[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet)

Eindtekst

Nummer: 2013D04174, datum: 2013-01-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z22853:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

29 januari 2013

	Wijziging van de Remigratiewet (heroverweging Remigratiewet)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
Remigratiewet zodanig te wijzigen dat de basisvoorzieningen vervallen,
de leeftijdsgrens voor remigratievoorzieningen wordt verhoogd, de duur
van uitkeringsgerechtigdheid wordt verlengd, de duur van rechtmatig
verblijf in Nederland wordt verlengd, de remigratievoorzieningen worden
beperkt tot de eerste generatie migranten, de mogelijkheid tot het
aanvragen van remigratievoorzieningen eindigt op 1 januari 2025 en er
een sluitend systeem inzake het opleggen van een bestuurlijke boete en
het schorsen, intrekken en terugvorderen van remigratievoorzieningen
wordt opgenomen in de wet;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Remigratiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. benadelingsbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet
behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 5a, ten
onrechte of tot een te hoog bedrag aan remigratievoorzieningen is
verleend;

b. bestemmingsland: land waarin een remigrant zich gaat vestigen;

c. hoofdverblijf: de plaats waar een persoon zijn feitelijke woonstede
heeft;

d. kind: meeremigrerend minderjarig eigen kind, stiefkind of pleegkind;

e. land van herkomst: land waar de remigrant geboren is en waarvan de
remigrant de nationaliteit bezit of heeft bezeten;

f. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

g. partner: de meeremigrerende echtgenoot, de meeremigrerende
geregistreerde partner of de meeremigrerende ongehuwd meerderjarige, die
geen bloedverwant in de eerste graad van de remigrant is, en met de
remigrant een gezamenlijke huishouding voert waarbij betrokkenen hun
hoofdverblijf hebben in dezelfde woning, met dien verstande dat deze
gezamenlijke huishouding uit niet meer dan twee meerderjarige personen
bestaat;

h. remigrant: een persoon als bedoeld in artikel 2, die met de
toepassing van deze wet voornemens is zijn rechtmatig hoofdverblijf in
Nederland op te geven om te remigreren, dan wel is geremigreerd en
sindsdien in een bestemmingsland is gevestigd;

i. remigratievoorzieningen: voorzieningen, bedoeld in artikel 4;

j. remigreren: het zich buiten het Koninkrijk, in het land van herkomst
vestigen;

k. Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in
hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

l. vertrekdatum: de eerste dag na het feitelijk vertrek uit Nederland;

m. vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel: bij onherroepelijk
geworden rechterlijke uitspraak opgelegde vrijheidsstraf of
vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in het Wetboek van Strafrecht,
behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 37, eerste lid, van het
Wetboek van Strafrecht.

2. In deze wet wordt in artikel 5a, 6, tweede lid, 6a, 6c, tweede en
vierde lid, 6d, eerste lid, onderdeel c en d, 6e, eerste en vierde lid,
en 6f, eerste lid, alsmede, voor zover dit uitdrukkelijk van toepassing
is verklaard, in de op deze wet berustende bepalingen, onder partner
mede verstaan de bij vertrek van de remigrant uit Nederland in het
bestemmingsland verblijvende echtgenoot of geregistreerde partner. 

3. In deze wet wordt in artikel 5a, 6, derde lid, 6a, derde lid, 6c,
tweede en vierde lid, 6d, eerste lid, onderdeel c en d, 6e, tweede en
vierde lid, en 6f, eerste lid, alsmede, voor zover dit uitdrukkelijk van
toepassing is verklaard, in de op deze wet berustende bepalingen onder
kind mede verstaan het bij vertrek van de remigrant uit Nederland in het
bestemmingsland verblijvende minderjarige eigen kind, stiefkind of
pleegkind.

B

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Doelgroep van deze wet zijn:

a. personen die geboren zijn in en in het bezit zijn of geweest zijn van
de nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie waarmee Nederland
een bilateraal wervingsverdrag heeft gesloten, en zich voor de datum van
de toetreding van dat land tot de Europese Unie in Nederland hebben
gevestigd;

b. personen die geboren zijn in en in het bezit zijn of geweest zijn van
de nationaliteit van een land waarmee Nederland een wervingsovereenkomst
heeft gesloten en dat geen lidstaat van de Europese Unie is, en zich
voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel in Nederland
hebben gevestigd;

c. personen met de Nederlandse of Surinaamse nationaliteit die in
Suriname geboren zijn, en zich voor het tijdstip van inwerkingtreding
van dit artikel in Nederland hebben gevestigd;

d. personen die voorkomen in het register, bedoeld in artikel 1, onder
b, van de Wet Rietkerk-uitkering, en

e. vreemdelingen die voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit
artikel een vergunning tot rechtmatig verblijf in Nederland op grond van
artikel 8, onder c of d, van de Vreemdelingenwet 2000 hebben ontvangen
en personen die zich voor dat tijdstip, in het kader van
gezinshereniging met een vreemdeling die in Nederland rechtmatig
verblijf heeft op grond van artikel 8, onder c of d, van de
Vreemdelingenwet 2000 in Nederland hebben gevestigd.

C

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de aanduiding ‘1.’ en wordt ‘een
minderheidsgroep’ telkens vervangen door: de doelgroep.

2. Het tweede en derde lid vervallen.

D

Na artikel 2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

1. De verklaring, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt voor de
vertrekdatum schriftelijk ingediend bij de Sociale verzekeringsbank.

2. De remigrant, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, dient zo spoedig
mogelijk bij de autoriteiten van het bestemmingsland een verzoek in ter
verkrijging van de nationaliteit van dat land en zendt de schriftelijke
bewijsstukken van dat verzoek onverwijld aan de Sociale
verzekeringsbank.

3. De remigrant, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, informeert de
Sociale verzekeringsbank eenmaal per jaar over de voortgang van de
behandeling van zijn verzoek ter verkrijging van de nationaliteit van
het bestemmingsland, tenzij de Sociale verzekeringsbank anders bepaalt.

4. De remigrant, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, die de nationaliteit
van het bestemmingsland heeft verkregen, zendt bewijsstukken daarvan
onverwijld aan de Sociale verzekeringsbank.

5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels gesteld worden
omtrent het bepaalde in het eerste en derde lid.

Artikel 2b

1. Om voor de remigratievoorzieningen in aanmerking te komen dient de
remigrant:

a. voor 1 januari 2025 een aanvraag in te dienen bij de Sociale
verzekeringsbank;

b. te behoren tot de doelgroep, bedoeld in artikel 1a;

c. ten minste 55 jaar oud te zijn op het tijdstip van de aanvraag;

d. zijn schulden aan het Rijk te hebben voldaan dan wel ten behoeve van
zijn schulden aan het Rijk een afbetalingsregeling te hebben getroffen;

e. niet rechtens zijn vrijheid ontnomen te zijn op het tijdstip van de
aanvraag;

f. zich niet te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van een
vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel op het tijdstip van de
aanvraag;

g. een schriftelijk bewijs aan de Sociale verzekeringsbank over te
leggen, afgegeven door de autoriteiten van het bestemmingsland, dat hij
en, voor zover van toepassing, zijn partner en hun kinderen zullen
worden toegelaten, indien naar een ander land wordt geremigreerd dan het
land waarvan de remigrant de nationaliteit bezit;

h. indien hij Nederlander is, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag
ten minste acht jaren in Nederland te hebben verbleven dan wel, indien
hij vreemdeling is, onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag gedurende
ten minste acht jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland te
hebben gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l,
van de Vreemdelingenwet 2000 en voor het besluit tot toekenning van de
remigratievoorzieningen rechtmatig verblijf in Nederland te hebben gehad
als bedoeld in artikel 8, onder a, b, d, e, dan wel l, van de
Vreemdelingenwet 2000, anders dan voor een verblijf voor een tijdelijk
doel;

	i. over een periode van ten minste Ă©Ă©n jaar, onmiddellijk
voorafgaande aan het tijdstip van de aanvraag, een rechtmatige uitkering
of inkomensvoorziening te hebben ontvangen op grond van: 

	1Âș. de Algemene Ouderdomswet;

	2Âș. de Werkloosheidswet;

	3Âș. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;

	4Âș. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

	5Âș. de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen; 

	6°. De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

	7Âș. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

	8Âș. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;

	9Âș. de Wet werk en bijstand, of

	10Âș. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen 

dan wel over een periode van ten minste Ă©Ă©n jaar, onmiddellijk
voorafgaande aan het tijdstip van de aanvraag van de
remigratievoorzieningen te hebben ontvangen:

	1Âș. een wachtgeld in de zin van het Rijkswachtgeldbesluit 1959; 

	2Âș. een soortgelijke uitkering aan een overheidswerknemer op grond van
ontslag of werkloosheid, of

3Âș. een wachtgeld of daarmee gelijkgestelde uitkering ingevolge de bij
of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen,
met uitzondering van een uitkering in verband met functioneel
leeftijdsontslag of vrijwillig vervroegd uittreden.

2. Een remigrant die samen met zijn partner remigreert, komt slechts in
aanmerking voor de remigratievoorzieningen, indien ook zijn partner
voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onder d, e en f.

3. Indien de partner van wie de remigrant niet duurzaam gescheiden
leeft, eveneens in Nederland verblijf houdt, worden de
remigratievoorzieningen slechts verstrekt indien de remigrant en zijn
partner gezamenlijk remigreren.

4. Indien de remigrant en zijn partner het voornemen hebben met hun
pleegkinderen te remigreren, dient de remigrant een schriftelijk bewijs
van toestemming tot de voorgenomen remigratie van die pleegkinderen aan
de Sociale verzekeringsbank te hebben overgelegd, afkomstig van degene
die het ouderlijk gezag of de voogdij uitoefent over de pleegkinderen.

	5. Onder verblijf voor een tijdelijk doel als bedoeld in het eerste
lid, onderdeel h, wordt het verblijf verstaan van de vreemdeling die
behoort tot een bij ministeriële regeling aan te wijzen categorie van
vreemdelingen.

	6. Onder een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand als bedoeld
in het eerste lid, onderdeel i, wordt niet verstaan bijstand in de vorm
van een geldlening als bedoeld in artikel, 48, tweede lid, van die wet.

	7. Indien de aanvrager met een onderbreking van ten hoogste Ă©Ă©n maand
achtereenvolgens verschillende rechtmatige uitkeringen of
inkomensvoorzieningen heeft ontvangen op basis van de in het eerste lid
onderdeel i, genoemde wetten, is de periode, bedoeld in dat onderdeel,
de som van de perioden dat hij ononderbroken uitkeringsgerechtigd was op
grond van die wetten.

E

Artikel 3 vervalt.

F

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Aan een remigrant die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel
2b, wordt een periodieke uitkering verstrekt ter voorziening in de
noodzakelijke kosten van bestaan in het bestemmingsland. 

2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Indien de remigrant en, voor zover van toepassing, zijn partner en
hun kinderen niet binnen een termijn van zes maanden na de datum van de
beschikking tot toekenning van de voorzieningen, bedoeld in het eerste
en tweede lid, zijn geremigreerd, kan de beschikking geheel of
gedeeltelijk worden ingetrokken, tenzij de remigrant of zijn partner van
de overschrijding van die termijn redelijkerwijs geen verwijt kan worden
gemaakt.

G

In artikel 5, eerste tot en met derde lid, wordt ‘voorzieningen,
bedoeld in artikel 4,’ telkens vervangen door:
remigratievoorzieningen. 

H

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

De remigrant en, voor zover van toepassing, zijn partner en hun kinderen
dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger zijn verplicht aan de Sociale
verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle
feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem redelijkerwijs
duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of
de hoogte van de remigratievoorzieningen, bedoeld in de artikelen 2a,
2b, 4, 5, 6, 6a en 11, op het geldend maken van het recht op die
voorzieningen of op het te betalen bedrag.

I

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

1. Het recht op de remigratievoorzieningen van de remigrant eindigt met
ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de remigrant
zijn hoofdverblijf wederom in Nederland heeft.

2. Het recht van de partner op de voorzieningen, bedoeld in artikel 5,
eerste en tweede lid, eindigt met ingang van de eerste dag van de maand
volgend op die waarin de partner zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

3. Het recht van het kind op de voorzieningen, bedoeld in artikel 5,
derde lid, eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op
die waarin het kind zijn hoofdverblijf in Nederland heeft.

J

Na artikel 6 worden acht artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

1. Het recht op remigratievoorzieningen eindigt indien de remigrant of,
voor zover van toepassing, zijn partner, zich onttrekt aan de
tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende
maatregel.

2. Het recht op remigratievoorzieningen eindigt indien de remigrant of,
voor zover van toepassing, zijn partner, rechtens zijn vrijheid is
ontnomen gedurende ten minste een maand.

3. Indien het recht op remigratievoorzieningen eindigt op grond van het
eerste of tweede lid, en de remigrant een partner heeft, verkrijgt de
remigrant of zijn partner die niet rechtens zijn vrijheid ontnomen is en
zich niet onttrekt aan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of
vrijheidsbenemende maatregel, een recht op de remigratievoorzieningen
als ware hij een alleenstaande remigrant. Indien de remigrant
uitsluitend met minderjarige kinderen is geremigreerd ontvangen de
minderjarige kinderen een evenredig deel van het recht op de helft van
de remigratievoorzieningen waarop de remigrant recht zou hebben gehad.

4. De remigrant of zijn partner die op grond van het eerste lid geen
recht op remigratievoorzieningen heeft, heeft met ingang van de eerste
dag van de maand nadat hij zich niet langer onttrekt aan de
tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel
met inachtneming van de bepalingen van deze wet recht op
remigratievoorzieningen, in welk geval remigratievoorzieningen als
bedoeld in het derde lid, vervallen. 

5. De remigrant of zijn partner die op grond van het tweede lid geen
recht op remigratievoorzieningen heeft, heeft met ingang van de eerste
dag van de maand nadat hij in vrijheid is gesteld met inachtneming van
de bepalingen van deze wet recht op remigratievoorzieningen, in welk
geval remigratievoorzieningen als bedoeld in het derde lid, vervallen.

Artikel 6aa

	1. De Sociale verzekeringsbank weigert de remigratievoorzieningen
geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend, indien de remigrant, zijn
partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger een
verplichting als bedoeld in artikel 5a of 8g, tweede lid, niet of niet
behoorlijk is nagekomen.

	2. Een maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt afgestemd op de
ernst van de gedraging en de mate waarin de belanghebbende de gedraging
verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in ieder
geval afgezien, indien iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

	3. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een
maatregel als bedoeld in het eerste lid en volstaan met het geven van
een schriftelijke waarschuwing ter zake het niet nakomen van een
verplichting als bedoeld in artikel 5a of 8g, tweede lid, indien het
niet tijdig nakomen van de verplichting niet heeft geleid tot het ten
onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de
remigratievoorzieningen, tenzij het niet tijdig nakomen van de
verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen
vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een waarschuwing is
gegeven.

	4. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een
maatregel indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

	5. Het opleggen van een maatregel blijft achterwege indien voor
dezelfde gedraging een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 6b,
wordt opgelegd.

	6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gegeven met betrekking tot het eerste en tweede lid.

Artikel 6b

1. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op van ten
hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen
door de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke
vertegenwoordiger van de verplichting, bedoeld in artikel 5a. De
bestuurlijke boete is niet lager dan de boete die op grond van het
tweede lid zou worden opgelegd indien er geen sprake was van een
benadelingsbedrag.

2. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen door de remigrant, zijn
partner, hun kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger van de
verplichting, bedoeld in artikel 5a, niet heeft geleid tot een
benadelingsbedrag, legt de Sociale verzekeringsbank een bestuurlijke
boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in
artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Stafrecht.

3. De Sociale verzekeringsbank legt een bestuurlijke boete op wegens het
niet of niet behoorlijk nakomen door de remigrant, zijn partner, hun
kinderen of hun wettelijke vertegenwoordiger van de verplichting,
bedoeld in artikel 5a, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te
hoog bedrag aan remigratievoorzieningen is ontvangen, van ten hoogste
150 procent van het benadelingsbedrag indien binnen een tijdvak van vijf
jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een
eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd
wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die
onherroepelijk is geworden.

4. In afwijking van het derde lid is het in dat lid genoemde tijdvak van
vijf jaar tien jaar indien wegens de eerdere overtreding, bedoeld in het
derde lid, de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke
vertegenwoordiger is gestraft met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

5. De Sociale verzekeringsbank kan afzien van het opleggen van een
bestuurlijke boete als bedoeld in het eerste en tweede lid en volstaan
met het geven van een schriftelijke waarschuwing ter zake van het niet
of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 5a,
indien dat niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog
bedrag verlenen van de remigratievoorzieningen, bedoeld in artikel 4,
tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting
plaatsvindt binnen een periode van twee jaar na de datum waarop eerder
aan de remigrant, zijn partner, hun kinderen of hun wettelijke
vertegenwoordiger een zodanige waarschuwing gegeven is.

6. De Sociale verzekeringsbank kan:

a. de bestuurlijke boete verlagen indien sprake is van verminderde
verwijtbaarheid;

b. afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor
dringende redenen aanwezig zijn.

7. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over
de hoogte van de bestuurlijke boete.

8. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht
desgevraagd aan de Sociale verzekeringsbank de inlichtingen te
verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van
belang zijn.

	9. In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan
de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke
boete is vastgesteld ook ten nadele van de remigrant, zijn partner of
hun kinderen dan wel hun wettige vertegenwoordiger wijzigen.

Artikel 6c

1. Onverminderd het elders bij of krachtens deze wet bepaalde inzake
wijziging of intrekking van een besluit tot toekenning van de
remigratievoorzieningen, wijzigt de Sociale verzekeringsbank een
dergelijk besluit of trekt zij dat in:

a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op
grond van artikel 2a, 5a of 8g heeft geleid tot het ten onrechte of tot
een te hoog bedrag verlenen van de remigratievoorzieningen;

b. indien anderszins de remigratievoorzieningen ten onrechte of op een
te hoog bedrag zijn vastgesteld;

c. voor zover het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting
op grond van artikel 2a, 5a of 8g ertoe leidt dat niet kan worden
vastgesteld in hoeverre nog recht op remigratievoorzieningen bestaat;

d. indien een persoon als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, heeft
nagelaten al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is om de
nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen.

2. Onverminderd het eerste lid trekt de Sociale verzekeringsbank een
besluit tot toekenning van de remigratievoorzieningen in, voor zover na
een schorsing van maximaal zes maanden de remigrant en, voor zover van
toepassing de partner, een van hun kinderen dan wel hun wettelijke
vertegenwoordiger geen aanvraag indient of anderszins weigert mee te
werken aan de vaststelling van een recht op een uitkering als bedoeld in
artikel 6d, eerste lid, onderdeel d.

3. De Sociale verzekeringsbank kan met betrekking tot
uitkeringstijdvakken in het verleden geheel of gedeeltelijk van
wijziging of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen
aanwezig zijn.

4. Indien de remigrant, zijn partner, een van hun kinderen dan wel hun
wettelijke vertegenwoordiger aan alle bij of krachtens deze wet gestelde
verplichtingen heeft voldaan, en hij in redelijkheid niet heeft kunnen
begrijpen dat de remigratievoorzieningen ten onrechte of op een te hoog
bedrag zijn vastgesteld, ziet de Sociale verzekeringsbank met betrekking
tot uitkeringstijdvakken in het verleden geheel of gedeeltelijk van
wijziging of intrekking af.

Artikel 6d

1. De Sociale verzekeringsbank besluit de betaling van de
remigratievoorzieningen te schorsen, indien zij het gegronde vermoeden
heeft dat:

a. het recht op de remigratievoorzieningen niet meer bestaat;

b. het recht op de remigratievoorzieningen bestaat tot een lager bedrag;

c. de remigrant en, voor zover van toepassing, zijn partner, een van de
kinderen dan wel hun wettelijke vertegenwoordiger een verplichting als
bedoeld in artikel 2a, 5a of 8g niet of niet behoorlijk is nagekomen;

d. de remigrant of, voor zover van toepassing, zijn partner dan wel een
van hun kinderen recht heeft op een uitkering op grond van:

1Âș. de Algemene nabestaandenwet;

2Âș. de Algemene Ouderdomswet;

3Âș. de Toeslagenwet;

4Âș. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

5Âș. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

6Âș. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, of

7Âș. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, 

doch ter zake geen aanvraag heeft ingediend of anderszins weigert mee te
werken aan de vaststelling van dat recht.

2. De schorsing duurt maximaal zes maanden.

Artikel 6e

1. De Sociale verzekeringsbank vordert de bedragen die op grond van deze
wet onverschuldigd zijn betaald, terug van de remigrant en, voor zover
van toepassing, van zijn partner.

2. Onverschuldigd betaalde voorzieningen als bedoeld in artikel 5, derde
lid, worden van de kinderen van de remigrant of zijn partner dan wel hun
wettelijke vertegenwoordiger teruggevorderd.

3. De Sociale verzekeringsbank kan geheel of gedeeltelijk van de
terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

4. Indien de remigrant, zijn partner, een van hun kinderen dan wel hun
wettelijke vertegenwoordiger aan alle bij of krachtens deze wet gestelde
verplichtingen heeft voldaan, en hij in redelijkheid niet heeft kunnen
begrijpen dat de remigratievoorzieningen ten onrechte of tot een te hoog
bedrag zijn verleend, ziet de Sociale verzekeringsbank geheel of
gedeeltelijk van terugvordering af.

	5. De Sociale verzekeringsbank kan de bedragen die op grond van deze
wet onverschuldigd zijn betaald en de bestuurlijke boete, bedoeld in
artikel 6b, invorderen bij dwangbevel.

Artikel 6f

1. De Sociale verzekeringsbank kan bedragen die met toepassing van
artikel 6e zijn teruggevorderd en de bestuurlijke boete, bedoeld in
artikel 6b, verrekenen met:

a. later uit te betalen remigratievoorzieningen;

b. kinderbijslag op grond van de Algemene kinderbijslagwet;

c. een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;

d. een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet; of

e. een aanvullende inkomensvoorziening ouderen op grond van de Wet werk
en bijstand,

waarop de remigrant of, voor zover van toepassing de partner, of in het
geval bedoeld in artikel 6e, tweede lid, een van de kinderen of hun
wettelijke vertegenwoordiger, aanspraak heeft.

	2. Indien de in het eerste lid bedoelde personen

	a. een uitkering of inkomensvoorziening ontvangen op grond van: 

	1Âș. de Werkloosheidswet; 

	2Âș. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

	3Âș. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;

	4Âș. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; 

	5Âș. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

	6Âș. de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen;

	7Âș. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

	8Âș. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten; 

	9Âș. de Wet werk en bijstand;

	10Âș. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, of

	11Âș. de Ziektewet

	dan wel

b. ontvangen:

1Âș. een toeslag op grond van de Toeslagenwet; 

2Âș. wachtgeld in de zin van het Rijkswachtgeldbesluit 1959;

3Âș. een soortgelijke uitkering aan een overheidswerknemer op grond van
ontslag of werkloosheid;

4Âș. een wachtgeld of daarmee gelijkgestelde uitkering ingevolge de bij
of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen,
met uitzondering van een uitkering in verband met functioneel
leeftijdsontslag of vrijwillig vervroegd uittreden, 

betaalt het orgaan dat deze uitkering verschuldigd is het
teruggevorderde bedrag op haar verzoek aan de Sociale verzekeringsbank,
zonder dat daarvoor een machtiging van de rechthebbende nodig is.

Artikel 6g

	1. Een beschikking op grond van deze wet en de daarop berustende
bepalingen wordt gegeven binnen een redelijke termijn na ontvangst van
de aanvraag.

	2. De redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer binnen
zestien weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking is gegeven,
noch een kennisgeving als bedoeld in het derde lid is gedaan.

	3. Indien een beschikking niet binnen de termijn van zestien weken kan
worden gegeven, wordt die termijn met een redelijke termijn verlengd en
wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld.

	4. In afwijking van artikel 7:3, onderdeel c, van de Algemene wet
bestuursrecht kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien
indien de belanghebbende niet binnen een door de Sociale
verzekeringsbank gestelde redelijke termijn, verklaart dat hij gebruik
wil maken van het recht om te worden gehoord.

	5. In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht beslist de Sociale verzekeringsbank binnen dertien weken
gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het
bezwaarschrift is verstreken. 

K

Artikel 7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘voorzieningen, bedoeld in dit hoofdstuk,’
vervangen door: remigratievoorzieningen.

	2. Onderdeel a komt te luiden:

	a. de hoogte van de periodieke uitkering, bedoeld in artikel 4, eerste
lid, en de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 4, tweede lid;

	3. De onderdelen c en d vervallen onder lettering van onderdeel e als
c.

	4. Onderdeel c (nieuw) komt te luiden:

	c. de datum waarop het recht op de remigratievoorzieningen ingaat en
vervalt.

L

In artikel 8g, tweede lid, wordt ‘artikelen 3, 4, 5 en 11’ vervangen
door: artikelen 4, 5 en 11.

M

Artikel 8j wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “73” ingevoegd: 73a.

2. In de aanhef van het tweede lid wordt “g” vervangen door: f.

3. In het tweede lid, onderdeel a,  wordt “Onze Minister voor Wonen,
Wijken, Integratie en Asiel” vervangen door: Onze Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid.

ARTIKEL IA 

[vervallen]

ARTIKEL II

De artikelen 3, 4, eerste lid, 6, eerste lid, en 8g, tweede lid, van de
Remigratiewet, zoals die luidden op de dag voor het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op personen die
voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet:

a. zijn geremigreerd of

b. een ontvankelijke aanvraag tot toekenning van de basisvoorzieningen
of de remigratievoorzieningen in de zin van genoemde artikelen bij de
Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, hebben ingediend.

ARTIKEL III

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip. 

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. 

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 

 

 

 PAGE    

 PAGE   13