[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van diverse wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om wetstechnische gebreken te herstellen, om de mogelijkheid tot afwijking van de wet bij lagere regelgeving in bepaalde gevallen te beëindigen, om uitgewerkte overgangsbepalingen te schrappen en het nog geldend overgangsrecht over te brengen naar de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de expertisecentra en om de naamgeving van de ministeries aan te passen.

Eindtekst

Nummer: 2013D00395, datum: 2012-12-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z14455:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

20 december 2012



	Wijziging van diverse wetten op het terrein van het Ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om wetstechnische gebreken te
herstellen, om de mogelijkheid tot afwijking van de wet bij lagere
regelgeving in bepaalde gevallen te beëindigen, om uitgewerkte
overgangsbepalingen te schrappen en het nog geldend overgangsrecht over
te brengen naar de Wet op het primair onderwijs en de Wet op de
expertisecentra en om de naamgeving van de ministeries aan te passen







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is enkele
wetten op het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, te wijzigen in verband met geconstateerde wetstechnische
gebreken, dat in enkele onderwijswetten voor bepaalde gevallen niet
langer dient te worden voorzien in de mogelijkheid tot afwijking van de
wet bij lagere regelgeving en dat in verband daarmee die wetten dienen
te worden aangepast, dat het wenselijk is te komen tot een opschoning
van het in diverse wijzigingswetten opgenomen overgangsrecht, het
uitgewerkte overgangsrecht uit die wijzigingswetten te laten vervallen
en het nog geldend recht op te nemen in de Wet op het primair onderwijs
en de Wet op de expertisecentra en dat het wenselijk is enkele wetten op
het terrein van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, te
wijzigingen in verband met de veranderde naamgeving van de ministeries;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. WETSTECHNISCHE GEBREKEN

Artikel 1.1. Wijziging Wet op het primair onderwijs

De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 17a, tweede lid, derde volzin, wordt na "de raad van
toezicht" ingevoegd: van het samenwerkingsverband.

A1

Aan artikel 43, zesde lid, wordt na “bedoeld in artikel 28c, van de
Wet op de expertisecentra” toegevoegd: , dan wel een verzoek van het
bevoegd gezag op grond van artikel 70b. 

B

In artikel 93, eerste lid, onderdeel c, wordt “ en voor voorbereidend
beroepsonderwijs” vervangen door: , voor voorbereidend
beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.

C

In artikel 178b, eerste en tweede lid, wordt “zij” telkens vervangen
door: hij.

Artikel 1.2. Wijziging Wet op het voortgezet onderwijs

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de begripsbepaling van “College voor examens”, wordt de tweede
“College voor examens” vervangen door “het College voor examens”
en wordt “als bedoeld” vervangen door:, bedoeld.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van de begripsbepaling van
College voor examens door een puntkomma, wordt een begripsbepaling
toegevoegd, luidende: basisregister onderwijs: het basisregister
onderwijs, bedoeld in artikel 24b van de Wet op het onderwijstoezicht. 

B

In artikel 10b5, derde lid, wordt “De artikelen 2.4.1, 2.4.2, 2.5.2
tot en met 2.5.9 en 11.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs”
vervangen door: De artikelen 2.4.1, 2.4.2, 2.5.3 tot en met 2.5.9 en
11.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

C

In artikel 10b7, eerste lid, vervalt “, een regionaal
opleidingencentrum in een samenwerkingsverband”.

D

Artikel 10d, vierde lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. een vrij deel, dat bestaat uit een door de leerling te kiezen
afdelingsvak, intrasectorale programma’s of intersectorale
programma’s.

E

In artikel 37f, wordt “artikel 19” vervangen door: artikel 16.

E1

In artikel 24d, tweede lid, derde volzin, wordt na "de raad van
toezicht" ingevoegd: van het samenwerkingsverband.

F

Artikel 53b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt de zinsnede “waaronder
begrepen formatierekeneenheden die zijn toegekend op basis van
bekostiging voor zorgvoorzieningen, bedoeld in artikel 120, vierde lid,
of artikel 132 van de Wet op het primair onderwijs, ”.

2. In het zesde lid wordt “De artikelen 40b, 52 en 52a” vervangen
door: De artikelen 52 en 52a.

G

In artikel 60, zesde lid, wordt “De staatsexamens omvatten”
vervangen door: Het staatsexamen, bedoeld in het eerste lid, omvat. 

H

Artikel 72, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a, vervalt de zinsnede “aa. wordt niet vastgesteld
voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg
is gevoerd met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente
of gemeenten, overeenkomstig een procedure die daartoe is vastgesteld
door de samenwerkende bevoegde gezagsorganen en burgemeester en
wethouders van die gemeente of gemeenten, welke procedure een
voorziening voor het beslechten van geschillen bevat,”.

2. Na onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

aa. wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op
overeenstemming gericht overleg is gevoerd met burgemeester en
wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten, overeenkomstig
een procedure die daartoe is vastgesteld door de samenwerkende bevoegde
gezagsorganen en burgemeester en wethouders van die gemeente of
gemeenten, welke procedure een voorziening voor het beslechten van
geschillen bevat,.

I

In artikel 84, vierde lid, wordt “artikel 75c” vervangen door:
artikel 69.

J

In artikel 86, derde lid, onderdeel d, wordt “artikel 75c” vervangen
door: artikel 69. 

K

Artikel 96i, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De eerste volzin vervalt.

2. In de laatste volzin wordt “worden voorts buiten beschouwing
gelaten” vervangen door: worden buiten beschouwing gelaten.

L

In artikel 103c, eerste en tweede lid, wordt “zij” telkens vervangen
door: hij.

M

In artikel 105, wordt “in de artikelen 83, 85a, 89 en 104” vervangen
door: in de artikelen 85a, 89 en 104.

N

Na artikel 109 wordt een nieuw artikel 110 ingevoegd, luidende:

Artikel 110

De artikelen 107 en 108 zijn, voor zover zij betrekking hebben op
scholen voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, van overeenkomstige
toepassing op afdelingen als bedoeld in artikel 8, onderdeel b.

O

In artikel 110a, eerste lid, onderdeel a, wordt na “ingevolge artikel
107” ingevoegd: of 110.

Artikel 1.3. Wijziging Wet op de expertisecentra

De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De eerste volzin van het eerste lid wordt vervangen door:

Ten behoeve van het schoolbezoek verstrekken burgemeester en wethouders
aan ouders van in de gemeente verblijvende leerlingen, dan wel, indien
de leerling meerderjarig en handelingsbekwaam is, aan de leerling op
aanvraag bekostiging van de door burgemeester en wethouders noodzakelijk
te achten vervoerskosten.

2. De eerste volzin van het vierde lid wordt vervangen door:

De regeling houdt rekening met de van ouders redelijkerwijs te vergen
inzet en voorziet erin dat het vervoer kan plaatsvinden op een wijze die
voor de leerling passend is, met dien verstande dat voor leerlingen die
voortgezet speciaal onderwijs volgen geldt dat zij slechts aanspraak op
bekostiging van vervoerskosten kunnen maken indien zij wegens hun
handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel
vanwege hun

handicap niet zelfstandig van openbaar vervoer gebruik kunnen maken.

A1

In artikel 91, eerste lid, onderdeel d, wordt “ en voor voorbereidend
beroepsonderwijs” vervangen door: , voor voorbereidend
beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs.

A2

In artikel 128, vierde en vijfde lid, vervalt telkens onderdeel a en
worden telkens de onderdelen b en c verletterd tot a en b.

A3

In artikel 130, derde lid, vervalt de eerste volzin en in de tweede
volzin wordt "wordt voor instellingen" vervangen door: wordt voor
scholen en instellingen. 

B

In artikel 164a, tweede lid, onderdeel f, wordt “artikel 1 van het
Formatiebesluit WEC” vervangen door: artikel 1 van het Besluit
bekostiging WEC.

C

In artikel 164b, eerste en tweede lid, wordt “zij” telkens vervangen
door: hij.

Artikel 1.3a. Wet van … tot wijziging van enkele onderwijswetten in
verband met een herziening van de organisatie en financiering van de
ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs

In artikel XXXII van de Wet van … tot wijziging van enkele
onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en
financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs,
speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en
beroepsonderwijs worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het zevende en het negende lid wordt "en vervolgens in het derde,
vierde, vijfde en zesde schooljaar vermenigvuldigd met respectievelijk
90%, 75%, 60% en 30%" telkens vervangen door: en vervolgens in het
derde, vierde, vijfde en zesde schooljaar vermenigvuldigd met een voor
dat schooljaar bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen
percentage.

2. In het achtste en tiende lid wordt "en vervolgens in het derde,
vierde, vijfde en zesde jaar vermenigvuldigd met respectievelijk 90%,
75%, 60% en 30%" telkens vervangen door: en vervolgens in het derde,
vierde, vijfde en zesde jaar vermenigvuldigd met een voor dat jaar bij
algemene maatregel van bestuur vast te stellen percentage.

Artikel 1.4. Wijziging Leerplichtwet 1969

De Leerplichtwet 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b, onder 4, wordt “artikel 1a, onder a,” vervangen
door: artikel 1a, eerste lid, onder a,.

2. In onderdeel c, onder 2, wordt “artikel 1a, onder b,” vervangen
door: artikel 1a, eerste lid, onder b,.

B

In artikel 1a1, vierde lid, wordt “of verzekert hij”, vervangen
door: of verzekeren zij.

C

In artikel 3a, eerste lid, wordt “in de artikelen 11a, tweede lid,
11c, 11d en 11e van de Wet op het voortgezet onderwijs” vervangen
door: in de artikelen 11b, eerste lid, 11c, 11d en 11e van de Wet op het
voortgezet onderwijs.

Artikel 1.5. Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs

In artikel 2.5.5b, eerste en tweede lid, van de Wet educatie en
beroepsonderwijs wordt “zij” telkens vervangen door: hij.

Artikel 1.6. Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als
volgt gewijzigd:

A

Aan het slot van artikel 1.1, onderdeel x1, wordt de punt vervangen door
een puntkomma.

B

Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor het eerste lid wordt de aanduiding “1.” Geplaatst.

2. Lid 1a vervalt.

C

Aan het slot van artikel 2.8, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De besturen van de instellingen, genoemd in artikel 1.5,
zenden de begroting, alsmede wijzigingen van de begroting, binnen
veertien dagen na de vaststelling ter kennis aan Onze minister.

D

Artikel 5a.9, achtste lid, komt te luiden:

8. Indien een instellingsbestuur binnen de termijn, bedoeld in het
tweede lid, een aanvraag om accreditatie heeft ingediend, is, in
afwijking van het zevende lid, de periode van de accreditatie verlengd
tot het moment dat op de aanvraag om accreditatie is beslist indien het
accreditatieorgaan niet voor afloop van de periode, bedoeld in het
zevende lid, een besluit heeft genomen. In dat geval wordt de periode
van de accreditatie verlengd tot aan het einde van het studiejaar of,
indien nodig, tot aan het einde van het daarop volgende studiejaar. 

E

Artikel 5a.10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede “legt haar oordeel vast” wordt vervangen door: legt
zijn oordeel vast.

2. Aan het slot van onderdeel c wordt “of” vervangen door: en in
voorkomende gevallen.

F

In artikel 5a.11, vijfde lid en zesde lid, onder d, wordt
“registeren” vervangen door: registreren.

G

In artikel 5a.13a wordt “Een instelling voor hoger onderwijs”
vervangen door: Het bestuur van een instelling voor hoger onderwijs.

H

In het opschrift van artikel 5a.13c wordt “Aanvraag” vervangen door:
Besluit.

I

Artikel 5a.13f wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid, wordt “wordt beoordeeld”
vervangen door: worden beoordeeld.

2. In het tweede lid, wordt “wordt bedoeld” vervangen door: worden
bedoeld.

J

Artikel 5a.13g wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid, wordt “wordt beoordeeld”
vervangen door: worden beoordeeld. 

2. In het tweede lid, wordt “wordt bedoeld” vervangen door: worden
bedoeld.

K

Artikel 6.12 vervalt.

L

In artikel 6.14, vijfde lid, wordt “de Informatie Beheer Groep”
telkens vervangen door: de Dienst Uitvoering Onderwijs.

M

Artikel 7.1, tweede lid, komt te luiden:

2. De titels 1 en 2 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de artikelen
7.8b, 7.17, 7.17a, 7.18, 7.22, 7.25 en 7.30a, zijn van toepassing op de
rechtspersonen voor hoger onderwijs. Van artikel 7.30b is het eerste
lid, vierde volzin, van toepassing met dien verstande dat de
toelatingseisen naast kennis, inzicht en vaardigheden die kunnen zijn
verworven bij beëindiging van een bacheloropleiding ook op andere zaken
betrekking kunnen hebben.

N

In artikel 7.3c, eerste lid, wordt “7.12” vervangen door: 7.12a. 

O

In artikel 7.18, vijfde lid, vervalt “en”.

P

Artikel 7.24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt “artikel 7 van de Wet
voortgezet onderwijs BES” vervangen door: artikel 13, eerste lid, van
de Wet voortgezet onderwijs BES.

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel b wordt “artikel 7 van de Wet voortgezet onderwijs
BES” vervangen door “artikel 13, eerste lid, van de Wet voortgezet
onderwijs BES”;

b. in onderdeel d wordt “artikel 8 van de Wet voortgezet onderwijs
BES” vervangen door “artikel 14 van de Wet voortgezet onderwijs
BES”;

c. aan het slot van onderdeel e vervalt ”of”;

d. na onderdeel e wordt een nieuw onderdeel f ingevoegd luidende: 

f. het diploma van een middenkaderopleiding of van een
specialistenopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder d,
onderscheidenlijk e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES,

e. onderdeel f (oud) wordt verletterd tot onderdeel g, waarbij de punt
aan het slot wordt vervangen door: , of;

f. na onderdeel g wordt een onderdeel h toegevoegd luidende:

h. het diploma van de bij ministeriële regeling aangewezen
vakopleidingen, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder c, van de
Wet educatie en beroepsonderwijs BES.

Q

In artikel 7.25, eerste lid, onderdeel b, wordt “artikel 7 van de Wet
voortgezet onderwijs BES” vervangen door “artikel 13 van de Wet
voortgezet onderwijs BES”en wordt in onderdeel d “artikel 8 van de
Wet voortgezet onderwijs BES” vervangen door “artikel 14 van de Wet
voortgezet onderwijs BES”.

R

In artikel 7.57b, vijfde lid, wordt “door haar” vervangen door: door
hem.

S

In artikel 7a.1, onderdeel b, wordt “artikel 148 van de Wet primair
onderwijs BES” vervangen door “artikel 141 van de Wet primair
onderwijs BES” en wordt “artikel 203 van de Wet voortgezet onderwijs
BES” vervangen door “artikel 201 van de Wet voortgezet onderwijs
BES”.

T

In artikel 7a.2 wordt “artikel 149 van de Wet primair onderwijs BES”
vervangen door “artikel 142 van de Wet primair onderwijs BES” en
wordt “artikel 204 van de Wet voortgezet onderwijs BES” vervangen
door “artikel 202 van de Wet voortgezet onderwijs BES”.

U

In artikel 10.3d, vierde lid, vervallen de laatste twee volzinnen.

V

In artikel 10.19 wordt het bij wet van 4 februari 2010 (Stb. 119)
ingevoegde zesde lid vernummerd tot vijfde lid.

W

In artikel 10.20, eerste lid, onder h, wordt “bedoeld in het vijfde
lid” vervangen door: bedoeld in het vierde lid.

X

In artikel 14.1, tweede lid, onder c, wordt “5a.13, tweede en zesde
lid,” vervangen door: 5a.13e, tweede en zesde lid,.

Y

In artikel 15.6, eerste lid, wordt “de artikelen 7.10a, 7.18 en
7.19” vervangen door: de artikelen 7.10a, 7.10b, 7.18 en 7.19a.

Z

Artikel 18.14 vervalt.

AA

In artikel 18.32c, derde lid, wordt “is de duur van het besluit om
accreditatie en of toets nieuwe opleiding 3 jaar” vervangen door:
vervallen de besluiten tot het verlenen van accreditatie en tot het
verlenen van een toets nieuwe opleiding na 3 jaar.

Artikel 1.7. Wijziging Wet studiefinanciering 2000

De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.17, derde lid, onderdeel c, wordt “is verworven. Met dien
verstande dat” vervangen door: is verworven, met dien verstande dat.

B

Artikel 3.27 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, wordt “het reisproduct te verwijderen”
vervangen door: het reisproduct stop te zetten.

2. In het eerste lid, onder b, wordt “zijn reisrecht” vervangen
door: zijn reisproduct.

C

In artikel 4.8, derde lid, wordt “is beeindigd” vervangen door: is
stopgezet.

D

Artikel 5.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “periode” een komma ingevoegd.

2. In het derde lid wordt “is verwijderd” vervangen door: is
stopgezet.

E

Artikel 12.9a wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede “deze Wijzigingswet van 12 juli 2012 toegekend heeft
gekregen” wordt vervangen door: de Wet van 12 juli 2012 tot wijziging
van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het inkorten van het
studentenreisrecht, het vervallen van de bijverdiengrens voor
ondernemers in hun laatste studiejaar en het herstel van enkele
technische onvolkomenheden (Stb. 2012, 368) toegekend heeft gekregen.

2. Na “blijft ten aanzien van deze toegekende reisvoorziening artikel
5.3” wordt een komma ingevoegd.

F

Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 12.10a door een
komma, wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: en wordt, indien het
rentepercentage, vastgesteld overeenkomstig artikel 6.3, 1,65 procent of
lager bedraagt, gesteld op nul.

G

Artikel 12.10b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de punt na “tweede lid” vervangen door
een komma.

2. In het tweede lid wordt “en artikel 3.17” vervangen door: en
3.17.

Artikel 1.8. Wijziging Wet College voor examens

In artikel 2, van de Wet College voor examens wordt na het tweede lid
een lid ingevoegd:

2a. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de rekentoets,
bedoeld in de artikelen 29, vijfde lid, en 60, zesde lid, van de Wet op
het voortgezet onderwijs, en artikel 7.4.11, derde lid, van de Wet
educatie en beroepsonderwijs en de daarop berustende bepalingen.

Artikel 1.9. Wijziging Mediawet 2008

De Mediawet 2008 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 2.108, eerste lid, wordt “artikel 2.88a” vervangen door:
artikel 2.88b.

B

In artikel 2.116, eerste lid, vervalt “en de gelden die op grond van
artikel 2.158 ter beschikking zijn gesteld voor het verzorgen van
media-aanbod,”.

C

In artikel 7.11, eerste lid, onderdeel a, vervalt “2.158,”.

Artikel 1.9a Wijziging van de Wet medezeggenschap op scholen 

De Wet medezeggenschap op scholen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel e, wordt subonderdeel 3 vervangen door:

3. een samenwerkingsverband: het bestuur van een samenwerkingsverband.

A1

	In artikel 4a, tweede lid, wordt “uit en door” vervangen door:
door.

B

In artikel 9 wordt “betreft, en” vervangen door “betreft,” en
wordt na “artikel 3, zesde lid” ingevoegd: , en op de
ondersteuningsplanraad.

Artikel 1.10. Wijziging Wet primair onderwijs BES

De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 75 worden lid 1a en het tweede lid vernummerd tot het tweede
en derde lid.

B

In artikel 110, eerste lid, wordt “de artikelen 101, en 102”
vervangen door: de artikelen 101 en 102.

C

In artikel 167a, tweede lid, wordt na “bedoeld in artikel”
ingevoegd: 91 van de.

Artikel 1.11. Wijziging Wet voortgezet onderwijs BES

De Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden aan het slot van de begripsbepalingen van
“deelnemers” en “Raad onderwijs arbeidsmarkt” een puntkomma
ingevoegd en wordt de komma aan het slot van de begripsbepaling van
“scholengemeenschap” vervangen door een puntkomma.

B

Het opschrift van artikel 214 komt te luiden: Artikel 214. Bestrijding
voortijdig schoolverlaten. 

Artikel 1.11a Wijziging van de Leerplichtwet BES

In artikel 38, tweede lid, van de Leerplichtwet BES wordt “artikel
79h, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafrecht BES”
vervangen door: artikel 9, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht
BES.

Artikel 1.12. Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs BES

De Wet educatie en beroepsonderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8.1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt “de vierde volzin van het eerste lid en het
zevende lid” vervangen door: het tweede lid.

2. In het zevende lid wordt “de vierde volzin van het eerste lid”
vervangen door: het tweede lid.

B

In artikel 8.3.2, eerste en tweede lid, wordt “artikel 9.1.7”
telkens vervangen door: artikel 8.1.8.

C

Het opschrift van artikel 11.6 komt te luiden: Artikel 11.6. Bestrijding
voortijdig schoolverlaten

Artikel 1.13. Wijziging Mediawet BES

In artikel 3, tweede lid, van de Mediawet BES wordt “Wet op de
telecommunicatievoorzieningen BES” vervangen door: Wet
telecommunicatievoorzieningen BES.

Artikel 1.14. Wijziging Wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Wet op
het voortgezet onderwijs in verband met onder meer vereenvoudiging van
de bekostigingsbepalingen

In artikel III van de Wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Wet op
het voortgezet onderwijs in verband met onder meer vereenvoudiging van
de bekostigingsbepalingen wordt “volgend op de ingang van het zevende
schooljaar” vervangen door: volgend op de ingang van het negende
schooljaar.

Artikel 1.15. Goedkeuring artikel 5 Mediaregeling BES

Artikel 5 van de Mediaregeling BES wordt goedgekeurd.

Artikel 1.16. Wijziging Wet van 28 juni 2012 tot wijziging van onder
meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met
onderwijskwaliteit, onderwijstijd en vakanties (Stb. 2012, 339)

De wet van 28 juni 2012 tot wijziging van onder meer de Wet op het
voortgezet onderwijs in verband met onderwijskwaliteit, onderwijstijd en
vakanties (Stb. 2012, 339) wordt als volgt gewijzigd:

A0

In artikel IV, onderdeel C, wordt “bedoeld in artikel 10, onderdeel
i” vervangen door: bedoeld in artikel 10, onderdeel j.

A

In artikel IV, onderdeel D, wordt “de kwantitatieve en kwalitatieve
invulling van een onderwijsprogramma” vervangen door: het totaal
aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld
in artikel 6g, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt
geprogrammeerd.

B

In artikel IVB, onderdeel I, wordt de zinsnede ”de wijze waarop een
onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 12a, eerste lid, kwantitatief
en kwalitatief wordt ingevuld” vervangen door: het totaal aantal uren
en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in artikel
12a, eerste lid, wordt geprogrammeerd.

C

In artikel IVC, onderdeel C, wordt de zinsnede “de wijze waarop een
onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 6g, eerste lid, kwantitatief
en kwalitatief wordt ingevuld” vervangen door: het totaal aantal uren
en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in artikel
6g, eerste lid, wordt geprogrammeerd.

D

In artikel IVE wordt in het onderdeel C “artikel 10, onderdeel i”
vervangen door: artikel 10, onderdeel j.

Artikel 1.17. Wijziging Wet van ….. tot wijziging van onder meer de
Wet op de expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal
en voortgezet speciaal onderwijs (Stb. …)

De wet van ….. tot wijziging van onder meer de Wet op de
expertisecentra in verband met de kwaliteit van het speciaal en
voortgezet speciaal onderwijs (Stb. …) wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel VIII, eerste lid, onderdeel D, vervalt onder 2° “de wijze
waarop,”, en wordt “een onderwijsprogramma als bedoeld in artikel
25, eerste lid, of artikel 6g, eerste lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs kwantitatief en kwalitatief wordt ingevuld” vervangen door:
het totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd
als bedoeld in artikel 25, eerste lid, dan wel artikel 6g, eerste lid,
van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt geprogrammeerd.

B

In artikel VIII, eerste lid, onderdeel G, wordt in onderdeel B van
artikel VA “artikel 10, onderdeel i” vervangen door: artikel 10,
onderdeel j. 

C

In artikel VIII, eerste lid, onderdeel G, wordt in onderdeel C van
artikel VA “de kwantitatieve en kwalitatieve invulling van een
onderwijsprogramma” vervangen door: het totaal aantal uren en het
soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in artikel 6g,
eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs dan wel artikel 25,
eerste lid, van de Wet op de expertisecentra wordt geprogrammeerd.

D

In artikel VIII, eerste lid, onderdeel G, komt in artikel VA, onderdeel
D, het tweede lid te luiden:

2. In het vierde lid wordt na “een school als bedoeld in de Wet op het
voortgezet onderwijs” ingevoegd “en van een school voor voortgezet
speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra”, wordt
na “als bedoeld in artikel 6g, eerste lid, van de Wet op het
voortgezet onderwijs” ingevoegd “dan wel artikel 25, eerste lid, van
de Wet op de expertisecentra”, en wordt na “artikel 24a, eerste lid,
onderdeel c, onder 1°, van de Wet op het voortgezet onderwijs”
ingevoegd: onderscheidenlijk artikel 22, eerste lid, onderdeel c, onder
2°, van de Wet op de expertisecentra.

E

In artikel VIII, tweede lid, onderdeel A, vervalt in artikel II,
onderdeel D, onder 2°, “de wijze waarop,”, en wordt “een
onderwijsprogramma als bedoeld in artikel 25, eerste lid, of artikel 6g,
eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs kwantitatief en
kwalitatief wordt ingevuld” vervangen door: het totaal aantal uren en
het soort activiteiten dat als onderwijstijd als bedoeld in artikel 25,
eerste lid, dan wel artikel 6g, eerste lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs wordt geprogrammeerd.

F

In artikel VIII, tweede lid, onderdeel C, wordt “onderdeel h”
vervangen door “onderdeel i”, en wordt de onderdeelaanduiding
“i.” vervangen door: j..

G

In artikel VIII, tweede lid, onderdeel D, wordt “de kwantitatieve en
kwalitatieve invulling van een onderwijsprogramma” vervangen door: het
totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als
bedoeld in artikel 6g, eerste lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs dan wel artikel 25, eerste lid, van de Wet op de
expertisecentra wordt geprogrammeerd.

H

In artikel VIII, tweede lid, onderdeel E, wordt “de kwantitatieve en
kwalitatieve invulling van een onderwijsprogramma” vervangen door: het
totaal aantal uren en het soort activiteiten dat als onderwijstijd als
bedoeld in artikel 6g, eerste lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs dan wel artikel 25, eerste lid, van de Wet op de
expertisecentra wordt geprogrammeerd.

HOOFDSTUK 2. WETSWIJZIGINGEN NAAR AANLEIDING VAN MOTIE JURGENS

Artikel 2.1. Wijziging Wet op het primair onderwijs

Artikel 38a, derde lid, van de Wet op het primair onderwijs komt te
luiden: 

3. Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een
geschiktheidsverklaring is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde
gezagsorganen, dragen deze bevoegde gezagsorganen er zorg voor dat de
overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij zij ten aanzien van
betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt een al
gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.

Artikel 2.2. Wijziging Wet op de expertisecentra

Artikel 38a, derde lid, van de Wet op de expertisecentra komt te luiden:

3. Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een
geschiktheidsverklaring is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde
gezagsorganen, dragen deze bevoegde gezagsorganen er zorg voor dat de
overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij zij ten aanzien van
betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt een al
gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.

Artikel 2.3. Wijziging Wet op het voortgezet onderwijs

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 25a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. aan het slot van onderdeel a wordt de komma vervangen door: ,en.

b. onderdeel b vervalt.

c. onderdeel c wordt verletterd tot onderdeel b. 

2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, wordt na het
vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

5. De artikelen 10, 10b, 10d, 13 tot en met 15, 22, 29, 33 tot en met 36
en 60 zijn niet van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur
kunnen deze artikelen geheel of gedeeltelijk van toepassing of
overeenkomstige toepassing worden verklaard ter bereiking van de doelen,
genoemd in het eerste lid, juncto tweede lid, onder a en b.

B

Artikel 30a vervalt.

C

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het eerste lid wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De eerste en tweede volzin zijn niet van toepassing op
benoeming of tewerkstelling van leraren voor het verzorgen van een vak
of ander programmaonderdeel dat door het bevoegd gezag is vastgesteld,
uitgezonderd godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk
vormingsonderwijs.

2. Het dertiende lid komt te luiden:

13. Voor door het bevoegd gezag vastgestelde vakken en andere
programma-onderdelen, uitgezonderd godsdienstonderwijs en
levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, kunnen bij algemene maatregel van
bestuur regels worden vastgesteld ten aanzien van benoeming dan wel
tewerkstelling zonder benoeming. Bij deze algemene maatregel van bestuur
kan het eerste lid geheel of gedeeltelijk van toepassing of
overeenkomstige toepassing worden verklaard. 

D

	Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

3. Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een
geschiktheidsverklaring is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde
gezagsorganen, dragen deze bevoegde gezagsorganen er zorg voor dat de
overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij zij ten aanzien van
betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt een al
gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.

2. In het vierde lid wordt “bedoeld in het tweede en derde lid”
vervangen door: bedoeld in het tweede lid.

E

In artikel 61, tweede lid, vervalt: Daarbij kan, voor zover
noodzakelijk, worden afgeweken van het bij of krachtens deze wet
bepaalde.

F

Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “met inachtneming van de artikelen 78 tot
en met 106” vervangen door: met inachtneming van de artikelen 77,
derde lid, en 78 tot en met 106.

2. Het derde lid komt te luiden: 

3. Met betrekking tot een scholengemeenschap of een school waaraan een
cursus is verbonden als bedoeld in artikel 73, eerste lid, worden bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften gegeven over de
grondslagen en wijze der bekostiging. Daarbij kunnen bij of krachtens
deze afdeling vastgestelde voorschriften geheel of gedeeltelijk van
toepassing of overeenkomstige toepassing worden verklaard.

Artikel 2.4. Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.6, derde lid, komt te luiden:

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering van deze wet
voorschriften worden gegeven ten aanzien van scholengemeenschappen als
bedoeld in het eerste lid. Daarbij kan bij algemene maatregel van
bestuur worden bepaald welke voorschriften van deze wet geheel of
gedeeltelijk van toepassing of overeenkomstige toepassing zijn.

B

Artikel 7.4.2, vierde lid, vervalt.

C

Artikel 7.4.11, zesde lid, vervalt.

D

In artikel 12.3.8, tweede lid, vervalt: Daarbij kan, voor zover
noodzakelijk, worden afgeweken van het bij of krachtens deze wet
bepaalde. 

E

In artikel 12.3.9, tweede lid, vervalt: Daarbij kan, voor zover
noodzakelijk, worden afgeweken van het bij of krachtens deze wet
bepaalde.

Artikel 2.5. Wijziging Wet op de erkende onderwijsinstellingen

Artikel 12, vijfde lid, van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen
komt te luiden:

5. De examenopgaven dienen na afloop van een examen op verzoek en
desgewenst tegen betaling bij de instelling verkrijgbaar te worden
gesteld, behalve in gevallen waarin Onze Minister toestaat dat
examenopgaven niet op deze wijze verkrijgbaar worden gesteld. 

Artikel 2.6. Wijziging Wet primair onderwijs BES

Artikel 42, derde lid, van de Wet primair onderwijs BES komt te luiden: 

3. Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een
geschiktheidsverklaring is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde
gezagsorganen, dragen deze bevoegde gezagsorganen er zorg voor dat de
overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij zij ten aanzien van
betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt een al
gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.

Artikel 2.7. Wijziging Wet voortgezet onderwijs BES

De Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. aan het slot van onderdeel a wordt de komma vervangen door: ,en.

b. onderdeel b vervalt.

c. onderdeel c wordt verletterd tot onderdeel b. 

2. Onder vernummering van het vijfde lid tot zesde lid, wordt na het
vierde lid een lid ingevoegd, luidende:

5. De artikelen 16, 18, 29, 39 tot en met 41, 45, 72, 80 tot en met 86
en 116 zijn niet van toepassing. Bij algemene maatregel van bestuur
kunnen deze artikelen geheel of gedeeltelijk van toepassing of
overeenkomstige toepassing worden verklaard ter bereiking van de doelen,
genoemd in het eerste lid, juncto tweede lid, onder a en b.

B

Artikel 75 vervalt.

C

Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van het eerste lid wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De eerste en tweede volzin zijn niet van toepassing op
benoeming of tewerkstelling van leraren voor het verzorgen van een vak
of ander programmaonderdeel dat door het bevoegd gezag is vastgesteld,
uitgezonderd godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk
vormingsonderwijs.

2. Het veertiende lid komt te luiden:

14. Voor door het bevoegd gezag vastgestelde vakken en andere
programma-onderdelen, uitgezonderd godsdienstonderwijs en
levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, kunnen bij algemene maatregel van
bestuur regels worden vastgesteld ten aanzien van benoeming dan wel
tewerkstelling zonder benoeming. Bij deze algemene maatregel van bestuur
kan het eerste lid geheel of gedeeltelijk van toepassing of
overeenkomstige toepassing worden verklaard. 

D

Artikel 89, derde lid, komt te luiden:

3. Voor zover betrokkene de werkzaamheden ten aanzien waarvan hem een
geschiktheidsverklaring is verstrekt, verricht bij twee of meer bevoegde
gezagsorganen, dragen deze bevoegde gezagsorganen er zorg voor dat de
overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, waarbij zij ten aanzien van
betrokkene partij zijn, op elkaar worden afgestemd. Zonodig wordt een al
gesloten overeenkomst daartoe gewijzigd.

E

In artikel 117, tweede lid, vervalt: Daarbij kan, voor zover
noodzakelijk, worden afgeweken van het bij of krachtens deze wet
bepaalde.

HOOFDSTUK 3. SCHRAPPEN VAN UITGEWERKTE OVERGANGSBEPALINGEN EN HET
OVERBRENGEN VAN NOG GELDEND OVERGANGSRECHT 

Artikel 3.1

De artikelen III en IV van de wet van 2 mei 1986 (Stb. 1986, 255)
vervallen. 

Artikel 3.2

De artikelen III, V en VI van de wet van 24 december 1986 (Stb. 1986,
719) vervallen. 

Artikel 3.3

Artikel V van de wet van 28 maart 1987 (Stb. 1987, 157) vervalt. 

Artikel 3.4

Artikel II van de wet van 29 april 1987 (Stb. 1987, 198) vervalt. 

Artikel 3.5

De artikelen II en III van de wet van 23 december 1987 (Stb. 1987, 611)
vervallen. 

Artikel 3.6

Artikel II van de wet van 4 juli 1990 (Stb. 1990, 361) vervalt. 

Artikel 3.7

De artikelen III, IV, V, VI, VII, VIII en IX, tweede en derde lid, van
de wet van 28 oktober 1991 (Stb. 1991, 543) vervallen. 

Artikel 3.8

De artikelen V, VI, VII, VIII, IX en X van de wet van 27 februari 1992
(Stb. 1992, 113) vervallen. 

Artikel 3.9

De artikelen V, VI en VII van de wet van 21 mei 1992 (Stb. 1992, 245)
vervallen. 

Artikel 3.10

De artikelen III, IV en V, tweede en derde lid, van de wet van 18 juni
1992 (Stb. 1992, 310) vervallen. 

Artikel 3.11

Artikel 2 van hoofdstuk XIV van de wet van 4 juni 1992 (Stb. 1992, 422)
vervalt. 

Artikel 3.12

De artikelen XV en XVI van de wet van 3 december 1992 (Stb. 1992, 662)
vervallen. 

Artikel 3.13

Artikel IV van de wet van 21 april 1993 (Stb. 1993, 253) vervalt. 

Artikel 3.14

Artikel XIV van de wet van 7 juli 1993 (Stb. 1993, 405) vervalt. 

Artikel 3.15

De artikelen IV, V, VII, VIII, X tot en met XXII van de wet van 15
december 1993 (Stb. 1993, 716) vervallen. 

Artikel 3.16

Artikel III van de wet van 1 december 1994 (Stb. 1994, 848) vervalt.

Artikel 3.17

Artikel V van de wet van 23 december 1994 (Stb. 1994, 940) vervalt. 

Artikel 3.18

De artikelen IX, X en XII van de wet van 9 maart 1995 (Stb. 1995, 155)
vervallen. 

Artikel 3.19

De artikelen X tot en met XIX van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 1995,
319) vervallen. 

Artikel 3.20

Artikel VI van de wet van 30 november 1995 (Stb. 1995, 612) vervalt. 

Artikel 3.21

Artikel IV van de wet van 16 november 1995 (Stb. 1995, 616) vervalt. 

Artikel 3.22

De artikelen V, VI en VII van de wet van 25 april 1996 (Stb. 1996, 271)
vervallen.

Artikel 3.23

De artikelen IX tot en met XVI, XIX, eerste lid, en XX tot en met XXII
van de wet van 4 juli 1996 (Stb. 1996, 402) vervallen.

Artikel 3.24

De artikelen III, IV, V, VB en VII van de wet van 4 juli 1996 (Stb.
1996, 403) vervallen.

Artikel 3.25

Artikel IV van de wet van 14 november 1996 (Stb. 1996, 580) vervalt.

Artikel 3.26

Artikel V van de wet van 19 december 1996 (Stb. 1996, 649) vervalt.

Artikel 3.27

De artikelen VI en VII van de wet van 14 februari 1997 (Stb. 1997, 105)
vervallen.

Artikel 3.28

De artikelen V tot en met VII en IX tot en met XI van de wet van 15 mei
1997 (Stb. 1997, 237) vervallen.

Artikel 3.29

De artikelen B4 tot en met B7 van artikel V en artikel VI van de wet van
15 mei 1997 (Stb. 1997, 252) vervallen.

Artikel 3.30

De artikelen V en VI van de wet van 6 november 1997 (Stb. 1997, 542)
vervallen.

Artikel 3.31. Wijziging van de Wet op het primair onderwijs

De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van hoofdstuk III komt te luiden: Hoofdstuk III.
Bevoegdheden t.a.v. de rechtspersoon, bedoeld in artikel 183 en 184 en
evaluatie

B

Na artikel 188a wordt, onder vernummering van artikel 189 tot artikel
195 een nieuw hoofdstuk ingevoerd, luidende: 

HOOFDSTUK IV. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 189. Teruggave eerder verloren onderwijsbevoegdheid ingevolge
artikel V van de wet van 28 maart 1987, Stb. 157

1. Aan degene die de bevoegdheid tot het geven van onderwijs krachtens
artikel 4 van de Wet op het basisonderwijs (Stb. 1984, 2) voor 17 april
1982 heeft verloren en deze bevoegdheid niet voordien onvoorwaardelijk
is teruggegeven, is deze bevoegdheid alsnog teruggegeven op 17 april
1987.

2. Aan degene die de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, vijf jaar
of minder voor 17 april 1987 krachtens de in het eerste lid bedoelde
bepalingen heeft verloren en deze bevoegdheid niet voordien
onvoorwaardelijk is teruggegeven, is deze bevoegdheid vijf jaar na het
verlies daarvan alsnog teruggegeven.

3. Onze minister kan in bijzondere gevallen de bevoegdheid, bedoeld in
het eerste lid, die krachtens de in het eerste lid bedoelde bepalingen
is verloren en voor 17 april 1987 niet is teruggegeven, al dan niet
onder voorwaarden, op schriftelijk verzoek van de betrokkene alsnog
teruggeven. Deze voorwaarden vervallen vijf jaar na het verlies van de
bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 190. Wijziging vergoeding voor schoolterreinen en gebouwen in
het basisonderwijs ingevolge de artikelen VI en VII van de wet van 21
mei 1992, Stb. 245

1. De vergoeding voor een schoolterrein die voor 1 juni 1992 is
aangevangen en plaatsvindt met toepassing van artikel 98, derde lid, van
de Wet op het basisonderwijs, of artikel E 29, E 32 of E 43 van de
Overgangswet WBO, zoals die voorschriften luidden op 31 mei 1992, wordt
met ingang van 1 juni 1992 gewijzigd in een vergoeding ter grootte van
twee-derde deel van de rente op basis van een fictieve lening voor de
noodzakelijk geachte kosten, met een lineaire aflossing en, gerekend
vanaf het tijdstip waarop voor het eerst een vergoeding voor het
schoolterrein werd verleend, een looptijd van 40 jaar. Bij de toepassing
van de eerste volzin wordt gerekend met het rentepercentage dat zou
gelden voor een lening met een lineaire aflossing en een looptijd van 20
jaar, uitgaande van een herziening van het rentepercentage per 1 januari
volgend op een periode van 20 kalenderjaren waarin vergoeding werd
verleend. Onze minister is bevoegd om in verband met de rentestand tot
bijstelling van een ingevolge de tweede volzin geldend rentepercentage
over te gaan. Indien Onze minister tot bijstelling van het
rentepercentage is overgegaan, wordt in afwijking van de tweede volzin
uitgegaan van een herziening van het rentepercentage per 1 januari
volgend op een periode van 20 kalenderjaren sinds die bijstelling, het
kalenderjaar waarin die bijstelling plaatsvond daarbij inbegrepen.

2. De vergoeding voor de niet op het schoolterrein betrekking hebbende
kosten van stichting en eerste inrichting van een voorziening in de
huisvesting bestemd voor blijvend gebruik die plaatsvindt met toepassing
van artikel 98, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs of artikel
E 32 of E 43 van de Overgangswet WBO, zoals die voorschriften luidden op
31 december 1991, wordt met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een
vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een
fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten met een lineaire
aflossing en een looptijd van 60 jaar. Indien de vergoeding voor 1
januari 1992 is aangevangen, wordt deze met ingang van 1 januari 1992
vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op
basis van een fictieve lening voor de op die datum nog niet vergoede
noodzakelijk geachte kosten met een lineaire aflossing en, gerekend
vanaf 1 januari 1992, een looptijd van 60 jaar verminderd met het aantal
jaren waarover reeds een vergoeding is verleend. 

3. Bij de toepassing van het tweede lid wordt gerekend met het
rentepercentage dat zou gelden voor een lening met een lineaire
aflossing en een looptijd van 20 jaar, uitgaande van een herziening van
het rentepercentage telkens per 1 januari volgend op een periode van 20
kalenderjaren waarin vergoeding werd verleend. Onze minister is bevoegd
om in verband met de rentestand tot bijstelling van een ingevolge de
eerste volzin geldend rentepercentage over te gaan. Indien Onze minister
tot bijstelling van het rentepercentage is overgegaan, wordt in
afwijking van de eerste volzin uitgegaan van een herziening van het
rentepercentage telkens per 1 januari volgend op een periode van 20
kalenderjaren sinds die bijstelling, het kalenderjaar waarin die
bijstelling plaatsvond daarbij inbegrepen. 

Artikel 191. Bekostiging samenwerkingsschool in Earnewâld ingevolge
artikel V van de wet van 15 december 1993, Stb. 716

De school voor openbaar en protestants-christelijk onderwijs in
Earnewâld wordt niet voor een bij koninklijk besluit te bepalen datum
opgeheven, tenzij deze school indien zij als nevenvestiging onderdeel
zou vormen van een andere school wegens het niet voldoen aan een van de
normen voor bekostiging van een nevenvestiging, genoemd in artikel 158,
eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs zou moeten worden
opgeheven. Indien deze school op een bij koninklijk besluit te bepalen
datum voldoet aan de criteria voor het voortbestaan als zelfstandige
school, kan de bekostiging van deze school met ingang van een bij
koninklijk besluit te bepalen datum worden voortgezet zolang na
laatstgenoemde datum geen opheffing op grond van de artikelen 153 tot en
met 160 van de Wet op het primair onderwijs behoeft plaats te vinden.

Artikel 192. Besteding besparingen als gevolg van de vermindering van
het aantal basisscholen ingevolge de Tijdelijke wet bekostiging nieuwe
basisscholen en artikel XXII van de wet van 15 december 1993, Stb. 716

1. Besparingen voor het Rijk als gevolg van de vermindering van het
aantal basisscholen door de Tijdelijke wet bekostiging nieuwe
basisscholen en de wet van 15 december 1993, Stb. 716, worden, voor
zover deze een extra bijdrage aan het Gemeentefonds, bedoeld in artikel
3 van de Financiële-verhoudingswet 1984, in verband met extra uitgaven
op grond van artikel 45 van de Wet op het basisonderwijs als gevolg van
die vermindering overstijgen, door het Rijk besteed ten behoeve van het
basisonderwijs.

2. De besparingen als gevolg van de vermindering van het aantal
basisscholen worden jaarlijks bepaald door de kosten van het aantal door
het Rijk bekostigde basisscholen op 1 augustus van dat jaar te
vergelijken met de kosten van het aantal bassischolen dat naar
verwachting zou worden bekostigd zonder de inwerkingtreding van de
Tijdelijke wet bekostiging nieuwe basisscholen en de wet van 15 december
1993, Stb. 716, te weten:

per 1 augustus 1992 8436 basisscholen,

per 1 augustus 1993 8416 basisscholen,

per 1 augustus 1994 8396 basisscholen,

per 1 augustus 1995 8376 basisscholen,

per 1 augustus 1996 en

daaropvolgende jaren 8356 basisscholen.

3. De ingevolge het tweede lid voor de jaren 1994 en volgende berekende
besparingen worden telkens verwerkt in de Rijksbegroting voor het
daaropvolgende jaar. 

4. Over de besteding van de besparingen vindt overleg plaats met de
landelijke organisaties van schoolbesturen, de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten, de landelijke organisaties van ouders en de
landelijke organisaties van onderwijspersoneel

Artikel 193. Verhaal ontslaguitkeringskosten ingevolge artikel V
(artikel B5) van de wet van 15 mei 1997, Stb. 252

1. Ten aanzien van de bijdrage die een gemeente in de
ontslaguitkeringskosten dient te verstrekken bij of krachtens artikel
102 van de Wet op de onderwijsverzorging zoals die voorschriften luidden
op 31 december 1997, blijven die voorschriften van kracht gedurende de
periode waarover ontslaguitkeringen worden uitgekeerd.

2. Een schoolbegeleidingsdienst dient aan Onze minister op diens verzoek
de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden te
voldoen:

a. voor zover het betreft uitkeringen die zijn ontstaan voor 1 januari
1998: indien die kosten bij of krachtens de artikelen 90 en 102 van de
Wet op de onderwijsverzorging zoals die voorschriften luidden op 31
december 1997, zouden worden ingehouden op de rijksvergoeding aan die
schoolbegeleidingsdienst, en

b. voor zover het betreft uitkeringen die zijn ontstaan na 31 december
1997: indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 114b van de Wet op het
basisonderwijs, zoals die bepaling luidde ten tijde van deze
uitkeringen, op een daartoe strekkend verzoek van het bestuur van de
schoolbegeleidingsdienst, voorafgaand aan het ontslag niet heeft
ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten
van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.

Artikel 194. Afhandeling aanspraken ingevolge artikel V (Artikel B6) van
de wet van 15 mei 1997, Stb. 252

1. Met betrekking tot de op 31 december 1997 door het Rijk nog niet
vastgestelde of uitgekeerde bedragen, blijven van toepassing de bij of
krachtens de Wet op de onderwijsverzorging gegeven voorschriften die
betrekking hebben op de schoolbegeleidingsdiensten, bedoeld in Hoofdstuk
II, Titel II, van die wet.

2. Met betrekking tot de op 31 december 2001 door het Rijk nog niet
vastgestelde of uitgekeerde bedragen, blijven van toepassing de bij of
krachtens artikel V, Titel A, van de wet van 15 mei 1997, Stb. 252,
gegeven voorschriften.

C

Na artikel 194 (nieuw) wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK V. SLOTBEPALINGEN

Artikel 3.32. Wijziging van de Wet op de expertisecentra

De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde
lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Zolang een of meer nevenvestigingen als bedoeld in het tweede lid van
artikel 89 aan een instelling zijn verbonden, wordt met betrekking tot
die instelling in het eerste lid, onder i, voor “een andere school of
andere scholen” gelezen “een andere school, instelling,
hoofdvestiging of nevenvestiging, dan wel andere scholen, instellingen,
hoofdvestigingen of nevenvestigingen”. 

2. In het derde lid (nieuw) wordt “het vorige lid” vervangen door:
het eerste lid.

B

Na artikel 71c wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 71d. Berekening aantal leerlingen instelling met
nevenvestiging(en)

Voor de toepassing van de wet en de ter uitvoering daarvan vastgestelde
voorschriften wordt onder het aantal leerlingen van een instelling,
bedoeld in het tweede lid van artikel 89, verstaan het aantal leerlingen
van de hoofdvestiging en de nevenvestiging of nevenvestigingen van de
instelling tezamen, tenzij in bedoelde voorschriften anders is bepaald.

C

Aan artikel 76b wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

3. De nevenvestigingen van instellingen, genoemd in artikel X van de Wet
van 31 mei 1995 (Stb. 1995, 319), zoals dat artikel luidde op 1 januari
2012, worden beschouwd als nevenvestiging in de zin van dit artikel.

D

In artikel 89, tweede lid, vervalt: “en een op het grondgebied van de
gemeente gelegen nevenvestiging van een instelling, genoemd in artikel X
van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 1995, 319), waarvan de hoofdvestiging
op het grondgebied van een andere gemeente is gelegen”. 

E

Na artikel 173 wordt, met vernummering van artikel 174 tot artikel 179
en Titel VII tot Titel VIII een nieuwe titel ingevoerd, luidende: 

TITEL VII. OVERGANGSBEPALINGEN 

Artikel 174. Teruggave eerder verloren onderwijsbevoegdheid ingevolge
artikel V van de wet van 28 maart 1987, Stb. 1987, 157

1. Aan degene die de bevoegdheid tot het geven van onderwijs krachtens
artikel 4 van de Wet op het basisonderwijs (Stb. 1984, 2) voor 17 april
1982 heeft verloren en deze bevoegdheid niet voordien onvoorwaardelijk
is teruggegeven, is deze bevoegdheid alsnog teruggegeven op 17 april
1987.

2. Aan degene die de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, vijf jaar
of minder voor 17 april 1987 krachtens de in het eerste lid bedoelde
bepalingen heeft verloren en deze bevoegdheid niet voordien
onvoorwaardelijk is teruggegeven, is deze bevoegdheid vijf jaar na het
verlies daarvan alsnog teruggegeven.

3. Onze minister kan in bijzondere gevallen de bevoegdheid, bedoeld in
het eerste lid, die krachtens de in het eerste lid bedoelde bepalingen
is verloren en voor 17 april 1987 niet is teruggegeven, al dan niet
onder voorwaarden, op schriftelijk verzoek van de betrokkene alsnog
teruggeven. Deze voorwaarden vervallen vijf jaar na het verlies van de
bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 175. Wijziging vergoeding voor schoolterreinen en gebouwen in
het basisonderwijs ingevolge de artikelen VI en VII van de wet van 21
mei 1992, Stb. 1992, 245

1. De vergoeding voor een schoolterrein die voor 1 juni 1992 is
aangevangen en plaatsvindt met toepassing van artikel 95, derde lid, van
de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal
onderwijs of artikel E 23 van de Overgangswet ISOVSO, zoals die
voorschriften luidden op 31 mei 1991, wordt met ingang van 1 juni 1992
gewijzigd in een vergoeding ter grootte van twee-derde deel van de rente
op basis van een fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten,
met een lineaire aflossing en, gerekend vanaf het tijdstip waarop voor
het eerst een vergoeding voor het schoolterrein werd verleend, een
looptijd van 40 jaar. Bij de toepassing van de eerste volzin wordt
gerekend met het rentepercentage dat zou gelden voor een lening met een
lineaire aflossing en een looptijd van 20 jaar, uitgaande van een
herziening van het rentepercentage per 1 januari volgend op een periode
van 20 kalenderjaren waarin vergoeding werd verleend. Onze minister is
bevoegd om in verband met de rentestand tot bijstelling van een
ingevolge de tweede volzin geldend rentepercentage over te gaan. Indien
Onze minister tot bijstelling van het rentepercentage is overgegaan,
wordt in afwijking van de tweede volzin uitgegaan van een herziening van
het rentepercentage per 1 januari volgend op een periode van 20
kalenderjaren sinds die bijstelling, het kalenderjaar waarin die
bijstelling plaatsvond daarbij inbegrepen. 

2. De vergoeding voor de niet op het schoolterrein betrekking hebbende
kosten van stichting en eerste inrichting van een voorziening in de
huisvesting bestemd voor blijvend gebruik die plaatsvindt met toepassing
van artikel 95, eerste lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs
en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals dat voorschrift luidde op 31
december 1991, wordt met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op een
vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op basis van een
fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten met een lineaire
aflossing en een looptijd van 60 jaar. Indien de vergoeding voor 1
januari 1992 is aangevangen, wordt deze met ingang van 1 januari 1992
vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op
basis van een fictieve lening voor de op die datum nog niet vergoede
noodzakelijk geachte kosten met een lineaire aflossing en, gerekend
vanaf 1 januari 1992, een looptijd van 60 jaar verminderd met het aantal
jaren waarover reeds een vergoeding is verleend. 

3. De vergoeding voor de niet op het schoolterrein betrekking hebbende
kosten van stichting en eerste inrichting van een voorziening in de
huisvesting bestemd voor blijvend gebruik die plaatsvindt met toepassing
van artikel E 23 van de Overgangswet ISOVSO, zoals dat voorschrift
luidde op 31 december 1991, wordt met ingang van 1 januari 1992
vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing op
basis van een fictieve lening voor de noodzakelijk geachte kosten met
een lineaire aflossing en een looptijd van 60 jaar. Indien de vergoeding
voor 1 januari 1992 is aangevangen, wordt deze met ingang van 1 januari
1992 vastgesteld op een vergoeding ter grootte van de rente en aflossing
op basis van een fictieve lening met een lineaire aflossing voor de op
die datum nog niet vergoede noodzakelijk geachte kosten, welke lening 20
jaar meer bestrijkt dan de periode waarover vanaf 1 januari 1992 nog
vergoeding diende te worden verleend. 

4. Bij de toepassing van het tweede en het derde lid wordt gerekend met
het rentepercentage dat zou gelden voor een lening met een lineaire
aflossing en een looptijd van 20 jaar, uitgaande van een herziening van
het rentepercentage telkens per 1 januari volgend op een periode van 20
kalenderjaren waarin vergoeding werd verleend. Onze minister is bevoegd
om in verband met de rentestand tot bijstelling van een ingevolge de
eerste volzin geldend rentepercentage over te gaan. Indien Onze minister
tot bijstelling van het rentepercentage is overgegaan, wordt in
afwijking van de eerste volzin uitgegaan van een herziening van het
rentepercentage telkens per 1 januari volgend op een periode van 20
kalenderjaren sinds die bijstelling, het kalenderjaar waarin die
bijstelling plaatsvond daarbij inbegrepen.

Artikel 176. Salarisgaranties personeel van instellingen ingevolge
artikel XI van de wet van 31 mei 1995, Stb. 1995, 319

1. De directeur van de instelling, bedoeld in het tweede lid van artikel
89, die op 31 juli 1995 als directeur in dienst was van het bevoegd
gezag van de tot instelling omgezette school als bedoeld in dat lid,
behoudt ten minste recht op salariëring volgens het functieniveau dat
op 31 juli 1995 voor hem gold dan wel op de maximumschaal die daarvoor
reeds 2 jaar formatief voor hem aanwezig was. Indien voor de functie van
directeur van die instelling een hogere maximumschaal gold dan die welke
op 31 juli 1995 voor de directeur gold dan wel formatief beschikbaar
was, wordt hij vanaf die datum bezoldigd volgens het carrièrepatroon
dat bij die hogere maximumschaal behoort en heeft hij bij de
vaststelling van het salaris aanspraak op een bevorderingsperiodiek. Hij
behoudt een blijvende aanspraak op de hogere maximumschaal, bedoeld in
de vorige volzin, indien deze gedurende 3 achtereenvolgende schooljaren
aan die instelling voor hem beschikbaar is geweest. 

2. Indien een personeelslid van een instelling als bedoeld in het tweede
lid van artikel 89, die op 31 juli 1995 als directeur in dienst was van
het bevoegd gezag van de tot instelling omgezette school als bedoeld in
dat lid, is benoemd in een functie waarvan het niveau en het
carrièrepatroon zo veel mogelijk overeenkomt met het niveau en het
carrièrepatroon dat is gegarandeerd in de oorspronkelijke functie, met
dien verstande dat het niveau en het carrièrepatroon van de nieuwe
functie ten minste gelijk zijn aan die van een normfunctie leraar,
behoudt hij ten minste aanspraak op salariëring volgens het
functieniveau dat voor hem gold op 31 juli 1995, in zijn functie als
directeur van een school waaruit de instelling is ontstaan, of, indien
hij 2 jaar of langer directeur is geweest van die school, de
maximumschaal die op die dag reeds 2 jaar formatief voor hem aanwezig
was indien deze maximumschaal hoger is dan het functieniveau dat voor
hem gold op die dag. 

Artikel 177. Verhaal ontslaguitkeringskosten ingevolge artikel V
(artikel B5) van de wet van 15 mei 1997, Stb. 1997, 252

1. Ten aanzien van de bijdrage die een gemeente in de
ontslaguitkeringskosten dient te verstrekken bij of krachtens artikel
102 van de Wet op de onderwijsverzorging zoals die voorschriften luidden
op 31 december 1997, blijven die voorschriften van kracht gedurende de
periode waarover ontslaguitkeringen worden uitgekeerd.

2. Een schoolbegeleidingsdienst dient aan Onze minister op diens verzoek
de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden te
voldoen:

a. voor zover het betreft uitkeringen die zijn ontstaan voor 1 januari
1998: indien die kosten bij of krachtens de artikelen 90 en 102 van de
Wet op de onderwijsverzorging zoals die voorschriften luidden op 31
december 1997, zouden worden ingehouden op de rijksvergoeding aan die
schoolbegeleidingsdienst, en

b. voor zover het betreft uitkeringen die zijn ontstaan na 31 december
1997: indien de rechtspersoon, bedoeld in artikel 110b van de Interimwet
op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, zoals
die bepaling luidde ten tijde van deze uitkeringen, op een daartoe
strekkend verzoek van het bestuur van de schoolbegeleidingsdienst,
voorafgaand aan het ontslag niet heeft ingestemd met het ten laste van
die rechtspersoon brengen van de kosten van werkloosheidsuitkeringen of
herplaatsingswachtgelden.

Artikel 178. Afhandeling aanspraken ingevolge artikel V (Artikel B6) van
de wet van 15 mei 1997, Stb. 1997, 1997, 252

1. Met betrekking tot de op 31 december 1997 door het Rijk nog niet
vastgestelde of uitgekeerde bedragen, blijven van toepassing de bij of
krachtens de Wet op de onderwijsverzorging gegeven voorschriften die
betrekking hebben op de schoolbegeleidingsdiensten, bedoeld in Hoofdstuk
II, Titel II, van die wet.

2. Met betrekking tot de op 31 december 2001 door het Rijk nog niet
vastgestelde of uitgekeerde bedragen, blijven van toepassing de bij of
krachtens artikel V, Titel A, van de wet van 15 mei 1997, Stb. 252
gegeven voorschriften.

HOOFDSTUK 4. WIJZIGINGEN NAAR AANLEIDING VAN NAAMSWIJZIGINGEN
MINISTERIES

Artikel 4.1. Naamswijziging “Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit”

In de kolommen B tot en met D van de in onderstaande tabel aangeduide
bepalingen van de in kolom A genoemde wetten wordt “Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit” vervangen door: Economische Zaken.

A	B	C	D

Wet	artikel	lid	onderdeel

Wet educatie en beroepsonderwijs	1.1.1

a

Wet educatie en beroepsonderwijs	8a.4.1	2

	Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten	1

a

Wet subsidiëring landelijke onderwijsondersteunende activiteiten	7	2

	Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek	1.1

a

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek	2.3	1

	Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing	12
1

	Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing	20



Wet medezeggenschap op scholen	1

a

Wet medezeggenschap op scholen	46



Experimentenwet onderwijs	1



Les- en cursusgeldwet	1

d

Tijdelijke wet aanwijzing bèta-opleidingen	2	1

	Wet College voor examens	1



Wet op de beroepen in het onderwijs	XIX: Evaluatie



Wet op de Onderwijsraad	2	1	b

Wet op het voortgezet onderwijs 	1



Wet op de erkende onderwijsinstellingen	3



Wet van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 6
december 2001 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de
Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in
verband met de invoering van de verplichting voor het bevoegd gezag tot
het melden van voortijdige schoolverlaters die niet meer leerplichtig
zijn, alsmede van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor het
bestrijden van voortijdig schoolverlaten (regels inzake regionale meld-
en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) (Stb. 636)	V





Artikel 4.2. Naamswijziging “Justitie”

In de kolommen B tot en met D van de in onderstaande tabel aangeduide
bepalingen van de in kolom A genoemde wetten wordt “Justitie”
vervangen door: Veiligheid en Justitie.

A	B	C	D

Wet	artikel	lid	onderdeel

Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties	34	4

	Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties	34a	2

	Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties	34a	3

	Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties	34a	4

	Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties	34b	1

	Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties	34b	2 

	Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties	34b	3

	Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties	34b	4

	Wet op het onderwijstoezicht	6	7

	Wet studiefinanciering 2000	9.6c 	2

	Wet tot behoud van cultuurbezit	16	1	a

Wet van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 6
december 2001 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs, de
Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op de expertisecentra in
verband met de invoering van de verplichting voor het bevoegd gezag tot
het melden van voortijdige schoolverlaters die niet meer leerplichtig
zijn, alsmede van de verantwoordelijkheid van de gemeente voor het
bestrijden van voortijdig schoolverlaten (regels inzake regionale meld-
en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten) (Stb. 636)	V





Artikel 4.3. Naamswijziging “Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en
Milieubeheer”

In de kolommen B tot en met D van de in onderstaande tabel aangeduide
bepalingen van de in kolom A genoemde wetten wordt “Volkshuisvesting,
Ruimtelijke ordening en Milieubeheer” vervangen door: Infrastructuur
en Milieu.

A	B	C	D

Wet	artikel	lid	onderdeel

Monumentenwet 1988	1

g

Monumentenwet 1988	35	1 

	Monumentenwet 1988	35	3

	

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1 Samenloop met wetsvoorstel 33 106

Indien het bij Koninklijke boodschap van 29 november 2011 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met
een herziening van de organisatie

en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het
basisonderwijs, speciaal en

voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs
(33 106), tot wet is of wordt verheven en:

a. artikel I, onderdeel W, van die wet eerder in werking is getreden of
treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als
artikel 1.1, onderdeel A, van deze wet, vervalt artikel 1.1, onderdeel
A, van deze wet; 

b. artikel II, onderdeel EE, van die wet eerder in werking is getreden
of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als
artikel 3.32, onderdeel D, van deze wet, komt artikel 3.32, onderdeel D,
van deze wet te luiden:

In artikel 89, tweede lid, vervalt “artikel X van de wet van 31 mei
1995 (Stb. 319) en”.

c. artikel III, onderdeel M, van die wet eerder in werking is getreden
of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als
artikel 1.2, onderdeel F, van deze wet, vervalt artikel 1.2, onderdeel
F, eerste lid, van deze wet;

d. artikel III, onderdeel M, van die wet later in werking treedt dan
artikel 1.2, onderdeel F, van deze wet, vervalt artikel III, onderdeel
M, eerste lid, van die wet.

Artikel 5.2 Samenloop met wetsvoorstel 33 157

Indien het bij Koninklijke boodschap van 31 januari 2012 ingediende
voorstel van centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem
primair onderwijs (33 157), tot wet is of wordt verheven en artikel V
van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan,
onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel 1.2,
onderdeel A, van deze wet, wordt in artikel 1.2, onderdeel A, eerste
lid, van deze wet “College voor examens” telkens vervangen door:
College voor toetsen en examens. 

Artikel 5.3. Samenloop met wetsvoorstel Wet aanpassing
bestuursprocesrecht 

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en
aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en
vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing
bestuursprocesrecht) (32 450), tot wet is of wordt verheven en artikel
XCIII, onderdeel B, van die wet eerder in werking is getreden of treedt
dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel
1.6, onderdeel X, van deze wet, vervalt artikel 1.6, onderdeel X, van
deze wet.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en
aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en
vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing
bestuursprocesrecht) (32 450), tot wet is of wordt verheven en artikel
XCV, onderdeel B, van die wet eerder in werking is getreden of treedt
dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als artikel
1.2, onderdeel M, van deze wet, vervalt artikel 1.2, onderdeel M, van
deze wet.

Artikel 5.4. Samenloop met wetsvoorstel 33 187

Indien het bij Koninklijke boodschap van 25 februari 2012 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet educatie en
beroepsonderwijs ten behoeve van het bevorderen van meer doelmatige
leerwegen in het beroepsonderwijs en het moderniseren van de bekostiging
van het beroepsonderwijs (33 187), tot wet is of wordt verheven en
artikel V, onderdeel N, van die wet eerder in werking is getreden of
treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking treedt als
artikel 1.12, onderdeel A, van deze wet, vervalt artikel 1.12, onderdeel
A, van deze wet.

Artikel 5.5. Samenloop met wetsvoorstel 33 146

Indien het bij Koninklijke boodschap van 19 januari 2012 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet educatie en
beroepsonderwijs inzake voortgezet algemeen

volwassenenonderwijs en overige educatie (33 146), tot wet is of wordt
verheven en artikel I, onderdeel U, van die wet eerder in werking is
getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde datum in werking
treedt als artikel 2.4, onderdeel C, van deze wet, komt artikel 2.4,
onderdeel C, van deze wet te luiden: 

Artikel 7.4.11, zevende lid, vervalt.

Artikel 5.6. Overgangsrecht artikel 33 van de Wet op het voortgezet
onderwijs

Tot het tijdstip waarop voor het verzorgen van godsdienstonderwijs of
levensbeschouwelijk vormingsonderwijs bekwaamheidseisen zijn vastgesteld
op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wet op het voortgezet
onderwijs, is ten aanzien van dat onderwijs van toepassing het bepaalde
in artikel 33 van de Wet op het voortgezet onderwijs zoals luidend op 31
juli 2006. 

Artikel 5.7. Inwerkingtreding

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Economische Zaken, 

 

 

 PAGE    

 PAGE   35