[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg)

Eindtekst

Nummer: 2013D01171, datum: 2012-12-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2010Z09144:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

18 december 2012



Vaststelling van een Wet forensische zorg en daarmee verband houdende
wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische zorg)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels vast
te stellen inzake de forensische zorg in strafrechtelijk kader teneinde
de noodzakelijke aansluiting van de forensische zorg met andere vormen
van geestelijke gezondheidszorg te verbeteren en tevens de recidive van
forensische patiënten te verminderen, ten behoeve van de veiligheid van
de samenleving;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1.1

	1. In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:

	a. behandelplan: een plan dat zo spoedig mogelijk na aanvang van de
behandeling wordt opgesteld dat is gericht op het zodanig verminderen
van de uit de stoornis van de geestvermogens voortvloeiende
gevaarlijkheid van de forensische patiënt voor anderen dan de
forensische patiënt of de algemene veiligheid van personen of goederen
dat de forensische patiënt in de maatschappij kan terugkeren;

	b. forensische patiënt: een persoon met een aanspraak op forensische
zorg;

	c. forensische zorg: zorg als omschreven in het tweede lid;

	d. gedetineerde: een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging
van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een
penitentiaire inrichting plaatsvindt;

	e. indicatiestelling: een met redenen omkleed, gedagtekend en
ondertekend advies van deskundigen, opgesteld op basis van onderzoek van
de verdachte, veroordeelde of gedetineerde, waarin de forensische
zorgbehoefte en het noodzakelijke beveiligingsniveau is opgenomen;

	f. instelling: een door Onze Minister aangewezen instelling als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Kwaliteitswet
zorginstellingen, die strekt tot de verlening van forensische zorg;

	g. Onze Minister: de Minister van Veiligheid en Justitie;

	h. Onze Ministers: de Minister van Veiligheid en Justitie en de
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

	i. private instelling: een door Onze Minister aangewezen instelling
bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, waarvan de verpleeg- en
behandelkosten worden vergoed op basis van een contract dat de
zorgaanbieder met Onze Minister heeft gesloten;

j. rijksinstelling: een door Onze Minister aangewezen instelling, onder
beheer van Onze Minister;

	k. strafrechtelijke titel: een beslissing van een rechter, officier van
justitie of Onze Minister die het verlenen van geestelijke
gezondheidszorg of verslavingszorg omvat;

	l. sepot: een beslissing van het openbaar ministerie tot het afzien van
verdere vervolging, bedoeld in artikel 167, tweede lid, van het Wetboek
van Strafvordering;

	m. ter beschikking gestelde: een forensische patiënt ten aanzien van
wie een bevel tot verpleging van overheidswege, bedoeld in artikel 37b
of 38c van het Wetboek van Strafrecht, is gegeven;

	n. voorwaarde: een beperkende bepaling bij een straf, maatregel, sepot
of gratie, of de tenuitvoerlegging daarvan, die inhoudt dat een persoon
zich laat opnemen in een instelling dan wel zich onder behandeling stelt
van een zorgverlener of door een zorgverlener voorgeschreven of
aangeboden geneesmiddelen gebruikt dan wel gedoogt dat hij zich
geneesmiddelen laat toedienen;

	o. zorgaanbieder: zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
onder c, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, die forensische zorg
verleent of doet verlenen;

	2. Onder forensische zorg wordt verstaan zorg als omschreven bij of
krachtens artikel 6 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of als
omschreven bij of krachtens artikel 11 van de Zorgverzekeringwet, voor
zover het geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg betreft, die
wordt verleend aan een justitiabele met een psychiatrische aandoening of
beperking, verslaving daaronder begrepen, of een verstandelijke
handicap, en die al dan niet als een voorwaarde, onderdeel uitmaakt van
een straf of een maatregel, of van de ten uitvoerlegging van een straf
of maatregel, of als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een sepot, een
schorsing van de voorlopige hechtenis, of een gratieverlening op grond
van de Gratiewet, dan wel onderdeel uitmaakt van een strafbeschikking
waarbij een gedragsmaatregel wordt opgelegd. Beveiliging kan onderdeel
uitmaken van forensische zorg. De eerste volzin is niet van toepassing
op zorg die al dan niet als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een straf
of maatregel bedoeld in het Eerste boek, Titel VIII A, van het Wetboek
van Strafrecht. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen
andere vormen van zorg worden aangemerkt als forensische zorg dan wel
daarvan worden uitgesloten.

HOOFDSTUK 2. DOELSTELLING, REIKWIJDTE EN ZORGCONTINUÏTEIT EN ALGEMENE
BEPALINGEN

Artikel 2.1

	1. Met inachtneming van het karakter van de vrijheidsbenemende straf of
maatregel wordt de tenuitvoerlegging hiervan zo veel als mogelijk
aangewend voor herstel van de forensische patiënt en vermindering van
de kans op recidive, ten behoeve van de veiligheid van de samenleving.

	2. De forensische zorg voorziet in de noodzakelijke aansluiting met
andere vormen van geestelijke gezondheidszorg.

Artikel 2.2

	1. Aan de forensische patiënt wordt de forensische zorg verleend,
waarop hij blijkens de strafrechtelijke titel is aangewezen.

	2. Onze Minister voorziet in het doen ten uitvoer leggen van
forensische zorg.

	3. Van de forensische patiënt kan geen bijdrage in de kosten voor
verblijf in een instelling worden gevraagd.  

Artikel 2.3

	Aan artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, kan bij afzonderlijke
beslissing toepassing worden gegeven:

	1Âș. bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar
feit wordt veroordeeld;

	2Âș. bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a
van het Wetboek van Strafrecht wordt bepaald dat geen straf wordt
opgelegd;

	3Âș. bij de rechterlijke uitspraak waarbij de verdachte wordt
vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging;

	4Âș. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van
het openbaar ministerie;

	5Âș. indien de rechter de terbeschikkingstelling niet verlengt;

	6Âș. indien de rechter de voorwaardelijke beĂ«indiging van de
verpleging van overheidswege niet verlengt;

	7Âș. indien de rechter de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen
niet verlengt.

Artikel 2.4

	[vervallen]

Artikel 2.5 

	Zes weken voor afloop van de justitiële titel treft de zorgaanbieder
voorbereidingen voor aansluitende zorg, indien de zorgverlener of de
behandelaar van oordeel is dat na afloop van de strafrechtelijke titel
verdere zorg krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de
Zorgverzekeringwet nodig is. 

Artikel 2.6

	1. Ten behoeve van de indicatiestelling, de plaatsing van forensische
patiënten bij zorgaanbieders, de verlening van forensische zorg, de
declaratie en de betaling van de forensische zorg en het toezicht op de
forensische zorg zoals deze op grond van deze wet wordt verleend, worden
persoonsgegevens van forensische patiënten, met inbegrip van bijzondere
persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens en
van justitiële gegevens in de zin van de Wet justitiële en
strafvorderlijke gegevens, verwerkt. 

	2. Onze Minister, het orgaan, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, de
zorgaanbieder, de reclassering en het openbaar ministerie zijn
verantwoordelijke voor de verwerking, bedoeld in het eerste lid.

	3. Onze Minister verstrekt aan de zorgaanbieder ten behoeve van de
plaatsing van de forensische patiënt bij die zorgaanbieder, de
zorgverlening aan deze patiënt, de declaratie en de betaling van de
forensische zorg, het strafrechtsketennummer van de forensische patiënt
of bij het ontbreken van dit nummer, zijn bij algemene maatregel van
bestuur aan te wijzen ander persoonsidentificerend nummer voor
strafvorderlijke en penitentiaire doeleinden, alsmede de
strafrechtelijke titel, de duur daarvan, de eventuele gestelde
voorwaarden die betrekking hebben op de forensische zorg, de
indicatiestelling en de wijze waarop het toezicht op de
tenuitvoerlegging wordt vormgegeven.  

	4. Bij de verwerking van gegevens ten behoeve van de declaratie wordt
het strafrechtsketennummer van de forensische patiënt of bij het
ontbreken van dit nummer, zijn bij algemene maatregel van bestuur aan te
wijzen ander persoonsidentificerend nummer voor strafvorderlijke en
penitentiaire doeleinden gebruikt, wordt de strafrechtelijke titel en de
duur daarvan verwerkt, alsmede de verleende forensische zorg. Ten
behoeve van de declaratie en de betaling van de forensische zorg is de
zorgaanbieder bevoegd de in de voorgaande volzin genoemde gegevens te
verstrekken aan Onze Minister. 

	5. Ten behoeve van de begeleiding en het toezicht op de forensische
zorg verstrekt het openbaar ministerie  aan de reclassering de bij
algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens, waaronder
bijzondere persoonsgegevens, betreffende de strafrechtelijke titel en
duur daarvan en betreffende de in het kader van de strafrechtelijke
titel te verlenen forensische zorg.

	6. Indien noodzakelijk ten behoeve van het toezicht op de naleving van
de voorwaarden inzake de verlening van forensische zorg verstrekt de
zorgaanbieder aan het openbaar ministerie dan wel aan de
reclasseringsinstelling de bij algemene maatregel van bestuur aan te
wijzen gegevens betreffende de behandeltrouw van de forensische
patiënt. Dit betreft in ieder geval gegevens betreffende de data dat de
forensische patiënt zorg heeft genoten, dan wel afwezig was en gegevens
betreffende de medewerking van de forensische patiënt aan de verleende
forensische zorg. Tevens verstrekt de zorgaanbieder na het voltooien van
de forensische zorg, of in een eerder stadium op verzoek van het
openbaar ministerie of uit eigen beweging indien dit naar zijn oordeel
noodzakelijk is in verband met het voorkomen van recidive, een advies
over de kans op herhaling van het gedrag in verband waarmee de
forensische zorg is opgelegd.

Artikel 2.7

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
over:

	a. de gevallen waarin de eigen bijdrage in de forensische zorg wordt
geheven;

	b. de vaststelling en de inning van de eigen bijdrage; 

	c. tot welke gegevens de verplichting, bedoeld in artikel 2.6, zich in
ieder geval uitstrekt;

	d. op welke wijze de gegevens, bedoeld in artikel 2.6, worden verstrekt
en verder worden verwerkt;

	e. volgens welke technische standaarden gegevensverwerking plaatsvindt;

	f. aan welke beveiligingseisen de gegevensverwerking voldoet;

	g. de omvang van de gegevensverstrekking, de wijze waarop de
reclasseringsinstelling en de zorgaanbieder forensische zorg gegevens
van forensische patiënten verwerken en over de gegevensverwerking ten
behoeve van statistiek en onderzoek; 

	h. het uit te oefenen toezicht, bedoeld in artikel 2.4, tweede lid.

HOOFDSTUK 3. INSTELLINGEN

Artikel 3.1

	1. Onze Minister wijst de instellingen aan welke bestemd zijn als
rijksinstelling voor forensische zorg.

	2. Door de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, is de Beginselenwet
verpleging ter beschikking gestelden van toepassing. Indien de
instelling als organisatorisch verband onderdeel uitmaakt van een
penitentiaire inrichting kan in de aanwijzing de Penitentiaire
beginselenwet van toepassing worden verklaard.

	3. Het beheer van de rijksinstellingen berust bij Onze Minister.

	4. Het dagelijks beheer van een rijksinstelling berust bij het hoofd
van de instelling, die als zodanig door Onze Minister wordt aangewezen.
Het dagelijks beheer van een instelling welke deel uit maakt van een
penitentiaire inrichting berust bij de directeur van de inrichting.

	5. Het hoofd van de instelling wijst, met machtiging van Onze Minister,
Ă©Ă©n of meer personen als zijn vervanger aan.

Artikel 3.2

	1. Onze Minister wijst de instellingen aan welke bestemd zijn als
private instelling voor forensische zorg.

	2. Onze Minister houdt toezicht op de verlening van forensische zorg
aan personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een
vrijheidsbenemende straf of maatregel in een private instelling
plaatsvindt.

	3. De door Onze Minister aangewezen ambtenaren worden daartoe alle ter
zake dienende inlichtingen verstrekt en hebben te allen tijde toegang
tot een private instelling. Zij zijn, onder verplichting van
geheimhouding tegenover derden en voor zover dit voor de uitoefening van
hun taak redelijkerwijs nodig is, bevoegd de op forensische patiënten
betrekking hebbende stukken in te zien.

	4. Aan leden van het Subcomité ter Preventie als bedoeld in het op 18
december 2002 te New York stand gekomen Facultatief Protocol bij het
Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing (Trb. 2005, 243) en het Comité als bedoeld
in het op 26 november 1987 te Straatsburg tot stand gekomen Europees
Verdrag ter voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende
behandelingen of bestraffingen (Trb. 1988, nr. 19), zoals gewijzigd door
Protocol 1 en Protocol 2 (Trb. 1994, 106 en 107), komen dezelfde
bevoegdheden toe als waarover de met het toezicht belaste ambtenaren
bedoeld in het derde lid beschikken. Zij maken van deze bevoegdheden
slechts gebruik voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor hun uit het
desbetreffende verdrag voortvloeiende taak. Artikel 5:20, eerste lid,
van de Algemene wet bestuursrecht, is hierbij van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 3.3

	1. Onze Minister kan in de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.2, eerste
lid, bepalen dat deze instelling in het bijzonder bestemd is als private
instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden.

	2. In de private instelling bedoeld in het eerste lid is de
Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van toepassing,
tenzij de wet anders bepaalt.

	3. Het beheer van de private instelling, bedoeld in het eerste lid,
berust bij het hoofd van de instelling, die als zodanig door de Raad van
toezicht  wordt benoemd. Van de benoeming wordt schriftelijk bericht
gezonden aan Onze Minister.

	4. Het hoofd van de private instelling, bedoeld in het eerste lid,
wijst, met machtiging van de Raad van toezicht, Ă©Ă©n of meer personen
als zijn vervanger aan. Van de aanwijzing wordt schriftelijk bericht
gezonden aan Onze Minister.

	5. Onze Minister is bevoegd tot het geven van een aanwijzing aan de
Raad van bestuur indien de bij of krachtens de wet gestelde bepalingen
met betrekking tot ter beschikking gestelden onvoldoende worden
nageleefd.

	6. Onze Minister kan het beheer van de private instelling overnemen en
of een bewindvoerder aanstellen, het hoofd van de private instelling
schorsen dan wel het hoofd van de private instelling voordragen voor
ontslag, indien de aanwijzing, bedoeld in het vijfde lid, onvoldoende
wordt nageleefd.

	7. Onze Minister benoemt Ă©Ă©n van de leden van de Raad van toezicht
van de private instelling, die als bijzondere taak heeft om toezicht te
houden op de naleving van de bij of krachtens de wet gestelde bepalingen
met betrekking tot ter beschikking gestelden en daarover ruggespraak te
kunnen houden.

	8. De Raad van toezicht benoemt Ă©Ă©n van de leden van de Raad van
toezicht van de private instelling tot voorzitter, na overleg met Onze
Minister.

	9. Ten aanzien van het sluiten van overeenkomsten tot kopen,
vervreemden of bezwaren van registergoederen door de private instelling
is machtiging of toestemming van Onze Minister vereist.

	10. Wijziging van de statuten, juridische fusie en of splitsing van de
private instelling geschiedt niet zonder voorafgaande toestemming van
Onze Minister.

Artikel 3.4

	1. Het hoofd van de private instelling met een aanwijzing, bedoeld in
artikel 3.3, eerste lid, stelt huisregels vast voor de instelling of een
of meer afdelingen daarvan, met inachtneming van het dienaangaande door
Onze Minister vast te stellen model.

	2. Het hoofd van de private instelling met een aanwijzing, bedoeld in
artikel 3.3, eerste lid, is, voor zover dit noodzakelijk is in het
belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de instellingen
of een ongestoord verloop van de verpleging of behandeling, bevoegd aan
de forensische patiënten aanwijzingen te geven. De forensische
patiënten zijn verplicht deze aanwijzingen op te volgen.

Artikel 3.5

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over:

	a. het beheer van Onze Minister van de rijksinstellingen;

	b. de aanwijzing als private instelling, de daaraan te verbinden
voorwaarden en de gevallen waarin de aanwijzing wordt opgeschort of
ingetrokken.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere eisen
gestelde inzake de verlening van forensische zorg aan forensische
patiënten, de interne en externe beveiliging van de instellingen,
bouwkundige eisen en eisen omtrent de huisvesting van forensische
patiënten.

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld omtrent het houden van aantekeningen bedoeld in artikel 509o,
tweede lid, onder 2Âș, van het Wetboek van Strafvordering en het
aantekenen van andere belangrijke voorvallen omtrent de ter beschikking
gestelde in instellingen als bedoeld in het eerste lid in een register
waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld.

HOOFDSTUK 4. INKOOP

Artikel 4.1

	1. Onze Minister koopt forensische zorg in bij zorgaanbieders, met
uitzondering van rijksinstellingen, op basis van contracten.

	2. Onze Minister koopt tevens de observatieplaatsen in, bedoeld in
artikel 196, 317 en 509g van het Wetboek van Strafvordering.

	3. De Nederlandse Zorgautoriteit geeft advies aan Onze Minister over de
uitoefening van de taak, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.2

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
over de inhoud van het contract, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid.

HOOFDSTUK 5. INDICATIESTELLING

Artikel 5.1

	1. Ten behoeve van de strafrechtelijke titel, de plaatsing, de
zorgverlening en de declaratie daarvan, wordt een indicatiestelling
opgemaakt. 

	2. De rechter, de officier van justitie of Onze Minister beslist op
basis van een indicatiestelling over de te verlenen forensische zorg.
Indien de rechter, de officier van justitie, of Onze Minister afwijkt
van de indicatiestelling wordt de indicatiestelling in overeenstemming
gebracht met de strafrechtelijke titel door het  orgaan, bedoeld in
artikel 5.2, eerste lid. 

	3. De indicatiestelling, bedoeld in het eerste lid, danwel in het geval
toepassing is gegeven aan het tweede lid, de indicatiestelling, bedoeld
in het tweede lid,wordt tevens toegezonden aan Onze Minister ten behoeve
van het plaatsingsbesluit bedoeld in artikel 6.1, eerste lid. 

	4. In het geval eerst ter zitting blijkt dat forensische zorg moet
worden verleend en er geen indicatiestelling voorhanden is, kan de
rechter in afwijking van het tweede lid beslissen dat forensische zorg
wordt verleend. In dat geval gelast Onze Minister zo spoedig mogelijk na
de beslissing van de rechter een indicatiestelling ten behoeve van het
plaatsingsbesluit als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid.

	5. Onze Minister zendt de indicatiestelling die hij heeft ontvangen
door aan de zorgaanbieder, waar de forensische patiënt is geplaatst,
ten behoeve van de zorgverlening en de declaratie daarvan.

Artikel 5.2

	1. Een door Onze Minister aan te wijzen orgaan is bevoegd een
indicatiestelling af te geven aan de rechter, officier van justitie of
Onze Minister.

	2. Onze Minister is bevoegd om een nieuwe indicatiestelling te
gelasten, indien deze naar zijn oordeel of naar het oordeel van de
zorgaanbieder niet meer voorziet in de noodzakelijke forensische zorg.
Alvorens een nieuwe indicatiestelling te gelasten, worden de
zorgaanbieder en de forensische patiënt hierover gehoord.

	3. De artikelen 196, 197, 198, 317, 509g en 509h van het Wetboek van
Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing op het onderzoek ten
behoeve van de indicatiestelling. 

	4. In spoedeisende gevallen kan de officier van justitie gelasten dat
forensische zorg wordt verleend, alvorens een indicatiestelling is
afgegeven en de strafrechtelijke titel is verleend.

Artikel 5.3

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld ten aanzien van de organisaties die de indicatiestelling
verrichten en kunnen nadere regels worden gesteld over de deskundigheid
van de personen die het onderzoek verrichten, de kwaliteit van de
indicatiestelling, het toezicht op de kwaliteitseisen die aan de
indicatiestelling worden gesteld en de ontwikkeling en de implementatie
van kwaliteitsinstrumenten, scholing, 

deskundigheidsbevordering en onderzoek.

	2. Over de procedure met betrekking tot de indicatiestelling en de
daarbij te gebruiken modellen kunnen bij ministeriële regeling nadere
regels worden gesteld. 

	3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over de totstandkoming van een indicatiestelling in de
spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 5.2, vierde lid.

HOOFDSTUK 6. PLAATSING, OVERPLAATSING EN OVERBRENGING

Artikel 6.1

	1. De plaatsing van forensische patiënten bij een zorgaanbieder
geschiedt door of vanwege Onze Minister, op basis van een gedagtekend
besluit. Onze Minister neemt het besluit bedoeld in de eerste volzin
slechts nadat hij zich een indicatiestelling heeft doen overleggen.

	2. Onze Minister informeert de zorgaanbieder schriftelijk en onverwijld
na de beslissing, bedoeld in het eerste lid, over de strafrechtelijke
titel, de eventuele gestelde voorwaarden en de wijze waarop het toezicht
wordt vormgegeven.

	3. Na plaatsing van de forensische patiënt is de zorgaanbieder
verplicht om de geĂŻndiceerde zorg en beveiliging te bieden. De
instelling is verplicht de forensische patiënt op te nemen en
forensische zorg te verlenen.

	4. Onze Minister kan de zorgaanbieder een bestuurlijke boete opleggen,
indien de zorgaanbieder niet voldoet aan de verplichting tot opneming en
verlening van forensische zorg bedoeld in het derde lid.

Artikel 6.2

	1. Bij de plaatsing, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, worden in
ieder geval in de overwegingen betrokken:

	a. de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de
gevaarlijkheid van de forensische patiënt voor de veiligheid van
anderen dan de forensische patiënt of de algemene veiligheid van
personen of goederen stelt;

	b. de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische
patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische
stoornis of verstandelijke beperking stelt;

	c. de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals
opgenomen in de indicatiestelling.

	2. Ten aanzien van de overplaatsing van de forensische patiënt naar
een andere zorgaanbieder is het eerste lid van overeenkomstige
toepassing.

	3. In verband met de in het eerste lid, onder a, genoemde eisen kan
Onze Minister bij de plaatsing of overplaatsing voorwaarden stellen,
waaraan verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt dient
te voldoen.

	4. De officier van justitie geeft op verzoek van Onze Minister advies
over het niveau van beveiliging dan wel over de te stellen voorwaarden,
bedoeld in het derde lid.

	5. De gegevens welke zijn opgenomen in de indicatiestelling worden door
de Minister van Justitie slechts gebruikt ten behoeve van het besluit,
bedoeld in artikel 6.1, eerste lid en voor het maken van prognoses.

Artikel 6.3

	1. De plaatsing, bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van een ter
beschikking gestelde in een instelling geschiedt binnen een termijn van
vier maanden na aanvang van de termijn van terbeschikkingstelling. Deze
termijn kan telkens worden verlengd met vier maanden. Met een beslissing
tot verlenging wordt gelijk gesteld een weigering om binnen de in de
eerste volzin genoemde termijn te beslissen.

	2. Zolang de opname van ter beschikking gestelden in een voor hen
bestemde plaats niet mogelijk is, is Onze Minister bevoegd om hen,
gedurende een termijn van maximaal Ă©Ă©n jaar, te plaatsen in een
instelling die als organisatorisch verband deel uitmaakt van een
penitentiaire inrichting.

Artikel 6.4

	1. Opneming van ter beschikking gestelden in een rijksinstelling of een
private instelling met een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste
lid, aan wie door de rechter een voorwaarde is opgelegd op grond van
artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, ter beschikking
gestelden die op eigen verzoek opnieuw in een instelling willen worden
opgenomen, personen aan wie door de rechter een voorwaarde is opgelegd
op grond van de artikelen 14c, artikel 38g en artikel 38p van het
Wetboek van Strafrecht en voortzetting van het verblijf van ter
beschikking gestelden die opnieuw in een instelling opgenomen willen
worden, geschiedt niet zonder machtiging van Onze Minister.

	2. Opneming van ter beschikking gestelden in een rijksinstelling of een
private instelling met een aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste
lid, die opnieuw in een instelling opgenomen willen worden en
voorzetting van het verblijf van ter beschikking gestelden die hun
verblijf in een instelling willen voorzetten, geschiedt slechts indien
zij schriftelijk hiermee instemmen.

	3. Onze Minister kan aan het hoofd van de instelling een machtiging
verlenen tot beëindiging van de behandeling en ontslag van de
forensische patiënt uit de instelling, indien:

	a. de werkingsduur van de strafrechtelijke titel is geëindigd;

	b. een forensische patiënt niet gedwongen is opgenomen en hij heeft
verzocht om beëindiging van de opname;

	c. de beëindiging van de behandeling en het ontslag betrekking hebben
op ter beschikking gestelden aan wie door de rechter een voorwaarde is
opgelegd op grond van artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht, ter beschikking gestelden die op eigen verzoek hun verblijf
in een inrichting willen voorzetten of op eigen verzoek opnieuw in een
instelling willen worden opgenomen en personen aan wie door de rechter
een voorwaarde is opgelegd op grond van de artikelen 14c,artikel 38g en
artikel 38p van het Wetboek van Strafrecht en zich Ă©Ă©n van de
navolgende omstandigheden voordoet:

	1°. de psychische stoornis of verstandelijke beperking van de
forensische patiënt zodanig is verminderd dat het, mede gelet op de
veiligheid van anderen dan de forensische patiënt of de algemene
veiligheid van personen of goederen, verantwoord is hem in de
maatschappij te doen terugkeren;

	2°. de voortzetting van het verblijf in de instelling van de
forensische patiënt gevaar oplevert voor de handhaving van de orde of
de veiligheid in de instelling of de behandeling van andere verpleegden
en in plaatsing elders is voorzien;

	3°. het belang van de forensische patiënt meebrengt dat zijn
behandeling elders wordt voortgezet en in plaatsing elders is voorzien;

	4°. de behandeling van de forensische patiënt onvoldoende resultaten
te zien geeft en in plaatsing elders is voorzien.

Artikel 6.5

	1. Indien het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene
veiligheid van personen of goederen zulks eist, kan Onze Minister
bepalen dat een forensische patiënt tijdelijk voor een periode van ten
hoogste zeven weken wordt geplaatst in een andere instelling dan de
instelling waar de forensische patiënt is geplaatst, teneinde te bezien
of een overplaatsing met het oog op de veiligheid nodig is.

	2. Indien de behandeling van de forensische patiënt gezien de aard van
de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke
beperking zulks eist, kan Onze Minister bepalen dat een forensische
patiënt tijdelijk voor een periode van ten hoogste zeven weken wordt
geplaatst in een andere instelling dan de instelling waar de forensische
patiënt is geplaatst, teneinde te bezien of een overplaatsing met het
oog op een andere behandeling nodig is.

	3. Indien de tijdelijke plaatsing, bedoeld in het eerste of tweede lid,
niet leidt tot de overplaatsing van de forensische patiënt naar een
andere instelling, keert hij na het verstrijken van de termijn van ten
hoogste zeven weken terug naar de instelling, waarin hij was geplaatst.

	4. Onze Minister kan, indien dit met het oog op de voorbereiding van de
terugkeer van de forensische patiënt naar de instelling waarin hij was
geplaatst noodzakelijk is, de termijn, bedoeld in het derde lid, met ten
hoogste vier weken verlengen.

Artikel 6.6

	Forensische patiënten die hiervoor ingevolge artikel 4, vijfde lid,
van de Penitentiaire beginselenwet, in aanmerking komen, kunnen in het
kader van de verlening van forensische zorg door Onze Minister in de
gelegenheid worden gesteld tot deelname aan een penitentiair programma
en daarbij voor de duur van het programma of een gedeelte daarvan onder
elektronisch toezicht worden gesteld. Bij het niet voldoen aan de
voorwaarden voor deelname, bedoeld in artikel 4, derde lid,
Penitentiaire beginselenwet kan de deelname worden beëindigd.

Artikel 6.7

	Indien de aard van de bij de forensische patiënt geconstateerde
psychische stoornis of verstandelijke beperking daartoe aanleiding
geeft, kan Onze Minister bepalen dat de forensische patiënt naar een
private instelling, niet zijnde een private instelling met een
bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, zal worden
overgebracht om daar zolang dat noodzakelijk is, te worden verpleegd.
Voor deze overbrenging is een machtiging vereist op grond van de Wet
bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen. Een machtiging als
bedoeld in de vorige volzin kan achterwege blijven indien de forensische
patiënt schriftelijk en vrijwillig met de overbrenging instemt.

Artikel 6.8

	Onze Minister draagt zorg voor overbrenging van de forensische patiënt
naar de daartoe bestemde plaats, indien dit vanuit het oogpunt van
sociale verzorging en hulpverlening noodzakelijk is en een dergelijke
overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de
vrijheidsbeneming.

Artikel 6.9

	Onze Minister is bevoegd om een forensische patiënt over te brengen
naar een instelling, indien dit ten behoeve van de indicatiestelling
noodzakelijk is.

Artikel 6.10

	1. Het hoofd van de instelling bij welke de algemene
verantwoordelijkheid ligt voor de tenuitvoerlegging van de
vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel meldt ongeoorloofde
afwezigheid en andere bijzondere voorvallen betreffende de forensische
patiënt aan Onze Minister. 

	2. Het hoofd van de instelling, bedoeld in het eerste lid, verstrekt
Onze Minister te allen tijde alle verlangde inlichtingen.

	3. Indien de instelling deel uitmaakt van een penitentiaire inrichting,
meldt de directeur van die penitentiaire inrichting ongeoorloofde
afwezigheid en andere bijzondere voorvallen betreffende de forensische
patiënt volgens de regels gesteld bij of krachtens de Penitentiaire
beginselenwet.

	4. De zorgaanbieder die forensische zorg verleent of doet verlenen aan
een forensische patiënt, die buiten de instelling of de penitentiaire
inrichting verblijft bij welke de algemene verantwoordelijkheid ligt
voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende
maatregel, draagt er zorg voor, met het oog op de in de voorgaande leden
bedoelde verplichtingen, dat het hoofd van die instelling of de
directeur van die penitentiaire inrichting in kennis wordt gesteld van
de ongeoorloofde afwezigheid en andere bijzondere voorvallen die de
forensische patiënt betreffen. De zorgaanbieder meldt de ongeoorloofde
afwezigheid en andere bijzondere voorvallen tevens aan de persoon of de
instelling die is belast met begeleiding van en het toezicht op de
forensische patiënt.

Artikel 6.11

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld over:

	a. de hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 6.1, vierde
lid. Deze bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan € 25000 per niet
nagekomen verplichting.

	b. de plaatsing en de overplaatsing van forensische patiënten en de
wijze waarop het vervoer plaatsvindt;

	c. de overbrenging van forensische patiënten met het oog op de aanvang
of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de uitspraak of beslissing
en de te volgen procedure bij ongeoorloofde afwezigheid van de
forensische patiënt. 

	2. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud en wijze
van melding bij ongeoorloofde afwezigheid van de forensische patiënt en
andere bijzondere voorvallen, bedoeld in artikel 6.10.

HOOFDSTUK 7. WIJZIGINGEN IN ANDERE WETTEN

PARAGRAAF 1. JUSTITIE

Artikel 7.1

	Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd.

A

	In artikel 13 wordt “justitiĂ«le inrichting” telkens vervangen
door: instelling.

B

[vervallen]

C

	In artikel 15d, eerste lid, onderdeel a, wordt “inrichting”
vervangen door: instelling.

D

	In artikel 27, eerste lid, wordt “inrichting” vervangen door:
instelling.

E

	Artikel 37 komt te luiden:

	Indien de rechter in de gevallen, bedoeld in arikel 2.3 van de Wet
forensische zorg van oordeel is, dat voldaan is aan de criteria voor het
afgeven van een machtiging krachtens de Wet bijzondere opnemingen
psychiatrische ziekenhuizen, kan hij met toepassing van die wet een
machtiging ingevolge die wet afgeven.

F

Artikel 37a wordt gewijzigd als volgt:

	1. Na het vervallen van het derde lid en het vernummeren van het vierde
lid tot het achtste lid, worden de volgende leden ingevoegd:

	3. De rechter geeft een last als bedoeld in het eerste lid, slechts
nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend
advies heeft doen overleggen van ten minste twee gedragsdeskundigen van
verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de betrokkene
hebben onderzocht. Zodanig advies dient door de gedragsdeskundigen
gezamenlijk dan wel door ieder van hen afzonderlijk te zijn uitgebracht.
Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de
terechtzitting is gedagtekend, kan de rechter hiervan slechts gebruik
maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte. 

	4. Het derde lid blijft buiten toepassing, indien de betrokkene weigert
medewerking te verlenen aan het onderzoek dat ten behoeve van het advies
moet worden verricht. Voor zover mogelijk rapporteren de
gedragsdeskundigen gezamenlijk dan wel een ieder van hen afzonderlijk
over de reden van de weigering. De rechter doet zich zoveel mogelijk een
ander advies of rapport overleggen dat hem over de wenselijkheid of
noodzakelijkheid van een last als bedoeld in het eerste lid kan
voorlichten en aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid is
om medewerking te verlenen. 

	5. Indien betrokkene verdacht wordt van een misdrijf dat gericht is
tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam
als bedoeld in artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht en hij weigert
medewerking te verlenen aan enig onderzoek als bedoeld in het vierde lid
kan de officier van justitie de voorzitter van de multidisciplinaire
commissie, bedoeld in het negende lid, gelasten dat die commissie aan
hem een advies uitbrengt over de aanwezigheid en de bruikbaarheid van
persoonsgegevens betreffende een mogelijke gebrekkige ontwikkeling of
ziekelijke stoornis van de geestvermogens van betrokkene, ten aanzien
waarvan de verdachte niet bereid is om medewerking te verlenen aan de
verstrekking. De leden van de multidisciplinaire commissie zijn bevoegd
persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende de gezondheid,
op te vragen van artsen en gedragsdeskundigen en daarvan kennis te
nemen. Op een verzoek van de multidisciplinaire commissie is de arts of
gedragsdeskundige verplicht de persoonsgegevens van betrokkene aan de
multidisciplinaire commissie te verstrekken. De multidisciplinaire
commissie brengt uiterlijk 30 dagen na de last, bedoeld in de eerste
volzin, gemotiveerd advies uit aan de officier van justitie over de
aanwezigheid en bruikbaarheid van de persoonsgegevens in relatie tot de
aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van
de geestvermogens tijdens het begaan van het feit. Van een last, bedoeld
in de eerste volzin, doet de officier van justitie mededeling aan de
verdachte, onder medezending van het advies van de multidisciplinaire
commissie.

	6. De  persoonsgegevens van betrokkene die aan de multidisciplinaire
commissie zijn verstrekt, kunnen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve
van een rapport of advies als bedoeld in het achtste lid. Voor de
toepassing van de eerste volzin behoeft de officier van justitie een
schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de
penitentiaire kamer. Bij deze vordering legt de officier van justitie
het advies van de multidisciplinaire commissie over. Indien de officier
van justitie, op basis van het advies van de multidisciplinaire
commissie, afziet van het doen van een vordering, doet hij hiervan
mededeling aan de verdachte en de commissie. In dit artikel wordt onder 
 penitentiaire kamer verstaan: de meervoudige kamer, bedoeld in artikel
67 van de Wet op de rechterlijke organisatie, in de samenstelling,
bedoeld in het derde lid van dat artikel. 

	7. Alvorens te beslissen, hoort de penitentiaire kamer de verdachte. De
penitentiaire kamer kan de voorzitter van de multidisciplinaire
commissie horen. De penitentiaire kamer doet schriftelijk mededeling van
zijn beslissing aan de verdachte. De gegevens blijven onder de
multidisciplinaire commissie, totdat de penitentiaire kamer een
onherroepelijke beslissing heeft genomen. Indien de penitentiaire kamer
machtiging verleent voor het gebruik van de persoonsgegevens, verstrekt
de voorzitter van de multidisciplinaire commissie onverwijld de
persoonsgegevens aan de gedragsdeskundigen, bedoeld in het vierde lid.
Binnen negentig dagen na een onherroepelijke afwijzende beslissing van
de penitentiaire kamer of een mededeling van de officier van justitie
aan de commissie dat geen vordering wordt gedaan als bedoeld in het
zesde lid, worden de persoonsgegevens betreffende de gezondheid van
betrokkene die de commissie onder zich heeft, vernietigd. Tegen de
beschikking van de penitentiaire kamer staat voor het openbaar
ministerie of de verdachte hoger beroep en beroep in cassatie open. De
artikelen 446 tot en met 448 van het Wetboek van Strafvordering zijn van
overeenkomstige toepassing. 

	2. Na het achtste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

	9. Onze Minister stelt een multidisciplinaire commissie in die tot taak
heeft te adviseren over de aanwezigheid en de bruikbaarheid van
persoonsgegevens betreffende de gezondheid. De multidisciplinaire
commissie bestaat uit een tweetal artsen, onder wie een psychiater, een
gedragsdeskundige en een tweetal juristen. De voorzitter van de
commissie is een arts, die tevens psychiater is. Bij algemene maatregel
van bestuur worden regels gesteld over de werkwijze, de geheimhouding,
en de besluitvorming van de multidisciplinaire commissie, alsmede over
de gegevens in het advies.

G

	Artikel 37c, tweede lid, wordt gewijzigd als volgt:

	1. In de eerste volzin wordt ‘Justitie’ vervangen door:
‘Veiligheid en Justitie’ en wordt, onder vervanging van de punt door
een puntkomma, aan het slot van de volzin toegevoegd: de veiligheid van
de samenleving in acht wordt genomen en de belangen van slachtoffers
worden gediend. 

	2. Aan het slot van de tweede volzin wordt ingevoegd: of het belang van
de slachtoffers.

H

	Artikel 37d vervalt.

I

	In artikel 38a wordt “inrichting” telkens vervangen door:
instelling.

J

	In artikel 38f wordt “inrichting” telkens vervangen door:
instelling.

K

	In artikel 38n, tweede lid, wordt “inrichting” vervangen door:
instelling.

L

	Artikel 90quinquies komt te luiden:

Artikel 90quinquies

	Onder instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden wordt
verstaan een instelling bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e, van de Wet
forensische zorg.

Artikel 7.2

	Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende
wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg  tot wet is of wordt
verheven en in werking is getreden of treedt, wordt in artikel 7.1,
onderdeel E, “Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen” vervangen door: Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg.

Artikel 7.3

	Het Wetboek van Strafvordering wordt als volgt gewijzigd.

A

	In artikel 196 wordt “inrichting” vervangen door: instelling.

B

	Artikel 198 wordt gewijzigd als volgt.

	a. In het eerste en tweede lid wordt “inrichting” telkens vervangen
door: instelling.

	b. In het derde lid wordt “inrichtingen” vervangen door:
instellingen.

C

	In artikel 317, eerste lid, wordt “inrichting” vervangen door:
instelling.

D

	In artikel 451a, eerste lid, wordt “justitiĂ«le rijksinrichting voor
verpleging van ter beschikking gestelden, bedoeld in artikel 90
quinquies, tweede lid, in samenhang met artikel 37d, eerste lid, onder b
van het Wetboek van Strafrecht” vervangen door: rijksinstelling
bedoeld in artikel 1.1, onderdeel i, van de Wet forensische zorg.

E

	In artikel 494, tweede lid, wordt “inrichting” vervangen door:
instelling.

F

	In artikel 509g, wordt “inrichting” telkens vervangen door:
instelling.

G

	In artikel 509h, tweede lid, wordt “inrichting” vervangen door:
instelling.

H

	In artikel 509o wordt “inrichting” telkens vervangen door:
instelling.

I

	In artikel 509u, tweede lid, wordt “inrichting” vervangen door:
instelling.

J

	In artikel 566, eerste lid, wordt “gevangenis of inrichting”
vervangen door: gevangenis, inrichting of instelling.

K

	In artikel 567, wordt “gevangenissen, tuchtscholen en inrichtingen”
vervangen door: gevangenissen, tuchtscholen, inrichtingen en
instellingen.

L

	In artikel 571, eerste lid, wordt “gevangenissen, tuchtscholen en
inrichtingen” vervangen door: gevangenissen, tuchtscholen,
inrichtingen en instellingen.

Artikel 7.3a

	Aan artikel 67, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie
wordt een volzin toegevoegd, luidende: Deze kamer is tevens belast met
het geven van de last, bedoeld in artikel 37a, zesde en zevende lid, van
het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 7.4

	Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende
wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg  tot wet is of wordt
verheven en in werking is getreden of treedt, wordt deze wet gewijzigd
als volgt:

	A. Aan artikel 2.3 worden drie leden toegevoegd, luidende:

	2. Indien het openbaar ministerie toepassing heeft gegeven aan artikel
167 van het Wetboek van Strafvordering, kan de officier van justitie een
verzoek indienen bedoeld in artikel 5:3 van de Wet verplichte
geestelijke gezondheidszorg. De artikelen 5:4 tot en met 5:13 en
hoofdstuk 6 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg zijn van
overeenkomstige toepassing.

	3. De bevoegdheid bedoeld in het eerste lid komt de officier van
justitie tevens toe indien de zorg na expiratie van de voorwaarden
bedoeld in artikel 6.10 naar zijn mening op grond de Wet verplichte
geestelijke gezondheidszorg dient te worden voortgezet. De artikelen 5:4
tot en met 5:13 en hoofdstuk 6 van de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg zijn van overeenkomstige toepassing.

	4. De bevoegdheid bedoeld in het eerste lid komt de officier van
justitie tevens toe indien de werkingsduur van de bijzondere voorwaarden
op grond van artikel 15a, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn
geëindigd en de zorg naar zijn mening op grond van de Wet verplichte
geestelijke gezondheidszorg dient te worden voortgezet. De artikelen 5:4
tot en met 5:13 en hoofdstuk 6 van de Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg zijn van overeenkomstige toepassing.

	B. In artikel 6.7 wordt “Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen” vervangen door: Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg.

Artikel 7.5

	1. Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende
voorstel van wet Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg [32399] tot
wet is of wordt verheven en die wet in werking is getreden voor of op
het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, wordt in artikel 7.1,
onderdeel E, ‘Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen’ vervangen door: Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg. 

	2. Indien het bij koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende
voorstel van wet Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg [32399] tot
wet is of wordt verheven en deze wet in werking treedt of is getreden
voor het tijdstip waarop die wet in werking treedt, komt op dat tijdstip
artikel 15:11, onderdeel B van die wet te luiden:

B

	In artikel 37 wordt ‘Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen’ vervangen door: Wet verplichte geestelijke
gezondheidszorg.

	

	3. Indien het bij koninklijke boodschap van 30 juni 2009 ingediende
voorstel van wet Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten [31966] tot wet is of wordt verheven en die wet
in werking is getreden voor of op het tijdstip waarop deze wet in
werking treedt, wordt aan artikel 7.1, onderdeel E, van deze wet een
volzin toegevoegd, luidende: Indien hij vaststelt dat is voldaan aan de
criteria in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten, kan hij een machtiging tot opname en verblijf op
grond van deze wet afgeven.

Artikel 7.6

	In artikel 51, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen wordt ‘artikel 37, eerste lid,’
vervangen door: ‘artikel 37’ en wordt een volzin toegevoegd,
luidende: De geneesheer-directeur kan het verblijf in het psychiatrisch
ziekenhuis slechts voor het einde van de looptijd van de machtiging
beëindigen, na instemming van de Minister van Veiligheid en Justitie,
tenzij de geplaatste persoon is ontslagen van rechtsvervolging of is
vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.

Artikel 7.7

	De Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt als volgt
gewijzigd.

A

	Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt.

	a. Onderdeel b komt te luiden:

	b. instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden: een
instelling bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e, van de Wet forensische
zorg.

	b. Onderdeel c tot en met e vervallen.

	c. Onderdeel f  komt te luiden:

	f. hoofd van de instelling: het hoofd van de instelling, waarin de
verpleegde is opgenomen, alsmede diens vervanger als bedoeld in artikel
3.1, vijfde lid, Wet forensische zorg.

	d. Onderdeel g komt te luiden:

	g. hoofd van de instelling voor verpleging van ter beschikking
gestelden:  het hoofd van de instelling als bedoeld onder f, of, ingeval
een ter beschikking gestelde in een private instelling is opgenomen, het
hoofd van de private instelling met een bijzondere aanwijzing als
bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg alsmede
de voor de behandeling van de ter beschikking gestelde verantwoordelijke
persoon.

	e. Onderheel h komt te luiden:

	h. private instelling: een instelling als bedoeld in artikel 3.2,
eerste lid, van de Wet forensische zorg.

	f. In onderdeel j wordt “inrichting” vervangen door: instelling.

	g. In onderdeel k wordt “inrichting” vervangen door: instelling.

	h. In onderdeel s wordt “justitiĂ«le particuliere inrichting”
vervangen door: private instelling.

	i. In onderdeel z wordt “inrichting” vervangen door: instelling.

B

	In artikel 2 wordt “inrichting” telkens vervangen door: instelling.

C

	Hoofdstuk II, paragraaf 2 vervalt.

D

	Artikel 8 vervalt.

E

	Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt.

	a. In het tweede lid wordt “inrichting” telkens vervangen door:
instelling.

	b. In het derde lid wordt “justitiĂ«le particuliere inrichting”
vervangen door:  private instelling.

F

	Hoofdstuk III vervalt.

G

	In artikel 16 tot en met 20, 22 tot en met 34 wordt “inrichting”
telkens vervangen door: instelling.

H

	Artikel 36 wordt gewijzigd als volgt:

	a. In onderdeel k wordt “justitiĂ«le particuliere inrichting”
vervangen door: private instelling.

	b. In onderdeel l wordt “inrichting” vervangen door: instelling.

I

	Aan artikel 37, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Onze
Minister kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere
regels stellen aan instellingen met een bijzondere aanwijzing als
bedoeld in artikel 3.3, eerste lid, over de toelating en weigering van
bezoek aan ter beschikking gestelden en over de toegang van personeel
werkzaam bij die instelling met het oog op de veiligheid in de
instelling en de naleving van de bij of krachtens de wet gegeven regels.

J

	In artikel 37 tot en met  44 en 46 tot en met 52, wordt
“inrichting” telkens vervangen door: instelling.

K

	Artikel 53 wordt gewijzigd als volgt.

	a. In het eerste lid, onderdeel d, wordt “inrichting” vervangen
door: instelling.

	b. In het tweede lid wordt “hoofdstuk III” vervangen door:
hoofdstuk 6 van de Wet forensische zorg.

L

	In artikel 55, 56, 58 tot en met 61 en 64 tot en met 68, wordt
“inrichting” telkens vervangen door: instelling.

M

	Artikel 69, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt.

	a. In onderdeel a, wordt “11” vervangen door: artikel 6.1, eerste
lid, van de Wet forensische zorg.

	b. In onderdeel b, wordt “12, tweede lid” vervangen door: 6.3,
eerste lid, van de Wet forensische zorg.

	c. In onderdeel d, wordt “particuliere inrichting, niet zijnde een
justitiĂ«le particuliere inrichting” vervangen door: private
instelling.

	d. In onderdeel e, wordt “particuliere inrichting, niet zijnde een
justitiĂ«le particuliere inrichting” vervangen door: private
instelling.

N

	In artikel 70 en 71 wordt ‘inrichting’ telkens vervangen door:
instelling.

O

	Hoofdstuk XVIIIA vervalt.

Artikel 7.7A

	Indien het bij koninklijke boodschap van 11 maart 2010 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter
beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming
van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te
verrichten (Kamerstukken 32 337) tot wet is of wordt verheven en in
werking treedt of is getreden, wordt de Beginselenwet verpleging ter
beschikking gestelden gewijzigd als volgt: 

A

	Artikel 16c, vijfde lid, wordt gewijzigd als volgt:

	1. De tweede volzin komt te luiden: 

	Het bepaalde in de voorgaande volzin is eveneens van toepassing indien
binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in het vierde lid,
opnieuw behandeling overeenkomstig artikel 16b, onder a, nodig is.

	b. In de vierde volzin, wordt ‘het vierde lid, tweede volzin,’
vervangen door: het vierde lid, eerste volzin.

Artikel 7.8

	De Penitentiaire beginselenwet wordt gewijzigd als volgt.

A

	Artikel 1, onderdeel g, vervalt.

B

	Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt.

	a. Het derde lid komt te luiden als volgt:

	3. Onze Minister is bevoegd tot plaatsing en overplaatsing als bedoeld
in het eerste lid en tot het nemen van de beslissingen, bedoeld in het
tweede lid. Onze Minister is tevens bevoegd de overbrenging te bevelen
naar de voor hen bestemde inrichting of afdeling, dan wel ten behoeve
van deelname aan het voor hen bestemde penitentiair programma dan wel de
beëindiging hiervan. Onze Minister is bovendien bevoegd tot de
beslissing of ten aanzien van de individuele gedetineerde is gebleken
van goed gedrag dat aanleiding geeft tot deelname van de gedetineerde
aan een penitentiair programma, zodra aan de voorwaarden, bedoeld in
artikel 4, tweede lid, onderdelen b en c, is voldaan. De inrichting is
verplicht te betrokkene op te nemen.

	b. In het vierde lid wordt “De selectiefunctionarissen nemen”
vervangen door: Onze Minister neemt.

	c. Het vijfde lid komt te luiden als volgt.

	5. In geval van een psychische stoornis of verstandelijke beperking van
een gedetineerde kan Onze Minister bepalen dat de gedetineerde naar een
psychiatrisch ziekenhuis bedoeld in artikel 1, onder h, van de Wet
bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen zal worden
overgebracht om daar zolang dat noodzakelijk is te worden verpleegd.
Indien de gedetineerde wordt overgebracht ten behoeve van de verlening
van forensische zorg, bedoeld in de Wet forensische zorg, geschiedt de
overbrenging overeenkomstig die wet.

C

	In artikel 15a wordt “de selectiefunctionaris” vervangen door: Onze
Minister.

D

	In artikel 17, derde en vierde lid, wordt “De selectiefunctionaris”
telkens vervangen door “Onze Minister” en wordt in het vijfde lid
“de selectiefunctionaris” vervangen door: Onze Minister.

E

	In artikel 18 en 25 wordt “de selectiefunctionaris” telkens
vervangen door “Onze Minister”.

F

	In artikel 35, tweede lid, wordt “De selectiefunctionaris”
vervangen door “Onze Minister” en wordt in het derde lid “de
selectiefunctionaris” vervangen door: Onze Minister.

G

	Aan artikel 43, derde lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

	Indien de gedetineerde wordt overgebracht ten behoeve van de verlening
van forensische zorg bedoeld in de Wet forensische zorg, geschiedt de
overbrenging overeenkomstig de bepalingen van die wet.

H

	In artikel 52, 72 en 75 wordt “de selectiefunctionaris” telkens
vervangen door: Onze Minister.

I

	Artikel 76 wordt gewijzigd als volgt.

	a. In het eerste lid, wordt “justitiĂ«le inrichting” vervangen
door: instelling.

	b. In het tweede lid wordt “artikel 11, tweede lid, van de
Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden” vervangen door:
artikel 6.2, tweede lid, van de Wet forensische zorg.

J

	In artikel 77 wordt “inrichting” telkens vervangen door:
instelling.

Artikel 7.8A

	Indien het bij koninklijke boodschap van 11 maart 2010 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter
beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming
van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te
verrichten (Kamerstukken 32 337) tot wet is of wordt verheven en in
werking treedt of is getreden, wordt de Penitentiaire beginselenwet
gewijzigd als volgt:

A

	Artikel 46d, aanhef, komt te luiden: 

	Indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 46c,
onderdelen b en c, kan als uiterste redmiddel niettemin geneeskundige
behandeling plaatsvinden: 

B

	Artikel 46e, vijfde lid, wordt gewijzigd als volgt:

	1. De tweede volzin komt te luiden: 

	Het bepaalde in de voorgaande volzin is eveneens van toepassing indien
binnen zes maanden na afloop van de termijn als bedoeld in het vierde
lid opnieuw behandeling overeenkomstig artikel 46d, onder a, nodig is.

	2. In de vierde volzin wordt ‘het vierde lid, tweede volzin,’
vervangen door: het vierde lid, eerste volzin.

Artikel 7.8B

	Indien het bij koninklijke boodschap van 11 maart 2010 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter
beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de
Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming
van de mogelijkheid onvrijwillige geneeskundige behandeling te
verrichten (Kamerstukken 32 337) tot wet is of wordt verheven en in
werking treedt of is getreden, wordt de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen gewijzigd als volgt:

A

	Artikel 51d, aanhef, komt te luiden:

	Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 51c,
onderdelen b en c, kan niettemin als uiterste redmiddel geneeskundige
behandeling plaatsvinden:

B

	Artikel 51e, vijfde lid, wordt gewijzigd als volgt

	1. De tweede volzin komt te luiden:

	Het bepaalde in de voorgaande volzin is eveneens van toepassing indien
binnen zes maanden na afloop van de termijn als bedoeld in het vierde
lid opnieuw behandeling overeenkomstig artikel 51d, onder a, nodig is.

	2. In de vierde volzin wordt ‘het vierde lid, tweede volzin,’
vervangen door: het vierde lid, eerste volzin.

C

	Onder verlettering van de onderdelen j tot en met m tot k tot en met n
wordt in artikel 65, eerste lid, een onderdeel ingevoegd, luidende:

	j. het verrichten van een geneeskundige behandeling, bedoeld in artikel
51d, onder b, of voortzetting van een geneeskundige behandeling, bedoeld
in artikel 51e, vijfde lid.

Artikel 7.9

	In artikel 5, eerste lid, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden
wordt na “inrichting” ingevoegd: of instelling.

PARAGRAAF 2. VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Artikel 7.10

	De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten wordt gewijzigd als volgt.

A

	Artikel 6, vijfde lid, vervalt.

B

	Na artikel 9b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9c

	Een recht op zorg kan niet tot gelding worden gebracht gedurende de
periode waarin iemand in een penitentiaire inrichting als bedoeld in
artikel 3, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, een
instelling als bedoeld in artikel 1.1, onderdelen j en k, van de Wet
forensische zorg of een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste
lid, van de Wet op de jeugdzorg verblijft. 

C

	Artikel 10, vijfde en zesde lid, vervalt. 

D

	Artikel 12, tweede lid, komt te luiden:

	2. De artikelen 6, tweede tot en met vierde lid, 9b, 9c en 10 zijn van
overeenkomstige toepassing. 

E

	Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het derde lid vervalt.

	2. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en
met vijfde lid.

	3. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘bedoeld in het vierde lid’
vervangen door ‘bedoeld in het derde lid’ en wordt ‘de in het
vierde lid bedoelde verzekerde’ vervangen door: de in het derde lid
bedoelde verzekerde. 

F

	Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid vervalt.

	2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

Artikel 7.11

	De Zorgverzekeringswet wordt gewijzigd als volgt:

	1. In artikel 8, tweede lid, wordt ‘artikel 24’ vervangen door:
artikel 24, eerste lid. 

	2. Onder vernummering van het tweede lid van artikel 24 tot derde lid,
wordt een lid ingevoegd, luidende:

	2. Het eerste lid is niet van toepassing gedurende de periode waarover
iemand die geen gedetineerde is in de zin van de Wet forensische zorg,
forensische zorg als bedoeld in die wet geniet.

Artikel 7.12

	Artikel 1, derde lid, van de Wet medezeggenschap cliënten
zorginstellingen komt te luiden:

	3. Deze wet is niet van toepassing op instellingen voor verpleging van
ter beschikking gestelden bedoeld in artikel 1.1, onderdeel e, van de
Wet forensische zorg.

Artikel 7.13

	In artikel 1, vierde lid, van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector
wordt na “inrichting” ingevoegd: of een instelling als bedoeld in
artikel 1.1, onderdeel e, van de Wet forensische zorg.

Artikel 7:13A

	De Wet marktordening gezondheidszorg wordt gewijzigd als volgt:

A

	Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

	2. Onder zorg bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt mede
begrepen forensische zorg als omschreven in artikel 1.1, tweede lid, van
de Wet forensische zorg.

	3. Voor de toepassing van deze wet wordt, voor zover het betreft de
inkoop van forensische zorg, Onze Minister van Veiligheid en Justitie
met een ziektekostenverzekeraar gelijkgesteld.

B

	Aan artikel 7 wordt onder vernummering van het derde lid tot het vierde
lid een lid ingevoegd, luidende:

 	3. Onze Minister geeft een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid
voorzover deze betreft de forensische zorg in overeenstemming met Onze
Minister van Veiligheid en Justitie.

C

 

	In artikel 17, eerste lid, wordt het woord “en” aan het slot van
onderdeel i vervangen door een puntkomma, wordt het leesteken aan het
slot van onderdeel j vervangen door het woord “en” en wordt een
onderdeel toegevoegd, luidende:

  	k. de Inspectie voor de Sanctietoepassing.

D

 

	Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd: 

  	

	1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1” geplaatst.

  

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 

  	2. De zorgautoriteit volgt het oordeel van de Inspectie voor de
Sanctietoepassing over beveiligingsaspecten van forensische zorg.

E

	Na artikel 22 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 22a

	1. Onze Minister van Veiligheid en Justitie verstrekt desgevraagd aan
de zorgautoriteit de voor de uitoefening van haar taak benodigde
gegevens en inlichtingen.

	2. Onze Minister van Veiligheid en Justitie stelt in overeenstemming
met Onze Minister een informatiestatuut vast. Het informatiestatuut
bevat inhoudelijke en procedurele afspraken met betrekking tot de
verstrekking van informatie, bedoeld in het eerste lid alsmede in
artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

	3. De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid alsmede in
artikel 20 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, hebben geen
betrekking op de medische persoonsgegevens als bedoeld in artikel 60. 

	4. De gegevens en inlichtingen bedoeld in het eerste lid, hebben geen
betrekking op de bedrijfsvoering van zorgaanbieders die forensische zorg
leveren of kunnen leveren en die een onevenredige inbreuk maken op hun
onderhandelingspositie bij het overeenkomen van de levering van die
zorg. 

F

	In artikel 35, vijfde lid, wordt ‘artikel 1, onder f, sub 3’
vervangen door: artikel 1, eerste lid, onder f, sub 3.

G

	In artikel 68a, vierde lid, onder e, aanhef wordt ‘artikel 1,
onderdeel f, onder 3Âș’ vervangen door: artikel 1, eerste lid,
onderdeel f, onder 3Âș.

 

H

	In artikel 70, eerste lid, wordt “het College sanering en het
Staatstoezicht op de volksgezondheid” vervangen door: het College
sanering, het Staatstoezicht op de volksgezondheid en de Inspectie voor
de Sanctietoepassing.

I

	In artikel 72, eerste lid, vervalt het woord “en” na de puntkomma
aan het slot van onderdeel c, wordt het leesteken aan het slot van
onderdeel d vervangen door het woord “en” en wordt een onderdeel
toegevoegd, luidende:

	e. ambtenaren van de Inspectie voor de Sanctietoepassing.

Artikel 7:13B

	Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende
voorstel van wet Wet cliëntenrechten zorg [32 402], tot wet is verheven
en die wet in werking is getreden voor het tijdstip waarop deze wet in
werking treedt, wordt artikel 1 van de Wet cliëntenrechten zorg als
volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het vijfde tot en met negende lid, tot zesde
tot en met tiende lid, komt het vierde lid te luiden:

	4. Op forensische zorg als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van de
Wet forensische zorg, verleend in een rijksinstelling of een private
instelling met een bijzondere aanwijzing als bedoeld in artikel 3.3,
eerste lid, van de Wet forensische zorg, zijn hoofdstuk 5, paragraaf 2,
en artikel 44, voor zover het betreft goed bestuur en jaarrekening en
jaarverslag, van deze wet niet van toepassing.

	2. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:

	7. Op instellingen met een aanwijzing bedoeld in artikel 3.2, eerste
lid, van de Wet forensische zorg, is hoofdstuk 5, paragraaf 1, van deze
wet niet van toepassing. Indien op justitiabelen de Beginselenwet
justitiële jeugdinrichtingen van toepassing is, is deze wet van niet
van toepassing. 

Artikel 7.13 C

	Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende
voorstel van wet Wet cliëntenrechten zorg [32 402] tot wet is of wordt
verheven en deze wet in werking treedt of is getreden voor of op het
tijdstip waarop die wet in werking treedt, wordt artikel 1 van het
voorstel van wet Wet cliëntenrechten zorg als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het vijfde tot en met negende lid, tot zesde
tot en met tiende lid, komt het vierde lid te luiden:

	4. Op forensische zorg als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van de
Wet forensische zorg zijn hoofdstuk 5, paragraaf 2, en artikel 44, voor
zover het betreft goed bestuur en jaarrekening en jaarverslag, van deze
wet niet van toepassing. Indien op justitiabelen de Beginselenwet
verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet dan
wel de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van toepassing is, is
deze wet niet van toepassing.

	2. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:

	7. Op instellingen met een aanwijzing bedoeld in artikel 3.2, eerste
lid, van de Wet forensische zorg, is hoofdstuk 5, paragraaf 1, niet van
toepassing. 

Artikel 7.13 D 

	Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende
voorstel van wet Wet cliëntenrechten zorg [32 402], tot wet is verheven
en die wet in werking is getreden voor het tijdstip waarop deze wet in
werking treedt, wordt artikel 1 van deze wet als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid onderdeel q, komt te luiden: 

	q. zorgaanbieder: de natuurlijke persoon, het verband van natuurlijke
personen of de rechtspersoon bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, van de
Wet cliëntenrechten zorg.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Onder forensische zorg wordt verstaan zorg als bedoeld in artikel 1,
onderdeel a, van de Wet cliëntenrechten zorg, voor zover het
geestelijke gezondheidszorg of verslavingszorg betreft, die wordt
verleend aan een justitiabele met een psychiatrische aandoening of
beperking, verslaving daaronder begrepen, of een verstandelijke
handicap, en die al dan niet als een voorwaarde, onderdeel uitmaakt van
een straf of een maatregel, of van de ten uitvoerlegging van een straf
of maatregel, of als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een sepot, een
schorsing van de voorlopige hechtenis, of een gratieverlening op grond
van de Gratiewet, dan wel onderdeel uitmaakt van een strafbeschikking
waarbij een gedragsmaatregel wordt opgelegd. Beveiliging kan onderdeel
uitmaken van forensische zorg. De eerste volzin is niet van toepassing
op zorg die al dan niet als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een straf
of maatregel bedoeld in het Eerste boek, Titel VIII A, van het Wetboek
van Strafrecht.

Artikel 7.13E

Indien het bij koninklijke boodschap van 21 december 2011 ingediende
voorstel van wet tot Wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning
in verband met de uitbreiding van gemeentelijke taken op het terrein van
de begeleiding en een gewijzigde verdeling van de bestuurlijke
verantwoordelijkheid (33 127), tot wet is verheven en die wet eerder in
werking is getreden of treedt dan deze wet, wordt deze wet als volgt
gewijzigd:

1. In artikel 1.1, tweede lid, eerste volzin wordt na “Onder
forensische zorg wordt verstaan” ingevoegd: begeleiding als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onder j, van de Wet maatschappelijke
ondersteuning en.

2. In artikel 2.5 wordt “of de Zorgverzekeringswet” vervangen door:
, de Zorgverzekeringswet of  de Wet maatschappelijke ondersteuning.

PARAGRAAF 3. SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Artikel 7.14

	In artikel 1, onderdeel m, van de Algemene nabestaandenwet wordt
“inrichting voor” vervangen door: instelling voor.

Artikel 7.15

	In artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt “inrichting voor” vervangen
door: instelling voor.

Artikel 7.16

	In artikel 1, onderdeel h, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening
jonggehandicapten wordt “inrichting voor” vervangen door: instelling
voor.

Artikel 7.17

	In artikel 1, onderdeel k, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen vervalt wordt “inrichting voor” vervangen door:
instelling voor.

Artikel 7.18

	In artikel 6, vijfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt
“inrichting voor” vervangen door: instelling voor.

Artikel 7.19

	In artikel 6, vierde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt “inrichting
voor” vervangen door: instelling voor.

Artikel 7.20

	Artikel 90, tweede lid, onderdeel d, van de Wet financiering sociale
verzekeringen, vervalt.

PARAGRAAF 4. ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Artikel 7.21

	In artikel 119, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs
wordt “artikel 1, onder d, van de Beginselenwet verpleging ter
beschikking gestelden” vervangen door: artikel 1.1, onderdeel j, van
de Wet forensische zorg.

HOOFDSTUK 8.OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 8.1

	Onze Minister van Justitie zendt binnen drie jaar na de
inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan
de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van deze wet in de praktijk.

Artikel 8.2

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet forensische zorg.

Artikel 8.3

	De artikelen (hoofdstukken) van deze wet treden in werking op een bij
koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende
artikelen (hoofdstukken) of onderdelen daarvan verschillend kan worden
vastgesteld.

	

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Justitie

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

 

 

 PAGE    

 PAGE   31