[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beantwoording schriftelijke vragen eerste termijn begroting Economische Zaken 2013

Brief regering

Nummer: 2013D01188, datum: 2013-01-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2013Z00561:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bureau Bestuursraad 

Bezoekadres

Bezuidenhoutseweg 73

2594 AC Den Haag

Postadres

Postbus 20401

2500 EK Den Haag

Factuuradres

Postbus 16180

2500 BD Den Haag

Overheidsidentificatienr

00000001003214369000

T	070 379 8911 (algemeen)

www.rijksoverheid.nl/ez





Ons kenmerk

BBR / 13006375

Bijlage(n)

1



Geachte Voorzitter,

Hierbij treft u onze beantwoording aan van de vragen die door uw Kamer
gesteld zijn tijdens de begrotingsbehandeling 2013 van het Ministerie
van Economische Zaken.

(w.g.)	H.G.J. Kamp

Minister van Economische Zaken

Bijlage: schriftelijke beantwoording

Klever (PVV)

1. Klever (PVV) 

Het kabinet verhoogt de lasten. Met name de transportsector heeft hier
last van. Wat gaat u doen om deze sector te helpen, nadat u vooral de
lasten heeft verhoogd (onder andere door de assurantiebelasting)?

Antwoord

Nederland bevindt zich momenteel in een economische en financiële
crisis. Het regeerakkoord is erop gericht Nederland sterker uit de
crisis te laten komen. Het kabinet werkt aan afbouw van de schulden en
aan versterking van de economie, onder andere via het Topsectorenbeleid
en door het op gang houden van de kredietverlening en vermindering van
regeldruk. Het kabinet heeft hierbij ook bijzondere aandacht voor de
transportsector. Momenteel wordt in het kader van de actieagenda van
Topsector Logistiek – waar de transportsector toe behoort - gewerkt
aan een inventarisatie van de regeldruk met als doel te komen tot een
reductie van de kosten voor de sector. Ook wordt door publieke en
private stakeholders gewerkt aan een optimale uitwisseling van
informatiestromen rondom transportstromen. Uitgangspunt hierbij is dat
bedrijven eenmalig informatie aanleveren aan overheid, relevante
inspectiediensten en toezichthouders met als doel de transportstromen
minimaal te verstoren. Daarnaast wordt in het kader van de TKI Dinalog
door bedrijven en kennisinstellingen gewerkt aan verschillende
onderzoeken gericht op een hogere beladingsgraad van voer- en
vaartuigen, hetgeen de transportsector in staat stelt om
kostenefficiënter te opereren (en bijdraagt aan een verdere
verduurzaming van de transportsector).

 

2. Klever (PVV) 

Is de minister bereid pomphouders te verplichten benzineprijzen
beschikbaar te stellen aan beheerders van vergelijkingsapps?

Antwoord

De vorige minister van Economische Zaken heeft in 2011 onderzoek laten
verrichten naar de prijstransparantie op de benzinemarkt. De Tweede
Kamer is bij brief van 1 juni 2011 over de resultaten hiervan
geïnformeerd (Kamerstukken II 2010/11, 24 036, nr. 388). Uit dit
onderzoek komt naar voren dat weggebruikers dankzij internet,
navigatiesystemen en smart phones reeds beschikken over diverse
mogelijkheden om de brandstofprijzen tussen tankstations te vergelijken.
Door de vele marktontwikkelingen op dit gebied beschikken
prijsvergelijkingsdiensten reeds vaak over actuele prijsinformatie. Ik
zie dan ook geen reden over te gaan tot een wettelijke verplichting die
pomphouders zou verplichten hun actuele benzineprijzen te publiceren.
Een dergelijke verplichting zou bovendien veel toezichtlasten en extra
administratieve lasten met zich brengen. Dat past niet bij het
kabinetsbeleid, dat juist gericht is op het terugdringen van regeldruk
en administratieve lasten.

3. Klever (PVV)

Wat vindt de minister van prijsverschillen in energie tussen de EU en de
VS en wat zijn hiervan de gevolgen voor de werkgelegenheid in Nederland?

Antwoord

De elektriciteitsprijzen zijn in de EU al meer tien jaar hoger dan in de
VS. De elektriciteitsprijzen in Europa komen tot stand op de Noordwest
Europese energiemarkt. Op het gebied van gas valt ook een prijsverschil
tussen de EU en de VS te zien. Dit laatste verschil is volledig toe te
schrijven aan de grootschalige ontwikkeling van onconventioneel gas (met
name schaliegas) in de VS. Doordat in de VS zeer omvangrijke
gasvoorraden zijn aangetroffen en tot ontwikkeling zijn gebracht is de
gasprijs aldaar sterk gedaald. Dit staat los van het al dan niet
investeren in duurzame energie.

We hebben vooralsnog niet gezien dat er bedrijven wegtrekken naar de VS
vanwege hogere energieprijzen in Europa en we moeten ook zorgen dat dit
in de toekomst niet gebeurt door te blijven investeren in een duurzame
en efficiënte energievoorziening in Europa. Daarom hecht ik belang aan
verdergaande (regionale) samenwerking in Europa en versterking van de
interne energiemarkt. Het zorgdragen voor een eerlijk speelveld binnen
en buiten Europa is een constant punt van aandacht van het kabinet. 

Ziengs VVD

4. Ziengs (VVD) 

Graag een reactie van de minister op de marktordening op het spoor, ook
naar aanleiding van de bevindingen van de NMa ter zake.

Antwoord

Bij goederenvervoer op het spoor concurreert een flink aantal spelers
met elkaar. En ook bij gedecentraliseerde spoorlijnen vindt concurrentie
plaats, namelijk door de concessies aan te besteden. Meerdere partijen
dingen dan mee naar het uitvoeren van een concessie. Daar zijn positieve
ervaringen mee. Het toezicht op eerlijke concurrentie in de spoorsector
ligt bij de NMa. De NMa ziet, op basis van de Spoorwegwet, toe op de
relatie tussen de spoorbedrijven en de beheerder van de
spoorinfrastructuur. Het gaat dan met name om het bewaken van de
eerlijke toegang tot het spoor en de verdeling van de capaciteit op het
spoor. Het grootste deel van het personenvervoer wordt door de NS
verzorgd via een concessie. Op dat deel van het vervoer vindt geen
concurrentie plaats. De NMa constateerde in zijn ‘Marktscan
personenvervoer’ dat de marktwerking in de spoorsector over het geheel
genomen z’n vruchten afwerpt. De vervoerders worden volgens de NMa
geprikkeld om hun productiviteit te verbeteren en reizigers profiteren
doordat ze meer kans op een zitplaats hebben en een redelijke prijs
betalen. Ondanks deze prestaties is verdere verbetering van het
personenvervoer over het spoor mogelijk. In het Regeerakkoord is
afgesproken de gunning aan de NS van het vervoer op het hoofdrailnet
voor de periode 2015-2024 af te ronden, en om de mogelijkheden voor
verdere decentralisatie te verkennen, met behoud van het hoofdrailnet.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu werkt aan een lange
termijn agenda spoor. Daarbij wordt ook de organisatie van het spoor
betrokken.

5. Ziengs (VVD) 

Kan de minister een stand van zaken geven over de regeldrukbesparing per
departement? 

Antwoord

Eind 2012 is in totaal een regeldrukreductie gerealiseerd van € 952,2
mln. ten opzichte van 2010. De administratieve lasten voor bedrijven
zijn eind 2012 ruim 11% lager in vergelijking met 2010 (doelstelling was
10%). Dit komt neer op een besparing van bijna € 850 mln. Daarnaast
heeft het kabinet als een van de eerste landen ter wereld ingezet op het
verminderen van de als hinderlijk ervaren inhoudelijke nalevingskosten.
Dit zijn kosten die bedrijven moeten maken om te voldoen aan
inhoudelijke eisen uit wet- en regelgeving. Tot nu toe zijn de
inhoudelijke nalevingskosten met ruim € 100 mln. verminderd ten
opzichte van 2010. Voorbeelden hiervan zijn het bouwbesluit dat een
besparing heeft opgeleverd van € 30 mln. en de vereenvoudiging voor
het keuren van drukapparatuur dat een besparing heeft opgeleverd van €
14 mln. 

De verdeling van de gerealiseerde regeldrukvermindering over de
departementen die meelopen in de regeldrukprogramma bedrijven is als
volgt:

Gerealiseerde reducties t/m 2012 (mln euro)	reductie regeldruk 
administratieve lasten	nalevingskosten

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties	-15,2	14,8	-30

	Economische Zaken	-39,8	-39,8



Financiën	-385,8	-385,8



Infrastructuur en Milieu	-102,5	-104,7	2,2

	Sociale Zaken en Werkgelegenheid	-175,4	-126,3	-49,1

	Veiligheid en Justitie	-160,9	-128,1	-32,8

	Volksgezondheid, Welzijn en Sport	-72,6	-76,6	4







	totale reductie regeldruk	-952,2	-846,5	-105,7

	

Het kabinet streeft naar een verdere regeldrukvermindering van € 2,5
mld. in 2017 ten opzichte van 2012. Op korte termijn zal ik een voorstel
aan uw Kamer sturen met een nadere uitwerking van het regeldrukprogramma
en de wijze waarop ze dit doel wil behalen. 

6. Ziengs (VVD) 

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het experiment met 15
regeldichte domeinen? Is er al overleg gevoerd met de relevante sectoren
en is de minister bereid de hoogwaardige technologie industrie hierin
mee te nemen? 

Antwoord

Het kabinet zal deze kabinetsperiode 15 regeldichte domeinen doorlichten
op mogelijke vermindering van regeldruk. Conform het regeerakkoord wil
ik in een eerste tranche  starten met het doorlichten van de volgende
sectoren: Chemie, Logistiek, Agro & food, Life Sciences, Bouw, Zorg en
de Bankensector (vele signalen over stapeling regelgeving en toezicht).
Aan de 9 topsectoren is gevraagd knelpunten en belemmeringen aan te
geven. Mede op basis van deze inventarisatie heeft selectie voor eerste
tranche plaatsgevonden. Met de overige sectoren worden momenteel
gesprekken gevoerd. De selectie van sectoren voor een tweede tranche
vindt komende maanden plaats, waarbij een belangrijk criterium voor
selectie is het aantal knelpunten en belemmeringen in een sector. De
Hightech sector kan hiervoor als één van de topsectoren in aanmerking
komen. Deze tranche start begin volgend jaar. In het voorjaar zal ik een
nadere uitwerking van de regeldrukaanpak aan de Tweede Kamer sturen.

7. Ziengs (VVD) 

De leden van de VVD-fractie willen een uitbreiding van het
Ondernemingsdossier óók naar andere branches. Hoe vorderen de
gesprekken met andere ministeries?

Antwoord

Omdat het Ondernemingsdossier van de ondernemer is, is het aan de
branches om te besluiten hiermee te starten. Het ministerie van
Economische Zaken faciliteert dit proces. De doelstelling is dat
minimaal 3 nieuwe branches per jaar deelnemen aan het
Ondernemingsdossier en dat eind 2016 80.000 ondernemers er gebruik van
maken. Inmiddels hebben 6 sectoren op bestuurlijk niveau besloten om
met de invoering in 2013 te starten. Dit zijn de bakkers, de
metaalgieterijen, de voertuigdemontage bedrijven, de evenementensector,
de verf- en drukinktsector en de papier- en verpakkingssector. Voor al
bestaande regelhulpen worden gesprekken gevoerd met ministeries of en
hoe deze op het Ondernemingsdossier aangesloten kunnen worden. Dat
heeft erin geresulteerd dat de Regelhulp voor het Activiteitenbesluit
van het ministerie van Infrastructuur en Milieu nu is aangesloten. Voor
onderwerpen waarop regelhulpen nog ontwikkeld moeten worden is in de
Digitale Agenda.nl een strategie aangekondigd. In die strategie wil ik
overheid en bedrijfsleven bij elkaar brengen en faciliteren dat er een
groter aanbod aan regelhulpen komt. Dat betekent overigens niet dat de
overheid altijd de kosten van een regelhulp voor zijn rekening neemt. Er
worden nu ook al regelhulpen door de markt aangeboden. De strategie zal
hier gedetailleerder op ingaan en staat gepland voor eerste kwartaal
2013. 

8. Ziengs (VVD) 

Hoe zorgt de Minister ervoor dat decentralisering van beleid niet leidt
tot een toename van de regeldruk voor de ondernemers? 

Antwoord

Uitgangspunt in het regeerakkoord is dat gemeenten maximale
beleidsruimte krijgen in de decentralisaties. Decentralisatie van beleid
biedt gemeenten de mogelijkheid tot maatwerk voor ondernemers. Een
lokale oplossing voor lokale vraagstukken. Dat is een veelgehoorde wens
uit het bedrijfsleven. Tegelijk houdt het kabinet bij de
decentralisatie van beleid de (regeldruk)gevolgen voor bedrijven
en burgers goed in het oog. Zoals de minister van Binnenlandse Zaken
bij zijn begrotingsbehandeling heeft aangegeven, zal hij begin 2013 een
hoofdlijnenbrief sturen over de decentralisaties. Hierbij zal
dit aandachtspunt worden meegenomen.

Leegte (VVD)

9. Leegte (VVD) 

Kan de minister aangeven op welke wijze hij met Duitsland in contact is
om negatieve gevolgen voor de Nederlandse economie van de Duitse
“Energiewende” te voorkomen? 

Antwoord

De Energiewende heeft effect heeft op de Nederlandse economie, maar ook
op de energievoorziening van Nederland en de Noordwest Europese regio.
Samenwerking met Duitsland heeft voor mij hoge prioriteit. Daarbij gaat
het om de werking van de energiemarkt, de leveringszekerheid in de
regio, de investeringen in infrastructuur, de stimulering van duurzame
energie en de kansen voor Nederlandse bedrijven. Ik wil snel concrete
afspraken maken met Duitsland. Om die reden ben ik voornemens op 31
januari en 1 februari a.s. naar Berlijn gaan om met mijn
collega-ministers van EZ en van Milieu spreken over versterking van de
energiesamenwerking en het wegnemen van knelpunten op de energiemarkt. 

10. Leegte (VVD) 

Kan de minister aangeven hoe de Europese discussie over het afschaffen
van de doelstelling voor hernieuwbare energie na 2020 in Europa loopt?
Kan de minister toezeggen om de Kamer blijvend te informeren over de
voortgang van deze discussie en daarbij aan te geven wat de
consequenties zijn voor het Nederlandse beleid. 

Antwoord

Uiteraard wordt de Tweede Kamer blijvend op de hoogte gehouden van de
discussie in Europa over het beleid na 2020. Dit voorjaar zet de
Europese Commissie een eerste stap om de discussie over het beleid na
2020 op gang te brengen. De Europese Commissie zal een groenboek over
het Klimaat en Energieraamwerk na 2020 publiceren. Voordat de
kabinetsreactie naar de Europese Commissie wordt gestuurd, zal deze bij
u worden voorgehangen. 

11. Leegte (VVD) 

Kunt u aangeven hoe u verder gaat met schaliegas en hoe u draagvlak
onder de bevolking probeert te krijgen voor het onderzoek?

Antwoord

In opdracht van het ministerie van Economische Zaken zal onderzoek
worden uitgevoerd naar de mogelijke risico’s en gevolgen van de
opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas in Nederland. Voordat
dit onderzoek afgerond is, worden geen proefboringen naar schalie- en
steenkoolgas geplaatst. De Europese aanbesteding van dit onderzoek wordt
deze week definitief en, zoals toegezegd, wordt uw Kamer na deze week op
de hoogte gesteld over de definitieve partij(en) die het onderzoek gaan
uitvoeren. Ter begeleiding van het onderzoek is een klankbordgroep
ingesteld, die belanghebbenden vertegenwoordigt. Met deze klankbordgroep
zal een aantal terugkoppelmomenten gepland worden, waarin zij
tussentijds input kunnen geven op het onderzoek. Op deze manier blijft
de omgeving bij het verdere traject betrokken.

12. Leegte (VVD) 

Het VK kent het begrip “energy poverty”; dat is een indicator van
het aantal huishoudens, waarvan meer dan 10% van het inkomen wordt
uitgegeven aan de energierekening. Wil de minister een dergelijke
indicator in Nederland wil introduceren, zodat wij inzicht krijgen in de
effecten voor huishoudens van de energiepolitiek? 

Antwoord

Ik ben geen voorstander van het introduceren van de term energiearmoede
in Nederland omdat de term weinig zegt over het feitelijke aantal
huishoudens dat de energierekening niet kan voldoen. Of huishoudens
daadwerkelijk in betalingsproblemen komen hangt van meerdere factoren
af. Het bestrijden van armoede in zijn algemeenheid ligt op het gebied
van sociaal beleid en op peil houden van de koopkracht. Het ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor het
generieke sociale beleid. Daarom acht ik het niet opportuun om specifiek
voor energie zo’n indicator te introduceren omdat we via het
energiebeleid geen inkomensbeleid moeten voeren. Als huishoudens hun
energierekening niet kunnen betalen biedt het afsluitbeleid voor energie
een vangnet. Dat vangnet is niet beperkt tot huishoudens waarvan meer
dan 10% van het inkomen wordt uitgegeven aan de energierekening, maar
geldt voor eenieder. Tegelijkertijd heb ik uiteraard oog voor de
betaalbaarheid van de energievoorziening. Dat gebeurt onder andere door
regulering van de netten, een concurrerende markt voor de levering en
door een efficiënte SDE+. Maar we moeten ons realiseren dat de
transitie naar een duurzame energievoorziening investeringen vraagt. Die
investeringen hebben ook gevolgen voor de energierekening. 

13. Leegte (VVD) 

Welke mogelijkheden ziet de minister op korte termijn om de
transportkosten voor gasgestookte elektriciteitscentrales meer in lijn
te brengen met het daadwerkelijke verbruik van gas t.b.v.
elektriciteitsopwekking?

Antwoord

De werkwijze van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet (GTS)
is om lange termijn afspraken te maken met afnemers over de capaciteit
die zij nodig denken te hebben. Dit geldt ook voor gasgestookte
elektriciteitscentrales die gas afnemen ten behoeve van
elektriciteitsopwekking. De afnemer bepaalt vervolgens zelf op basis van
de marktomstandigheden wanneer zij een bepaalde hoeveelheid gas inzet
voor bijvoorbeeld elektriciteitsopwekking. De kosten die afnemers
hiervoor moeten betalen, de transportkosten, worden gebaseerd op de
totale kosten die een netbeheerder maakt voor het aanbieden van
transportcapaciteit. Voor de netbeheerder zijn dit vaste kosten voor de
aanleg en het onderhoud gasleidingen. Deze kosten zijn niet afhankelijk
van volumefluctuaties. Deze benadering sluit aan bij het
kostenveroorzakingsbeginsel. Met dit beginsel worden de kosten daar
neergelegd waar ze worden veroorzaakt. Daarbij ziet de NMa in haar
reguleringsystematiek erop toe dat netbeheerders alleen de efficiënte
kosten in rekening brengen aan afnemers. Wanneer de transportkosten
worden gekoppeld aan het daadwerkelijk verbruik worden niet alle kosten
van de capaciteit in het netwerk meer doorberekend aan de afnemer die de
kosten veroorzaakt. Dat is niet wenselijk en een noodzaak voor het doen
van nader onderzoek is er dan ook niet. 

14. Leegte (VVD) 

Ziet de minister mogelijkheden om de vaste kosten te verlagen, dan wel
de vaste kosten om te zetten in variabele kosten? Zo nee, wil de
minister bekijken hoe deze balans op korte termijn weer goed te krijgen?


Antwoord

Zie het antwoord op vraag 13 Leegte (VVD). 

15. Leegte (VVD) 

Wat is de visie van de minister op WKK en welke oplossing ziet de
minister voor het geschetste dilemma?

Antwoord

WKK staat voor gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit,
waarbij de warmte nuttig wordt gebruikt. Hiermee kan energie bespaard
worden ten opzichte van gescheiden opwekking. 

WKK wordt daarom, net zoals andere energiebesparende technologieën,
bevorderd door het generieke energiebesparingsbeleid. Hier gelden
instrumenten zoals de Energie-investeringsaftrek en de Energiebelasting.
Ook het EU-Emissiehandelssysteem werkt stimulerend voor
energiebesparing. Marktpartijen kunnen dan zelf bepalen welke
energiebesparende technologieën het meest interessant zijn. Ik kies er
niet voor om specifieke steun te geven aan bepaalde technieken, zoals
bijvoorbeeld WKK. Wel is WKK op basis van hernieuwbare brandstof
opgenomen in de SDE+. Later dit voorjaar zal ik uw Kamer, in het kader
van de implementatie van de EU energie-efficiëntie richtlijn,
informeren over het energiebesparingsbeleid in den brede.

16. Leegte (VVD) 

De SDE+ is er voor het realiseren van de doelstelling duurzame energie.
Als wij energie besparen, zou de hoeveelheid energie die hoort bij 16%
ook naar beneden gaan. Hoe kan de minister zorgen dat ook
energiebesparing bijdraagt aan onze nationale doelstelling?

Antwoord

Ik zet zowel in op meer energiebesparing als het verhogen van het
aandeel duurzame energie. Energiebesparing levert een belangrijke
bijdrage aan het verminderen van CO2-uitstoot en energiebesparing is de
schoonste energie aangezien dit de energie is die je niet
verbruikt.  Omdat energiebesparing in veel gevallen zichzelf binnen
enkele jaren terugverdient, is normstelling en informatievoorziening
vaak een beter instrument dan financiële ondersteuning vanuit de
overheid. 

17. Leegte (VVD) 

Graag krijg ik een toezegging van de minister dat hij komt met een
voorstel voor een eenvoudigere energierekening. Ik wil vragen of hij dit
voorstel voor de zomer naar de kamer kan sturen.

Antwoord

Het is belangrijk dat energierekeningen en energiecontracten eenvoudig
en transparant zijn. Met het modelcontract dat leveranciers hanteren is
bijvoorbeeld een stap in de goede richting gezet om de transparantie van
energiecontracten te verbeteren. Een overzichtelijke en eenvoudige
rekening zorgt dat de consument kan zien waarvoor hij betaalt en stelt
hem beter in staat leveranciers te vergelijken als de consument een
overstap naar een andere leverancier overweegt. Daarom is het ministerie
van Economische Zaken op dit moment bezig met alle betrokken partijen,
waaronder de consumentenorganisaties, hiertoe een voorstel uit te
werken. Mogelijkheden zijn het reduceren van het aantal
kostencomponenten en bijvoorbeeld het harmoniseren van de verschillende
begrippen die op de energierekening worden gehanteerd. Dit voorstel
maakt onderdeel uit van de herziening van de Elektriciteitswet 1998 en
de Gaswet (STROOM). Het voornemen is u in de zomer via een beleidsbrief
nader te informeren.

18. Leegte (VVD) 

In Nederland is de locatie een belangrijke kosten factor van een
windmolen. Iemand met een molen op zijn land krijgt per MW 15.000 Euro.
Een drie MW molen levert dus ieder jaar 45.000 euro inkomsten op. Ter
vergelijking, een hoogspanningsmast van tennet levert ongeveer 400 euro
op. Kan de minister kijken of locaties kan vinden waar deze pachtprijs
niet betaald hoeft te worden, om daarmee het subsidievrij plaatsen van
windmolens mogelijk te maken? 

Antwoord

Dit onderwerp is ook door mevrouw Faber (PVV) tijdens het overleg over
de financiering van de SDE+ opslag op 18 december jl. in de Eerste Kamer
aan de orde gesteld. Ik heb toen toegezegd dat ik mij naar aanleiding
van haar vragen over het verschil in grondprijs tussen windmolens en
hoogspanningsmasten verder in de materie zal verdiepen en zal bekijken
hoe het met de verschillende bedragen zit. 

Ik kan u melden dat de kosten voor windturbines uit vele afzonderlijke
posten bestaan en de vergoeding voor grondgebruik er daar één van is.
In de SDE+ wordt gerekend met een vergoeding van ongeveer een halve cent
per kilowattuur. Dat geldt zowel voor windmolens op particuliere gronden
als op rijksgronden.

De hoogte van de grondvergoeding wordt bepaald door particulier
eigenaren en door het Rijks Vastgoed en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB), dat
de gronden van het Rijk exploiteert. 

Momenteel onderzoek ik in overleg met het RVOB uit of de pachttarieven
die het RVOB hanteert voor windturbines op overheidsgronden in
overeenstemming zijn met de tarieven die particulieren in rekening
brengen. De eerste signalen zijn dat dit zo is. Ook lijkt het er op dat
particulieren en RVOB goed naar elkaars prijszetting kijken. Daarom wil
ik met mijn collega voor Wonen en Rijksdienst, die over de RVOB gaat, in
overleg om te bezien of we een dalende trend voor de pachttarieven
kunnen bewerkstellingen. Als we daar in slagen, dan kan de subsidie voor
windmolens omlaag.

Jansen (SP)

19. Jansen (SP) 

Het lid Jansen geeft een analyse over versnippering van het
energiebeleid over verschillende departementen en overheden. Hoe brengen
we daar lijn in? Wie is er eigenlijk integraal verantwoordelijk voor het
energiebeleid? In Duitsland is energiebeleid chefsache, is dat in
Nederland ook zo?

Antwoord

Energie is voor het kabinet een prioriteit. De energiehuishouding moet
duurzamer en minder afhankelijk worden van schaarser wordende fossiele
brandstoffen. Daarbij moeten we meer profiteren van onze sterke
energiesector. Energie is een noodzakelijke voorwaarde voor het
functioneren van de economie. Om het energiebeleid krachtig uit te
kunnen voeren is de integrale verantwoordelijkheid voor het
energiebeleid belegd bij mij als minister van Economische Zaken. Dit is
inclusief het kernenergiebeleid. Onder meer ben ik verantwoordelijk voor
duurzame energie, energietransitie, de zogenaamde biobased economy en
CO2-afvang en -opslag (CCS) en coördineer ik het
energiebesparingsbeleid. Het besparingsbeleid voor de transportsector en
de gebouwde omgeving is de verantwoordelijkheid van respectievelijk het
ministerie van Infrastructuur en Milieu en het ministerie van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 

20. Jansen (SP) 

Is de minister bereid om met zijn collega van wonen een alternatief uit
te werken voor de verhuurderheffing, dat er globaal als volgt uitziet:
corporaties krijgen voor iedere vijf euro die ze investeren in
maatschappelijke doelen, zoals energiebesparing één euro vrijstelling
van de verhuurderheffing. Die investering levert de schatkist vervolgens
€ 1,05 aan BTW op.

Antwoord

Het succesvol stimuleren van investeringen in energiezuinige gebouwen
vergt samenwerking van diverse partijen, waaronder gebouweigenaren zoals
woningcorporaties en banken. Met de Green Deal krijgen juist deze
partijen de gelegenheid om met voorstellen te komen. Ik wacht deze
voorstellen graag eerst af.

21. Jansen (SP) 

T.a.v. de koopsector voor woningen: komt er een nationaal fonds voor de
energiebesparing? 

Antwoord

Het kabinet heeft geen budget uitgetrokken voor een bijdrage aan een
nationaal fonds energiebesparing.

In het Begrotingsakkoord werd een expertisecentrum aangekondigd dat
kennis zou kunnen bundelen en projecten zou kunnen samenvoegen tot een
financierbaar volume. Het idee om een expertisecentrum op te richten
spreekt het kabinet nog steeds aan. In de oprichting daarvan kan de
Rijksoverheid een rol vervullen, zowel facilitair als ook in zekere mate
budgettair. Een dergelijk instituut kan kennis samenbrengen maar kan
daarnaast ook zorgen voor bundeling van projecten. In de Nederlandse
situatie worden banken regelmatig geconfronteerd met voor hen te
kleinschalige projecten. Bundeling van deze projecten tot een groter
financierbaar volume kan ertoe leiden dat de grootbanken maar ook
pensioenfondsen eerder bereid zijn om de financiering op zich te nemen.

Momenteel wordt bezien of een dergelijk voorstel kan worden vervat in
een nieuwe Green Deal met de Nederlandse Vereniging van Banken, waar
alle grootbanken waaronder ING, ABN AMRO, Rabobank maar ook Triodos en
ASN in zijn vertegenwoordigd. Deze banken zijn vertegenwoordigd in het
Beraad Groenfondsen en kunnen worden gezien als marktleider als het gaat
om de financiering van groene projecten. In dat voorstel kan ook
specifiek worden gekeken naar maatregelen in de gebouwde omgeving om ook
daar de financierbaarheid te verbeteren.

22. Jansen (SP) 

De leden van de SP-fractie pleiten ook voor differentiatie van het
eigenwoningforfait of OZB, om investeringen in energiezuinige gebouwen,
ook niet-woningen, te bevorderen. Dat werkt bij de BPM en de
motorrijtuigbelasting prima, waarom dan niet voor gebouwen? Gaat de
minister zijn collega’s hierover aanspreken of ondersteunen? 

Antwoord

Ik zal dit voorstel doorgeleiden aan de minister van wonen en
rijksdienst. Waarbij ik me wel kan voorstellen dat de uitvoering van dit
voorstel ingewikkeld is en met veel administratieve kosten gepaard gaat,
omdat de OZB bij de gemeenten ligt en voor een dergelijk systeem een
energielabel noodzakelijk is.

23. Jansen (SP) 

Vorig jaar is de motie Jansen-Wiegman op 33000-XIII-61 aangenomen,
waarin de regering verzocht werd “… om in overleg te treden met de
Duitse regering over een intensivering van de bilaterale samenwerking op
deze terreinen, in de vorm van afstemming van wetgeving, financiële
regelingen, onderzoeks-programma’s, netbeheer en dergelijke om het
Nederlandse en Duitse energiebeleid in hoge mate te integreren.” Hoe
staat het daarmee? 

Antwoord

Ik vind samenwerking met de Duitse regering op energieterrein van groot
belang. Ik ga eind januari dan ook in overleg met mijn collega-ministers
van EZ en van milieu om te spreken over versterking van de
energiesamenwerking en het wegnemen van knelpunten op de energiemarkt.
Samenwerking met Duitsland heeft voor mij hoge prioriteit. Daarbij gaat
het om de werking van de energiemarkt, de leveringszekerheid in de
regio, de investeringen in infrastructuur, de stimulering van duurzame
energie en de kansen voor Nederlandse bedrijven. 

24. Jansen (SP) 

Vindt de minister net als de SP dat we tempo moeten maken om de
Nederlandse wetgeving, de fiscale prikkels en subsidie zo snel mogelijk
te harmoniseren met onze buren, te beginnen met Duitsland? En zo ja:
welke acties mogen we komen jaar van hem verwachten?

Antwoord

Het is inderdaad van groot belang om Europees samen te werken,
bijvoorbeeld op het gebied van subsidies voor hernieuwbare energie. Een
efficiënte inzet van publieke middelen is immers voor alle lidstaten
van belang. Europese lidstaten hebben de Commissie gevraagd met
richtsnoeren voor subsidiesystemen te komen en om het uitwisselen van
‘best practices’ te bevorderen, zodat lidstaten van elkaars
ervaringen kunnen leren. De Commissie heeft toegezegd hier voor de zomer
mee te komen. Met mijn Duitse collega’s Rösler en Altmaier ga ik eind
januari al in gesprek om de samenwerking op energie terrein verder te
versterken. Juist Duitsland is een interessante partner omdat de markt
en (geografische) omstandigheden vergelijkbaar zijn met die van
Nederland. Dit kan op termijn voordelen opleveren voor de consumenten en
leiden tot nieuwe impulsen voor de ontwikkeling van hernieuwbare
energie.

25. Jansen (SP) 

Welke mogelijkheden ziet de minister om de SDE+-middelen in te zetten
t.b.v. innovatieve technieken, in plaats van het opstoken van hout? De
SP denkt dat near shore wind op drie geselecteerde locaties in ieder
geval een betere optie is.

Antwoord

We hebben een ambitieuze doelstelling voor de verduurzaming van duurzame
energie. Om de kosten beheersbaar te houden is het van belang om het
budget zo kosteneffectief mogelijk in te zetten. Door de
prijsconcurrentie in de SDE+ gebeurt dat ook. Door deze systematiek
worden producenten van duurdere opties bovendien gestimuleerd om de
kosten van hun technologie door innovatie of anderszins te verlagen. Om
de doelstelling te halen hebben we veel technologieën nodig. Near shore
wind is daarbij zeker een interessante technologie. Innovatieve
technologieën draaien dus gewoon mee in de SDE+. Goedkopere
technologieën komen eerder in aanmerking voor subsidie om de
kosteneffectiviteit te waarborgen. Het is immers onverstandig om te snel
grootschalig in dure technologieën te investeren, terwijl de kostprijs
daarvan in de nabije toekomst gaat dalen. Ik noem hier het voorbeeld van
zonnepanelen. 

Daarnaast worden er SDE+middelen via de topsector energie en de TKI's
ingezet voor innovatieve technologieën. Dat is gericht op een
kostenreductie van deze technologieën zodat die voor 2020 concurrerend
kunnen worden met de andere duurzame energieopties. Deze middelen worden
zo ingezet dat hier ook de kansen voor Nederlandse bedrijven worden
benut. Dit in aanvulling op de middelen die er vanuit het topsectoren en
innovatiebeleid voor duurzame energie-innovatie beschikbaar zijn, zoals
via ECN, NWO en de TKI-toeslag.

26. Jansen (SP) 

Hoe gaat de minister de weggevallen € 800 miljoen voor innovatie
compenseren?

Antwoord

Het is onduidelijk hoe de heer Jansen tot zijn bedrag is gekomen. De
FES-daling bedraagt geen € 800 miljoen maar ca € 250 miljoen per
jaar. Daar tegenover staat dat er andere intensiveringen hebben
plaatsgevonden bij onder meer het fiscale instrumentarium. Per saldo
blijkt uit de brief van 13 december 2012 aan de Tweede Kamer (32637 nr.
47) dat de middelen van 2008 tot 2016 zullen stijgen van € 5,6 miljard
naar € 6,3 miljard, na een piek in 2012 vanwege het crisispakket. Er
vindt per saldo dus een intensivering plaats. Hiermee stelt het kabinet
onderzoekers en bedrijfsleven ook in tijden van budgettaire krapte in
staat om te blijven investeren in onderzoek en innovatie.

27. Jansen (SP) 

Op welke termijn kan de minister de Kamer informeren over de omvang van
de derde geldstroom in het kader van de Topsectoren?

Antwoord

Bij brief van 14 december jl. heb ik u geïnformeerd over de
aanvragen van de 9 topsectoren ter
ondersteuning van meerjarig publiek privaat onderzoek binnen
de TKI's. Aangegeven is dat de TKI-toeslag 2013 maximaal € 83 miljoen
zal bedragen. Een deel van de toeslag zal bij de universiteiten worden
ingezet. Dit wordt in februari duidelijk. 

Door de toeslag wordt ook extra privaat geld gegenereerd dat naar
onderzoek bij universiteiten zal gaan, ook hierover komt meer
duidelijkheid in februari. Zoals in het Regeerakkoord is aangegeven,
komt er structureel € 150 miljoen extra beschikbaar voor versterking
van het fundamenteel onderzoek, waarvan € 50 miljoen door
herprioritering. Het kabinet neemt nog een besluit over de invulling van
de € 75 miljoen over de jaren 2014 tot en met 2017. Een substantieel
deel wil het kabinet inzetten om te kunnen meedingen voor extra
middelen uit het Europese onderzoeksprogramma Horizon 2020. Later in het
jaar zal tevens worden aangegeven hoe de in het Regeerakkoord
aangekondigde extra ruimte voor de TKI-toeslag van € 110 miljoen zal
worden ingevuld. 

28. Jansen (SP) 

Ziet de minister mogelijkheden om via het Staatsbedrijf EBN niet alleen
meer te investeren in fossiele mijnbouw maar ook in de ontwikkeling van
duurzame energieproductie, zoals geothermie?

Antwoord

Voor stimulering van vormen van duurzame energievoorziening bestaan er
al diverse instrumenten. Voor geothermie bijvoorbeeld is er de SDE+.
Financiële ondersteuning van geothermie door middel van participatie
van EBN zou een tweede subsidie-instrument introduceren. De gelden die
EBN aan geothermie zou besteden gaan ten laste van de door EBN
gegenereerde gasbaten die anders aan de Staat zouden worden afgedragen.
Bovendien zou een dergelijke structurele aanwending van de gasbaten als
een publieke taak van EBN in de Mijnbouwwet moeten worden geregeld en
daartoe zie ik vooralsnog geen aanleiding. 

29. Jansen (SP) 

Kan de minister de Kamer vóór de komende miljoenennota een plan
aanbieden voor alternatieve energievoorziening ná 2025, met een
berekening wat dit oplevert voor de schatkist?

Antwoord

De heer Vos vroeg om een stappenplan voor 2020. De heer Jansen gaat nog
een stap verder en wil een plan voor de duurzame energievoorziening na
2025. Op het punt van innovatie van de techniek kan er tussen nu en 2025
ontzettend veel gebeuren. Het is denkbaar dat onze energievoorziening na
2025 er volstrekt anders uit zal zien met nieuwe technologieën. De SDE+
is met opzet technologieneutraal vorm gegeven. Ik kan niet precies
aangeven welke technologieën bijdragen aan een duurzame
energievoorziening na 2025. Een berekening wat dit oplevert voor de
schatkist kunnen we dus niet maken.

30. Jansen (SP) 

Wat is de sanctie als een provincie haar doelstelling t.a.v. wind op
land niet haalt? Wat betreft de leden van de SP-fractie mag dat een
stevige bestuurlijke boete zijn. Gaat de minister ook tussendoelen
stellen om te voorkomen dat provincies gaan uitstellen? 

Antwoord 

Indien we op 22 januari inderdaad tot overeenstemming over 6000 megawatt
wind op land komen, dan is onderdeel van de afspraken dat provincies
gebieden die afvallen zullen aanvullen met andere gebieden. Zo blijft de
6000 megawatt binnen bereik. Uiteraard spreek ik dan ook over
tussendoelen en mijlpalen af waaraan we kunnen meten of er voldoende
voortgang wordt gemaakt. Voor een bestuurlijke boete bestaat geen
rechtsgrond, dus die kan ik niet opleggen. Mocht een provincie niet
bereid zijn om aanvullende gebieden aan te wijzen, dan is het mogelijk
om via de rijksoördinatieregeling windprojecten in gebieden te
realiseren die de provincie niet heeft aangewezen. Dat is dan ook meteen
in overeenstemming met de motie-Dikkers.

31. Jansen (SP) 

Binnenkort komt de SER met een advies over de verduurzaming van onze
energievoorziening voor de lange termijn. Gaat de minister zich inzetten
voor een integrale langetermijnvisie?

Antwoord

De SER komt niet met een klassiek advies over de verduurzaming van onze
energievoorziening voor de lange termijn maar met een energieakkoord,
met handtekeningen. Het energieakkoord is gebaseerd op een lange
termijnvisie. Ik kan u bevestigen dat ik dit initiatief steun en me er
ook voor inzet om van dit SER-traject een succes te maken. Het
energieakkoord wordt uitgewerkt aan verschillende overlegtafels met het
bedrijfsleven, milieuorganisaties, overheden ed. EZ neemt samen met
andere ministeries actief deel aan deze tafels en ondersteunt het
traject waar nodig en mogelijk. De voortgang wordt regelmatig besproken
in het kabinet en zoals eerder toegezegd zal ik uw Kamer regelmatig
informeren. Bij dit alles gaat het overigens niet alleen om een visie
voor de lange termijn, maar juist ook om een maatschappelijk breed
gedragen aanpak om die visie te realiseren en die zorgt voor een stabiel
investeringsklimaat dat nodig is om een duurzame energievoorziening te
realiseren.

Mei Li Vos (PvdA)

32. Mei Li Vos (PvdA) 

Koopkrachtplaatjes voor ZZP-ers: veel maatregelen raken deze grote groep
mensen. Het opstellen van koopkrachtplaatjes voor ZZP-ers is wel minder
eenvoudig dan voor uitkeringsgerechtigden en werknemers, maar modelmatig
is het wel mogelijk. Kan minister onderzoeken hoe koopkracht plaatjes
zelfstandigen kunnen worden weergegeven?

Antwoord

Momenteel wordt ambtelijk samen met het CPB bekeken of, en zo ja hoe,
hoe de koopkracht van zelfstandigen beter in beeld kan worden
gebracht. U zult hierover nader door de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid worden geïnformeerd. Omdat de zelfstandigen zo'n
heterogene groep zijn en hun inkomens sterk schommelen in de tijd, is
het lastig de koopkracht van zelfstandigen op te nemen in de
standaardkoopkrachtpresentatie.

33. Mei Li Vos (PvdA) 

Bel-me-niet-register is succes. Maar verkoop aan de deur is nog weinig
gereguleerd. Colportagewet werkt vooral achteraf, als de verkoop al is
geschied. Bel Niet Aan register kan analoog aan bel me niet register
worden opgezet. Is de minister bereid te onderzoeken of dat kan?
Consumentenbond geeft aantal nuttige suggesties.

Antwoord

Een bel-niet-aan-register klinkt sympathiek. Toch moet het aantal
klachten over colportage in perspectief geplaatst worden. In 2012 zijn
er 1200 meldingen over colportage bij ConsuWijzer binnengekomen. Tussen
de meldingen zaten naast klachten ook vragen. Over colportage komen in
vergelijking met andere verkoopmethoden als telefonische verkoop het
minste aantal meldingen binnen bij ConsuWijzer. Over telefonische
verkoop zijn er het afgelopen jaar bijvoorbeeld een kleine 20000
meldingen binnengekomen en over internetverkopen 6500. 

Naast het relatief geringe aantal klachten kleven ook een aantal
juridische en praktische haken en ogen aan een bel-niet-aan-register. Zo
is in tegenstelling tot het bel-me-niet-register een
bel-niet-aan-register lastig te handhaven. Het is voor de toezichthouder
lastig om te bewijzen dat een colporteur bij een consument is langs
geweest die zich in het bel-niet-aan-register heeft ingeschreven wanneer
de consument verder niet tot een transactie is overgegaan. 

Daarnaast staat Europese wetgeving met betrekking tot het vrij verkeer
van diensten eraan in de weg om colportage in bepaalde gevallen te
verbieden. Beperkingen aan het vrije verkeer van diensten zijn alleen
toegestaan indien de bescherming van de openbare orde, veiligheid,
gezondheid of het milieu in het geding is. In het geval van
bel-niet-aan-register is geen van deze beschermingsgevallen aan de orde.
Daarom zijn andere, minder ingrijpende, manieren beter om het ongemak
van consumenten hierover te verminderen. 

Consumenten die verkoop aan de deur niet op prijs stellen, kunnen dit
bijvoorbeeld door het plakken van een sticker op hun deur kenbaar maken.
Er zijn verschillende ‘Niet aan de deur’ en ‘Bel niet aan
stickers’ in omloop. De stickers zijn via internet of via veel
gemeenten te verkrijgen. Ook de Consumentenbond heeft naar eigen zeggen
10.000 van deze stickers verspreid. 

Ook is het zo dat de deur aan deur verkoop een gereguleerde
verkoopmethode is, waarvoor al strengere regels gelden dan de gewone
verkoop in de winkel. Die zijn opgesteld omdat bij colportage de
consument vaak thuis wordt benaderd en hij zich daardoor overvallen kan
voelen. Zo is een colporteur die aanbelt bij een consument verplicht om
na het opendoen aan die consument duidelijk te maken dat hij aan de deur
is gekomen om iets te verkopen. Verder heeft de consument een
bedenktermijn van 8 dagen, waarbinnen hij zonder opgaaf van reden de
overeenkomst kan opzeggen. In de Europese richtlijn consumentenrechten
(2011/83) wordt deze termijn verlengd naar 14 dagen. Het wetsvoorstel
ter implementatie van de richtlijn consumentenrechten wordt binnenkort
naar uw Kamer gestuurd. Wanneer de colporteur in de overeenkomst een
aantal informatieverplichtingen niet meldt, zoals het bestaan van een
bedenktermijn, is de overeenkomst nietig. Dit betekent dat de
overeenkomst niet geldig is.

Voorts stellen de regels over oneerlijke handelspraktijken (afdeling 3a
van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) eisen aan de wijze waarop verkoop
aan huis dient plaats te vinden. Zo is het ondernemers die de consument
thuis opzoeken op grond van deze wetgeving verboden het verzoek van de
consument om weg te gaan of niet meer terug te komen te negeren. Op
naleving van de regels van zowel de Colportagewet als die van oneerlijke
handelspraktijken houdt de Consumentenautoriteit toezicht. De
Consumentenautoriteit kan overtreding van deze wetgeving tot maximaal
€ 450.000 pér overtreding sanctioneren. Verder worden consumenten via
de website van ConsuWijzer goed geïnformeerd over hun rechten en
plichten in geval van verkoop door middel van colportage en kunnen
consumenten een zogenaamde “Deurwijzer” downloaden waarop handige
tips staan over verkoop aan de deur. 

Aangezien de bestaande wetgeving voldoende waarborgen biedt om
consumenten bij werving via colportage te beschermen en de
Consumentenautoriteit overtreding van de betreffende wetgeving stevig
kan beboeten, is het nemen van extra maatregelen, zoals een
bel-niet-aan-register op dit moment niet aan de orde. Zo heeft de
Consumentenautoriteit in 2011 een stevige boete opgelegd wegens
misleidende colportagepraktijken van een energiebedrijf. 

Jan Vos (PvdA)

34. Jan Vos (PvdA) 

Om 16% duurzame energie te realiseren zijn alle duurzame energiebronnen
nodig. De leden van de PvdA-fractie willen in het bijzonder een lans
breken voor windenergie op zee. Hoe voorziet de minister de ontwikkeling
van near shore windparken? Wat is de stand van zaken m.b.t. de aanleg
van een stopcontact waarop windparken op zee kunnen worden aangesloten?
Hoe gaat de minister dat realiseren? In hoeverre is gestart met de
daadwerkelijke bouw daar waar vergunningen voor projecten zijn verleend?


Antwoord

Deze oproep sluit goed aan bij mijn opmerking tijdens de behandeling van
het wetsvoorstel over de SDE+ opslag, dat ik zoek naar manieren om de
doelstelling te realiseren met minder geld.

In het overleg dat mijn collega Schultz en ik met het IPO hebben
gevoerd, hebben we afgesproken de mogelijkheden van near shore
windparken te bekijken. In het algemeen geldt dat windenergie goedkoper
is naarmate dichter bij de kust wordt gebouwd. Dat heeft onder meer te
maken met waterdiepte, vaarafstand en kabelafstand. Echter, niet elke
locatie binnen de 12 mijlszone is vermoedelijk geschikt voor een
aansluiting op het landelijk elektriciteitsnet. Er zijn ruimtelijke
voor- en nadelen, die goed in beeld gebracht moeten worden.

Het kabinet is voornemens rond de zomer te bepalen welke locaties binnen
de 12 mijlszone zich kwalificeren voor windenergie op zee en ook vanuit
efficiency overweging als eerste interessant zijn. Daarna zal dit nog
wel in de structuurvisie windenergie op zee verwerkt moeten worden. Het
kabinet verwacht dan ook niet dat de uitgifte van concessies voor 2015
kan starten.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel SDE-opslag heb ik al een brief
over wind op zee toegezegd. Daarin zal ik uitgebreider kunnen ingaan op
de gestelde vragen ten aanzien van wind op zee. In ronde 2 is subsidie
toegekend voor de Gemini windparken (in beheer bij Typhoon) en het
windpark Luchterduinen van Eneco. Voor beide projecten geldt dat nog
gestart moet worden met de bouw. Ook geldt voor beide projecten dat de
vergunningen nog niet onherroepelijk zijn. Eneco loopt hierin wel iets
voor op Typhoon. Zolang nog niet met de productie is aangevangen kan het
kabinet niet garanderen dat de projecten zullen slagen, maar heeft ook
geen reden om aan te nemen dat de projecten niet gerealiseerd worden. 

35. Jan Vos (PvdA) 

De industrie vraagt om meerjarige zekerheid bij de subsidieverlening
voor wind op zee. Deze zekerheid is noodzakelijk voor financiering en de
investeringen die de kostprijs van wind op zee omlaag kunnen brengen.
Graag een reactie van de minister. 

Antwoord

De SDE+ regeling is het instrument waarmee het kabinet duurzame energie
stimuleert en dat investeerders de gevraagde langjarige zekerheid biedt.
Daarbij geldt wel dat we de goedkoopste opties het eerst benutten. Op
dit moment ligt het kostenniveau van wind op zee nog op een te hoog
niveau om succesvol te kunnen meedingen bij het aanvragen van SDE+
middelen. Daarom heeft de sector zich tot doel gesteld om het
kostenniveau substantieel te verlagen. Het kabinet ondersteunt de sector
hierin en zet het via de topsector energie middelen in ten behoeve van
het hiervoor noodzakelijke onderzoek. Ook zal het kabinet in zijn nadere
verkenning in welke mate en op welke wijze wind op zee moet bijdragen
aan het behalen van 16% duurzame energie aandacht besteden aan de
uitwerking van de slimste wijze om windparken te financieren. Dat moet
er ook aan bijdragen om de kosten voor de belastingbetaler zo laag
mogelijk te houden.

36. Jan Vos (PvdA) 

Kan de minister inzicht geven in de verdeling van de SDE+ regeling naar
soorten duurzame energie die zullen worden gestimuleerd? 

Antwoord

Ik kan niet op voorhand een verdeling geven van de SDE+ regeling naar
soorten duurzame energie die zullen worden gestimuleerd in 2013. De SDE+
is immers technologieneutraal. Alle opties concurreren met elkaar om het
beschikbare budget. Daarom is niet op voorhand aangeven welke opties
gaan kwalificeren voor een SDE+ subsidiebeschikking.

Wel kan ik u informeren over welke duurzame energietechnologieën in
2012 een SDE+ beschikking hebben ontvangen. In totaal hebben 234
projecten een subsidiebeschikking ontvangen:

1 wind op land project

110 grote zonne-energieprojecten

1 RWZI/AWZI installatie

4 afvalverbrandingsinstallaties uitbreiding warmte

6 allesvergisting warmte projecten en 1 allesvergisting groen gas
project

54 mestcovergistingsprojecten warmte en 3 mestcovergisting groen gas
projecten

11 thermische conversie van biomassa projecten

11 ketels vaste biomassa

30 geothermie projecten

2 zonthermie projecten

37. Jan Vos (PvdA) 

Dat binnen de SDE+-regeling de goedkoopste optie voorrang krijgt is
goed, maar we weten ook dat andere technieken die nu net iets duurder
zijn de komende jaren alsnog uitgerold moeten worden. Die ondernemers
moeten zekerheid krijgen over de vraag wanneer ze dan wel aan de beurt
zijn. 

Hoe gaat de minister die zekerheid bieden? Is het doen van een
pre-beoordeling van alle aanvragen, zoals Nuon voorstelt een idee? 

Antwoord

Het kabinet heeft voor het SDE+ systeem gekozen waarmee de doelstelling
van 16% duurzame energie in 2020 op zo betaalbaar mogelijke wijze kan
worden gerealiseerd. Duurzame energietechnieken concurreren onderling
voor een laag subsidiebedrag. De meest concurrerende technieken krijgen
voorrang in het toekennen van SDE+ subsidie. Het gegeven dat duurdere
projecten (nog) niet in aanmerking zijn gekomen voor SDE+ is voor mij
een teken dat de SDE+ systematiek in zijn opzet werkt. Immers, het is
onverstandig om te vroeg grootschalig in te dure projecten te gaan
investeren. De zekerheid voor ondernemers zit hem in de continuïteit
van het SDE+ instrument. Continuïteit van het beleidsinstrumentarium is
belangrijk zodat ondernemers vooruit kunnen kijken. Daarom continueer ik
na twee succesvolle jaren de SDE+ regeling in 2013. 

De heer Vos vraagt daarnaast naar een pre-beoordeling van alle aanvragen
in de SDE+. Om zoveel mogelijk duurzame energieprojecten te laten
realiseren hebben we in de SDE+ al de volgende maatregelen genomen:

Ex ante toetsing van de aanvraag op uitvoerbaarheid en economische
haalbaarheid

Herindienen is niet toegestaan: bij verkrijgen beschikking is het
project 5 jaar lang uitgesloten van indiening

Het recht op subsidie vervalt wanneer het beoogde project niet binnen de
vereiste termijn is gerealiseerd. Voor de meeste technieken is deze
termijn vier jaar vanaf honorering.

Uitvoeringsovereenkomst met bankgarantie voor projecten met budgetbeslag
> € 400 miljoen. Ondanks genoemde maatregelen is het onmogelijk om
non-realisatie op voorhand volledig uit te sluiten. 

5. 	Om eventuele non-realisatie vroegtijdig op te sporen en de
betreffende middelen in te zetten voor vervangende projecten is een
vijfde maatregel genomen: IJkmoment één jaar na honorering. Bij
onvoldoende voortgang wordt het subsidierecht ingetrokken. 

38. Jan Vos (PvdA) 

Naast een overzicht per energiedrager is ook een overzicht over de te
beschikken bedragen per jaar nodig. Daarmee krijgen ondernemers binnen
de SDE+ systematiek maximale zekerheid over wanneer welk bedrag beschikt
wordt. Kan de minister voor een overzicht zorgen?

Antwoord

Het te beschikken bedrag kan niet voor jaren vooruit worden gegeven.
Bepaling van het verplichtingenbudget in de komende jaren hangt af van
ontwikkelingen, zoals het intrekken of slechts gedeeltelijk benutten van
beschikkingen door producenten en wijzigingen in de
energieprijsscenario's. Uiteraard worden de verplichtingenbudgetten
vastgesteld met het oog op wat nodig is om de doelstelling van 16% te
halen en continuïteit van de regeling. 

39. Jan Vos (PvdA) 

Zodra de structuurvisie wind op land is vastgesteld, kunnen weer
projecten groter dan 100 megawatt binnen de afgesproken gebieden worden
uitgevoerd met behulp van de rijkscoördinatieregeling. Belangrijk is
dan wel om goed te bekijken of de plannen voor windenergie in de
structuurvisie realistisch genoeg is om de 6000 megawatt daadwerkelijk
te halen. Kan de minister toezeggen dat hij daar zeer scherp op zal
letten? Als op termijn vervolgens blijkt dat in de structuurvisie te
weinig ruimte is om de doelstelling te realiseren dan moet de minister
de ruimte nemen om aanvullende maatregelen te nemen.

Antwoord

Op 1 februari loopt het moratorium af en kan de
rijkscoördinatieregeling voor projecten groter dan 100 megawatt weer
worden hervat. Dat is niet afhankelijk van het vaststellen van de
structuurvisie. Ik ben immers op grond van de Elektriciteitswet
verplicht de rijkscoördinatie uit te voeren voor projecten grotere dan
100 megawatt. Uiteraard let ik scherp op of de plannen van de provincies
leiden tot tenminste 6000 megawatt te realiseren windenergie. Op 22
januari heb ik overleg met het IPO over deze kwestie. Indien het tot
overeenstemming leidt, zal ik de afspraken ter informatie naar de Tweede
Kamer sturen. Ik wil voorkomen dat we er op termijn achter komen dat we
te weinig ruimte hebben gemaakt voor 6000 megawatt in de structuurvisie.
Daarom wil ik dat we meer dan 6000 megawatt aan potentiële gebieden in
de structuurvisie opnemen. We weten immers van te voeren dat er in de
praktijk delen van het potentieel zullen afvallen.

40. Jan Vos (PvdA) 

Wat is het standpunt van de minister over het aftoppen van
aardwarmteprojecten? Bij biomassaprojecten speelt een vergelijkbare
vraag, bijvoorbeeld bij de ombouw van de bio-energiecentrale in Zeeland
naar 100% biomassa. Kan de minister ingaan op het laten doorgaan van
deze projecten, zonder dat dit een te groot deel van het budget opslokt?


Antwoord

De heer Vos vraagt naar mijn standpunt wat betreft het aftoppen van
aardwarmteprojecten. 

ECN en DNV KEMA adviseren over de zogenaamde referentie-installatie voor
subsidie aanvragen. Daarmee kan 80% van de projecten een positieve
businesscase laten zien. Als gebruikelijk heb ik het advies van de
experts één-op-één overgenomen. Met de maximering van het
subsidiabele productieniveau op het niveau van de referentie-installatie
voldoen we ook aan de voorwaarde die de Europese Commissie bij de
staatssteungoedkeuring van de SDE+ nadrukkelijk heeft gesteld: dat het
ingediende project redelijkerwijs overeen dient te komen met de door ECN
en KEMA DNV geadviseerde referentie-installatie voor geothermie.

Bij biomassaprojecten is van aftoppen geen sprake. Projecten, zoals de
bestaande centrale van Delta, kunnen nu al in de SDE+ subsidie aanvragen
onder de categorie verlengde levensduur voor thermische conversie van
biomassa. In het geval van Delta speelt echter dat ze onvoldoende
mogelijkheid hebben gevonden om de restwarmte nuttig in te zetten,
waardoor een hoger basisbedrag nodig is. Voor dit soort signalen houden
ECN en DNV KEMA jaarlijks in de zomer een consultatieronde van de
basisbedragen. 

41. Jan Vos (PvdA) 

Duurzaamheid en biobrandstoffen: Wat zijn criteria de minister voor
vaste biomassa? 

Antwoord

Op dit moment zijn er alleen Europees verplichte duurzaamheidcriteria
voor vloeibare biomassa. Voor vaste biomassa zijn deze criteria er nog
niet. Samen met de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu ben ik
hier wel een groot voorstander van. Het liefst in Europees verband om
concurrentienadeel met andere landen te voorkomen. De Europese Commissie
zal in het voorjaar met een voorstel komen. 

42. Jan Vos (PvdA) 

Kan de minister aandacht schenken aan de wijze waarop de
energiebedrijven rapporteren over hun duurzaamheid?

Het is van belang dat Nederlandse bedrijven zo transparant mogelijk
rapporteren in hun maatschappelijk jaarverslag over hun MVO-prestaties,
waaronder op het gebied van duurzaamheid. Door middel van de zogenaamde
Transparantiebenchmark wordt dit jaarlijks voor de grotere bedrijven,
waaronder de energiebedrijven, in kaart gebracht. De
Transparantiebenchmark is een jaarlijks terugkerend onderzoek met als
doel de inhoud en kwaliteit in maatschappelijke verslaggeving van de
grootste Nederlandse ondernemingen in beeld te brengen en daarmee ook te
stimuleren. In de Transparantiebenchmark 2012 scoren de energiebedrijven
Alliander, Nuon, Gasunie en Essent in de top-50. Bedrijven waar de staat
in deelneemt, zoals TenneT, zijn daarnaast verplicht te voldoen aan de
internationale verslaggevingstandaard GRI (Global Reporting Initiative).

43. Jan Vos (PvdA) 

In het regeerakkoord is overeengekomen de stimulering van decentrale
energieopwekking verder mogelijk te maken. Wanneer komt de minister met
een voorstel, met zoveel mogelijk ruimte voor bewonersinitiatieven?

Antwoord

Het streven is erop gericht het verlaagde tarief in de eerste schijf van
de energiebelasting te laten ingaan per 1 januari 2014. De afbakening
van nabijheid en de hoogte van het verlaagde tarief worden momenteel in
samenspraak met Financiën uitgewerkt, hierbij zullen de voordelen en de
extra kosten van kleinschalige decentrale energie worden afgewogen. De
Tweede Kamer zal aan het eind van het eerste kwartaal 2013 geïnformeerd
worden over de uitwerking van het verlaagde tarief.

44. Jan Vos (PvdA) 

Wat is de stand van zaken rond de toezegging van staatssecretaris van
Infrastructuur en Milieu: ’De regering zal onder de
verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken een aanpak
voor energiebesparing vorm geven, aansluitend bij de Europese richtlijn
energie-efficiëntie.”?

Antwoord 

Op 14 november 2012 heeft de Europese commissie de richtlijn voor
energie-efficiënte (2012/27/EU) gepubliceerd. Kern hiervan is een
Nederlandse beleidsopgave van 1,5% energie-efficiëntie per jaar in de
periode 2014-2020. Ik verwacht de Tweede Kamer over de invulling hiervan
hoofdlijnen binnen drie maanden te kunnen informeren.

45. Jan Vos (PvdA) 

In de begroting is niets opgenomen over energiebesparing. Wat is de
stand van zaken? 

Antwoord

In het regeerakkoord is opgenomen dat energiebesparing prioriteit
krijgt. In alle scenario’s op weg naar een CO2-arme economie blijkt
dat energie-efficiëntie een grote bijdrage kan leveren aan het
tegengaan van klimaatverandering. Efficiënt energiegebruik verbetert
ook de concurrentiekracht van het Nederlands bedrijfsleven en de
koopkracht van de consument. Op 14 november 2012 heeft de Europese
commissie de richtlijn voor energie-efficiënte (2012/27/EU)
gepubliceerd. Kern hiervan is een Nederlandse beleidsopgave van 1,5%
energie-efficiëntie per jaar in de periode 2014-2020 Ik verwacht de
Tweede Kamer over de invulling hiervan hoofdlijnen binnen drie maanden
kunnen te informeren.

46. Jan Vos (PvdA) 

De regering in België beslist volgende week over de heropstart van de
centrales in Doel en Tihange. De leden van de PvdA-fractie maken zich
zorgen omdat uit onderzoeken zou zijn gebleken dat een deel van de
documentatie over de bouw van de reactorvaten ontbreekt. Er is geen
onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de centrale nu weer veilig
is. Is de minister op de hoogte hiervan? Graag een reactie van de
minister. 

Antwoord

Allereerst wil ik benadrukken dat nucleaire veiligheid primair een
nationale verantwoordelijkheid is. 

In België ligt deze verantwoordelijkheid bij de minister van
Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, mevrouw Joëlle Milquet. Zij wordt
daarbij geadviseerd door het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle
(FANC). Het FANC is de Belgische onafhankelijke autoriteit op het gebied
van nucleaire veiligheid. De minister heeft mij verzekerd dat de
kerncentrales alleen mogen opstarten wanneer het zeker is dat dit veilig
kan en het FANC hiervoor een positief advies heeft afgegeven. Om deze
beslissing te kunnen maken, heeft het FANC aan de eigenaar van de
kerncentrales gevraagd met behulp van een veiligheidsanalyse aan te
tonen wat de gevolgen van de gevonden afwijkingen zijn voor de
veiligheid van de kernreactoren. Voor de beoordeling van deze
veiligheidsanalyse heeft het FANC extra gebruik gemaakt van een groep
internationale experts en een groep van Belgische professoren. Op basis
van de beoordelingen van deze veiligheidsanalyse heeft het FANC op 15
januari 2013 bekend gemaakt dat het geen aanwijzingen heeft om de
centrales definitief te sluiten. Echter om een besluit te nemen om de
centrales opnieuw te laten op starten, acht het FANC het noodzakelijk
dat zij extra informatie krijgt. Pas op het moment dat het FANC over
alle gegevens beschikt, zal het kunnen adviseren of de kerncentrales
mogen opstarten. De Kernfysische Dienst stelt zich voortdurend op de
hoogte van de situatie rond de kerncentrales en de bevindingen en acties
van het FANC. Ik zal de situatie nauwlettend blijven volgen en, als
daartoe aanleiding is, u aanvullende informatie verstrekken.

47. Jan Vos (PvdA) 

T.a.v. de kerncentrales in Doel en Tihange: Het zou goed zijn wanneer de
burgemeester van Maastricht als voorzitter van de veiligheidsregio met
een rampenplan komt. Kan de minister hier aandacht aan besteden en in
overlegtreden met de Belgische regering inzake de veiligheid van de
centrales. 

Antwoord

In een brief van 23 augustus 2012 (Tweede Kamer, vergaderjaar
2011–2012, Aanhangsel 3291) heeft mijn voorganger aangegeven dat er in
Zuid-Limburg niet speciaal maatregelen voorbereid hoeven te worden.
Daarbij is overwogen dat de veiligheidsregio wel voorbereid is op het
nemen van de maatregel schuilen omdat deze is voorbereid in verband met
andere ramptypen. 

Daarbij is ook aangegeven dat, wanneer de regio aangeeft rond Tihange
toch een maatregelzone van 40 km voor schuilen te willen, ik bereid ben
deze, overigens voor een klein deel van Limburg, vast te stellen. De
regio heeft niet aangegeven uitbreiding van de maatregelzone voor
schuilen te willen hebben. In het najaar is overleg gevoerd met de
Belgische Minister van Binnenlandse Zaken en met FANC (Federaal
Agentschap Nucleaire Controle) over de wederzijdse
informatie-uitwisseling over de veiligheid van de centrales. Daarbij is
afgesproken om elkaar in vroeg stadium te informeren wanneer er zaken
spelen. Daarnaast is er in het najaar van 2012 iemand uit
Veiligheidsregio Zuid-Limburg als waarnemer meegedaan bij oefening in
Tihange.

48. Jan Vos (PvdA) 

Thorium als grondstof voor nucleaire installaties: Is de minister bereid
om met de Noren in overleg te treden over de voor- en nadelen van een
Thorium proefproject. 

Antwoord

Er wordt reeds onderzoek gedaan naar reactoren die Thorium gebruiken als
brandstof. In Nederland wordt onderzoek gedaan door zowel de TU Delft
als door NRG in Petten. 

Thorium als splijtstof heeft een aantal voordelen ten opzichte van
Uranium. Er wordt minder afval geproduceerd. Daarnaast is dit afval
minder lang levend. Ook is Thorium minder proliferatiegevoelig en zijn
veiligheidsmarges van een kerncentrale te vergroten bij inzet van
Thorium. Het nadeel van Thorium is dat het weinig toepassingen kent en
er relatief weinig ervaring is met Thorium als brandstof. Daarnaast is
de afwezigheid van de infrastructuur voor het op grote schaal produceren
van Thorium als brandstof ook een nadeel. Daarom zie ik op de korte
termijn weinig praktische mogelijkheden om Thorium in te zetten voor
energieproductie.

49. Jan Vos (PvdA) 

Aanleg van een krachtkabel tussen Nederland en IJsland: Kan de minister
onderzoeken in hoeverre het mogelijk om duurzame geothermische energie
te importeren uit IJsland? Kunnen we aangaande deze kabel samenwerken
met het Verenigd Koninkrijk? Is een vulkanische krachtkabel een manier
om de Nederlandse base-load te verduurzamen? 

Antwoord

TenneT heeft onderzoek verricht naar de aanleg van een
elektriciteitskabel tussen IJsland en Nederland waarmee elektriciteit
uit geothermie- en waterkrachtcentrales in IJsland geïmporteerd kan
worden. De aanleg van zo'n kabel vergt een grote voorinvestering.
Daarnaast zal IJsland moeten investeren in nieuwe capaciteit voor
elektriciteitsproductie. Die extra productie viel buiten het onderzoek
van TenneT. Ook zijn er technische uitdagingen: een kabel tussen IJsland
en Nederland zou de langste kabel ter wereld zijn. Voor IJsland zijn er
naast Nederland ook andere opties voor aanlanding van de kabel, die
dichterbij liggen. Denk aan het Verenigd Koninkrijk en Noorwegen. Naar
aanleiding van het onderzoek door TenneT hebben gesprekken
plaatsgevonden tussen TenneT, de Rijksoverheid en het verantwoordelijke
IJslandse energiebedrijf. Dit heeft vooralsnog niet geleid tot een
concreet investeringsvoorstel dat aan het ministerie van Financiën als
aandeelhouder van TenneT is voorgelegd. Wel staat het kabinet open voor
maatschappelijk kostenefficiënte mogelijkheden om in onze (duurzame)
energievoorziening te voorzien, als daar een fysieke verbinding met een
ander land onderdeel van uit zou maken dan is dit in beginsel mogelijk.
In dit kader wordt binnen een samenwerkingsverband met de
Noordzeelanden bekeken op welke wijze een (kosten-) efficiënt en
effectieve integratie van netwerk en windparkaansluitingen kan bijdragen
aan een betere leveringszekerheid, efficiënte prijsvorming (markt) en
optimale inpassing duurzame energie. Een mogelijke investering in een
kabel tussen Nederland en Denemarken (de Cobrakabel) maakt hier
onderdeel van uit. 

50. Jan Vos (PvdA) 

Naar aanleiding van de situatie met de energie intensieve industrie: Is
er inderdaad sprake van een ongelijk speelveld op de Europese
Energiemarkt en zo ja, is daar iets aan te doen?

Antwoord

Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de
beantwoording van soortgelijke vragen die zijn gesteld door de fracties
van VVD, SP, PVV en CDA. Daarnaast wijst het kabinet in dit verband op
de recente mededeling van de Europese Commissie over de interne
energiemarkt. Een open, geïntegreerde en goed functionerende Europese
energiemarkt is de belangrijkste voorwaarde om een gelijk speelveld te
creëren voor bedrijven die in de verschillende lidstaten actief zijn. 

51. Jan Vos (PvdA)

Kan de minister een reactie geven op de kritiek van enkele economen in
het FD-artikel dat het Topsectorenbeleid en dan met name ten aanzien van
de kritiek dat vooral gevestigde partijen geld herverdelen terwijl we
weten dat innovatie tot stand wordt gebracht door nieuwe spelers, vaak
het MKB. 

Antwoord

Het is een misverstand is dat Topsectorenbeleid een vorm van “picking
winners” is, waarbij de overheid kiest. Dat is niet het geval. De
rationale om een beleidsaanpak voor de topsectoren te ontwikkelen, is
dat gezamenlijke agendavorming en uitvoering via publiek – private
samenwerking bijdraagt aan concurrentiekracht en maatschappelijke
uitdagingen. Het gaat hierbij om een breed scala aan
vestigingsklimaatcondities (zoals innovatie, menselijk kapitaal,
regeldruk, financiering en internationaal ondernemen). De overheid
faciliteert door partijen bij elkaar te brengen. Deze gezamenlijke
agendavorming vindt overigens ook in andere sectoren plaats zoals de
bouw. 

De negen topsectoren hebben met elkaar gemeen dat ze kennisintensief
zijn en werken in een internationaal complexe en concurrerende omgeving.
Vaak is er ook sprake van sectorspecifieke regelgeving en kunnen de
sectoren een bijdrage leveren aan de oplossing van maatschappelijke
vraagstukken (zoals klimaat, energie en voeding). Binnen de topsectoren
bepaalt niet de overheid, maar de sector zelf de prioriteiten. In
aanmerking genomen dat de topsectoren meer dan 95% van de private R&D
beslaan, is van “keuze” van de overheid nauwelijks sprake.

Het kabinet deelt de opvatting dat in beginsel generieke instrumenten
doelmatiger zijn dan specifieke instrumenten. Sinds het aantreden van
het kabinet Rutte I is dan ook de koers ingezet om de specifieke
subsidies aan het bedrijfsleven af te bouwen ten gunste van generieke
fiscale ondersteuning voor innovatie (RDA, WBSO) en krediet- en
garantieregelingen (o.a. BMKB, Innovatiefonds MKB+). Van deze generieke
regelingen profiteren vooral nieuwkomers (starters) en MKB uit alle
sectoren: 97% van de circa 20.000 gebruikers van de WBSO komt uit het
MKB, goed voor ruim 70% van het budget. Ter illustratie: uit
CBS-gegevens volgt dat het aandeel van het MKB in de totale private
R&D-uitgaven in Nederland ca. 36% is (2010). Met andere woorden, het
aandeel MKB in de WBSO is twee keer hoger dan het MKB-aandeel in de
private R&D-uitgaven.

Binnen de topsectoren worden vooral bestaande kennismiddelen thematisch
gericht op de prioriteiten die de partijen in het veld zelf hebben
aangemerkt. Ook krediet- en garantieregelingen zijn met name goed voor
uitdagers en MKB-ers. Een voorbeeld is het nieuwe Fund of Funds
(onderdeel van het Innovatiefonds MKB+, budget € 150 miljoen) dat
investeert in participatiefondsen gericht op jonge, innovatieve
uitdagers die onvoldoende track record of onderpand hebben voor
volledige financiering via de markt. 

De topsectoren zijn georganiseerd volgens de thema’s die het meest
samenbindend zijn voor bepaalde groepen bedrijven. Dit laat onverlet dat
er op cross-over gebieden juist intensieve samenwerking bestaat.
Voorbeelden van doorsnijdende thema’s van alle topsectoren zijn de
biobased economy, ICT en nanotechnologie. Andere voorbeelden van
thema’s op het snijvlak van topsectoren zijn bijvoorbeeld medische
apparatuur (Life Sciences & Health en High Tech Systemen en Materialen),
Deltatechnologie (Water, High Tech Systemen en Materialen en ook bouw)
en maat

schappelijke veiligheid (High Tech Systemen en Materialen en Logistiek).

 

52. Jan Vos (PvdA) 

Het beleid heeft wat de PvdA betreft tevens nog onvoldoende focus. De
PvdA vindt in dit kader vergroening en verduurzaming van groot belang.
Zij wil daarom meer focus op de totstandbrenging van een biobased
economy. 

Antwoord

De biobased economy is een dwarsdoorsnijdend thema van de topsectoren.
Gelet op de nauwe samenhang met het “TKI BioBased Economy”, is de
“Hoofdlijnennotitie Biobased Economy” op 2 april jl. aan de Kamer
gezonden als onderdeel van de brief “Bedrijvenbeleid in Uitvoering”
inzake de topsectoren. Om op een kosteneffectieve manier met een
biobased economy een bijdrage te leveren aan duurzame groei, zou
optimale waardecreatie voorop moeten staan. De TKI Biobased Economy
schetst de noodzakelijke inspanningen voor de hele keten: van duurzame
biomassavoorziening naar biobased toepassingen. Gericht op het
optimaliseren van de bioketen, waarbij het biotisch materiaal zo lang
mogelijk in verschillende toepassingsvormen in de productieketen
behouden blijft, door hergebruik, het opsplitsen in verschillende
fracties en door reststromen voor energietoepassingen te benutten. Het
is hiervoor noodzakelijk nieuwe technologieën, zoals bioraffinage,
vergassing, pyrolyse en torrefactie, verder te ontwikkelen en op te
schalen.

53. Jan Vos (PvdA) 

Kunnen de gelden voor onderzoek en innovatie eerder dan 2017/2018
beschikbaar zijn? Kan een deel van het budget van de topsectoren – als
dit niet wordt besteed- ingezet worden ten behoeve van intensivering van
onderwijs en onderzoek?

Antwoord

De komende maanden is mijn ministerie samen met het ministerie van OCW
en de andere betrokken departementen hard aan het werk om de financiële
kaders voor onderzoek en innovatie uit te werken. Niet alleen wat
betreft intensiveringen, maar ook met betrekking tot de te verrekenen
kortingen voor de reguliere budgetten voor topsectoren, waarvan € 52
miljoen bij EZ zal moeten worden gerealiseerd. Uw Kamer zal hierover zo
spoedig als mogelijk worden geïnformeerd, maar het kabinet kan hier nu
nog niet op vooruitlopen. Overigens blijkt dat de TKI-toeslag voor een
aanzienlijk deel zal neerslaan bij universiteiten. Ook de cofinanciering
van Europese programma’s voor onderzoek en innovatie komt deels
terecht bij universiteiten.

54. Jan Vos (PvdA) 

De PvdA wil consumenten en bedrijven helpen om bewuster te kiezen. Door
bedrijven meer greep te geven op hun toeleveranciers en door
productieketens transparanter te maken. Sommige zaken moeten we
internationaal regelen, veel kan al nationaal. De Kamer stemde in 2009
in met een voorstel van de PvdA voor verplichte, volledige transparantie
van

productieketens in 2020. Dat besluit moet het kabinet uitvoeren. De
Europese Commissie moet met een voorstel komen om transparantie van
financiële stromen tussen grondstof delvende bedrijven en
productielanden te waarborgen. Graag een reactie van de minister. Is de
minister bereid subsidies afhankelijk te maken van de naleving van
OESO-richtlijnen?

Antwoord

Aan het voor openbaring ter beschikking houden van alle mogelijk
relevante informatie over productieketens kleven in ieder geval twee
grote bezwaren. Ten eerste leidt een dergelijke maatregel tot enorme
administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Onderzoek in 2009 heeft
dat ook uitgewezen. In de tweede plaats betreft het vaak
concurrentiegevoelige informatie. 

In het genoemde geval van financiële stromen tussen de
delfstoffenindustrie en de overheden van grondstofrijke landen, kan de
gevraagde informatie mogelijk zodanig worden begrensd dat de
administratieve lasten die hiermee gepaard gaan opwegen tegen het
gewenste resultaat, in dit geval de bestrijding van corruptie. Nederland
werkt samen met de Europese Commissie, het Europees Parlement en de
andere lidstaten aan een, wat dit betreft, gebalanceerde maatregel. Voor
Nederland heeft de minister van Veiligheid en Justitie hiervoor het
voortouw. 

De OESO- Richtlijnen worden bij het handelsbevorderend instrumentarium
van de overheid consequent als inspanningsverplichting voorgeschreven
bij het ontvangen van een subsidie.

Mulder (CDA)

55. Mulder (CDA) 

Op welke manier wil het kabinet de inwoners betrekken bij de
energietransitie en de kansen die dit biedt? Op welke manier zijn
inwoners aan zet en op welke manier worden zij door de overheid
gefaciliteerd? Op welke manier worden inwoners betrokken bij de kansen
die duurzame energie biedt?

Antwoord

In de toekomst zal er een combinatie zijn van lokale en centrale
energieopwekking, het is echter niet te zeggen hoe de onderlinge
verhouding zal zijn. Zowel bij lokale als bij centrale energie worden
inwoners betrokken.

Bij lokale opwekking van energie zijn inwoners vaak zelf
initiatiefnemer. Het kabinet steunt deze initiatieven doordat de
energieconsument over het verbruik van thuis opgewekte energie
(‘achter de meter’) geen energiebelasting hoeft te betalen. Met de
in het regeerakkoord aangekondigde verlaagd tarief in de eerste schijf
van de energiebelasting op elektriciteit zal ook de door een coöperatie
van kleinverbruikers in de nabijheid van die kleinverbruikers opgewekte
elektriciteit (‘voor de meter’) worden gestimuleerd. Het gaat dan
bijvoorbeeld om burgers die participeren in een coöperatie die
zonnepanelen op het dak van een ander (bijvoorbeeld een school)
aanbrengt. Deze burgers kunnen gebruik maken van een verlaagd tarief
voor de stroom die zij afnemen van de zonnepanelen van hun eigen
coöperatie (een feitelijke fysieke afname van de stroom is hierbij niet
noodzakelijk). De door de coöperatie op het net gezette elektriciteit
wordt door de energiebedrijven doorgeleverd aan de kleinverbruiker.

Bij meer centrale opwekking van energie wordt in de eerste plaats, als
sprake is van projecten onder de rijkscoördinatieregeling, de omgeving
in een zo vroeg mogelijke fase van het project betrokken bij het
project. Hierbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de
bevindingen van de Commissie Elverding.

Ook zijn initiatiefnemers bij wind op land in toenemende mate bereid om
binnen hun projecten ruimte te bieden voor financiële participatie. Dit
biedt bewoners de mogelijkheid om te profiteren van duurzame energie in
hun omgeving. Bovendien zijn initiatiefnemers vaak ook bereid om uit de
opbrengsten bij te dragen aan gemeenschappelijke voorzieningen die alle
omwonenden ten goede komen, zoals een dorpshuis of bibliotheek.

Tot slot werken Rijk en gemeente in toenemende mate samen aan het lokale
draagvlak voor windenergie. Een goed voorbeeld hiervan is windenergie in
de gemeente Hollandse Kroon. De gemeente heeft in overleg met de
inwoners en initiatiefnemers een gemeentelijke structuurvisie gemaakt
waarbij het Rijk met kennis en middelen ter beschikking heeft gesteld.
Zo heeft het Rijk bijgedragen aan de planvorming, de plannen voor
herstructurering van oude molens en aan het organiseren van ludieke
bijeenkomsten met burgers en ondernemers die een grote opkomst kenden en
veel enthousiaste reacties hebben opgeleverd.

56. Mulder (CDA) 

Hoe wil het kabinet lokale initiatieven faciliteren en welke
mogelijkheden biedt de wetgevingsagenda STROOM daarvoor? Onze concrete
vraag aan de minister is of hij bereid is de wetgevingsagenda samen met
het ministerie van Infrastructuur en Milieu uit te werken?

Antwoord

De energieconsument hoeft over het verbruik van thuis opgewekte energie
(‘achter de meter’) geen energiebelasting te betalen. Met de in het
regeerakkoord aangekondigde verlaagd tarief in de eerste schijf van de
energiebelasting op elektriciteit zal ook de door een coöperatie van
kleinverbruikers in de nabijheid van die kleinverbruikers opgewekte
elektriciteit (‘voor de meter’) worden gestimuleerd. Het gaat dan
bijvoorbeeld om burgers die participeren in een coöperatie die
zonnepanelen op het dak van een ander (bijvoorbeeld een school)
aanbrengt. Deze burgers kunnen gebruik maken van een verlaagd tarief
voor de stroom die zij afnemen van de zonnepanelen van hun eigen
coöperatie (een feitelijke fysieke afname van de stroom is hierbij niet
noodzakelijk). De door de coöperatie op het net gezette elektriciteit
wordt door de energiebedrijven doorgeleverd aan de kleinverbruiker.

In het kader van de wetgevingsagenda STROOM wordt een experimenten-AMvB
voorbereid. Bij de behandeling van het wetsvoorstel ter implementatie
van derde energiepakket is hiervoor een wettelijke voorziening
getroffen. Doel van de experimenten AMvB is het bevorderen van
opwekking, transport en levering van decentraal opgewekte duurzame
energie. Binnen de grenzen van de Europese regels kunnen deze
afwijkingen in beginsel alle bepalingen van de Elektriciteitswet 1998 en
van de Gaswet betreffen. Over de inhoud en vormgeving van deze AMvB
vindt op dit moment nog overleg plaats met alle betrokken partijen. De
planning is er op gericht dat de experimenten-AMvB eind 2013 in werking
treedt zodat de eerste experimenten in 2014 kunnen starten. 

57. Mulder (CDA)

In 1951 werd de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal opgericht, de
voorloper van de EU. Wordt het niet tijd voor een nieuwe Europese
Gemeenschap voor Hernieuwbare Energie en Grondstoffen? Moet deze
voorhoede niet veel meer het tempo bepalen in Europa, in plaats van
landen als Polen? Is de minister bereid dit idee te verkennen en
hierover gesprekken aan te gaan met zijn collega's in Denemarken,
Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en België? 

Antwoord

Helemaal eens met het pleidooi van mevrouw Mulder dat lidstaten
subsidiesystemen voor duurzame energie beter op elkaar af moeten
stemmen. Een efficiënte inzet van publieke middelen is immers voor alle
lidstaten van belang. In dat opzicht is het goed te constateren dat de
systematiek van de SDE+ heeft geleid tot een neerwaartse druk op de
benodigde subsidie. Dit in tegenstelling tot veel andere subsidieregimes
in Europa waar vaak met steeds hogere subsidies is geprobeerd om
investeerders te lokken. Europese lidstaten hebben de Commissie gevraagd
met richtsnoeren voor subsidiesystemen te komen en om het uitwisselen
van beste praktijken te bevorderen, zodat lidstaten van elkaars
ervaringen kunnen leren. De Commissie heeft toegezegd hier voor de zomer
mee te komen. Met mijn Duitse collega’s Rösler en Altmaier ga ik eind
januari al in gesprek om de samenwerking op energie terrein verder te
versterken. Juist Duitsland is een interessante partner omdat de markt
en (geografische) omstandigheden vergelijkbaar zijn met die van
Nederland. Dit kan op termijn voordelen opleveren voor de consumenten en
leiden tot nieuwe impulsen voor de ontwikkeling van hernieuwbare
energie.

58. Mulder (CDA) 

SER Energieakkoord: bieden financiële kaders regeerakkoord niet te
weinig ruimte voor creatieve ideeën? Wat vindt de minister van een
revolverend energiefonds voor energiebesparing? Kan dat een plek krijgen
in het energieakkoord? Of kan dat niet vanwege de financiële kaders van
het regeerakkoord?

Antwoord

Ik heb de SER voor de komende 4 jaar de financiële randvoorwaarden van
het kabinet meegegeven en inhoudelijke richtingen als groene groei uit
het regeerakkoord. Tegelijk heb ik 12 december bij de SER, samen met
collega’s van Infrastructuur en Milieu en voor Wonen en Rijksdienst,
vooral ook ruimte gegeven voor nieuwe benaderingen en verschuivingen
binnen de financiële randvoorwaarden. Vast en zeker zal daarbij aan de
onderhandelingstafel 1, gebouwde omgeving, over een revolverend fonds
energiebesparing worden gesproken. Het lijkt me een goede zaak als de
SER financiële deskundigen goed betrekt bij die discussie.

59. Mulder (CDA) 

Waarom is er een maximum aan vermogen in de regeling opgenomen?

Antwoord

Mevrouw Mulder vraagt waarom een maximum aan vermogen in de SDE+
regeling 2013 is opgenomen voor geothermie. ECN en DNV KEMA adviseren
over de zogenaamde referentie-installatie voor subsidie aanvragen.
Daarmee kan 80% van de projecten een positieve businesscase laten zien.
Als gebruikelijk heb ik het advies van de experts één-op-één
overgenomen. Met de maximering van het subsidiabele productieniveau op
het niveau van de referentie-installatie voldoen we ook aan de
voorwaarde die de Europese Commissie bij de staatssteungoedkeuring van
de SDE+ nadrukkelijk heeft gesteld: dat het ingediende project
redelijkerwijs overeen dient te komen met de door ECN en KEMA DNV
geadviseerde referentie-installatie voor geothermie.

60. Mulder (CDA) 

Waarom is het amendement Schaart/Verburg na de veiling mobiel internet
nog niet geïmplementeerd? Kunt u dat doen voor eind januari?

Antwoord

Het amendement Schaart maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel tot
wijziging van de Telecommunicatiewet in verband met de implementatie van
de Nota Frequentiebeleid.  Dit wetsvoorstel strekt
tot flexibilisering van het gehele frequentiebeleid en ziet vooral op
het vereenvoudigen van bestemmings- en verdelingsprocedures (zoals
veilingen) voor frequentieruimte. Het amendement Schaart is geen
onderdeel van de implementatie van de Nota Frequentiebeleid, maar
ziet op de wijze van het bepalen van de vergoeding voor het medegebruik
op antenne-opstelpunten voor de uitzending van omroepprogramma's. Deze
vergoeding moet op grond van het amendement voortaan gebaseerd zijn op
de daadwerkelijk gebruikte capaciteit voor het medegebruik op het
betreffende opstelpunt. Zoals ik in het Algemeen Overleg Telecom op 7
november jl. heb toegezegd, zal ik dit wetsvoorstel in zijn geheel in
werking laten treden zodra de veiling van frequenties voor mobiele
telecommunicatie volledig is afgerond. Dat zal het geval zijn zodra de
belangrijkste besluiten met betrekking tot deze veiling onherroepelijk
zijn geworden, naar verwachting uiterlijk eind februari. Het
wetsvoorstel zal dan nog voor de zomer in werking kunnen treden. 

Verhoeven (D66)

61. Verhoeven (D66) 

Voorstellen van D66 voor aanscherping van het Topsectorenbeleid:

D66 wil meer geld voor fundamenteel onderzoek. Het geld uit het
regeerakkoord is een eerste goede stap.

De fiscaliteit moet meer op het MKB gericht worden. Dus meer WBSO en
vaker loonaftrek i.p.v. winstaftrek. 

Ook willen wij de innovatiebox grondig geëvalueerd zien. D66 denkt dat
dit geld beter kan worden ingezet in een garantieregeling die privaat
kapitaal voor doorgroei en innovatie beschikbaar maakt.

De samenwerking tussen de topsectoren moet beter. Binnen elke topsector
is veel kruisbestuiving maar ertussen niet. Het Rathenau instituut
waarschuwt voor alle nieuwe organisaties (TKI’s) die ontstaan en
allemaal het wiel gaan uitvinden wat leidt tot versnippering. Het
ministerie moet hier een coördinerende rol vervullen. En voorkomen dat
voorstellen door zowel NWO als de TKI’s beoordeeld worden.

Graag een reactie van de minister op deze voorstellen.

Antwoord

Het is goed te zien dat de heer Verhoeven de intensivering van het
kabinet van het fundamenteel onderzoek steunt. 

De WBSO richt zich op R&D-loonkosten en de RDA op de overige R&D-kosten
en –investeringen. De Innovatiebox heeft betrekking op uit innovaties
voortkomende winst. Deze generieke instrumenten staan open voor alle
innoverende bedrijven in Nederland, van zelfstandigen tot midden- en
kleinbedrijf (MKB) tot multinational, van starter tot familiebedrijf.
Het maakt bij deze instrumenten niet uit hoe groot de onderneming is of
uit welke bedrijfssector de onderneming komt. Het MKB maakt absoluut en
relatief goed gebruik van de WBSO: 97% van de circa 20.000 gebruikers
komt uit het MKB, goed voor ruim 70% van het budget. Ter illustratie:
uit CBS-gegevens volgt dat het aandeel van het MKB in de totale private
R&D-uitgaven in Nederland ca. 36% is (2010). Met andere woorden, het
aandeel MKB in het WBSO-budget is twee keer hoger dan het MKB-aandeel
in de private R&D-uitgaven. Over het gebruik van de RDA door het
MKB is reeds een uitgebreide dialoog met uw Kamer gevoerd. Dit vooral
ook omdat jonge innovatie starters soms nog geen fiscale winst maken.
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld betekent dit ook dat het netto
voordeel van de WBSO groter is omdat er geen Vennootschapsbelasting
(VPB) wordt betaald. 

Er is toen aangegeven dat de RDA naar verwachting goed toegankelijk is
voor het MKB, maar dat de vinger nauw aan de pols zal worden gehouden.
Daartoe zal het gebruik van de RDA worden gemonitord. De RDA loopt op
dit moment goed. Sinds de start van de regeling op 1 mei jl. heeft
Agentschap NL al bijna 23.000 RDA-aanvragen ontvangen. In 2014 wordt er
in totaal € 93 mln. bezuinigd op het fiscaal innovatiepakket. Dit
bedrag loopt op naar structureel € 160 mln. vanaf 2015. Ten aanzien
van de fiscale innovatieregelingen is nog niet bekend hoe de ombuigingen
precies zullen worden ingevuld. Dat geldt dus ook voor de verdeling van
budgetten over de WBSO, de RDA en Innovatiebox. In 2013 zal hiervoor in
aanloop naar Belastingplan 2014 een integrale afweging worden gemaakt.
De evaluatie van de innovatiebox in 2013, ervaringen met de RDA in 2012
en 2013, de evaluatie van de WBSO en signalen vanuit het bedrijfsleven
zullen mede richting geven aan de ombuigingen 

De evaluatie van de Innovatiebox, een gezichtsbepalende factor voor
het vestigingsklimaat,  zal binnenkort starten. Er wordt naar
gestreefd dat de evaluatie voor de zomer van 2013 beschikbaar komt.
Dit zal gebeuren op vergelijkbare wijze waarop andere evaluaties van
belastinguitgaven de afgelopen jaren geschiedden. De centrale vraag
daarbij is of de doelstelling van de regeling op doelmatige en
effectieve wijze wordt bereikt. Ik deel uw voorkeur dat de evaluatie
van dit instrument door een onafhankelijk bureau wordt uitgevoerd. Op
de uitkomsten van deze evaluatie wil ik niet vooruitlopen. Zoals te doen
gebruikelijk zal het evaluatierapport naar de Tweede Kamer worden
verzonden, inclusief een bijbehorend kabinetstandpunt over de conclusies
en eventuele beleidsaanbevelingen uit de evaluatie. 

De heer Verhoeven vraagt terecht aandacht voor cross-overs tussen
sectoren vanwege de groei kansen die dat biedt. Dat krijgt in de
topsectoren ruime aandacht. Er zijn verschillende sectordoorsnijdende
TKI’s, zoals Biobased Economy en ICT. Ook daarbuiten wordt flink
samengewerkt, zoals bijvoorbeeld tussen High Tech Systemen & Materialen
en Life Science & Health op gebied van medische technologie. Het
ministerie van Economische Zaken zal de komende jaren verder stimuleren
dat de topsectoren de dwarsverbanden voortvarend op pakt.

De heer Verhoeven stelt dat het Rathenau Instituut waarschuwt voor
allerlei nieuwe organisaties die allemaal het wiel uitvinden. Op de
eerste plaats wordt juist met de TKI’s een bundeling van allerlei
initiatieven van de afgelopen 15 jaar tot stand gebracht. Geen
versnippering, maar “ontsnippering” dus. Daarbij vindt men niet
steeds het wiel opnieuw uit, er wordt wel degelijk van elkaar geleerd en
ervaringen uit het verleden meegenomen. Die ervaring zit namelijk veel
in mensen, en binnen de TKI’s zijn zeer veel ervaren mensen uit eerder
PPS-en actief. Maar het Rathenau Instituut stelt terecht dat dit nog
systematischer kan, en het ministerie van Economische Zaken is van plan
dit met alle betrokken partijen op te gaan pakken. Daarbij wordt ook
voortgebouwd op twee recente activiteiten van Economische Zaken,
namelijk de Expertwerkgroep Effectmeting en de website
www.volginnovatie.nl.

NWO en de TKI’s gaan geen zaken dubbel doen. Binnen TKI's vindt de
agendering en programmering plaats, toetsing van voorstellen op
wetenschappelijke kwaliteit gebeurt doorgaans door NWO. NWO werkt juist
samen met de TKI’s en treedt daarbij veelal voor het TKI op als degene
die voorstellen op wetenschappelijke kwaliteit beoordeelt. In het
wetgevingsoverleg ondernemen is aan mevrouw Lucas (VVD) toegezegd dat de
Tweede Kamer in het voorjaar een brief ontvangt over toegepast
onderzoek en daarin o.a. de relatie tussen publieke en private
kennisinstellingen; en daarmee ook op het punt van de heer
Verhoeven  over al dan niet gedwongen winkelnering.

62. Verhoeven (D66) 

D66 vreest versnippering door Innovatie en Handel over twee ministeries
te verdelen: Hoe gaan de ministers van Economische Zaken en van
Buitenlandse Handel dit voorkomen? De onenigheid over het fonds van €
750 miljoen voor het MKB in ontwikkelingslanden is een teken aan de wand

Antwoord

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is
primair verantwoordelijk voor de economische missies. In het belang van
de Nederlandse economie, de handel en het bedrijfsleven, hebben de
minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en ik
heldere afspraken gemaakt over de taakverdeling en samenwerking. Dit
gaat in de praktijk goed. 

Zoals u weet is de minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking daarnaast momenteel hard aan de slag met de
uitwerking van het Revolverend Fonds gericht op het verbinden van de
Nederlandse expertise en belangen met die van ontwikkelingslanden en
opkomende markten. Ook daarover spreekt het kabinet met één mond en
wordt nauw samengewerkt met de vertegenwoordigers van de topsectoren.

63. Verhoeven (D66) 

Van groot belang zijn de handelsmissies.

- Wat is de rol en betrokkenheid van EZ?

- Wie bepaalt waar het heen gaat, welke bedrijven meegaan en wat het
programma is? 

- Wie bepaalt de doelstelling? 

- Wanneer is de missie geslaagd?

- Om te zorgen dat missies geen bedrijfsuitjes van belastinggeld worden
waarbij wel handen geschud worden maar geen contracten getekend worden,
wil D66 dat de ministers van EZ en Handel samen met exporttargets komen.
Door vooraf te benoemen hoeveel opdrachten de missie moet opleveren. En
dit achteraf te evalueren. Zo zien we of het kabinet haar exportambities
en een grotere rol voor het MKB ook waarmaakt. Is het kabinet hiertoe
bereid?

Antwoord

In het belang van de Nederlandse economie, de handel en het
bedrijfsleven, hebben de minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking en ik heldere afspraken gemaakt over de
taakverdeling en samenwerking. 

Het kabinet onderstreept het belang van missies. Tegenwoordige
handelsmissies zijn meer economische missies waarin een breed palet aan
onderwerpen aan bod kan komen en dus meerdere departementen betrokken
zijn. Zo vormen innovatie en samenwerking op het gebied van R&D vaak een
belangrijk onderdeel. De reisagenda wordt vraaggestuurd, dus afgestemd
op de behoefte bedrijfsleven vormgegeven, waarbij met name de
internationaliseringsagenda’s van de topsectoren leidend zijn. Daarbij
kijken we zeker ook naar het MKB. Ook wat betreft innovatie de koppeling
gemaakt tussen de inspanningen in Nederland met onze inspanningen in het
buitenland.

Een algemene opdrachtendoelstelling is niet haalbaar, omdat er veel
verschillende aspecten aan een missie zitten. Er wordt per land gekeken
naar de kansen. Soms is er heel concreet wat te halen en kunnen orders
worden binnengehaald. Soms is een missie juist heel explorerend. In zijn
algemeenheid kun je zeggen dat over elke missie zeer goed wordt
nagedacht.

64. Verhoeven (D66) 

Ook wil D66 aandacht voor de topsectoren in het exportbeleid. Hoe zetten
we deze in de etalage? Wil het kabinet voor elke topsector een speciale
missie organiseren? Naar een regio waar de vraag naar de betreffende
bedrijven en producten groot is.

Antwoord

Om de privaatpublieke samenwerking ook op het vlak van de
internationaliseringambities te realiseren werken Economische en
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking nauw samen met VNO-NCW
en de door de topteams aangewezen zogenaamde “trekkers
internationaal”, aan plannen en strategieën om de
internationalisering van deze sectoren te versterken. Deze plannen
vormen de basis voor de werkzaamheden van de Nederlandse posten in het
buitenland en de reisagenda/missies van het kabinet, alsmede het
Koninklijk huis en de regionale overheden. 

Een goed voorbeeld zijn de ervaringen met de creatieve industrie in
Turkije. Maar ook de kansen voor deze sector in gaming in de VS. Ander
voorbeeld is HTSM die vol inzetten op Holland branding op de Hannover
Messe, de belangrijkste technologiebeurs in de wereld. Wij zullen de
topsectoren met een beurzenprogramma ondersteunen, waarbij elke
Topsector zich op twee internationale beurzen kan presenteren om
Nederland op de kaart te zetten. 

65. Verhoeven (D66) 

EZ heeft de OESO-richtlijnen mede herschreven. Maar hoe maken we ‘de
verwachting’ waar dat Nederlandse bedrijven zich hieraan houden? Ik
stel voor dat we bedrijven opleggen in hun jaarverslag aan te geven of
ze hier aan voldoen: ‘ja’ of ‘nee’. Kleine moeite, grote
transparantie.

Graag een reactie van de minister. 

Antwoord

Nederlandse bedrijven staan in het algemeen als fatsoenlijke
handelspartners bekend. Verreweg de meeste bedrijven opereren in het
buitenland bewust of onbewust reeds in lijn met de OESO-richtlijnen. De
uitdaging voor het beleid is om de OESO-richtlijnen in die situaties en
landen waar zich specifieke risico’s op het vlak van mens en milieu
voordoen tot uitgangspunt van de betrokken bedrijven te maken. 

De Nederlandse vakbonden en werkgeversorganisaties verenigd in de SER
hebben de OESO-richtlijnen expliciet als kader voor internationaal MVO
geaccepteerd. Via hen, MVO Nederland, Agentschap NL en het Nationaal
Contactpunt voor de OESO-richtlijnen (NCP) worden de OESO- Richtlijnen
actief onder de aandacht gebracht van bedrijven. Daarnaast worden de
OESO- Richtlijnen bij het handelsbevorderend instrumentarium van de
overheid consequent als inspanningsverplichting voorgeschreven. Deze
benadering ziet het kabinet als een betere toepassing van de
OESO-richtlijnen dan een algemene “comply or explain”-bepaling in
het jaarverslag. Wanneer er mogelijk sprake is van spanningen met de
OESO-richtlijnen kan een melding gedaan worden bij het NCP.

De minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft
reeds toegezegd samen met de minister voor Economische Zaken te zullen
komen met een nieuwe kabinetsvisie op MVO. Hierin zal nader worden
ingegaan op de gewenste inspanningen van bedrijven ten aanzien van de
naleving van de OESO-richtlijnen.

66. Verhoeven (D66) 

D66 lanceerde afgelopen zomer een Digitale Groeistrategie maar helaas
staat versnippering kansen in de weg. Telecom zit bij EZ, auteursrecht
bij Veiligheid en Justitie, inkoop bij Rijksdienst en online privacy is
verspreid over meerdere ministeries. Bovendien wees Eurocommissaris
Kroes op het zwakke digitale beleid van Rutte II met onvoldoende ambitie
qua regeldruk, financiering en grensoverschrijdend werken. Wat vindt de
minister van deze kritiek? Hoe zorgt Nederland voor een samenhangende
groeistrategie?

Antwoord

Eurocommissaris Kroes vraagt aandacht voor de toegevoegde waarde van ICT
voor Europese en nationale economie. Zij roept de lidstaten op daarom
meer uit ICT te halen. De Digitale Economie is immers onmisbaar geworden
voor economische groei. Het kabinet deelt dit standpunt. Daarom heeft
Nederland als eerste lidstaat de Digitale Agenda van Europa vertaald in
een integrale Digitale Agenda.nl die in 2011 aan de Tweede Kamer is
verstuurd. In deze nationale Digitale Agenda staat integraal hoe het
kabinet wil bijdragen met ICT aan de economische groei en staan ook
acties omtrent auteursrecht en telecom, evenals de positionering van
Nederland als Digital Gateway to Europe die D66 in haar groeistrategie
noemt. Aanvullend op deze agenda worden de regeldruklasten met € 2,5
mld. verlaagd, onder meer door grootschalige inzet van ICT. In het
huidige regeerakkoord worden daarnaast voor ICT tien publiek-private
doorbraakprojecten aangekondigd. Deze projecten zijn ondermeer gericht
op het vergroten van het gebruik en de kennis van ICT door het midden-
en kleinbedrijf, projecten in de topsectoren en in sectoren als
onderwijs en zorg. In het regeerakkoord is verder afgesproken dat
dienstverlening door overheden moet worden verbeterd. Tenslotte vraagt
Europa in de EU 2020 strategie om acties omtrent digitale
dienstverlening: in regeerakkoord is aangekondigd dat bedrijven en
burgers uiterlijk in 2017 zaken die ze met de overheid doen -zoals het
aanvragen van een vergunning- digitaal kunnen afhandelen.  

67. Verhoeven (D66) 

Ook de inkoopkracht van de overheid biedt kansen. Door als ‘launching
customer’ nieuwe producten een boost te geven. D66 vraagt daarom de
minister om zich actief te bemoeien met het programma ‘innovatief
inkopen urgent’ en de resultaten voor de zomer naar de Kamer te
sturen. Graag een reactie van de minister. 

Antwoord

Innovatiegericht inkopen biedt goede mogelijkheden voor de
verschillende overheden om ondernemerschap en innovatie te
bevorderen. Het programma Inkoop Innovatie Urgent staat voor het
verbeteren van inkoopprocessen door ze beter te richten op deze
kansen. Er is een target gezet om minstens 2,5 % van
alle inkoopbudgetten van overheden aan te wenden om het creatieve en
innovatieve potentieel van het bedrijfsleven beter te gaan benutten. Dit
gebeurt onder meer via 25 voorbeeldprojecten. Voor het verbeteren van
inkoopprocessen is al veel op rails gezet. Zo is er een innovatiemarkt
geopend: dit is een virtueel platform voor vraag en aanbod van overheden
en bedrijven. Er worden regionale bijeenkomsten en
marktontmoetingen georganiseerd rond thema's als verlichting,
veiligheid en gezondheidszorg en gebouwde omgeving. En er worden nieuwe
instrumenten ontwikkeld, ook creatieve instrumenten zoals open
ateliers. Zo ontstaat er ook zicht of nieuwe financiële instrumenten
nodig zijn. Ik meen dat we op een goed spoor bezig zijn.
Inkoopprocessen zitten nu al heel anders in elkaar dan 10 jaar
geleden. Deze acties vergroten allemaal de concrete kansen op
realisatie en inkoop van innovatieve producten en diensten en de impact
reikt nu al verder dan 25 voorbeeldprojecten. Voor deze invulling van de
rol als lead customer heb ik een regiegroep ingesteld onder
voorzitterschap van de DG Rijkswaterstaat, met gedeputeerden en
wethouders en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven en topsectoren,
die zorgt voor commitment en doorzettingsvermogen. Waar versnelling
mogelijk is in optimalisering moeten we dat ook realiseren. Voor mij
heeft dat een hoge prioriteit en ik wil u daarom toezeggen om voor de
zomer en vervolgens jaarlijks te rapporteren over de voortgang van het
programma Inkoop Innovatie Urgent. 

68. Verhoeven (D66) 

De creatieve industrie biedt aan ruim 97.000 bedrijven bieden werk aan
148.000 fte. De sector is de snelst groeiende van onze economie en heeft
veel kenniswerkers en innovatie. De toegevoegde waarde is bijna € 10
miljard euro en de productiviteit is 50.000 euro per fte. Belangrijkste
knelpunt voor deze sector is financieringsruimte. Wat kan de minister
hier betekenen?

Antwoord

Financiering in de creatieve industrie is lastig, onder andere door
beperkte opschalingsmogelijkheden en beperkte´proven track records´
bij banken en andere kapitaalverstrekkers. De topsector legt momenteel
de laatste hand aan een financieringsagenda om de uitdagingen met
betrekking tot financiering het hoofd te bieden. Ik zal met
belangstelling kennis nemen van deze agenda en bezien waar ik binnen het
huidige instrumentarium de sector kan ondersteunen. In dat kader heb ik
binnen de SEED Capital regeling dit jaar € 4 mln beschikbaar gesteld
voor de creatieve industrie. De tender staat open en binnen de creatieve
industrie zijn verschillende aanvragen in ontwikkeling. Het topteam
creatieve industrie functioneert als aanjager van goede voorstellen.
Daarnaast kan de creatieve industrie gebruik maken van het bestaande
financieringsinstrumentarium van het ministerie van Economische Zaken,
inclusief dat voor innovatieve bedrijven. Bovendien heeft de minister
van OCW tijdens de OCW begrotingsbehandeling op 17 december jl., naar
aanleiding van de motie van Bergkamp en Monash over de
financieringsproblemen in de filmsector, toegezegd een filmtop te
organiseren met betrokken partijen uit het veld. 

69. Verhoeven (D66) 

Tot slot lees ik dat oud-staatssecretaris Atsma PVV-voorzitter wordt,
maar voorzitter, de PVV wordt toch opgeheven? In het regeerakkoord staat
immers dat de productschappen verdwijnen.

Kan de minister dit ophelderen.

Antwoord

Conform de afspraken uit het Regeerakkoord wordt momenteel gewerkt aan
het wetgevingstraject dat gericht is op opheffing van de product- en
bedrijfschappen en overdracht van de publieke taken naar het Ministerie
van Economische Zaken (Zie hiertoe Handelingen II 2012/13, 840). Daarmee
zal ook het Productschap Vee en Vlees worden opgeheven. Tot het moment
van opheffing vormt het productschap een bestuurslichaam dat moet worden
bestuurd. Indien nodig zal de regering daartoe conform de geldende
regelgeving op voordracht van de schappen voorzitters benoemen.

Van Veldhoven (D66)

70. Van Veldhoven (D66) 

Kabinet heeft verschillende maatregelen geschrapt die goed waren voor
o.a. energiebesparing. Minister moet daarom wel een
resultaatsverplichting voor energiebesparing opnemen.

Antwoord

In het regeerakkoord is opgenomen dat energiebesparing prioriteit
krijgt. In alle scenario’s op weg naar een CO2-arme economie blijkt
dat energie-efficiëntie een grote bijdrage kan leveren aan het
tegengaan van klimaatverandering. Efficiënt energiegebruik verbetert
ook de concurrentiekracht van het Nederlands bedrijfsleven en de
koopkracht van de consument. Op 14 november 2012 heeft de Europese
commissie de richtlijn voor energie-efficiënte (2012/27/EU)
gepubliceerd. Kern hiervan is een Nederlandse beleidsopgave van 1,5%
energie-efficiëntie per jaar in de periode 2014-2020. Ik verwacht de
Tweede Kamer over de invulling hiervan hoofdlijnen binnen drie maanden
te informeren.

71. Van Veldhoven (D66) 

Windenergie: maar 60% van de projecten gaat door. Daarom moet de
minister elk jaar een groter bedrag in de markt zetten.

 

Antwoord

Wellicht komt een deel van de afvallers alsnog tot uitvoering nu dit
jaar een veel groter budget in de SDE+ wordt gepubliceerd. Het kan
immers zijn dat deze projecten de afgelopen jaren achter het net hebben
gevist omdat zij meer subsidie nodig hebben dan bijvoorbeeld
aardwarmteprojecten.

Daarnaast is het zo dat via de SDE+ alleen projecten worden
gesubsidieerd waarvoor de benodigde vergunningen zijn verleend. Als ze
daarna, ondanks een SDE+ subsidieverlening alsnog niet doorgaan, dan
zijn het waarschijnlijk financieel-economisch gezien geen goede
projecten. 

72. Van Veldhoven (D66) 

Convenant energiebesparing moet echte tanden krijgen. Hoe regelt u dat?

Antwoord

Op 14 november 2012 heeft de Europese commissie de richtlijn voor
energie-efficiënte (2012/27/EU) gepubliceerd. Kern hiervan is een
Nederlandse beleidsopgave van 1,5% energie-efficiëntie per jaar in de
periode 2014-2020. In dit kader kijk ik ook naar de convenanten, de
resultaten daarvan en welke wijze deze een bijdrage kunnen leveren aan
de beleidsopgave van 1,5% energie-efficiënte per jaar. Ik verwacht de
Tweede Kamer over de invulling hiervan hoofdlijnen binnen drie maanden
te kunnen informeren. 

73. Van Veldhoven (D66) 

Woningisolatie: investeren in duurzaamheid van woning moet niet langer
gekoppeld worden aan bewoners, maar aan het huis.

Antwoord

Een koppeling van een kredietovereenkomst aan een woning is mogelijk een
aantrekkelijke optie voor woningeigenaren om te kunnen investeren in
energiebesparende maatregelen. Het kabinet is van deze optie op de
hoogte. Momenteel wordt onderzocht welke mogelijkheden en belemmeringen
hiervoor zijn. In het voorjaar zal de Minister voor Wonen en
Rijksdienst, mede namens mij de uitkomsten van de mogelijkheden
presenteren. Dit is onderdeel van een nadere uitwerking van het
energiebesparingsbeleid in de gebouwde omgeving. 

74. Van Veldhoven (D66) 

Stand van zaken Thermphos.

Antwoord

Thermphos International in Vlissingen-Oost is op 21 november failliet
verklaard. Vanaf dat moment is het aan de curatoren wat er met de
onderneming gebeurt. Het is een complex faillissement waar vele partijen
uit binnen- en buitenland bij betrokken zijn. Het ministerie van
Economische Zaken is bij deze onderhandelingen geen directe partij.
Gezien het belang van het bedrijf voor de werkgelegenheid, de regionale
economische ontwikkeling en de positie van het bedrijf in de Nederlandse
industriële keten en voor Europa is EZ echter wel betrokken bij het
proces. Deze fosfaatertsverwerker is immers een uniek bedrijf in Europa.
EZ is in overleg getreden met provincie, grondeigenaar Zeeland Seaports
en belangstellende kopers. Ook met het FNV is overleg gevoerd over de
situatie bij het bedrijf. Sedert 3 januari zijn alle medewerkers
ontslagen. Het betekent dat wil een doorstart van het bedrijf mogelijk
zijn haast is geboden. De curatoren onderhandelen nog met verschillende
partijen waarbij een doorstart nog onzeker is. Gesprekken bevinden zich
in het laatste stadium. Waar mogelijk bieden we hulp binnen de bestaande
wettelijke kaders.

75. Van Veldhoven (D66) 

Hoe gaat u lokale energiecoöperaties bevoordelen?

Antwoord

Met het aangekondigde verlaagd tarief in de eerste schijf van de
energiebelasting op elektriciteit wordt de door een coöperatie van
kleinverbruikers in de nabijheid opgewekte elektriciteit (voor de meter)
gestimuleerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om burgers die participeren in
een coöperatie die zonnepanelen op het dak van een ander (bijvoorbeeld
een school) aanbrengt. Deze burgers kunnen gebruik maken van een
verlaagd tarief voor de stroom die zij afnemen van de zonnepanelen van
hun eigen coöperatie. Een feitelijke fysieke afname van de stroom is
hierbij niet noodzakelijk. De energiebedrijven gaan als
‘doorgeefluik’ optreden. De door de coöperatie op het net gezette
elektriciteit wordt door de energiebedrijven doorgeleverd aan de
kleinverbruiker. De doelgroep van dit verlaagde tarief zijn
particulieren met een aansluiting van maximaal 3x80Amp (de grens van het
kleinverbruik), die wat betreft gebruik van elektriciteit in de eerste
schijf van de energiebelasting vallen en die gezamenlijk een coöperatie
oprichten en in de nabijheid kleinschalige duurzame elektriciteit
opwekken. Het streven is erop gericht het verlaagde tarief te laten
ingaan per 1 januari 2014. De afbakening van nabijheid en de hoogte van
het verlaagde tarief worden momenteel in samenspraak met Financiën
uitgewerkt, hierbij zullen de voordelen en de extra kosten van
kleinschalige decentrale energie worden afgewogen. De Tweede Kamer zal
aan het eind van het eerste kwartaal 2013 geïnformeerd worden over de
uitwerking van het verlaagde tarief.

Dik-Faber (ChristenUnie)

76. Dik-Faber (ChristenUnie) 

Waarom is er niet gekozen voor een uitbreiding van de salderingsregeling
voor woningcorporaties? 

Antwoord

Zowel het salderen als het aangekondigde verlaagd tarief in de eerste
schijf van de energiebelasting op elektriciteit zijn specifiek gericht
op burgers die hun eigen energie willen opwekken. Woningcorporaties
kunnen gebruik van de SDE+ om ondersteuning te krijgen voor
grootschalige zon-PV-projecten. 

77. Dik-Faber (ChristenUnie) 

Uitvoerbaarheid Windenergie op land komt in het gedrang. Zijn de gekozen
locaties realistisch? Is de Rijkscoördinatieregeling een goede stok
achter de deur om de doelstelling te realiseren?

Is de minister bereid een tijdelijk vergunning voor locaties wind op
land te onderzoeken? 

Antwoord

Uit de toets van Bosch en van Rijn blijkt dat de locaties die de
provincies hebben aangeleverd onvoldoende zijn om de doelstelling van
6000 megawatt te halen. Daarom ben ik met de provincies in gesprek voor
extra locaties. De rijkscoördinatieregeling is een onmisbaar instrument
om de doelstelling te realiseren, maar de RCR is niet alleen een stok
achter de deur. Ik heb meer dan 4000 megawatt aan windenergieprojecten
in voorbereiding waarvoor de RCR wordt uitgevoerd of waarvoor we nog in
een voorbereidend stadium daarvan zijn. In het hele
besluitvormingstraject worden de provincies en gemeenten zoveel mogelijk
betrokken. In deze gevallen steunt de provincie de inzet van de
rijkscoördinatieregeling als versnellingsmiddel, die overigens op grond
van de Elektriciteitswet automatisch van toepassing is op deze projecten
omdat ze groter zijn dan 100 MW. Daarbij is sprake van zorgvuldige
besluitvorming, wat wil zeggen dat de projecten er alleen komen voor
zover ze planologisch en milieutechnisch verantwoord zijn. Deze afweging
wordt gemaakt in het besluitvormingstraject waar het Rijk
verantwoordelijk voor is. Er zal met andere woorden waarschijnlijk wel
wat van die 4000 megawatt afvallen.

De rijkscoördinatieregeling kan inderdaad ook worden ingezet als stok
achter de deur in provincies die niet meewerken aan wind op land. Het is
dan wel noodzakelijk dat in die provincies initiatieven spelen die
voldoen aan de criteria van de Rijkscoördinatieregeling (onder andere
meer dan 100 MW) en ook hier geldt dat projecten planologisch en
milieutechnisch verantwoord moeten zijn.

Ik kan mij voorstellen dat windenergie tijdelijk wordt toegepast op
locaties die tien of meer jaren niet gebruikt worden en die geschikt
zijn voor windenergie. De vergunningen voor windmolens worden door
provincies en gemeenten afgegeven, ook wanneer projecten onder de
rijkscoördinatieregeling vallen. Ik zal mijn collega van Infrastructuur
en Milieu vragen of zij dit onderwerp samen met gemeenten en provincies
wil oppakken.

78. Dik-Faber (ChristenUnie) 

Biomassa: Hoe gaat de minister oneerlijke concurrentie tussen
grootschalige en kleinschalige biomassa voorkomen?

Antwoord

Biomassa concurreert net als andere duurzame energie projecten in de
SDE+. Daardoor kan de duurzame energie doelstelling zo goedkoop mogelijk
worden gehaald. Van oneerlijke concurrentie tussen grootschalige en
kleinschalige biomassa is geen sprake. Het is afhankelijk van de lokale
situatie of het aantrekkelijker is om een grootschalig of kleinschalig
project neer te zetten. De stimulering van bij- en meestook in
kolencentrales moet nog vormgegeven worden, maar uiteraard geldt daarbij
hetzelfde criterium van kosteneffectiveit. In de vormgeving van het
beleid is er ook aandacht voor het cascadeprincipe, waarbij zowel
duurzame energie als ook andere toepassingen van biomassa, zoals
biochemicaliën en biomaterialen, belangrijke opties zijn.

79. Dik-Faber (ChristenUnie) 

MEV+: Is er naast financiële, óók ruimte voor sociale en ecologische
indicatoren binnen de Macro Economische Verkenningen. 

Antwoord

De expertise van het Centraal Planbureau, de auteur van de Macro
Economische Verkenning, ligt primair in economische analyses en het
maken van ramingen van economische groei, minder op het gebied van
sociale en ecologische indicatoren. 

Sociale en ecologische indicatoren worden daarom gerapporteerd door de
andere planbureaus en het CBS. Denk aan de Milieubalans en de
Natuurbalans van het PBL, “De sociale staat van Nederland” van het
SCP, de milieurekeningen van het CBS en de "Monitor Duurzaam Nederland"
van de planbureaus en het CBS samen. Neem bijvoorbeeld de Monitor
Duurzaam Nederland, waarin het brede welvaartsbegrip expliciet wordt
gehanteerd. De verschillende soorten kapitaal die welvaart kunnen
genereren worden hier naast elkaar gepresenteerd. Naast economisch
kapitaal betreft het natuurlijk, sociaal en menselijk kapitaal. 

Van Tongeren (GroenLinks)

80. Van Tongeren (GroenLinks) 

Overleggen IPO: Kunt u de onderliggende stukken naar de kamer sturen?

Antwoord

Het onderliggende stuk is de toets van het bod van IPO door het
onafhankelijke onderzoeksbureau Bosch en van Rijn. Dit rapport is bijna
klaar en zal na afronding aan de Tweede Kamer worden gezonden.

81. Van Tongeren (GroenLinks) 

Tempo: Projecten die voorheen onder Rijkscoördinatieregeling vielen,
mee doorgaan, dus niet ophouden. Initiatiefnemers moeten kunnen rekenen
op betrouwbare overheid.

Zoals ik ook heb geantwoord aan de heer Vos, loopt per 1 februari het
moratorium af en kan de Rijkscoördinatieregeling voor de stilgezette
projecten weer worden hervat. Voor het project in Drenthe waar u op
doelt is de overigens Rijkscoördinatieregeling niet stilgezet, zoals
aangegeven door mijn ambtsvoorganger. Hij heet wel toegezegd geen
onomkeerbare stappen te nemen. Ook is met de provincie afgesproken dat
het een alternatief mag aanleveren dat samen met andere alternatieven
wordt beoordeeld in de milieueffectrapportage. De initiatiefnemers
kunnen er op blijven rekenen dat de Rijkscoördinatieregeling wordt
uitgevoerd. 

82. Van Tongeren (GroenLinks) 

Wind op zee dichterbij de kust: Dit is alleen effectief, als net als in
VK de vergunningenpakketten worden geveild.

Antwoord

Bij de inventarisatie van locaties voor wind op zeeparken binnen de 12
mijlszone, wil ik ook bezien hoe dat qua kosten efficiënt kan en wat de
beste manier is om het vergunningtraject te regelen. Het is niet juist
dat in het VK alle vergunningen reeds gereed zijn tijdens de
concessieverlening. In Nederland wordt daar wel aan gewerkt voor de
toekomst. Desondanks is het VK wel een voorbeeld voor de wijze waarop
we in de toekomst ook in Nederland met vergunningverlening kunnen
omgaan. Deze systematiek bevordert namelijk de concurrentie om een
locatie tussen marktpartijen. 

 

83. Van Tongeren (GroenLinks) 

Hoe staat het met mijn in juni aangenomen motie over eerlijke
winddifferentiatie vollasturen

Antwoord

Deze motie heb ik uitgevoerd. We voeren winddifferentiatie in bij wind
op land. In windrijke gebieden hebben initiatiefnemers een lagere
subsidie nodig dan in windarmere gebieden, omdat daar windturbines meer
uren kunnen draaien. In 2013 krijgen initiatiefnemers die indienen voor
een lager basisbedrag in de vrije categorie een hoger aantal draaiuren
vergoed. Een hoger aantal draaiuren gaat gepaard met een lager
basisbedrag en omgekeerd. De vollasturen en basisbedragen zijn
geadviseerd door ECN en KEMA DNV. Zoals gebruikelijk heb ik de adviezen
één-op-één overgenomen. 

84. Van Tongeren (GroenLinks) 

Handhaven bepalingen wet milieubeheer: elke maatregel die zich binnen 5
jaar terugverdient moet worden genomen. Gebeurt dat nu voldoende?
Handhaving?

Antwoord

Naast de bepaling in de wet milieubeheer hebben bedrijven door deelname
aan het MJA convenant toegezegd maatregelen met een terugverdientijd van
5 jaar te zullen implementeren. Ook de ETS-bedrijven, waarop de bepaling
in de Wet milieubeheer niet van toepassing is, hebben deze toezegging
gedaan. De combinatie van Wet milieubeheer en de convenanten hebben
positieve resultaten opgeleverd, omdat de convenanten leiden tot
bundeling van kennis voor zowel de bedrijven als de gemeenten en
provincies, die zorg moeten dragen voor de handhaving van de Wet
milieubeheer. Ondanks de positieve ervaringen kijk ik altijd naar
mogelijkheden van verbetering. Enerzijds via evaluatie van de
convenanten, maar ik in het kader van de richtlijn voor
energie-efficiënte (2012/27/EU) die op 14 november 2012 door de
Europese commissie is gepubliceerd. Kern hiervan is een Nederlandse
beleidsopgave van 1,5% energie-efficiëntie per jaar in de periode
2014-2020. In dit kader kijk ik ook naar bepalingen in de Wet
milieubeheer, de handhaving en combinatie met de meerjarenafspraken. Ik
verwacht de Tweede Kamer over de invulling hiervan hoofdlijnen binnen
drie maanden te informeren. 

85. Van Tongeren (GroenLinks) 

Kan de minister zorgen dat alleen werkelijk duurzame energie wordt
gesubsidieerd? Dus geen bijstook? Hoe hoog wordt de verplichting
bijstook biomassa?

Antwoord

Bij- en meestook van biomassa in kolencentrales is voor wat betreft het
biomassagedeelte van de energieproductie gewoon duurzame energie. Zo is
het ook opgenomen in de Europese Richtlijn duurzame energie. Op dit
moment bekijk ik nog hoe ik bij- en meestook van biomassa ga stimuleren
en op welk percentage biomassa ik dit zal richten. Ik zal uw Kamer daar
uiteraard over informeren. 

86. Van Tongeren (GroenLinks) 

Wat vindt u van de verdeling uitgegeven geld SDE+ 2012? Is dit een goede
verdeling?

Antwoord

Ik heb geen voorkeur voor specifieke technologieën. Wel wil ik het
budget graag zo kosteneffectief mogelijk besteden. Het volledige budget
is in 2012 beschikt aan projecten in de eerste fase. Ik ben dan ook zeer
tevreden dat het budget aan relatief kosteneffectieve projecten is
besteed. 

87. Van Tongeren (GroenLinks): Schaliegaswinning: er is een moratorium
en wat GroenLinks blijft dit zo. Klopt het dat het kabinet via een
achterdeur het winnen van schaliegas wel alvast makkelijker maakt door
bijvoorbeeld de afschaffing van het lozingsbesluit bodembescherming?
GroenLinks wil dat regels rond schaliegaswinning expliciet besproken
worden in de Kamer en niet via een achterdeur in wetgeving worden
gefietst. Kan de minister dat toezeggen? 

Antwoord

Het gebruik van chemicaliën bij mijnbouwactiviteiten wordt niet
gereguleerd via het Lozingenbesluit bodembescherming respectievelijk het
Activiteitenbesluit. Artikel 1.6, lid 5 van het Activiteitenbesluit
milieubeheer zegt namelijk dat dit besluit niet van toepassing is op
lozingen op of in de bodem waaraan regels zijn gesteld krachtens de
Mijnbouwwet. Voor fraccen is artikel 49, lid 1, aanhef en onder e van de
Mijnbouwwet, juncto artikel 67 en artikel 74 van afdeling 5.3 van het
Mijnbouwbesluit relevant. Het Staatstoezicht op de Mijnen is
verantwoordelijk voor toezicht en handhaving van deze regelgeving. 

Volgens deze regelgeving dient de mijnbouwmaatschappij een zogenoemd
werkprogramma te overleggen waarin de gegevens worden overlegd ten
aanzien van het aanleggen, onderhouden, repareren of buiten gebruik
stellen van een boorgat. Hieronder worden ook frac-werkzaamheden
begrepen. Bij dit werkprogramma dient de mijnbouwmaatschappij een lijst
van chemicaliën te overleggen, welke gebruikt worden bij het fraccen.
Het SodM verifieert deze chemicaliën aan de geldende Nederlandse en
Europese wet- en regelgeving, waaronder de REACH Verordening. Op deze
manier worden er dus weldegelijk eisen gesteld aan chemicaliën die
gebruikt worden.

Zoals u weet, laat ik een onderzoek uitvoeren naar de mogelijke risico's
en gevolgen van de opsporing en winning van schalie- en steenkoolgas.
Mocht uit dit onderzoek blijken dat er aanpassingen of toevoegingen
gemaakt moeten worden in de wet- en regelgeving, dan zal dit conform de
gestelde procedures aan de Eerste en Tweede Kamer worden voorgelegd,
zoals ook met de geldende wetgeving is gedaan.

88. Van Tongeren (GroenLinks) 

Hoe staat het met mijn aangenomen motie nuttig gebruik restwarmte
industriële processen?

Antwoord

Op 26 april 2012 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu
uw Kamer per brief (31239, nr. 134) geïnformeerd over de aangenomen
motie. Inmiddels heeft op 14 november 2012 de Europese commissie de
richtlijn voor energie-efficiënte (2012/27/EU) gepubliceerd. Kern
hiervan is een Nederlandse beleidsopgave van 1,5% energie-efficiëntie
per jaar in de periode 2014-2020. In dit kader kijk ik ook naar nuttig
gebruik van restwarmte bij industriële processen. Ik verwacht de Tweede
Kamer over de invulling hiervan hoofdlijnen binnen drie maanden te
informeren. 

89. Van Tongeren (GroenLinks) 

Hoe staat het met aanpak elektrische auto’s inclusief zorgdragen voor
voldoende laadstations?

Antwoord: 

Nederland heeft de ambitie om bij de kopgroep elektrisch rijden te
horen, om zo de economische en milieuvoordelen van elektrisch rijden te
kunnen optimaliseren. Tot nu toe met behoorlijk succes: Nederland staat
internationaal goed bekend en er gebeurt veel op dit terrein. Dit heeft
aantrekkingskracht op investeerders, waarvan het Amerikaanse Tesla een
goed voorbeeld is.

De groei van het aantal voertuigen op de weg is wat minder dan gehoopt.
Plug-in hybrides vertonen een gestage, maar niet spectaculaire, groei.
De verkoop van batterijelektrische voertuigen valt momenteel tegen.
Vergeleken met veel andere landen doet Nederland het overigens goed. Per
31 december staan er 7410 elektrische voertuigen geregistreerd bij de
RDW. Het tussendoel van 15-20.000 voertuigen in 2015 zal ik halen op
basis van de huidige trend. De doorgroei naar 200.000 auto’s in 2020
zal een grote opgave zijn, waarvan ik op dit moment niet kan zeggen dat
ik dat aantal ga halen. Ik heb daarvoor op dit moment nog onvoldoende
harde gegevens.

Wat de laadinfrastructuur betreft, staat de teller per 31 december op
3600 publieke en semipublieke laadpunten, en ruim 60 snellaadpunten. Het
aantal private laadpunten wordt geschat op rond 5000.

De aanleg van laadpunten op de verzorgingsplaatsen langs de snelwegen
loopt minder voorspoedig dan gehoopt, omdat inpassing in de bestaande
wettelijke kaders nog enige knelpunten oplevert. De ministeries van
Infrastructuur en Milieu en Economische Zaken spannen zich in om de
inpassing zo soepel mogelijk te laten verlopen. Aanleg van
snellaadstations is opgenomen in het ontwerp van de 6de tranche van de
Crisis- en herstelwet, die momenteel bij uw Kamer ligt voor behandeling.

Het kabinet realiseert zich terdege dat ook de uitrol van normale
laadpunten in de publieke ruimte aandacht nodig heeft. Daarom is in het
regeerakkoord opgenomen: “Met netbeheerders, energiebedrijven en
lokale overheden worden afspraken gemaakt over de laadinfrastructuur om
de groei van elektrische mobiliteit verder te stimuleren.” De
Taskforce elektrisch vervoer, die ik belast heb met deze opdracht, is
hard aan het werk om deze afspraken voor te bereiden, in samenwerking
met vele partijen in de maatschappij. 

Tot mijn genoegen heb ik geconstateerd dat autoleveranciers en
leveranciers van laadinfrastructuur de handen ineen hebben geslagen,
waardoor de koper van een elektrisch voertuig ook vaak een privaat
laadpunt meegeleverd krijgt.

89. Van Tongeren (GroenLinks) 

53 basisscholen Arnhem willen ledlampen en zonnepanelen op de daken.
Gemeente moeten garant staan bij schatkistbankieren, maar dit willen
gemeenten niet. Wat gaat u doen? Is garantstelling wel noodzakelijk?

Antwoord

Met de in het regeerakkoord aangekondigd verlaagd tarief in de eerste
schijf van de energiebelasting op elektriciteit wordt ook de door een
coöperatie van kleinverbruikers in de nabijheid opgewekte elektriciteit
(voor de meter) gestimuleerd. Het gaat dan bijvoorbeeld om burgers die
participeren in een coöperatie die zonnepanelen op het dak van een
ander aanbrengt, bijvoorbeeld een basisschool. De scholen stellen alleen
hun daken beschikbaar aan coöperaties voor de zonnepanelen. Voor de
scholen vergt dit geen investering, dus ook geen lening, waardoor
garantstelling door gemeenten aan scholen niet aan de orde is.

90. Van Tongeren (GroenLinks) 

U moet zorgen voor afdoende bevoorrading jodiumpillen in Limburg.

Antwoord

Mijn collega van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft aan de
veiligheidsregio Zuid-Limburg toegezegd dat er in Limburg een decentrale
opslag van jodiumpillen komt. De Tweede Kamer is daarover bij brief van
23 augustus 2012 door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd (Tweede Kamer,
vergaderjaar 2011–2012, Aanhangsel 3291). De veiligheidsregio
Zuid-Limburg bereidt de decentrale opslag momenteel voor in nauw contact
met Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 

Dijkgraaf (SGP)

91. Dijkgraaf (SGP) 

Super minister voor het bedrijfsleven: wenst de minister bij zijn
collega’s nadrukkelijk de belangen van het bedrijfsleven onder de
aandacht te brengen? 

Antwoord

Terecht wijst de SGP erop dat het bedrijvenbeleid kabinetsbreed beleid
waarvoor naast het departement van Economische Zaken ook andere
departementen een verantwoordelijkheid hebben. Kabinetsbreed wordt er
daarom gewerkt aan versterking van onze economische structuur. Een goed
voorbeeld is het Topsectorenbeleid waar we als kabinet via een integrale
aanpak op alle vestigingsklimaatcondities met bedrijven en
kennisinstellingen werken aan sterkte topsectoren. Het gaat hierbij o.a.
om innovatie, onderwijs en arbeidsmarkt en aanpak van regeldruk. Wat
betreft de specifieke voorbeelden die de SGP noemt kan het volgende
worden gemeld. De minister van Economische Zaken is voorzitter van een
overleg van bewindslieden met institutionele beleggers, waaronder
pensioenfondsen. Doel van deze gesprekken is te verkennen onder welke
voorwaarden en op welke gebieden institutionele beleggers meer dan de
afgelopen jaren in de Nederland zouden willen en kunnen investeren. Wat
betreft de zorg werken de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport en Economische Zaken samen met lokale overheden en industrie aan
de ontwikkeling en marktintroductie van projecten voor langdurige
(thuis)zorg. Doel hiervan is om met behulp van ICT toepassingen
langdurig zieken en ouderen langer thuis te kunnen laten wonen. Een
ander voorbeeld is de aanpak van armoedegerelateerde ziekten, waarover
overleg gaande is tussen Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Economische Zaken, NGO's en
kennisinstellingen. Hierbij is het ook de insteek om het bedrijfsleven
een duidelijke rol te geven.

92. Dijkgraaf (SGP) 

Green Deals: Hoe staat het met de motie inzake de monitoring en het
maken van meetbare criteria van de Green Deals? 

Antwoord

Het kabinet is het eens met de heer Dijkgraaf dat de Green Deal een
nuttig instrument is in het groene groei beleid van het kabinet. De
Green Deal is een laagdrempelige aanpak waarbij de vernieuwende dynamiek
in de samenleving wordt ingezet ter bevordering van groene groei.
Partijen in de samenleving geven hierbij hun eigen ambities en doelen
aan en de overheid speelt een faciliterende rol om deze te realiseren.
Doelen en resultaten worden dus bottom up bepaald en partijen geven deze
zo concreet mogelijk weer in hun deals. Zo is de ambitie van de
provincie Overijssel om het aandeel hernieuwbare energie met 20% te
verhogen een hele concrete doelstelling. Bij de naleving van deze doelen
gaat het kabinet er vanuit dat partijen deze ambities dermate serieus
nemen dat zij ook alle benodigde inspanningen zullen leveren om de
doelen te realiseren. In lijn met de motie Dijkgraaf worden de voortgang
en resultaten van de green deals door AgentschapNL twee maal per jaar in
afstemming met het veld gemonitord. In oktober vorig jaar heeft de
Tweede Kamer hierover de voortgangsrapportage ontvangen. Hierin is de
portfolio van 131 deals op de thema's energie, grondstoffen, water,
mobiliteit en biodiversiteit inzichtelijk gemaakt en zijn de status,
voortgang en eerste resultaten aangegeven van de green deals die op dat
moment 1 jaar liepen. Met veel waardering heb ik kennis genomen van de
aanbevelingen van de Green Deal Board, zeker ook op het punt van
kwaliteit en impact van deals en het monitoren daarvan. De board plaatst
het belang van een goede monitoring in de context van het zogenaamde
"opschalingspotentieel" van de green deals. Met andere woorden dat
bewezen succesvolle deals bredere navolging krijgen, bijvoorbeeld in
andere sectoren of regio’s of dat gevonden oplossingen in het beleid
worden verankerd, zodat de randvoorwaarden ook voor andere projecten
worden verbeterd. Aangezien nu de eerste green deals worden afgerond,
doet zich nu ook de gelegenheid voor om het opschalingspotentieel goed
in te schatten. De aanpak hiervoor wordt samen met de Green Deal Board
ontwikkeld en ik beoog u hierover in de loop van dit jaar nader te
informeren in de tussentijdse evaluatie van de Green Deal aanpak.

93. Dijkgraaf (SGP) 

De duurzame energiebranche, met name bedrijven die internationaal
opereren, verdient volgens de SGP steun via het innovatie- en
bedrijfslevenbeleid en de Topsector Energie. Graag de visie van de
minister. Hoe kan in komende kabinetsperiode hierop ingespeeld worden?  

Antwoord

Het kabinet onderschrijft deze visie. Duurzame energie vormt, naast
energiebesparing, de hoofdmoot van de topsector energie. Net zoals voor
elke topsector zal bij de topsector energie worden ingezet op het
versterken van de internationale positie en kansen voor bedrijven en
kennisinstellingen. Dit geldt zowel op gebied van onderzoek, waar het
kabinet mikt op een bredere deelname aan het aankomende Europese
onderzoeksprogramma “Horizon 2020”, als voor internationale
samenwerking en handel. Voor dat laatste zet het kabinet samen met
bedrijven en brancheverenigingen in op samenwerkingsovereenkomsten met
en gerichte missies naar potentiële buitenlandse partners.

94. Dijkgraaf (SGP) 

Grondgebruikers krijgen geen marktconforme vergoedingen voor het
medegebruik van hun grond voor leidingen en masten. Ze zijn ontevreden
over de wijze waarop ze door TenneT benaderd worden. TenneT dreigt met
het opleggen van een gedoogplicht. In Zeeland is inmiddels een
proefproces gestart. Grondgebruikers hebben via LTO en de Federatie
Particulier Grondbezit jarenlang onderhandeld met TenneT over een
centraal akkoord. Recent is overeenstemming bereikt over een
conceptakkoord. Volgens mij door de nood gedwongen. De signalen van
grondgebruikers zijn negatief. Een jaarlijkse vergoeding voor
medegebruik van de grond ontbreekt, hoewel wel aangegeven wordt dat die
er wel komt als de rechter of de overheid daartoe besluit. Dat vindt de
SGP een onbevredigende gang van zaken. Wil de minister de signalen van
grondgebruikers serieus nemen en interveniëren? 

Antwoord

Op 18 december heeft TenneT, zoals u aangeeft, een akkoord bereikt met
LTO Nederland en de Federatie Particulier Grondgebied (FPG) over de
vergoedingensystematiek bij het afsluiten van een zakelijk recht
overeenkomst. Basis van dit akkoord is de systematiek die Gasunie sinds
2010 hanteert in zijn overeenkomst met LTO. Dit betekent een
aanzienlijke verhoging van de afsluitvergoeding voor betrokken partijen.
LTO en FPG zijn gezamenlijk tot de conclusie gekomen dat vooralsnog een
jaarlijkse vergoeding voor medegebruik niet haalbaar is. Conform de wet
Belemmeringenrecht privaatrecht gaat het hier om een verbinding van
algemeen nut en niet om een verbinding voor commercieel gebruik. Zoals
aangegeven in de brief aan Uw Kamer van 21 juni 2012 betreft het een
privaatrechtelijke overeenkomst tussen TenneT en resp. LTO en FPG.
Echter gezien het belang van het tijdig afsluiten van de zakelijk recht
overeenkomsten bij grote energieprojecten heeft mijn Ministerie
ingestemd met het verzoek van partijen om een bemiddelende rol te
vervullen. Gezien het bereikte akkoord en de daarmee gepaard gaande
forse verhoging van de vergoeding en de toezegging dat LTO en FPG het
akkoord met een positief advies aan hun leden voorleggen zie ik dan ook
geen reden om te interveniëren. 

Bij het proefproces in Zeeland gaat het om het opleggen van de
gedoogplicht voor het verkrijgen van betredingstoestemmingen door TenneT
van grondeigenaren. Doel van deze betredingstoestemming is het kunnen
verrichten van onder meer bodemonderzoek ten behoeve van de definitieve
besluitvorming voor het tracé. Over de vergoeding hiervoor heeft nooit
discussie met LTO plaatsgevonden. Betreffende grondeigenaren koppelen
deze gedoogplicht echter aan de toekomstige zakelijk rechtovereenkomst.
De zakelijk recht overeenkomsten in het kader van deze verbinding zullen
pas later in het proces aan de orde zijn.

Klein (50plus)

95. Klein (50plus) 

De gunstige uitgangspositie die Nederland heeft op digitaal gebied, moet
behouden blijven. Dat zou met name kunnen door een gerichte
publiek-private samenwerking. Graag een reactie van de minister. 

Antwoord

Het Kabinet is het hiermee eens. In het huidige regeerakkoord zijn dan
ook voor ICT tien publiek-private doorbraakprojecten aangekondigd op
terrein van ICT. Deze projecten zijn ondermeer gericht op het vergroten
van het gebruik en de kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf,
projecten in de topsectoren en in sectoren als onderwijs en zorg. De ICT
doorbraakprojecten zijn vanuit het regeerakkoord een grote investering
en kracht zit in een gezamenlijke aanpak met een groot aantal partners
zoals VNO NCW en tal van bedrijven. 

96. Klein (50plus) 

50-plus vraagt om het nader kwantificeren van de regeldruk doelstelling,
bijvoorbeeld zoals recent is voorgesteld door VNO-NCW en zoals wordt
gedaan in het Verenigd Koninkrijk. Ook aandacht op regeldruk op
EU-niveau. Graag een reactie van de minister. 

Antwoord

De regeldrukdoelstelling van het kabinet is gekwantificeerd: het kabinet
beoogt een regeldrukreductie van € 2,5 mld in 2017 ten opzichte van
2012. Het kabinet zal op korte termijn een uitwerking van het
regeldrukprogramma aan de Tweede Kamer sturen en vervolgens ook
periodiek over de voortgang van het programma rapporteren. Daarnaast
is er aandacht voor regeldruk EU: Nederland zet zich met een groep van
gelijkgezinde lidstaten op het terrein van regeldruk waaronder
Duitsland en het Verenigd Koninkrijk pro actief in om de EU regeldruk
te verlagen. Met 12 andere EU ministers is bijvoorbeeld een 10 punten
plan in december 2012 aan de Europese Commissie aangeboden met
voorstellen om de regeldruk te verlagen. In de nieuwe EU communicatie
gezonde EU regelgeving van december 2012 zijn een aantal van deze
voorstellen overgenomen. Uw kamer zal over deze mededeling na 28
januari via een BNC-fiche worden geinformeerd. Het gaat dan
onder andere om meer inzicht nalevingskosten voor ondernemers en
verbeteringen met betrekking tot Impact Assesments. Het genoemde
onderzoek van Deloitte inzake "nationale koppen" is in het 2e kwartaal
van dit jaar gereed en zal -voorzien van kabinetsreactie- aan de Tweede
Kamer worden toegezonden. Nederland heeft in de Raad voor
Concurrentievermogen meerdere malen aandacht heeft gevraagd voor het
belang van het verlagen van regeldruk.

97. Klein (50plus) 

Werkgelegenheid voor 50-plussers: 40% van de werkgevers is onvoldoende
op de hoogte van de regels en regelingen om 50-plussers in dienst te
nemen. Graag een reactie van de minister. 

Antwoord

De bekendheid van werkgevers met de regels en regelingen die het
aantrekkelijk maken om 50-plussers in dienst te nemen moet inderdaad
worden vergroot. Zoals de staatssecretaris van SZW al eerder heeft
gemeld zal dit onderwerp aan de orde komen tijdens het overleg met
sociale partners over het sociaal akkoord.

98. Klein (50plus) 

Energiebeleid: hoe kunnen de mogelijkheden voor energieopslag worden
verbeterd? (Bv. batterijen en waterstof.) 

Antwoord

Dit is een belangrijk onderwerp, mede door een toenemend aandeel
duurzame energie. De fluctuaties in de opgewekte energie uit
hernieuwbare bronnen, zoals zon en wind, kan deels worden opgevangen
door (gasgestookte) flexibele energiecentrales in te zetten. Deels zal
de oplossing ook moeten komen van het beter op elkaar afstemmen van
vraag en aanbod. Daartoe wordt in verschillende innovatieprogramma’s
aandacht besteed aan dit onderwerp, bijvoorbeeld middels slimme
energienetten (“smart grids”) en opslag van elektriciteit in gasvorm
(“gas to power”). Ook de ontwikkeling van elektrisch rijden kan
mogelijk een rol spelen: de accu fungeert dan als medium voor opslag en
buffering. Ook daar zit nog veel ontwikkeling in.

Bureau Bestuursraad







BBR / 13006375







	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  62  van   SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT
 62 







> Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Binnenhof 4

2513 AA  ’s-GRAVENHAGE





Datum	16 januari 2013

Betreft	Beantwoording schriftelijke vragen inzake de begroting 2013



	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT 
62