[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33538 Adv RvSt inzake de Wijzigingswet kinderopvang 2013

Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wijzigingswet kinderopvang 2013)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2013D05132, datum: 2013-02-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2013Z02489:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W12.12.0419/III	's-Gravenhage, 6 december 2012

Bij Kabinetsmissive van 17 oktober 2012, no.12.002438, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter
overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Verzamelwet
kinderopvang 2013), met memorie van toelichting.

Het voorstel bevat een aantal wijzigingen in de Wet kinderopvang en
peuterspeelzalen (hierna: de Wko) die onder meer beogen het toezicht in
deze sector te verbeteren, meer transparantie op het gebied van prijs en
kwaliteit tot stand te brengen en de veiligheid van kinderen bij
kindercentra, voorzieningen voor gastouderopvang en peuterspeelzalen
beter te waarborgen. Een deel van deze wijzigingen is overgenomen uit de
aanbevelingen in het Rapport van de onafhankelijke Commissie Onderzoek
Zedenzaak Amsterdam (hierna: de Commissie Gunning) uit april 2011. Een
ander deel komt voort uit een evaluatie van de kinderopvangsector over
de periode 2005-2011 door het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (hierna: SZW).  

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking
van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de proportionaliteit
en de reikwijdte van de continue screening. De Afdeling maakt voorts een
opmerking over de noodzaak en de effectiviteit van de verplichting in
het voorstel dat elke voorziening in de kinderopvang over een website
beschikt. Voorts wijst zij erop dat de verplichting om rapportages van
de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (hierna: de GGD) over
gastouderopvang aan eenieder via deze websites ter beschikking te
stellen inbreuk kan maken op de persoonlijke levenssfeer van de
gastouders. Tenslotte wijst de Afdeling op de verzwaring van de
inlichtingenplicht voor kinderopvang in het buitenland. Zij is van
oordeel dat enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1.	Aanscherping VOG-plicht en invoering continue screening

Om in de kinderopvangsector te kunnen werken is ingevolge de huidige
artikelen 1.50, derde lid, 1.56b, derde lid, en 2.6, derde lid, van de
Wko een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) vereist. De
Commissie Gunning heeft geadviseerd alle medewerkers in de
kinderopvangsector elke twee jaar een nieuwe VOG te laten aanvragen. De
regering heeft besloten om voor de kinderopvangsector een systeem van
continue screening in te voeren. Dit systeem gaat verder dan het advies
van de Commissie Gunning. Volgens de toelichting is dit systeem sneller
en voor de sector minder belastend dan het elke twee jaar opnieuw
aanvragen van een VOG. Het systeem van continue screening bestaat sinds
2011 voor de taxibranche.

Bij continue screening wordt elke maand gecontroleerd of de personen die
in de kinderopvang werkzaam zijn, volgens het Justitieel Documentatie
Systeem (JDS) een strafbaar feit hebben gepleegd. Het Centraal Orgaan
Verklaring omtrent het gedrag (hierna: COVOG) van de Dienst Justis
toetst dan of dit strafbare feit bij hernieuwde beoordeling zou leiden
tot een weigering van een VOG. Voor de kinderopvang gaat het om gegevens
over strafbare feiten die een direct gevaar voor kinderen opleveren,
zoals zeden- of geweldsdelicten. Indien het COVOG van oordeel is dat er
sprake is van relevante strafbare feiten, dan moet de betrokkene een
nieuw VOG aanvragen. Als de betrokkene, ook na bezwaar en beroep, geen
nieuw VOG krijgt, dan mag hij niet meer in de kinderopvang werken.

De Afdeling onderkent het belang van een verscherping van het toezicht
op personen die in de kinderopvang werken. Gelet op de mogelijk
ingrijpende gevolgen voor de betrokkenen van een systeem waarbij
screening permanent plaatsvindt, is echter een toereikende motivering
vereist. De Afdeling maakt hierover de volgende opmerkingen. 

a.	Proportionaliteit en reikwijdte continue screening

Door de invoering van continue screening worden de strafrechtelijke
gegevens van alle medewerkers in de kinderopvangsector elke maand
gecontroleerd, ook al is geen sprake van enige concrete verdenking.
Anders dan bij de aanvraag van een VOG vindt deze controle niet plaats
op verzoek van de betrokken persoon. De Afdeling wijst erop dat
strafrechtelijke gegevens bijzondere persoonsgegevens zijn, als bedoeld
in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp).
Verwerking van deze gegevens is in beginsel verboden, tenzij aan een van
de uitzonderingsgronden in paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wbp wordt
voldaan. Ook dient te worden voldaan aan de noodzakelijkheids- en
evenredigheidseis die artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming
van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het
EVRM) stelt aan de rechtvaardiging van een dergelijke inbreuk op het
privéleven. Volgens de toelichting is deze continue screening
noodzakelijk, omdat het hier gaat om een bijzonder kwetsbare groep jonge
kinderen, die zich nog niet goed verbaal kunnen uiten, en omdat de
opvang nog vooral is gericht op fysieke verzorging.  

Naar het oordeel van de Afdeling wordt niet ingegaan op een aantal
aspecten die van belang zijn voor de reikwijdte en de proportionaliteit
van de continue screening.  

Bij de keuze voor continue screening moet de noodzaak om kwetsbare jonge
kinderen te beschermen worden afgewogen tegen de systematische
maandelijkse verwerking van bijzondere persoonsgegevens van medewerkers,
terwijl er geen enkel vermoeden is van betrokkenheid bij enig strafbaar
feit. Een belangrijke eis die aan de verwerking van persoonsgegevens
wordt gesteld, is dat deze verwerking – behoudens het geval van
toestemming – noodzakelijk is met het oog op een welbepaald,
uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd doel en voorts de verwerking
gelet op het relevante doel niet bovenmatig is. 

Naar het oordeel van de Afdeling is in het licht van deze eisen
vermindering van de administratieve lasten voor de sector als argument
niet voldoende om deze verwerking zonder toestemming van de betrokkenen
toe te staan. Wel kan van belang zijn dat relevante informatie als
gevolg van het voorgestelde systeem sneller bij de toezichthouder bekend
raakt. Hierdoor kan eerder door de toezichthouder worden opgetreden. Dat
betekent evenwel niet dat de voorgestelde regeling, zoals ook in de
toelichting wordt aangegeven, elk risico uitsluit. De omvang van het
risico zal mede afhangen van de uitvoering en van de snelheid waarmee
informatie over zwaarwegende verdenkingen in het JDS wordt opgenomen. De
Afdeling constateert voorts dat blijkens het voorstel het systeem van
continue screening niet zal gelden voor alle personen, die bij de
kinderopvang betrokken zijn. Voor een aantal groepen, die niet in de te
screenen bestanden voorkomen, wordt volstaan met een minder ingrijpende
vorm van screening. Bepaalde personen die regelmatig op een
gastouderopvangadres aanwezig zijn, worden evenmin permanent gescreend. 

Invoering van continue screening in de kinderopvang roept ten slotte de
vraag op hoe dit zich verhoudt tot de jeugdzorg als geheel of tot andere
sectoren waarin volwassenen continu of zeer regelmatig in contact zijn
met (jonge) kinderen, zoals het onderwijs of sportclubs. Ook dringt zich
een vergelijking op met andere groepen die zich verbaal niet goed kunnen
uiten en fysieke verzorging nodig hebben, zoals personen met een
ernstige handicap of dementie. In al deze vergelijkbare situaties geldt
thans geen systeem van continue screening. Is het de bedoeling om voor
al deze situaties ook een systeem van continue screening in te voeren,
en indien niet, waarom dan wel in de kinderopvang?

De Afdeling acht de beoordeling van de door de Wbp en het EVRM vereiste
proportionaliteit van het voorgestelde systeem mede afhankelijk van de
vraag hoe het voorstel zich verhoudt tot vergelijkbare situaties en
sectoren waarin geen systeem van permanente screening geldt en in
hoeverre, gelet daarop met een minder ingrijpende vorm van screening kan
worden volstaan.

De Afdeling is van oordeel dat het voorstel op deze punten een
aanvullende onderbouwing behoeft. Zij adviseert in de toelichting op het
bovenstaande in te gaan, de keuze voor een systeem van continue
screening nader te motiveren en zonodig het wetsvoorstel aan te passen.

b.	Aanvragen verklaringen omtrent het gedrag

Omdat de VOG's van veel medewerkers nooit zijn vernieuwd, worden alle
personen die onder de continue screening komen te vallen verplicht om
eenmalig een nieuw VOG aan te vragen (hierna: de nulmeting). Volgens de
memorie van toelichting gaat het bij deze nulmeting om ongeveer 150.000
personen. Voorts is er de eerder genoemde groep van 35.000 personen,
vrijwilligers, stagiairs en uitzendkrachten, die buiten het systeem van
continue screening vallen, maar wel elke twee jaar een nieuw VOG moeten
aanvragen.

Het voorgestelde artikel 3.8g voorziet in een gefaseerde
inwerkingtreding, zodat de nulmeting niet bij alle betrokkenen
gelijktijdig hoeft te worden uitgevoerd. Personen met een VOG die vóór
1 juli 2011 is afgegeven moeten binnen 6 maanden na inwerkingtreding van
het voorstel in het bezit zijn van een nieuw VOG. Personen met een VOG
die na die datum is afgegeven, moeten binnen twee jaar na
inwerkingtreding in het bezit zijn van een nieuw VOG. Voor vrijwilligers
en uitzendkrachten geldt dat zij binnen 3 maanden na de inwerkingtreding
in het bezit moeten zijn van een VOG.

Het overgangsrecht leidt ertoe dat het COVOG binnen enkele maanden na
inwerkingtreding aan een groot aantal personen een VOG moet verstrekken.
Uit de toelichting wordt niet duidelijk of het COVOG over voldoende
medewerkers en middelen beschikt om binnen deze termijnen aan iedereen
een VOG te verstrekken. Indien het COVOG er niet in slaagt om al deze
aanvragen op tijd te verwerken, zal een aantal personen (tijdelijk) niet
in de kinderopvang kunnen werken. Uit de toelichting wordt niet
duidelijk hoe de GGD en de houders van kinderopvangvoorzieningen in deze
situatie moeten optreden. 

De Afdeling adviseert in de toelichting op deze vragen in te gaan en zo
nodig het overgangsrecht aan te vullen.  

 

2.	Bevordering kwaliteit en verbetering informatieverschaffing in de
kinderopvang

Het voorstel beoogt onder meer de "markt" voor kinderopvang
inzichtelijker te maken door aanbieders te verplichten om informatie
over de kwaliteit van hun opvang aan de (toekomstige) gebruikers van
kinderopvang ter beschikking te stellen. Uit het rapport van de
Commissie Gunning en de evaluatie van SZW blijkt dat de in 2005
ingevoerde zelfregulering in de kinderopvang om verschillende redenen
tot nu toe niet heeft geleid tot verbetering van de transparantie en de
kwaliteit van die opvang. De Afdeling begrijpt het doel van het voorstel
zo, dat door verbetering van de informatieverschaffing ouders meer
duidelijkheid krijgen over de kwaliteit van de kinderopvang, zij
daardoor beter gemotiveerde keuzes kunnen maken, hetgeen leidt tot een
betere marktwerking in die sector.

Ingevolge de voorgestelde artikelen 1.54, 1.54a en 2.11 van de Wko
worden houders van kindercentra, gastouderbureaus en peuterspeelzalen
verplicht om over een website te beschikken. Ingevolge het vierde lid
van deze bepalingen worden bij ministeriële regeling regels gesteld met
betrekking tot de informatie die de houders van deze voorzieningen via
hun website beschikbaar moeten stellen aan ouders dan wel aan eenieder.
Volgens de memorie van toelichting moet in die regeling worden
vastgesteld welke elementen een houder van zo'n voorziening standaard,
eventueel volgens een vast te stellen format, op zijn website dient te
plaatsen. Ingevolge het derde lid van deze bepalingen moeten in ieder
geval de rapportages van de GGD, die met het toezicht op de kinderopvang
is belast, na vaststelling per omgaande op de website worden geplaatst.

De Afdeling maakt over deze verplichtingen de volgende opmerkingen.

a.	 Noodzaak verplichte website

Naar aanleiding van de eerdergenoemde evaluatie heeft het toenmalige
kabinet in 2011 de kinderopvangsector tot eind 2012 de kans gegeven om
door zelfregulering de transparantie in de sector te verbeteren, onder
meer door oprichting van een gemeenschappelijke website, die 85% van het
aanbod moet dekken. Indien de transparantie eind 2012 niet zou zijn
verbeterd, zou worden overgegaan tot een wettelijke verplichting om
gegevens over de kwaliteit van de kinderopvang ter beschikking te
stellen.  

Volgens de toelichting is de gemeenschappelijke website om verschillende
redenen kwalitatief of kwantitatief nog onvoldoende gevuld. Het voorstel
gaat kennelijk uit van de wetenschap dat het beoogde dekkingspercentage
voor eind 2012 niet meer kan worden gehaald. De toelichting bevat echter
geen actueel percentage van het dekkingspercentage van deze website of
een overzicht van kwaliteitsaspecten die op dit moment nog niet zijn
ingevuld. De veronderstelling dat het beoogde dekkingspercentage van 85%
niet voor eind 2012 gehaald kan worden, wordt, kortom, niet nader
onderbouwd.

De verplichting tot publicatie beperkt zich vooralsnog tot
inspectierapporten van de GGD. Volgens de uitvoeringstoetsen van GGD
Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) zijn
deze gegevens al beschikbaar via de website van het Landelijk Register
Kinderopvang (LRKP). De toelichting bevat geen voorbeelden van andere
aspecten die op basis van een ministeriële regeling gepubliceerd zouden
moeten worden. Wel wordt er in de toelichting op gewezen dat de
kinderopvangsector op dit moment bezig is een integraal kwaliteitsbegrip
te ontwikkelen. De inhoud van dit begrip en de verhouding tot eventueel
bij ministeriële regeling te stellen kwaliteitseisen is echter nog
onbekend.

De Afdeling wijst er voorts op dat de wachtlijsten in de kinderopvang
tussen 2010 en 2012 sterk zijn gedaald: voor kinderdagverblijven van
7,10% naar 0,37%, en voor buitenschoolse opvang van 4,40% naar 0,46%.
Zij acht de kans aanwezig dat de forse daling van de wachtlijsten
houders van voorzieningen in de kinderopvang ertoe aanspoort om uit
eigen beweging meer gegevens op hun websites te plaatsen, om zo
(aanstaande) ouders over te halen voor hun opvang te kiezen. Hierdoor
zouden houders van voorzieningen in de kinderopvang ook zonder een
wettelijke verplichting aan de voorgestelde eisen kunnen voldoen. 

Naar het oordeel van de Afdeling bevat de toelichting onvoldoende
gegevens om te beoordelen of de invoering van een wettelijke
verplichting per 1 januari 2014 noodzakelijk is. De Afdeling adviseert
in de toelichting in te gaan op het actuele dekkingspercentage van de
gezamenlijke website, de beoogde kwalitatieve invulling van deze site,
alsmede op de redenen waarom deze website kwalitatief en kwantitatief
onvoldoende gevuld is.

De Afdeling adviseert de memorie van toelichting met in achtneming van
het voorgaande aan te vullen, en zo nodig het voorstel op dit onderdeel
aan te passen.

Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling het volgende op.

b.	Effectiviteit van de publicatieverplichting

Door de invoering van "marktwerking" in de kinderopvang zijn ouders een
belangrijke speler geworden op de markt voor kinderopvang. Zij kunnen
immers problemen aan de kaak stellen en, indien deze problemen niet
verholpen worden, in het ergste geval van kinderopvang wisselen. Uit de
evaluatie van de ontwikkelingen in de kinderopvang blijkt dat de
pedagogische kwaliteit van de kinderopvang in de periode tussen 1995 en
2008 een dalende trend vertoont. Ouders blijken echter nog steeds
tevreden te zijn met de opvang, ondanks de afnemende kwaliteit. De
evaluatie noemt een aantal mogelijke oorzaken voor deze discrepantie,
zoals het feit dat pragmatische zaken als beschikbaarheid en
bereikbaarheid meer van invloed zijn op de keuze van de ouders dan de
pedagogische kwaliteit. Dit wordt nog versterkt doordat de pedagogische
kwaliteit niet eenvoudig te beoordelen is voor de ouders, aldus de
evaluatie. Uit de evaluatie kan worden opgemaakt dat ouders thans te
weinig inzicht hebben in de pedagogische kwaliteit van kinderopvang om
een gemotiveerde keuze voor een bepaalde voorziening te maken.

Zoals reeds eerder opgemerkt beperkt de verplichte
informatieverschaffing zich vooralsnog tot de publicatie van thans al
via de site van het Landelijk register kinderopvang en peuterspeelzalen
(hierna: het LRKP) beschikbare GGD-rapporten over de voorziening. De
toelichting bevat geen voorbeelden van andere informatie die op de
website zou moeten worden gepubliceerd, zoals een financieel jaarverslag
of een overzicht van de bij de aanbieder binnengekomen klachten over de
opvang.

 

De Afdeling adviseert de verbetering van de informatievoorziening
zodanig vorm te geven dat deze leidt tot een beter inzicht in de
pedagogische kwaliteit van de  kinderopvang. 

3.	Publicatie GGD-rapportages op websites gastouderopvang

a.	Wet bescherming persoonsgegevens

Ingevolge het voorgestelde artikel 1.54 van de Wko worden ook
gastouderbureaus verplicht om een website te hebben. Ingevolge het derde
lid van deze bepaling wordt een inspectierapport van de GGD per omgaande
na de vaststelling ervan op deze website gepubliceerd, zodat dit rapport
voor eenieder eenvoudig toegankelijk is. 

Deze openbare publicatie op internet heeft tot doel dat (aanstaande)
ouders eenvoudig informatie kunnen vinden over de kwaliteit van het
gastouderbureau, en zo een keuze kunnen maken voor het beste bureau. De
Wko bevat thans nog geen verplichting voor gastouderbureaus om
rapportages van de GGD aan de ouders openbaar te maken. De Commissie
Gunning heeft in haar onderzoek geen bijzondere aandacht besteed aan de
gastouderopvang. Zij heeft er in haar rapport op gewezen dat ook in de
gastouderopvang aanzienlijke risico's voor de veiligheid van kinderen
kunnen bestaan, omdat bij deze vorm van opvang meestal of altijd een
volwassene met kinderen alleen is. 

Ingevolge het tweede lid, onder c, van artikel 1.54a, van de Wko, bevat
een inspectierapport over een gastouderbureau ook gegevens over de
kwaliteit van de opvang die door gastouders wordt aangeboden. Omdat deze
vorm van opvang plaatsvindt op het woonadres van een natuurlijke
persoon, de gastouder, is de kans groot dat zo'n rapport gegevens bevat
over de woonsituatie van de gastouders, en daarmee over hun persoonlijke
levenssfeer. De Afdeling gaat daarbij uit van de veronderstelling dat de
GGD in haar rapportages aan het gastouderbureau de namen en/of adressen
van de bezochte gastouders vermeldt. Omdat het gastouderbureau deze
rapportage per omgaande na vaststelling moet publiceren, is er geen tijd
om die gegevens te anonimiseren.

Naar het oordeel van de Afdeling kan het plaatsen van GGD-rapportages op
de website in bepaalde gevallen worden gezien als het verwerken van
persoonsgegevens in de zin van artikel 1 van de Wbp. Tot de
uitgangspunten van de Wbp behoort dat persoonsgegevens worden verzameld
voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde
doeleinden, en dat persoonsgegevens niet worden verwerkt op een wijze
die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor zij zijn verkregen. De
verwerking dient voorts toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig
te zijn. Voorts dient te worden voldaan aan de noodzakelijkheids- en
evenredigheidseis die artikel 8 van het EVRM stelt.

In de memorie van toelichting ontbreekt een toetsing van artikel 1.54a
van de Wko aan de vereisten in de Wbp. 

Naar het oordeel van de Afdeling kan het niet anonimiseren van
GGD-rapporten die op een website worden geplaatst worden gezien als een
verwerking van gegevens die bovenmatig is. De Afdeling adviseert dan ook
in het voorgestelde artikel 1.54a, derde lid, van de Wko, de voorwaarde
op te nemen dat een GGD-rapportage, onverwijlde na de ontvangst ervan,
door de houder van het gastouderbureau op de website wordt geplaatst,
ontdaan van de individuele namen en adressen van de gastouders. 

 

De Afdeling adviseert het voorgestelde artikel 1.54a van de Wko aan te
passen. 

Onverminderd het vorige wijst de Afdeling nog op de volgende aspecten.

b.	 Publicatie op één website

Het voorstel legt de verplichting tot publicatie van deze gegevens niet
bij degene die het toezicht uitoefent, de GGD, maar bij het
gastouderbureau. Na verstrekking van het definitieve rapport aan een
gastouderbureau heeft de GGD geen invloed meer op de wijze waarop dit op
de website wordt gepubliceerd. Dat kan leiden tot grote verschillen in
de wijze waarop de persoonlijke levenssfeer van gastouders wordt
beschermd. Bovendien wordt het achteraf anonimiseren of herstellen van
eventuele fouten in deze rapporten bemoeilijkt, omdat deze websites niet
onder de verantwoordelijkheid van de GGD vallen. 

De Afdeling wijst erop dat de genoemde nadelen niet aan de orde zijn als
de GGD-rapporten op één centrale website zouden worden gepubliceerd.
Het staat gastouderbureaus dan vanzelfsprekend vrij op hun sites links
te plaatsen naar deze rapporten. De VNG wijst in haar advies op het
bestaan van de website van het LRKP, die door het Rijk onderhouden en
gefinancierd wordt. Op deze site staan al veel gegevens over de
gastouderopvang.

De Afdeling adviseert het genoemde alternatief van één centrale
website in overweging te nemen en zo nodig het voorstel en de
toelichting aan te passen.

c.	Doelbinding

Het toezicht op de voorzieningen in de gastouderopvang is ingevolge
artikel 1.62, derde lid, van de Wko opgedragen aan de GGD. Deze heeft
als taak te onderzoeken of de exploitatie van deze voorzieningen in
overeenstemming is met de bij of krachtens de Wko gestelde regels.
Ingevolge het vierde en voorgestelde vijfde lid kan de GGD ook
incidenteel onderzoek of nader onderzoek verrichten, indien daartoe
aanleiding is. Publicatie van rapporten over de gastouderopvang heeft
volgens de toelichting echter mede tot doel de transparantie in de markt
voor kinderopvang te vergroten.

Naar het oordeel van de Afdeling kan het vergroten van transparantie op
de markt voor kinderopvang niet gezien worden als het uitoefenen van
toezicht in de zin van artikel 1.62 van de Wko. Hierdoor rijst de vraag
of wordt voldaan aan de eis in de Wbp dat persoonsgegevens niet verder
mogen worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de
doeleinden waarvoor zij zijn verkregen. 

Naar aanleiding van het voorgaande adviseert de Afdeling om in de
toelichting nader op deze doelbinding in te gaan, en zo nodig in de Wko
een grondslag op te nemen, die publicatie van persoonsgegevens, met als
doel het uitoefenen van toezicht, mogelijk maakt.

4.	Verzwaring inlichtingenplicht ouders bij buitenlandse kinderopvang

Ingevolge het huidige artikel 1.48 van de Wko, eerste lid, kan de
Minister van SZW buiten Nederland gevestigde voorzieningen voor
kinderopvang gelijkstellen met in Nederland gevestigde voorzieningen,
door deze buitenlandse voorzieningen in het register buitenlandse
kinderopvang (hierna: het register) op te nemen. Ingevolge het huidige
tweede lid moet een ouder die kinderopvangtoeslag wenst te ontvangen
voor een voorziening in het buitenland, een aanvraag in te dienen voor
de inschrijving van die voorziening in het register. Een inschrijving
maakt het mogelijk dat de Minister van SZW en de
Belastingdienst/Toeslagen inlichtingen kunnen vragen aan de houder van
deze voorziening. Op grond van het huidige zesde lid is de houder van
zo'n voorziening in het buitenland verplicht aan de Minister van SZW
onverwijld mededeling te doen van wijzigingen in deze gegevens. Op grond
van artikel 16 van de Regeling kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen (hierna: de Regeling kinderopvang) kan de Minister ook
op eigen initiatief wijzigingen in het register aanbrengen, indien
blijkt dat de gegevens uit het register niet overeenstemmen met de
werkelijkheid.

In de praktijk is gebleken dat buitenlandse kinderopvangvoorzieningen
niet of nauwelijks wijzigingen aan de Minister van SZW doorgeven. In het
voorstel wordt daarom, door wijziging van artikel 1.48, zesde lid, de
verplichting om wijzigingen door te geven bij de ouders neergelegd. De
ouder is immers degene die belang heeft bij de opneming van de
voorziening in het register, omdat hij alleen dan kinderopvangtoeslag
kan ontvangen, aldus de toelichting. Voorts wordt de mogelijkheid die de
Minister van SZW heeft om het register uit eigen beweging te wijzigen,
opgenomen in het voorgestelde artikel 1.48a van de Wko. 

De Afdeling wijst erop dat het voor ouders niet altijd goed mogelijk is
om te controleren of de gegevens in het register nog juist zijn. Het
gaat daarbij niet alleen om eenvoudig te verifiëren gegevens als adres
en telefoonnummer, maar ook om de naam en plaats van vestiging van de
houder alsmede om bewijsstukken dat de voorziening aan de geldende
regels en voorwaarden van het desbetreffende land voldoet. Bedacht moet
worden dat veel ouders slechts enkele jaren in het buitenland wonen en
niet altijd voldoende bekend zijn met de regelgeving van dat land. Ook
is het mogelijk dat de resultaten van toezicht door de overheid niet
openbaar zijn of pas met grote vertraging bekend worden gemaakt. 

Naar het oordeel van de Afdeling wordt hiermee aan ouders een zware
bewijslast opgelegd, die moeilijk na te leven valt. In de
uitvoeringstoets komt Belastingdienst/Toeslagen tot de conclusie dat
deze maatregel de handhaving weliswaar vergemakkelijkt, maar dat deze
uitvoeringstechnisch zeer lastig is. Bovendien wordt de rol van de
burger verzwaard. Het voorgestelde zesde lid van artikel 1.48 van de Wko
verzwakt bovendien de positie van de belastingplichtige in een mogelijke
terugvorderingsprocedure. De verantwoordelijke voor de onjuiste gegevens
is immers niet langer de houder van de buitenlandse
kinderopvangvoorziening, maar de Nederlandse belastingplichtige. De
Afdeling acht zo'n verzwakking van de procespositie van de burger in
beginsel ongewenst. Naar haar oordeel dient de kinderopvangvoorziening
verantwoordelijk te blijven voor de juistheid van de gegevens.

Nu het overgrote deel van de buitenlandse kinderopvangtoeslag betrekking
heeft op België en Duitsland ligt het naar het oordeel van de Afdeling
meer voor de hand om met die landen afspraken te maken over controle van
deze gegevens.

De Afdeling adviseert het voorstel op dit onderdeel aan te passen.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

 	Bij de Afdeling is op 8 november 2012 tevens voorgelegd het Besluit
continue screening kinderopvang (W12.12.0452/III) dat aanvullende regels
bevat over de invoering van continue screening in de kinderopvangsector.

 	Rapport onafhankelijke Commissie Onderzoek Zedenzaak Amsterdam, april
2011.

 	"Evaluatie van de Wet kinderopvang 2005-2011", bijlage 1 bij
Kamerstukken II 2011/12, 33 275, nr. 1.

 	Memorie van toelichting, paragraf 2.2.1, blz. 18-19, en Kamerstukken
II 2010/11, 32 500 VI, nr. 117.

 	Zie Kamerstukken II 2011/12, 33 000 VI, 110, voor een uitvoeriger
beschrijving van dit systeem. 

 	Zie tevens artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de
Europese Unie. 

 	Memorie van toelichting, paragraaf 2.2.1, blz. 19.

 	Zie de artikelen 7 en 8 van de Wbp.

 	Zie artikel 11, eerste lid, van de Wbp.

 	Volgens de memorie van toelichting gaat het om de bestanden van de
Dienst Uitvoering Onderwijs, (DUO), het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (UWV), de Kamers van Koophandel en voor de
gastouders de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA).  

 	Voor stagiairs, uitzendkrachten, structurele vrijwilligers en ouders
in een ouderparticipatiecrèche wordt volstaan met de verplichting om
elke twee jaar opnieuw een VOG aan te vragen. Zie de voorgestelde
artikelen 1.50, achtste en negende lid, 1.56, derde lid, 1.56b, zevende
en achtste lid, en artikel 2.6, achtste en negende lid van de Wko. 

 	Het gaat hier bijvoorbeeld om inwonende kinderen tussen de 12 en 18
jaar, alsmede om regelmatige bezoekers op uren dat de opvang
plaatsvindt, zoals een elders wonende partner of de achterwacht van de
gastouder bij calamiteiten. Zie de toelichting bij het voorgestelde
artikel 1.56b, van de Wko.

 	Memorie van toelichting, paragraaf 2.2.1, blz. 19.

 	Idem, paragraaf 2.2.2, blz. 19.

 	Zie tabel 2 in paragraaf 2.2.6 van de memorie van toelichting, blz.
23.

 	Commissie Gunning, paragraaf 11.7, blz. 140-141 en Kamerstukken II,
2011/12, 33 275, bijlage bij nr. 1, blz. 20-24.  

 	Ingevolge de huidige artikelen 1.54, tweede lid, en 2.11, tweede lid,
van de Wko hebben houders van kindercentra en peuterspeelzalen de keuze
om deze rapporten op hun website te plaatsen dan wel op een voor de
ouders toegankelijke plaats ter inzage te leggen. Er bestaat geen
verplichting om die informatie aan eenieder, dus ook aan ouders die nog
kinderopvang zoeken, ter beschikking te stellen.

 	Memorie van toelichting bij artikel I, onderdeel U, blz. 36.

 	Kamerstukken II, 2011/12, 31 322, nr. 147, blz. 7. Het betreft de
website   HYPERLINK "http://www.kinderopvangkaart.nl/" 
www.kinderopvangkaart.nl  . 

 	Uitvoeringstoetsen GGD Nederland 12 juli 2012, blz. 3 en VNG 19 juli
2012, blz. 2. Zie   HYPERLINK "http://www.lrkp.nl/"  www.lrkp.nl  

 	Memorie van toelichting, paragraaf 3.2, blz. 25.

 	B&A B.V. "Wachtlijsten en wachttijden kinderdagverblijven en
buitenschoolse opvang – 7e meting", 25 september 2012, blz. 5.

 	Kamerstukken II, 2011/12, 31 322, nr. 147, blz. 22.

 	Idem, blz. 23-24.

 	Zie Kamerstukken II, 2011/12, 31 322, nr. 147, blz. 7-8.

 	Toelichting bij artikel I, onderdeel U, blz. 36.

 	Idem, paragraaf 12.7, blz. 152.

 	Zie bijvoorbeeld Bureau Bartels B.V. "Ernst van de door GGD
geconstateerde gebreken bij kinderopvangcentra, gastouderbureaus en
gastouders" (2011), blz. 43-44. Geconstateerde overtredingen waren onder
andere geen kennis van pedagogisch beleid, roken in huis, en een andere
voertaal dan Nederlands. 

 	Wbp, artikelen 7 en 9, eerste lid.

 	Idem, artikel 11, eerste lid.

 	Advies VNG van 19 juli 2012, blz. 1-2, zie verder   HYPERLINK
"http://www.landelijkregisterkinderopvang.nl/" 
www.landelijkregisterkinderopvang.nl .

 	Memorie van toelichting, paragraaf 3.2, blz. 25.

 	Memorie van toelichting paragraaf 5.2, blz. 27.

 	Memorie van toelichting, paragraaf 5.1, blz. 26.

 	Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, artikel
13. Als voorbeeld kan worden gedacht aan een rechtspersoon die op
verschillende locaties kindercentra in stand houdt en van wie de
rechtsvorm en plaats van vestiging wijzigen. Het is goed mogelijk dat de
ouders hier niets van merken.   

 	Het huidige register bevat voorzieningen in onder andere China, Cuba,
Jemen en Vietnam. Zie de bijlage bij het Besluit opname register
buitenlandse kinderopvang.

 	Uitvoeringstoets Belastingdienst/Toeslagen, 13 augustus 2012, blz.
4-5. Volgens de Belastingsdienst is controle op de kwaliteit van
buitenlandse kinderopvang niet altijd mogelijk, waardoor de
rechtmatigheid niet altijd is vast te stellen. Datzelfde geldt voor de
controle op de registratie van het aantal uren gebruikte kinderopvang. 

 	Volgens de Uitvoeringstoets Belastingdienst/Toeslagen werden er in
2011 in totaal 1809 toeslagen uitgekeerd. Daarvan hadden er 937
betrekking op België en 738 op Duitsland.

  PAGE  2 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........