken.

Vraag:

Er is 1 mld euro uit de fondsen onttrokken. Hoe kan de
pensioengerechtigde hier informatie over verkrijgen? 

Antwoord:

Pensioenfondsen zijn primair verantwoording verschuldigd aan hun
deelnemers en gepensioneerden. Zij hebben er recht op dat zij worden
geïnformeerd over besluiten van hun pensioenfonds die hun belangen
raken. De pilot onder vijf pensioenfondsen wijst uit dat aannemelijk is
dat belanghebbenden destijds over de terugstortingen zijn geïnformeerd.

Het was geen onderwerp van de pilot, maar het is goed denkbaar dat de
pensioenfondsen ook nu nog bereid zijn hun deelnemersraad of
verantwoordingsorgaan desgevraagd opnieuw opheldering te verschaffen
over de wijze waarop in de jaren ’90 met de premies is omgegaan. Uit
de pilot blijkt echter dat deze informatie in veel gevallen niet meer
beschikbaar is. In de brief van 30 november jl., waarmee het rapport
over de pilot aan de Kamer is aangeboden, is gewezen op de diverse
juridische en feitelijke omstandigheden en veranderingen die verklaren
waarom de gegevens over de periode waarin de terugstortingen
plaatsvonden, onvolledig en onvoldoende inzichtelijk en gedetailleerd
zijn.

Vraag:

Kan het FTK tijdig gepubliceerd worden? Rond de zomer is voor ons te
laat. 

Antwoord:

Het is betreurenswaardig dat de invoering van het nieuwe financieel
toetsingskader naar 2015 moet worden uitgesteld, maar de uitwerking van
het pensioenakkoord is complex en de invoering van een nieuw
pensioencontract gaat gepaard met lastige juridische vraagstukken. Het
is belangrijk om daar zorgvuldig mee om te gaan en dat kost tijd. In de
brief van 11 december jl. over het uitstel van het financieel
toetsingskader ben ik hierop ingegaan. Daarom is het op zijn vroegst
mogelijk om rond de zomer met een wetsvoorstel te komen dat wordt
voorgelegd voor internetconsultatie.  Ook de “pilot” rond het
invaren van bestaande pensioenrechten vergt de nodige tijd en zal om die
reden ook niet eerder dan voor de zomer van 2013 kunnen worden afgerond.
Bovendien is het belangrijk om alle belanghebbenden in het proces mee te
nemen. Gezien deze noodzakelijke stappen zou een eerdere publicatie van
een wetsvoorstel onverantwoord zijn. Publicatie rond de zomer is
bovendien niet bezwaarlijk, omdat de actuele problematiek bij
pensioenfondsen niet verandert door de mogelijkheid om een nieuw
pensioencontract in te voeren. Zorgvuldigheid en behoud van vertrouwen
van alle betrokken partijen in het Nederlandse pensioenstelsel gaan voor
snelheid.

Vraag:

Kan de staatssecretaris voor donderdag 13 december in een brief aangeven
hoe het staat met de lobby in Brussel inzake de pensioenrichtlijn.

Antwoord:

Voor een actueel overzicht met betrekking tot de stand van zaken bij de
lobby in Brussel willen wij verwijzen naar de brief d.d. 22 oktober,
Kamerstukken II 2012/13, 32 043, nr. 137, waarin een overzicht wordt
gegeven van de voornemens en activiteiten in Europa in het komende jaar
als vervolg op het Witboek Pensioenen. Hierin is aangegeven dat de
Commissie het eerdere voornemen om nog in 2012 een richtlijnvoorstel
voor de wijziging van de pensioenfondsenrichtlijn (IORP) uit te brengen
niet zal halen. De Commissie heeft aangegeven halverwege 2013 met een
herzieningsvoorstel te willen komen. Een uitgewerkt voorstel is namelijk
pas mogelijk als EIOPA (de Europese toezichthouder voor verzekeringen en
pensioenen) een “quantitative impact study” (QIS) heeft verricht.
Hierin worden de kwantitatieve gevolgen van de verschillende opties voor
een toezichtkader in kaart gebracht. De eerste uitkomsten daarvan worden
verwacht in het eerste kwartaal van 2013. In de tussentijd blijven wij
ons op constructieve wijze en met oog voor de onderlinge verhoudingen
inzetten om het Nederlandse standpunt over het voetlicht te brengen. 
In dat verband zijn gesprekken gevoerd tijdens de Raad WSBVC van 6
december jongstleden met verschillende collega bewindslieden.

Vragen van het lid Van Weyenberg (D66)

Vraag:

Wanneer ontvangen we de hoofdlijnen notities naar aanleiding van het
ontvangen planningsoverzicht? 

Antwoord:

De Tweede Kamer kan uiterlijk 10 januari 2013 de planningsbrief
verwachten (waarbij een overzicht is gevoegd van alle wetsvoorstellen
die aan de Kamer zullen worden aangeboden in 2013 en eventuele volgende
jaren). Daarin zal duidelijk zijn aangegeven over welke onderwerpen
hoofdlijnnotities te verwachten zijn.

Vraag:

Wat is de reactie van de minister op de voorstellen van D66 met
betrekking tot het aanpakken van de gouden kooi voor oudere werknemers,
relatief hoge lonen voor oudere werknemers, aanpak ontzie- maatregelen,
verminder atv dagen en invoeren 40-urige werkweek? 

Antwoord:

Dit kabinet heeft in het bijzonder aandacht voor de arbeidsmarktpositie
van oudere werknemers. Het totaalpakket van hervormingen op het terrein
van flex, ontslag en WW moet de gehele arbeidsmarkt meer in beweging
krijgen. Sociale partners hebben daarbij een belangrijke rol bij het in
beweging krijgen van de arbeidsmarkt voor ouderen. Sociale partners
hebben in dit kader al de ambitie uitgesproken dat zij streven naar een
genormaliseerde arbeidsmarktpositie van ouderen in 2020. Zij hebben
voorstellen gedaan o.a. voor het omvormen van ontziemaatregelen.
Bovendien is het investeren in duurzame inzetbaarheid essentieel. 

Vraag:

Betekent het onderbrengen van integratie bij het ministerie van SZW een
koerswijziging?

Antwoord:

Het belang van werk als motor voor integratie kan niet worden
onderschat. Dat het integratiebeleid nu bij het ministerie van SZW is
ondergebracht, biedt dan ook mogelijkheden om participatie te bevorderen
en problemen op het terrein van werkloosheid onder migranten gericht
aan te pakken.

Vraag:

Hoe wordt gegarandeerd dat gemeenten ook echt 30.000 plekken beschut
werk gaan aanbieden? 

Antwoord:

Over de uitwerking van de Participatiewet kom ik nog uitvoerig met uw
Kamer te spreken. Voor het einde van het jaar ontvangt u een brief met
de hoofdlijnen van deze wet. Zoals toegezegd in het AO Wsw/Wajong van 22
november jongstleden, zal ik in die brief nader ingaan op beschut
werk en de financiering van structureel 30.000 plekken.

Vraag:

Is minister bereid te regelen dat in elk arbeidscontract afspraken over
scholing moeten staan? De denktank Leven Lang Leren deed daarvoor in
2008 al een concreet voorstel? 

Antwoord:

Scholing tijdens het dienstverband is erg belangrijk. Dat bevordert ook
de duurzame inzetbaarheid van de werknemer. In veel cao’s zijn al
afspraken gemaakt over scholing, zoals ook recentelijk aan de Tweede
Kamer is gemeld in de brief ‘Duurzame inzetbaarheid in cao en
praktijk’ (Kamerstukken II, 2012-2013, 29 544, nr. 423). Daarin staan
ook vaak afspraken op basis waarvan de werknemer een individueel recht
op scholing heeft. In het overleg met sociale partners zal het belang
hiervan worden onderstreept. In principe zijn scholingsafspraken de
verantwoordelijkheid van sociale partners.



Vraag:

Hoeveel geld zit er in het O&O fonds, en indien niet bekend, wil de
minister dit onderzoeken?

Antwoord:

In 2011 waren de uitgaven van de 57 grote algemeen verbindend verklaarde
O&O-fondsen € 508 mln. De inkomsten in dat jaar bedroegen € 462 mln.
In dat jaar is de reserve van de fondsen daarmee afgenomen met  € 46
mln en komt uit op  € 447 mln.  De reserves worden gebruikt om aan
langlopende verplichtingen te voldoen.

Vraag:

Waarom het uitstel van de nieuwe regels voor pensioenfondsen? Hoe
voorkomen verlies van de jaren 2013 en 2014? Kunnen de regels voor
nominale contracten al wel worden ingevoerd worden?

Antwoord:

De uitwerking van het pensioenakkoord is complex en de invoering van een
nieuw pensioencontract gaat gepaard met ingewikkelde juridische
aspecten. Het is belangrijk om daar zorgvuldig mee om te gaan en dat
kost tijd. Voorkomen moet worden dat met de invoering van een nieuw
pensioenstelsel en het bijpassende financieel toetsingskader onvoorziene
of ongewenste effecten optreden. Daarvoor is het pensioendossier te
belangrijk: het raakt iedereen. Daarom is het ook belangrijk om alle
belanghebbenden in het proces mee te nemen en de belangen van al die
partijen goed tegen elkaar af te wegen. Zorgvuldigheid gaat voor
snelheid.

Zoals vermeld in de brief van 11 december jl. over het uitstel van het
financieel toetsingskader, is het niet zo dat dit pensioenfondsen verder
in de problemen zou brengen. De invoering van een nieuw pensioencontract
betekent niet dat de actuele financiële problematiek bij
pensioenfondsen verandert. In die zin is er dan ook geen sprake van
verlies van de jaren 2013 en 2014.

Wat betreft de vervroeging van maatregelen ten aanzien van het nominale
contract zal ik nog bezien of in 2014 in vervolg op het recente
septemberpakket nog aanvullende maatregelen moeten worden genomen. De
verzwaring van de buffereis zal in dat kader kunnen worden overwogen.

Vraag:

Kan de staatssecretaris ingaan op fundamentele vragen zoals
eigendomsrechten en borgen dat versobering Witteveenkader leidt tot
lagere pensioenpremies? 

Antwoord:

De heer Van Weyenberg heeft gevraagd hoe geborgd wordt dat de
versobering van het Witteveenkader tot lagere premies zal leiden. Hij
heeft daarover ook schriftelijke vragen gesteld. De antwoorden op deze
vragen ontvangt uw Kamer binnenkort, zo mogelijk deze week.

Hij heeft ook gevraagd om een grondige modernisering van ons
pensioenstelsel met aandacht voor onder andere eigendomsrechten. De
maatschappelijke houdbaarheid van het stelsel van aanvullende pensioenen
heeft ook mijn grote belangstelling. De komende maanden zal daartoe
overleg plaats hebben met relevante groeperingen. De suggesties van de
heer Van Weyenberg zullen dan ongetwijfeld aan de orde komen.

Vraag:

Kan de minister een reactie geven op de stelling dat pensioenfondsen
eerlijk moeten communiceren over pensioenaanspraken en over het afnemen
van de koopkracht als er niet geïndexeerd wordt, en op het voorstel om
alle uitingen van het AFM te toetsen op juistheid? 

Antwoord:

Pensioencommunicatie is belangrijk. Dat blijkt ook uit het rapport
‘Pensioen in duidelijke taal’ dat in juni aan de Tweede Kamer is
aangeboden. Er loopt op dit moment een onderzoek van SZW naar hoe
toekomstige pensioenaanspraken kunnen worden gecorrigeerd met de
inflatie. De Kamer wordt geïnformeerd over de onderzoeksresultaten.
  

Zoals aangekondigd in dit rapport zal worden bekeken of aansluiting bij
de normen “correct en niet-misleidend” uit de Wet financieel
toezicht mogelijk en wenselijk is voor de wél verplichte
informatie-elementen.

Vraag:

Wordt de wet Koser Kaya-Blok (tot wijziging van de pensioenwet met
betrekking tot een evenwichtige samenstelling van en de medezeggenschap
in pensioenfonsbesturen) 1 januari 2013 van kracht?

Antwoord:

Voor het kerstreces ontvangt u een brief over de inwerkingtreding van
het wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen in relatie tot de
wet Koser Kaya en Blok.

Vragen van het lid Schouten (CU)

Vraag:

Hoe staat het met het LIS? Is het kabinet bereid om, als men er niet
vrijwillig uit de schulden komt, het LIS af te dwingen?

Antwoord:

Ik heb begrepen dat de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) recent
heeft besloten niet verder te willen gaan met de ontwikkeling van het
systeem Vroegsignalering index Probleemschulden binnen de stichting
Landelijk Informatiesysteem Schulden (LIS). 

Ik betreur deze beslissing. SZW heeft stichting LIS uitgenodigd om de
huidige stand van zaken nader toe te lichten en te bespreken welke
mogelijkheden zij vanuit hun verantwoordelijkheid zien. Ik zal u
informeren over de uitkomsten van dit overleg in het AO armoede- en
schuldenbeleid van 23 januari 2013.

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid studieschulden als aparte categorie te
registeren in het LIS?

Antwoord:

De minister van Onderwijs heeft aangegeven geen noodzaak te zien om
studieschulden te laten registreren bij het Bureau Krediet Registratie
(BKR). Een registratie van deze schulden in het LIS ligt gezien de
reactie van de minister van Onderwijs niet voor de hand. Bovendien wil
ik eerst de uitkomsten van het gesprek met de partijen betrokken bij het
LIS afwachten.

Vraag:

Graag reactie op kritisch rapport deurwaarders? Is de staatssecretaris
bereid om snel met een beslagregister te komen? 

Antwoord:

Het onderzoek Paritas Passé beveelt ondermeer aan om een landelijk
beslagregister in te richten en om een integrale rijksincassovisie te
ontwikkelen. De aanbevelingen uit dit rapport raken een belangrijke,
complexe materie.

Zoals ik ook heb aangegeven op een vraag van het CDA over dit onderwerp,
verwachten de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik begin
2013 met een reactie te komen op het onderzoek Paritas Passé,
debiteuren en crediteuren in de knel door ongelijke incassobevoegdheden.
Ik wil daarop niet vooruitlopen door nu reeds uitspraken te doen over de
uitvoering van in dit geval twee specifieke aanbevelingen uit dit
rapport.

Vraag:

Kan de staatssecretaris met een rijksincassovisie komen? 

Antwoord:

Een dergelijke visie houdt verband met het onderzoek Paritas Passé.
Dat beveelt ondermeer aan om een landelijk beslagregister in te richten
en om een integrale rijksincassovisie te ontwikkelen. De aanbevelingen
uit dit rapport raken een belangrijke, complexe materie.

Zoals ik ook heb aangegeven op een vraag van het CDA over dit onderwerp,
verwachten de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik begin
2013 met een reactie te komen op het onderzoek Paritas Passé,
debiteuren en crediteuren in de knel door ongelijke incassobevoegdheden.
Ik wil daarop niet vooruitlopen door nu reeds uitspraken te doen over de
uitvoering van in dit geval twee specifieke aanbevelingen uit dit
rapport.



Vraag:

Is de staatssecretaris bereid de social return prestatie ladder
verplicht te stellen bij aanbestedingen van de rijksoverheid en dit ook
te bepleiten voor gemeenten?

Antwoord:

Mevrouw Schouten doelt op een prestatieladder social return die door de
bouwsector (platform Vernieuwing Bouw) wordt ontwikkeld. Die
prestatieladder is bij mijn weten nog niet operationeel. Ik kan er
daarom op dit moment geen oordeel over vormen en dus ook niet
aanbevelen.

Ontwikkeling en beheer van een prestatie-instrument is een taak van de
markt zelf. Kansrijke initiatieven die bijdragen aan de doelstelling van
het kabinetsbesluit social return (TK, 2010/2011, 32 501, nr. 12) worden
actief gevolgd.

In de evaluatie van social return bij het Rijk in 2013 zullen de
minister van BZK en ik bezien of een dergelijke toepassingsmethode
ingepast kan worden.

Vraag:

Wanneer geeft staatssecretaris duidelijkheid over toekomst SW bedrijven?

Antwoord:

Gemeenten voeren de Wsw uit. Zij kunnen er voor kiezen om beschut werk
in eigen beheer te laten vormgeven of zij kunnen een SW bedrijf in de
arm nemen. Het Rijk gaat niet over de SW bedrijven en kan daarover dus
geen duidelijkheid geven. Gemeenten zijn daar aan zet. Door het
regeerakkoord stopt de instroom in de Wsw per 2014 en krijgen gemeenten
de vrijheid om beschut werk voortaan als voorziening in te richten. 

Om eventuele onduidelijkheid die daarover bestaat zo veel als mogelijk
weg te nemen, ontvangt de kamer voor het einde van dit jaar een
contourenbrief over de Participatiewet. 

Vraag:

Hoe denkt minister de uitstapkansen voor prostituees te kunnen
verbeteren?

Antwoord:

Het ministerie van V&J heeft in samenwerking met het ministerie van SZW
in 2008 15 miljoen euro beschikbaar gesteld om de ontwikkeling van
uitstapprogramma’s te stimuleren. Deze uitstapprogramma’s waren
succesvol en de uitkomsten zijn op 21 juni 2011 door de toenmalige
staatssecretaris van V&J en de toenmalige minister van SZW via
toezending van het rapport Regeling Uitstapprogramma’s Prostituees
(RUPS) aan de Tweede Kamer kenbaar gemaakt (Kamerstukken II 2010/11, 23
500 VI, nr. 109). 

Op basis van dit rapport is voorts een handreiking voor gemeenten
opgesteld en deze is op 20 oktober 2011 middels de Verzamelbrief van SZW
onder de aandacht van gemeenten gebracht. Deze tijdelijke RUPS-regeling
is inmiddels beëindigd. Ik spreek de gemeenten aan op hun
verantwoordelijkheid voor uitstapprogramma’s voor
prostituees.    

Vragen van het lid Schouten (CU) en Dijkgraaf (SGP) 

 

Vraag:

Waar wordt de maximale duur aan gerelateerd van de beperking van de
nabestaandenregeling? Waarom verkorten we het? 

Antwoord:

Het kabinet vindt deze bezuinigingsmaatregel te verdedigen, omdat het in
deze tijd logisch is dat alle uitkeringen gericht zijn op weer aan het
werk gaan, zo snel als mogelijk. Deze activerende lijn van het sociale
zekerheidsstelsel moet ook gelden voor de Anw. Nu is de Anw een relatief
royale regeling waardoor mensen vaak buiten het arbeidsproces blijven. 

Het is gebleken dat arbeid de nabestaanden kan helpen bij de verwerking
van hun verlies en bij het hervinden van hun plaats in de maatschappij.
Wel is het nodig dat de nabestaande de eerste periode na het overlijden
ontzien wordt.

Nu komt het voor dat nabestaanden uitkering hebben totdat hun kind 18
jaar is. Als zij dan nog steeds geen baan hebben, resteert voor hen
alleen de bijstand. Juist omdat zij al wat ouder zijn en langer van de
arbeidsmarkt, is de terugkeer naar de arbeidsmarkt dan moeilijker.

Het kabinet wil daarom de duur van de nabestaandenuitkering bekorten tot
één jaar.

Dit geldt alleen voor mensen die in de toekomst nabestaande worden.

Mensen die nu een nabestaandenuitkering hebben, kunnen die gewoon
houden.

Evenals bij de huidige regeling, zal de duur alleen korter dan een jaar
zijn, als het kind van de nabestaande eerder 18 wordt, of als de
nabestaande eerder 65 wordt. In de meeste gevallen zal de uitkering
straks een jaar zijn.

Vragen van het lid Voortman (GroenLinks)

Vraag:

Wat is de reactie van de minister op het voorstel van GroenLinks dat
flexwerkers zich ook aan kunnen sluiten bij collectieve voorzieningen,
bijvoorbeeld O&O-fondsen?

Antwoord:

Als het gaat om collectieve sectorale voorzieningen zoals O&O-fondsen
dan geldt dat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen werknemers
in tijdelijk dienstverband en werknemers met een vast dienstverband. Ze
hebben allebei toegang tot sectorale regelingen op het terrein van
opleidingen. Daarnaast is er voor uitzendkrachten een apart O&O-fonds.

Vraag:

Wat is de reactie van de minister op ons voorstel het regeerakkoord aan
te vullen voor ZZP-ers om ervoor te zorgen dat zij gelijke toegang
krijgen tot pensioenvoorzieningen? Wanneer kunnen wij voorstellen
daartoe verwachten?

Antwoord:

Naar aanleiding van het SER advies “ZZP’ers in beeld” heeft het
vorige kabinet de Kamer een onderzoek toegezegd over pensioen van
zelfstandigen. Het onderzoek, dat bijna is afgerond, kijkt naar de
pensioensituatie van zelfstandigen, de oorzaken van de beperkte
pensioenopbouw van zelfstandigen en naar mogelijke instrumenten om die
opbouw te stimuleren. Daarin wordt onder andere gekeken naar de
mogelijkheden voor zelfstandigen om op vrijwillige basis aanvullend
pensioen op te bouwen. Op basis van de uitkomsten van het rapport zal
worden bezien of, en zo ja welke, instrumenten verder van nut kunnen
zijn om de pensioenopbouw van zelfstandigen op effectieve wijze te
stimuleren. Binnenkort zal het rapport voorzien van een kabinetsreactie
aan de Tweede Kamer worden gestuurd. Daarmee geef ik ook invulling aan
de motie Van Weyenberg, die recent door de Kamer werd aanvaard.

Vraag:

Kan de minister bevestigen dat zelfstandigen door de combinatie van
fiscale maatregelen, zoals het afschaffen van verschillende regeleingen
en de introductie van de winstbox, in inkomen er niet op achteruit gaan?

Antwoord:

Het kabinet beoogt met de invoering van de winstbox de verschillen in
belastingheffing tussen ondernemers en werknemers meer in evenwicht te
brengen. Onderdeel van deze maatregel is de versobering van
ondernemersregelingen met in totaal 500 miljoen euro. Het kabinet
studeert momenteel op de precieze invulling van de maatregel en de
manier waarop deze uit kan werken op groepen zelfstandigen. Er
zijn daarom geen inkomensgaranties voor deze groep te geven. De
staatssecretaris van Financiën zal de Kamer nader informeren.

Vraag:

Wat is de reactie van de minister op het voorstel van Groen Links om te
kijken naar het verlengen van de looptijd van een hypotheek, of er
mogelijk pauzes ingelast kunnen worden bij de aflossing en het invoeren
van stimulansen om af te lossen. Is de minister bereid om met zijn
collega-minister op Wonen te onderzoeken hoe zzp’ers en flexwerkers
eerder in aanmerking kunnen komen voor een hypotheek? 

Antwoord:

De voorstellen over het verlengen van de looptijd van hypotheken en het
ingelasten van pauzes in de aflossing betreffen het terrein van de
Minister voor Wonen en Rijksdienst. Voor een reactie op de voorstellen
van GroenLinks verwijs ik daarom naar mijn ambtgenoot.

Vragen van het lid Dijkgraaf (SGP)

Vraag:

Kan de regering aangeven of zij vinden dat alleenstaande ouders die te
maken krijgen met de sollicitatieplicht, meer bescherming verdienen?

Antwoord:

Dit kabinet zet voor wat betreft de sollicitatieplicht van alleenstaande
ouders in op een verantwoorde combinatie van arbeid en zorg, die gericht
is op de toekomst van de alleenstaande ouder en het gezin.

Wij vinden het in het belang van hun gezin dat alleenstaande ouders, die
nog niet werken, investeren in het gezin door te gaan ervaren dat werk
bijdraagt aan factoren als (zelf)waardering, het algemeen welzijn en een
positieve voorbeeldfunctie voor hun kinderen.

Bij het opleggen van de sollicitatieplicht en het beschikbaar stellen
van  re-integratie-voorzieningen moet het College van B&W zich
genoegzaam overtuigen van de beschikbaarheid van passende kinderopvang,
de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van de
betrokkene.

Vraag:

Zou het niet beter zijn om een afbouw variant in de ww op te nemen,
conform het verkiezingsprogramma van de SGP?

Antwoord:

De WW-maatregelen hebben 2 doelstellingen. Ten eerste een verbetering
van de werking van de arbeidsmarkt, en ten tweede een bijdrage leveren
aan het op orde brengen van de overheidsfinancien.

De maatregelen uit het regeerakkoord werk ik momenteel uit. Het
financiële kader is daarbij leidend. Parallel hieraan voer ik overleg
met sociale partners over de sociale agenda. In dat kader zal zeker ook
de invulling van de WW-maatregelen ter sprake komen. Op basis van de
uitkomsten van dit overleg zal ik de uitwerking van de WW-voorstellen
verder vorm geven.

Met het oog op het benodigde politieke draagvlak betrek ik bij de
uitwerking van de WW-voorstellen uiteraard ook de ideeën die alle
partijen – waaronder de SGP – hebben gedaan in hun
verkiezingsprogramma.

Vraag:

Is het kabinet bereid te kijken naar de positie van alleenverdieners?

Antwoord:

Het kabinet kijkt jaarlijks naar de koopkrachtontwikkeling van het
daaropvolgende jaar, en of er aanvullende maatregelen nodig zijn. Op dat
moment wordt gekeken naar de koopkrachtontwikkeling van alle
huishoudens, dus ook die van alleenverdieners. Op dit moment kan het
kabinet echter niet toezeggen dat specifiek voor alleenverdieners
aanvullende maatregelen getroffen zullen worden.

Vraag:

Wat doet de staatssecretaris met de ervaringen in andere landen rond de
quotum-regeling?

Antwoord:

Het kabinet neemt de ervaringen uit het buitenland mee in de uitwerking
van de quotumregeling.



Vraag:

Wil het kabinet ruimte bieden aan gemeenten met betrekking tot de
participatiewet om bijvoorbeeld bij beschut werk niet 100% WML te
betalen, maar mogelijkheden te bieden voor slimme combinaties en
begeleiding? 

Antwoord:

Dit kabinet komt nog uitgebreid met uw Kamer over de Participatiewet te
spreken. Belangrijk punt bij de verdere uitwerking is de vormgeving van
beschut werk. Dit is ook onderwerp van gesprek met de betrokken partijen
uit het veld.

Vraag:

Wil de staatssecretaris de verwachte effecten van bezuinigingen op het
bijstandsbudget evalueren?

Antwoord:

Wanneer het Rijk maatregelen doorvoert die financiële gevolgen hebben
voor de bijstandsuitgaven wordt een meerjarige inschatting gemaakt van
deze gevolgen en vervolgens ingeboekt op het macrobudget.

Vanuit het uitgangspunt dat onder de Wwb de beleidsmatige ruimte en de
financiële verantwoordelijkheid bij gemeenten liggen, wordt een
systematiek gehanteerd waarbij gemeenten vooraf een budget ontvangen en
geen declaratie achteraf plaatsvindt. De feitelijke ontwikkeling hangt
mede af van het gemeentelijk beleid. Het past niet bij de systematiek
van de Wwb om ramingen achteraf aan te passen aan de realisaties. Dit
zou gemeentelijk beleid om het beroep op de bijstand te beperken
ontmoedigen. Uit de systematiek volgt dat zowel overschotten als
tekorten voor gemeenten zijn. Omdat de raming van het macrobudget in
enig jaar gebaseerd is op de uitgaven in het vorige jaar, werkt een
verschil tussen raming en werkelijkheid niet meerjarig door.

Het risico ligt na afloop van een jaar dus bij het Rijk. De systematiek
kent daarmee dus zijn eigen herstelmechanisme mochten raming en
realisaties afwijkingen vertonen.

Concluderend is het daarom vanuit de financiële optiek niet nodig en
niet gewenst om evaluaties van ramingen in de budgetten te verwerken. 

Vragen van het lid Krol (50 plus)

Vraag:

Kan de regering reageren op de casus van een persoon die op economische
gronden is ontslagen? 

Antwoord:

Ook wanneer een werknemer wordt ontslagen om bedrijfseconomische
redenen, heeft hij recht op een vergoeding in de vorm van een
transitiebudget. Wel is in het Regeerakkoord afgesproken dat werkgevers
geen transitiebudget verschuldigd zijn als het ontslag is ingegeven door
de slechte financiële situatie van de werkgever en de werkgever
failliet zal gaan als hij aan die verplichting moet voldoen. Deze
afspraak zal nader worden uitgewerkt in wetgeving, waarbij ook de
positie van de betreffende werknemers in ogenschouw zal worden genomen.

Vraag:

Kan de minister niet beter eerst de arbeidsparticpatie tussen jongeren
en 50 plussers gelijktrekken, voordat hij aan het ontslagrecht gaat
morrelen?

Antwoord:

Het is van belang dat mensen die werkloos raken, ook weer snel een baan
kunnen vinden. De economie zit tegen en de kansen op het vinden van een
baan voor oudere werknemers zijn beperkt. Wij begrijpen de zorgen van
deze mensen. Wij zijn in gesprek met sociale partners over mogelijkheden
om daar extra kansen te creëren. 

Het totaalpakket van hervormingen op het terrein van flex, ontslag en WW
moet de arbeidsmarkt om langere termijn meer in beweging krijgen. Dat is
goed voor alle groepen op de arbeidsmarkt. De beste bescherming tegen
(langdurige) werkloosheid is het snel vinden van een nieuwe baan.
Investeringen in in duurzame inzetbaarheid en betere van-werk-naar-werk
begeleiding door sociale partners kan dat ondersteunen.

Vraag:

Cijfers van het UWV wijzen erop dat leeftijd nog steeds een hele grote
rol speelt bij het aannamebeleid. Er moeten concrete maatregelen komen,
om te beginnen bij de overheid. Wat is de reactie van de regering op het
voorstel om bij het Rijk het personeelshuis een afspiegeling van de
samenleving te doen zijn? 

Antwoord:

Het personeelsbeleid van het Rijk valt onder de verantwoordelijkheid van
de minister van Wonen en Rijksdienst. Het voorstel zal bij hem onder de
aandacht worden gebracht.

Vraag:

Kan de regering een reactie geven op het voorstel om fiscale regelingen
voor ouderen te clusteren? 

Antwoord:

De fiscale maatregelen voor werkgevers gericht op ouderen zijn reeds
vereenvoudigd. Er is dus weinig ruimte voor verdere clustering. We
onderschrijven het belang van zichtbaarheid van alle mogelijkheden voor
werkgevers om ouderen in dienst te nemen of te houden. Daarom publiceert
de overheid op haar website over duurzame inzetbaarheid.

Vragen van het lid Klein (50 plus)

Vraag:

Wil de regering ervoor zorgen dat alle regelingen waar nu 65 jaar in
staat, wordt vervangen door een termijn die recht doet aan de nieuwe
pensioenleeftijd?

Antwoord:

Niet alleen de leeftijd in de AOW, maar ook veel andere wetten,
besluiten en regelingen moeten gewijzigd worden aan de nieuwe
AOW-leeftijd, omdat daarin de leeftijd van ’65 jaar’ is opgenomen.
Voor wat betreft alle wettelijke regelingen is dat inmiddels
gebeurd. Elke minister onder wiens verantwoordelijkheid lagere
regelgeving valt, is zelf verantwoordelijk om op zijn/haar terrein de
betreffende regelingen daadwerkelijk en tijdig aan te passen. Ook dat
is inmiddels gebeurd of in gang gezet. Voor de aanpassing van
arbeidsvoorwaardelijke regelingen zijn sociale partners
verantwoordelijk.  

Vraag:

Kan de regering inzicht geven hoe de angst als gevolg van onduidelijke
berichtgeving over pensioenen kan worden weggenomen?

Antwoord:

Er zijn de laatste tijd veel berichten over pensioenen verschenen; niet
alle berichtgeving is helaas correct. Dat voedt onterecht angst.

Het is zaak daar serieus mee om te gaan, ook al omdat – mede ingegeven
door de moeilijke financiële positie waarin veel pensioenfondsen
verkeren – veel deelnemers en gepensioneerden zich terecht zorgen
maken over hun pensioen. Het vertrouwen staat onder druk. Ook uit de
discussies over bijvoorbeeld de wijze waarop financiële schokken over
de generaties worden verdeeld, de “roep” om meer individuele
keuzevrijheid voor werknemers, maar ook rond de positie van
zelfstandigen en hun pensioenopbouw leven vragen.

We zullen de discussie met elkaar moeten aangaan over de
maatschappelijke houdbaarheid van het pensioen in de toekomst om te er
met elkaar voor te zorgen dat toekomstige generaties nog steeds kunnen
genieten van een fatsoenlijke (collectieve) oudedagsvoorziening.

  PAGE   \* MERGEFORMAT  33