[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag van een schriftelijk overleg inzake het rapport "Referentiekader geldboetes, Verslag van een onderzoek naar de hoogte en wijze van berekening van geld-boetes in het bestuursrecht en het strafrecht" (Kamerstuk 33000 VI, nr. 77)

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2012

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2013D06853, datum: 2013-02-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2012Z01321:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


33 400 VI	 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van  


 	 Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2013

Nr. 114	Verslag van een schriftelijk overleg

Vastgesteld 28 juni 2013

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft een aantal vragen
ter beantwoording voorgelegd aan de minister van Veiligheid en Justitie
over de brieven van de minister van Veiligheid en Justitie van 1 januari
2012  inzake het rapport "Referentiekader geldboetes, Verslag van een
onderzoek naar de hoogte en wijze van berekening van geldboetes in het
bestuursrecht en het strafrecht" (Kamerstuk 33000-VI nr. 77) en van 17
december 2012 inzake de kabinetsnota over de uitgangspunten bij de keuze
van een sanctiestelsel - onderzoek Referentiekader geldboetes (Kamerstuk
33400-VI nr. 80).

Bij brief van 27 juni 2013  heeft de minister van Veiligheid en Justitie
deze vragen beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Jadnanansing

Adjunct-griffier van de commissie,

Hessing-Puts

Inhoudsopgave

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inleiding

1. Belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek
Referentiekader geldboetes

2. Uniformiteit en diversiteit

3. Referentiekader voor de hoogte van boetes

4. Keuze tussen strafrecht en bestuurlijke boete; de kabinetsnota uit
2008

5. Toezeggingen

II. Reactie van de minister van Veiligheid en Justitie



I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben met grote belangstelling
kennisgenomen van bovengenoemd rapport. Zij delen de mening dat meer
eenheid in de boetehoogte in het bestuursrecht en het strafrecht
wenselijk is, maar zijn zich tevens bewust van de inherente verschillen
tussen beide rechtsgebieden die mede tot uiting komt in de wijze van
beboeten. 

De leden van de PVV-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
het bovengenoemde rapport. 

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het rapport en de
beleidsreactie daarop. Zij erkennen dat een bepaalde mate van
verscheidenheid in boetestelsels en boetehoogtes zal blijven bestaan,
maar ongerechtvaardigde verschillen in wetgeving en beleid die niet goed
kunnen worden uitgelegd moeten worden weggenomen. In de aanbiedingsbrief
bij het rapport wordt gesteld dat dit moet worden onderzocht. In de
uiteindelijke beleidsreactie staan voornamelijk voorstellen gericht op
de toekomst, er zijn geen concrete voorstellen bepaalde boetes aan te
passen bepaalde ongerechtvaardigde verschillen weg te nemen. Waarom
wordt dit niet meer wenselijk beschouwd?

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het rapport en de
kabinetsreactie.

1. Belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek
Referentiekader geldboetes

De leden van de VVD-fractie delen de stelling dat een uniform stelsel
van boetes, dat voor het hele strafrecht en bestuursrecht geldt,
onhaalbaar en onwenselijk is en dat er ruimte dient te zijn voor
differentiatie en diversiteit. Het rapport daarentegen spreekt over
willekeur bij de verschillen in boetehoogtes in het bestuursrecht en het
strafrecht. Wat vindt u van de kwalificatie willekeur? Is dit naar uw
mening een terechte kwalificatie?

2. Uniformiteit en diversiteit

Graag maken de leden van de VVD-fractie van de gelegenheid gebruik te
vragen naar de motie-Van der Staaij c.s. van 25 november 2010 (Kamerstuk
32500-VI, nr. 41). In deze motie, die met algemene stemmen is
aangenomen, wordt de regering verzocht bij de verhoging van de tarieven
voor verkeersboetes mede te kijken naar de hufterigheid in het verkeer.
Welke gevolgen heeft deze motie gehad? Hoe beoordeelt u die gevolgen?
Tevens wijzen voornoemde leden erop dat de vraag hoe gevaarlijk de
gedraging in het verkeer is, ook dient te worden betrokken bij de hoogte
van de boete. Het komt deze leden voor dat er op dit punt nog wel
verbetering in het stelsel van verkeersboetes mogelijk is. Zij menen dat
het voor degene die beboet wordt duidelijk moet zijn dat er een relatie
is tussen de ernst en de gevaarzetting van de gedraging en de hoogte van
de boete.

De leden van de PVV-fractie delen de conclusie dat in het kader van de
rechtszekerheid meer eenheid in de hoogte van geldboetes op het terrein
van het strafrecht en het bestuursrecht wenselijk is. Wel merken deze
leden daarbij op dat verschillen altijd zullen blijven bestaan vanwege
de context waarin de boetestelsels moeten functioneren. Dit is ook
wenselijk.

De leden van de SP-fractie wijzen als voorbeeld van niet goed uit te
leggen verschillen in boetehoogtes, op de breed levende onvrede over de
te hoge verkeersboetes. Niet alleen burgers, maar ook de meeste agenten
vinden deze boetes veel te hoog. Deze boetes zijn de laatste jaren
alleen maar verder gestegen zonder dat daarvoor een aanwijsbare reden of
goede verklaring was. Het gebruikte argument was dat de inkomsten uit
geldboetes verder verhoogd moesten worden. Erkent u dat er met name op
dit gebied, de boetes voor verkeersovertredingen, naar de genoemde
factoren die van belang zijn voor het bepalen van de hoogte van de
boetes (aard van de overtreding, aard van de overtreder, behaald
profijt, recidive) niet of nauwelijks is gekeken? Bent u bereid om deze
vier factoren wel te betrekken bij het vaststellen van de geldboetes
voor verkeersovertredingen in de toekomst? Bent u ook bereid de huidige
geldboetes voor verkeersovertredingen te herzien en deze vier factoren
daar nadrukkelijk bij te betrekken? Zo nee, waarom niet?

Voornoemde leden constateren dat verschillen tussen boetehoogtes niet te
vermijden zijn wanneer deze een Europeesrechtelijke herkomst hebben,
omdat Europa de bevoegdheid heeft minimumvoorschriften vast te stellen.
Is het wel wenselijk dat Europa deze bevoegdheid heeft? Zou deze
bevoegdheid dan wellicht niet verder moeten gaan dan het voorschrift dat
lidstaten effectief moeten optreden tegen bepaalde nader gespecificeerde
overtredingen en misdrijven, in plaats van het vaststellen van de hoogte
van bepaalde boetes? Waarom vindt Nederland de minimum-maximumstraffen
eigenlijk aanvaardbaar?

De leden van de D66-fractie delen de mening dat er ruimte dient te zijn
voor differentiatie en diversiteit in het sanctiestelsel. Veel van de
verschillen die ook door de onderzoekers worden geconstateerd komen
voort uit de verschillende contexten waarin die boetestelsels moeten
functioneren. De context waarin de boete moet functioneren dient steeds
het uitgangspunt te zijn. Niettemin ziet het kabinet ruimte voor meer
eenheid in de diversiteit. Welke ruimte ziet u daar concreet toe? Bent u
voornemens om die eenheid alleen ten aanzien van nieuwe wetgeving of ook
ten aanzien van bestaande wetgeving op te pakken? Deze leden denken in
dit kader bijvoorbeeld aan verkeersboetes. Die zijn aanzienlijk
verhoogd. Is dit een terrein dat opnieuw tegen het licht gehouden zal
worden?

Voornoemde leden vinden het van belang dat steeds verantwoording
plaatsvindt door de wetgever over de keuzes die worden gemaakt ten
aanzien van de hoogte van boetes. Zowel de acceptatie van de keuze als
de rechtszekerheid van burgers is ermee gediend als de hoogte van boetes
goed beargumenteerd is en niet disproportioneel oogt voor burgers.

3. Referentiekader voor de hoogte van boetes

De leden van de VVD-fractie ondersteunen het streven bij een betere
systematiek van boetehoogtes te kijken naar de boetehoogtes van artikel
23 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Hoe staat het met het voorstel
dit artikel dusdanig te wijzigen dat er onder omstandigheden hogere
boetes mogelijk zijn dan de hoogste boetes uit de zesde categorie?

De leden van de PVV-fractie constateren dat een van de aanbevelingen van
de onderzoekers is dat het hoogste boetemaximum in het strafrecht
geflexibiliseerd moet worden zodat beter recht kan worden gedaan aan de
grote lucrativiteit van bepaalde overtredingen. Deze leden juichen dit
toe daar zij dit idee hebben aangedragen ter bestrijding van
financieel-economische criminaliteit. De regering heeft dit overgenomen
en zal komen met een wetsvoorstel waarin dit wordt geregeld. Deze leden
vinden het volstrekt onzinnig dat er miljoenen verdiend worden met
lucratieve handel, maar dat de maximale geldboete slechts 780.000 euro
bedraagt. Dat het flexibiliseren van dit boeteplafond ook tot gevolg
heeft dat het huidige verschil tussen de hoogste boetes in het
strafrecht en het bestuursrecht voor een groot deel wordt weggenomen is
mooi meegenomen.

Voornoemde leden constateren dat een geldboete kan worden opgelegd tot
ten hoogste het bedrag dat gelijk is aan 10% van de omzet van een
rechtspersoon. Zij vragen waarom in dit kader is gekozen voor het
percentage van 10%. Is hiervoor gekozen zodat kan worden aangesloten bij
artikel 57 van de Mededingingswet of liggen er ook andere redenen aan
die keuze ten grondslag?

De onderzoekers doen ook de aanbeveling te onderzoeken of de wet, bij
voorkeur de Wet op de Economische Delicten (WED), zou moeten voorzien in
een wettelijke grondslag voor lagere regelgeving waarin (in ieder geval)
het opleggen van geldboetes nader genormeerd kan worden. Nu wordt een en
ander geregeld in de Polaris-richtlijnen en andere beleidsregels van het
Openbaar Ministerie (OM). Daarnaast zijn er landelijke oriƫntatiepunten
voor de straftoemeting geformuleerd en bestaan er binnen rechtbanken en
gerechtshoven eigen oriƫntatiepunten. Dit berust allemaal op
zelfbinding. Anderen zijn hieraan dus niet gebonden. Dat het OM op basis
van eigen beleidsregels een eis formuleert, bindt de rechter niet bij
het gebruik dat deze van zijn bestraffingsbevoegdheid maakt. De
onderzoekers wijzen daarbij op het legaliteitsbeginsel, rechtseenheid,
rechtszekerheid en democratische legitimatie. Het kabinet geeft in haar
brief aan dat de praktische noodzaak van dit voorstel niet blijkt uit
het onderzoek en dat het bovendien raakt aan de discussie over
straftoemetingsvrijheid in het strafrecht, die buiten het bestek van
deze beleidsreactie valt. De aan het woord zijnde leden vinden deze
reactie erg kort door de bocht. Ondanks dat deze aanbeveling buiten het
bestek van de beleidsreactie valt vragen deze leden een inhoudelijke
reactie op deze aanbeveling.

De leden van de PVV-fractie vragen of de aanbeveling van de onderzoekers
wordt overgenomen dat recidive binnen twee jaar na het onherroepelijk
worden van het eerdere boetebesluit leidt tot een boete verhoging van
50%, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Deze voor de
bestuurlijke boete te treffen recidiveregeling zou dan wel uitgebreid
moeten worden tot soortgelijke overtredingen zoals geregeld in artikel
43b Sr.

De leden van de SP-fractie merken op dat met het oog op meer eenheid in
de boetesystematiek het onderzoek heeft geresulteerd in een
referentiekader, waarbij onder meer de aard van de overtreder
(natuurlijk of rechtspersoon, bedrijfsomvang, draagkracht) een rol
speelt. Deze leden constateren met interesse dat draagkracht genoemd
wordt als relevante afwegingsfactor ter vaststelling van de boetehoogte.
Voor rechtspersonen is dit niet nieuw. Zo kan er op grond van de
Mededingingswet een boete van maximaal 10% van de omzet van de
onderneming worden opgelegd. Ook in het Wetboek van Strafrecht wordt dit
mogelijk gemaakt, waarmee de financiƫle draagkracht van de onderneming
een grotere rol gaat spelen. Voornoemde leden zien hierin dat er
feitelijk een soort inkomensafhankelijke boete geĆÆntroduceerd wordt.
Ook voor natuurlijke personen zou draagkracht een grotere rol moeten
spelen. Deze leden vragen of dit referentiekader en de aandacht voor het
criterium draagkracht aanleiding is voor de regering de wenselijkheid
van inkomensafhankelijke geldboetes te bezien. Zo nee, waarom niet?
Graag ontvangen zij een reactie hierop.  

De aan het woord zijnde leden vragen welke andere (Europese) landen een
systeem hebben van inkomensafhankelijke boetes voor natuurlijke
personen. Wat zijn de ervaringen hiermee in het buitenland?

Deze leden lezen ook dat het kabinet vindt dat waar mogelijk tevoren de
boetebedragen moeten worden vastgelegd. Fixatie waar het kan. Waarom
vindt u dit wenselijk? Ontstaan hierdoor niet een soort minimumstraffen?
Graag ontvangen zij hierop een toelichting.

De leden van de D66-fractie constateren dat er een checklist voor
boetehoogtes in voorbereiding is. Wanneer zal deze zijn afgerond en kan
de Kamer deze tegemoet zien? Kan deze checklist van toepassing zijn dan
wel consequenties hebben voor reeds bestaande wetgeving?

4. Keuze tussen strafrecht en bestuurlijke boete; de kabinetsnota uit
2008

De leden van de VVD-fractie merken op dat het rapport met enige zorg
spreekt over de ontwikkeling van de bestuurlijke boete en de
mogelijkheid via het bestuursrecht punitief op te treden. De minister
daarentegen lijkt van mening te zijn dat bestuursrechtelijk punitief
optreden een goede ontlasting is van het strafrecht en acht het niet
realistisch dat het almaar uitdijende ordeningsrecht geheel of
grotendeels via het strafrecht zou worden gehandhaafd, omdat het
strafrecht niet voldoet tegemoet te komen aan de grote opgaven op het
terrein van de bestrijding van commune (kleine en grote) criminaliteit.
Is deze conclusie juist? Hoe ziet u deze ontwikkeling in het licht van
artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en
de Fundamentele Vrijheden (EVRM)? Bent u van plan in de toekomst meer
naar het bestuursrecht te kijken in plaats van het strafrecht bij de
bestrijding van criminaliteit? Bent u van mening dat het strafrecht het
meest geƫigende middel is om criminaliteit te bestrijden of is het
mogelijk dat op den duur criminaliteit meer via het bestuursrecht dan
via het strafrecht bestreden zal worden?

5. Toezeggingen

De leden van de D66-fractie onderschrijven volmondig dat bij
wetsvoorstellen ook de keuze tussen bestuurlijke of strafrechtelijke
handhaving steeds een gedegen motivering behoeft. Het kabinet geeft te
kennen dat de keuzes in sanctioneringshoogte en sanctioneringsstelsel
onderdeel zijn geworden van de onderzoeks- en motiveringsplicht van de
wetgever. Is de regering voornemens in wetsvoorstellen expliciet te
motiveren welke rol factoren als de aard van de overtreding, de aard van
de overtreder, het behaalde profijt, herstel van gevolgen en recidive
hebben gespeeld bij de bepaling van de boetehoogte?

II Reactie van de minister van Veiligheid en Justitie

Hierbij doe ik u toekomen mijn reactie op vragen en opmerkingen van de
vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie naar aanleiding van het
onderzoeksrapport ā€Referentiekader geldboetes, Verslag van een
onderzoek naar de hoogte en wijze van berekening van geldboetes in het
bestuursrecht en het strafrechtā€ (Kamerstuk 33 000-VI nr. 77) en de
kabinetsnota over de uitgangspunten bij de keuze van een sanctiestelsel-
onderzoek Referentiekader geldboetes (Kamerstuk 33 000-VI nr.80).

1. 	Belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek
referentiekaders geldboetes. 

Vraag SP-fractie 

De leden van de SP-fractie merken op dat de beleidsreactie voornamelijk
voorstellen bevat gericht op de toekomst en geen voorstellen om bepaalde
ongerechtvaardigde verschillen weg te nemen.  De betreffende leden
vragen zich af waarom dit niet meer wenselijk wordt beschouwd. 

Antwoord minister van Veiligheid en Justitie  

Het in de beleidsreactie aangekondigde richtinggevend kader voor de
bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boetes beoogt door middel van
voorbeelden steun te geven bij de bepaling van de hoogte en vormgeving
van de sanctie. Dat betreft nieuwe  boetestelsels maar kan ook een rol
spelen bij de heroverweging van wijziging van bestaande stelsels. Het is
overigens niet de bedoeling dat bestaande bestuurlijke boeten als
zodanig worden heroverwogen.   

	Vraag VVD-fractie 

	De leden van de VVD steunen de in de beleidsreactie verwoorde ruimte
voor differentiatie en diversiteit.  Zij merken op, dat het rapport
spreekt van  willekeur bij de verschillen in boetehoogtes in het
bestuursrecht en strafrecht en vragen een reactie van de minister van
Veiligheid en Justitie op deze kwalificatie.  

Antwoord minister van Veiligheid en Justitie  

Het rapport schetst een algemeen beeld van de bestraffende
rechtshandhaving voor het ordeningsrecht als een van grote
verscheidenheid en verbindt hieraan de kwalificatie  ā€œwillekeurā€. 
De koppeling van verscheidenheid aan de kwalificatie ā€œwillekeurā€
doet onvoldoende recht aan het gegeven dat veel van de verschillen die
tussen boetestelsels kunnen worden geconstateerd, voortkomen uit
wezenlijk verschillende contexten waarin die stelsels functioneren.
Zoals in het rapport is te lezen kunnen bijzondere kenmerken van die
context gevolgen hebben voor de keuzes die de wetgever of de
beleidsmaker maken ten aanzien van boetehoogte en boetevormgeving. In
dit licht onderstreept het kabinet in zijn beleidsreactie het belang van
motivering van de keuzes, opdat deze begrijpelijk en toetsbaar worden.  

2.		Uniformiteit en diversiteit

Vraag VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen naar de motie-Van der Staaij c.s. van
25 november 2010 (Kamerstuk 32 500-VI, nr. 41), waarin de regering wordt
verzocht bij de verhoging van de tarieven voor verkeersboetes mede te
kijken naar de hufterigheid in het verkeer. Welke gevolgen heeft deze
motie gehad? Hoe beoordeelt de minister die gevolgen? 

De leden menen dat het voor degene die beboet wordt duidelijk moet zijn
dat er een relatie is tussen de ernst en de gevaarzetting van de
gedraging en de hoogte van de boete en dat er op dit punt verbetering in
het stelsel van verkeersboetes mogelijk is. 

Antwoord minister van Veiligheid en Justitie 

Voor degene die beboet wordt dient duidelijk te zijn dat er een relatie
is tussen de ernst van de gevaarzetting van de gedraging en de hoogte
van de boete. Sinds 2005 is de hoogte van verkeersboetes ingekaderd in
het zogeheten Tarievenhuis van het openbaar ministerie. Met dit
Tarievenhuis is een beoordelingskader ingevoerd waarmee de aan
gedragingen gekoppelde tarieven op een eenvoudige en uniforme wijze door
middel van een aantal criteria worden vastgesteld. Dit beoordelingskader
zorgt ervoor dat er vaste verhoudingen bestaan tussen de sancties voor
de verschillende strafbare gedragingen. Overtredingen zijn in het kader
ingedeeld in verschillende rubrieken waarbij het motto geldt: hoe
gevaarlijker, hoe duurder. Specifieke weegfactoren zorgen er bovendien
voor dat overtredingen op gevaarlijke plekken of overtredingen die
worden begaan met bijvoorbeeld grotere voertuigen, extra zwaar worden
bestraft.

Ter uitvoering van de motie Van der Staaij c.s. is er bij de invulling
van de verhoging van de verkeersboetes per 1 januari 2012 nadrukkelijk
gekozen voor gerichte boeteverhogingen voor in het bijzonder asociale en
gevaarlijke verkeersovertredingen. Te denken valt aan het niet voor
laten gaan van een voetganger op het zebrapad of het negeren van
stoptekens gegeven door de politie. Verder zijn specifiek de
boetebedragen voor snelheidsovertredingen van meer dan 10 km/u en de
snelheidsovertredingen in woonwijken verhoogd. Tot slot is naar
aanleiding van deze motie de algemene boeteverhoging per 1 januari 2012
gematigd tot 15 procent. Aanvankelijk was voor 2012 een algehele
verhoging van 20 procent voorzien. 

Zie voor de volledige toelichting over de uitvoering van de motie Van
der Staaij c.s. mijn brief aan uw Kamer van 2 september 2011
(Kamerstukken II 2010/11, 29398, nr. 285) en de nota van toelichting bij
het Besluit van 15 december 2011 tot wijziging van de bijlage, bedoeld
in artikel 2, eerste lid, van de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften alsmede de bijlage bij het Besluit
OM-afdoening onderscheidenlijk het Transactiebesluit 1994 in verband met
onder meer een verhoging van de tarieven (Staatsblad 2011, nr. 630).

Met het hanteren van het beoordelingskader Tarievenhuis en de wijze
waarop  uitvoering is gegeven aan de motie Van der Staaij c.s. komt de
relatie tussen de gevaarzetting en de hoogte van de boete in het huidige
stelsel van de verkeersboetes voldoende tot uiting.

Deze relatie is bijvoorbeeld duidelijk zichtbaar bij
snelheidsovertredingen. Naarmate de overschrijding van de
maximumsnelheid groter is, is ook de boete hoger. Ook worden
geconstateerde snelheidsovertredingen bij wegwerkzaamheden of binnen de
bebouwde kom  strenger bestraft dan overtredingen op een andere weg.
Daarnaast komt ook tussen de verschillende soorten gedragingen de mate
van gevaarzetting tot uiting in de hoogte van de boete. Zo valt de boete
voor fout parkeren in de lichtere categorie van ā‚¬90,- terwijl een
boete voor het met een auto niet stoppen voor een rood licht in de
zwaardere categorie van ā‚¬220,- is ingedeeld. Bovendien wordt nu een
aantal asociale en gevaarlijke verkeersovertredingen extra streng
bestraft.  

Vragen SP-fractie

De leden van de SP-fractie wijzen als voorbeeld van niet goed uit te
leggen verschillen in boetehoogtes, op de breed levende onvrede over de
te hoge verkeersboetes. Niet alleen burgers, maar ook de meeste agenten
vinden deze boetes veel te hoog. Deze boetes zijn de laatste jaren
alleen maar verder gestegen zonder dat daarvoor een aanwijsbare reden of
goede verklaring was. Het gebruikte argument was, dat de inkomsten uit
geldboetes verder verhoogd moesten worden. 

De leden vragen of de minister erkent dat er met name bij  boetes voor
verkeersovertredingen, naar de genoemde factoren die van belang zijn
voor het bepalen van de hoogte van de boetes (aard van de overtreding,
aard van de overtreder, behaald profijt, recidive) niet of nauwelijks is
gekeken. Zij vragen  de minister deze factoren te betrekken bij
toekomstige vaststelling  van geldboetes voor verkeersovertredingen en
bij herziening van huidige geldboetes.   

Antwoord minister van veiligheid en Justitie 

De verhoging van de verkeersboetes in de afgelopen jaren is ingegeven
door meerdere factoren en niet enkel ingezet voor het verhogen van de
inkomsten. Het leidende uitgangspunt bij de verschillende verhogingen is
het bevorderen van de verkeersveiligheid en het verbeteren van de
naleving van de regels. Vooropgesteld dient te worden dat juist de
verhoging van de pakkans in combinatie met de verhoging van de
verkeersboetes ten goede komt aan de verkeersveiligheid. Overtreders
worden door de zwaardere sanctionering geconfronteerd met hogere boetes,
terwijl men deze kosten ook kan vermijden door de regels na te leven.
Het effect op de naleving wordt bevorderd doordat de (gepercipieerde)
pakkans bij verkeersovertredingen relatief hoog is.

Een bijkomende reden is, zoals aangegeven aan de Kamer (zie ook de nota
van toelichting Staatsblad 2011, nr. 630) dat de financiƫle opbrengsten
substantieel achterblijven bij de daarvoor opgestelde ramingen, terwijl
het aantal verkeersovertredingen hoog blijft. 

De in de beleidsreactie genoemde factoren (aard van de overtreding, aard
van de overtreder, het behaalde profijt en recidive) spelen een
belangrijke rol bij het bepalen van de boetehoogtes van
verkeersovertredingen. 

In het eerder genoemde Tarievenhuis wordt rekening gehouden met de aard
van de overtreder. Een van de wegingsfactoren binnen dit
beoordelingskader is het soort voertuig waarmee de overtreding wordt
begaan. Zo bedraagt de boete voor het eerder aangehaalde voorbeeld voor
het niet stoppen voor een rood verkeerslicht voor een bestuurder van een
auto ā‚¬220,- terwijl een voetganger voor dezelfde overtreding een boete
van ā‚¬65,- krijgt.

Zoals aangegeven bij de beantwoording van de vragen van de VVD-fractie
zijn, naar aanleiding van de motie Van der Staaij c.s., bijzonder grove
en gevaarlijke verkeersovertredingen gericht verhoogd, zodat het
boetebedrag in verhouding staat met de aard van de overtreding. 

Dat in de huidige systematiek rekening wordt gehouden met de aard van de
overtreding, blijkt daarnaast uit het feit dat een aantal zwaardere
verkeersovertredingen niet via de Wet Mulder wordt afgedaan, maar dat
deze onder de werking van het strafrecht vallen. Voorbeelden hiervan
zijn het rijden onder invloed van alcohol of het besturen van een
motorrijtuig terwijl men een ontzegging van de rijbevoegdheid heeft
opgelegd gekregen. Voor deze strafbare feiten hanteert het openbaar
ministerie specifieke recidiveregelingen waarbij boetes naarmate de
verkeersovertreding vaker is gepleegd, hoger worden en het rijbewijs kan
worden ingenomen. Overtredingen binnen de Wet Mulder kennen geen
recidiveregeling. Wel wordt het, conform toezegging aan de Tweede Kamer,
in de toekomst mogelijk dat personen die binnen een jaar zeer veel
verkeersovertredingen  begaan, niet alleen met een standaardgeldboete
worden bestraft. Zie hiervoor mijn brief van 25 oktober 2012 over de
aanpak van veelplegers in het verkeer (Kamerstukken II, 29398, nr. 342).


Gelet op het hiervoor genoemde bestaat niet het voornemen de huidige
verkeersboetes te herzien. Zoals eerder aangegeven zorgt de combinatie
van hoge boetes en een hoge pakkans er voor dat verkeersdeelnemers zich
beter aan de regels houden. Daarnaast wordt in de huidige systematiek
rekening gehouden met de verschillende door de leden van de SP-fractie
genoemde factoren. 

Thans is niet te voorzien of op enig moment in de huidige
kabinetsperiode, naast de jaarlijkse indexering van de tarieven op basis
van de consumentenprijsindex, een beleidsmatige verhoging van de
tarieven nodig is. Dat hangt af van de combinatie van factoren die van
invloed zijn op de naleving van de verkeersnormen en de ontwikkelingen
van de inkomsten daaruit. Zoals eerder toegezegd tijdens het Mondeling
Overleg met de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie van de
Eerste Kamer zal, wanneer het kabinet voornemens is om een beleidsmatige
verhoging van de verkeersboetes door te voeren, eerst het effect van die
verhoging op de verkeersveiligheid en op het gedrag van de agent worden
onderzocht. 

Vragen D66-fractie

De leden van de D66-fractie delen de mening dat er ruimte dient te zijn
voor differentiatie en diversiteit in het sanctiestelsel. Zij vragen
zich af welke ruimte voor meer eenheid concreet wordt gezien. De leden
wijzen daarbij op de door de onderzoekers geconstateerde verschillen die
voortkomen uit de diverse  contexten waarin boetestelsels moeten
functioneren. De leden vragen of die eenheid alleen ten aanzien van
nieuwe wetgeving of ook ten aanzien van bestaande wetgeving,
bijvoorbeeld de verkeersboetes wordt opgepakt. 

Antwoord minister van Veiligheid en Justitie 

Zoals hiervoor reeds in antwoord op de vraag van de leden van de
SP-fractie is  aangegeven, is het in de beleidsreactie aangekondigde
richtinggevend kader voor de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke
boete bedoeld voor nieuwe boetestelsels en voor grote stelselwijzigingen
in een bestaand stelsel. De bestaande verkeersboetes zullen in dit
verband om die reden niet worden herzien. 

Goede onderbouwing van keuzes, een checklist met voorbeelden van
boetehoogtes naar overtreding en wetsfamilie en waar mogelijk,
afstemming op boetecategorieƫn van artikel 23 Wetboek van Strafrecht, 
kunnen leiden tot meer eenheid in de hoogte van boetes op het terrein
van strafrecht en bestuursrecht. 

3.		Referentiekader voor de hoogte van boetes

Vraag VVD-fractie  

De leden van de VVD-fractie vragen naar de stand van zaken met
betrekking tot de voorbereiding van het wetsvoorstel dat voorziet in de
mogelijkheid onder omstandigheden hogere boetes op te leggen dan de
hoogste boetes uit de zesde categorie.

Antwoord minister van Veiligheid en Justitie 

In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie naar de stand
van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel dat voorziet in de
mogelijkheid om onder omstandigheden hogere boetes op te leggen dan de
hoogste boetes uit de zesde categorie, kan worden opgemerkt dat de
daartoe strekkende wijziging is opgenomen in het wetsvoorstel verruiming
mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit, waarover
de afdeling Advisering van de Raad van State onlangs advies heeft
uitgebracht. Het kabinet streeft ernaar dit wetsvoorstel nog voor de
zomer bij de Tweede Kamer in te dienen.

Vragen PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie constateren dat een geldboete kan worden
opgelegd tot ten hoogste het bedrag dat gelijk is aan 10 procent van de
omzet van een rechtspersoon. Zij vragen of dit percentage is gekozen om
aan te sluiten bij artikel 57 van de Mededingingswet of dat er andere
redenen aan die keuze ten grondslag liggen.  

De leden van de PVV-fractie refereren verder aan de aanbeveling om te
onderzoeken of het wenselijk is te voorzien in een wettelijke grondslag
voor lagere regelgeving waarin (in ieder geval) het opleggen van
geldboetes nader genormeerd kan worden. Ook vragen zij of de aanbeveling
dat recidive binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van een
eerder boetebesluit,  leidt tot een boeteverhoging van 50%, tenzij bij
wettelijk voorschrift anders is bepaald. 

Antwoord minister van Veiligheid en Justitie 

De in het wetsvoorstel opgenomen voorziening tot flexibilisering van het
boeteplafond van de zesde boetecategorie van artikel 23 WvSr betreft een
effectieve, afgewogen modaliteit om uitvoering te geven aan het
voornemen van het kabinet te voorzien in voldoende mogelijkheden voor
adequate bestraffing van rechtspersonen. Deze sluit aan bij artikel 57
van de Mededingingswet en tevens bij de keuze die in andere Europese
landen en in EU-regelgeving wordt gemaakt. Deze modaliteit waarin wordt
aangeknoopt bij een percentage van de jaaromzet van de onderneming is in
de opvatting van het kabinet verkiesbaar boven andere alternatieven,
zoals die van een vaste zeer hoge of zelfs in hoogte onbeperkte
geldboete, of aansluiting bij het te behalen voordeel (hetgeen per geval
een uitgebreide berekening van dit voordeel zou vereisen door het
openbaar ministerie en de rechter).

Het kabinet ziet geen aanleiding naast de huidige rechtsinstrumenten die
sturing geven of kunnen geven aan de straftoemeting, de totstandkoming
van aanvullende voorzieningen te bevorderen. Bevindingen uit het
onderzoek noch andere signalen uit de praktijk wijzen in de richting dat
aan nadere normering via andere instrumenten behoefte bestaat. 

Strafvorderingsrichtlijnen kenmerken zich doordat zij zich in het
bijzonder richten tot de leden van het openbaar ministerie. Op die
manier beogen zij een bijdrage te leveren aan een consistente
bestraffing. De rechter is niet gebonden aan de eis van het openbaar
ministerie, maar houdt daarmee over het algemeen wel zorgvuldig
rekening. Verder wordt binnen de zittende magistratuur gewerkt met
landelijke oriƫntatiepunten voor de straftoemeting. Het gaat hier om
vormen van zelfbinding. 

De aanbeveling van de onderzoekers op het terrein van het bestuursrecht
met betrekking tot recidive als strafmaatbepalende factor in de
bijzondere wetgeving wordt meegenomen op de niveauā€™s van de
Aanwijzingen voor de regelgeving en de in het Integraal afwegingskader
op te nemen checklist. Bij de Aanwijzingen voor de regelgeving gaat het
om de keuzemogelijkheden die de wetgever heeft bij bepalen van een
wettelijk maximum voor een bestuurlijke boete. In een aantal bestaande
bestuurlijke boetestelsels wordt voor recidive in de wet, een apart
boetemaximum bepaald. Als voorbeeld van zoā€™n bepaling, waarin voor een
verhoging van 50% is gekozen, kan worden gewezen op artikel 9.9a Wet
studiefinanciering 2000 (misbruik uitwonendenbeurs). Bij de checklist
gaat het om enige  vormgevingsaspecten waarmee wetgevingsjuristen en
beleidsmakers bij het uitwerken van een boetesystematiek in het
bestuursrecht, in lagere regelgeving of in beleidsregels, te maken
krijgen. In een aantal bestaande bestuurlijke boetestelsels wordt voor
het opleggen van een boete in concreto gewerkt met boetenormbedragen en
strafverhogende en ā€“verlagende factoren. Recidive is Ć©Ć©n van de
strafverhogende factoren. 

Vraag SP fractie 

De leden van de SP-fractie vragen of het kader voor het bepalen van de
boetehoogte en het criterium draagkracht als relevante afwegingsfactor
ter vaststelling van de boetehoogte, het kabinet aanleiding geeft de
wenselijkheid van inkomensafhankelijke geldboetes te bezien. 

Antwoord minister van Veiligheid en Justitie 

Het kader en de aandacht voor het criterium draagkracht vormen voor het
kabinet geen aanleiding de wenselijkheid van inkomensafhankelijke
geldboetes in overweging te nemen. Naar de mening van het kabinet
functioneert het huidige in categorieƫn verdeelde stelsel van
geldboetes naar wens als het gaat om de bestraffing van strafbare feiten
gepleegd door natuurlijke personen. Het stelsel voorziet in voldoende
mogelijkheden om in de strafwet door aanduiding van Ć©Ć©n van de
boetecategorieƫn de ernst van een feit tot uitdrukking te brengen,
terwijl het tegelijkertijd voor de rechter de passende bandbreedtes
aangeeft waarbinnen hij een strafmaat kan bepalen die rekening houdt met
de feiten en omstandigheden van het geval, de aansprakelijkheid van de
dader en met diens draagkracht (vgl. ook artikel 24 WvSr). Daarbij zij
opgemerkt dat de factor draagkracht een ruimere weging vraagt dan alleen
de beoordeling van het inkomen van de veroordeelde. Omdat de grote
vermogenspositie van sommige ondernemingen in de weg kan staan aan de
effectiviteit van de geldboete als sanctie is, zoals reeds aangegeven,
wetgeving in voorbereiding die het mogelijk maakt om in geval van zeer
kapitaalkrachtige rechtspersonen, de hoogte van de maximale boete te
relateren aan een percentage van de omzet van de desbetreffende
onderneming. Maar ook ten dezen geldt dat niet gesproken kan worden van
een vaste koppeling tussen inkomsten van de onderneming en hoogte van de
desbetreffende boete. Van de introductie van een inkomensafhankelijk
boete-instrument is derhalve, ook bij rechtspersonen, geen sprake. 

Van Scandinavische landen is bekend, zo kan worden geantwoord op de
vraag van deze leden welke landen een stelsel van inkomensafhankelijke
boetes voor natuurlijke personen hebben, dat wordt gewerkt met dagboetes
die zijn gerelateerd aan de hoogte van het inkomen van de overtreder. Er
is geen materiaal beschikbaar waaruit blijkt hoe de ervaringen met deze
stelsels zijn die zich overigens ook weer in verschillende varianten
voordoen. Hierbij past daarnaast de kanttekening dat elk onderdeel van
een vreemd rechtsstelsel product is van een specifieke historische
evolutie. Een dergelijk onderdeel kan niet zonder meer worden
overgenomen in het stelsel van een ander land dat een andere
ontwikkeling heeft doorgemaakt.  Zo'n rechtsstelsel moet in zijn geheel
worden bezien.

4.		Keuze tussen strafrecht en bestuurlijke boete; de kabinetsnota uit
2008. 

Vragen VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie vragen of de conclusie juist is dat de
minister bestuursrechtelijk punitief optreden een goede ontlasting van
het strafrecht vindt nu het strafrecht niet langer voldoende tegemoet
kan komen aan opgaven op het terrein van de bestrijding van commune
criminaliteit. De leden verwijzen in dit verband naar artikel 6 EVRM en
vragen of het bestuursrecht in de toekomst vaker zal worden ingezet voor
de bestrijding van criminaliteit.   

Antwoord minister van Veiligheid en Justitie 

Het sanctiebeleid kan worden beschouwd als het sluitstuk van het bredere
handhavingsbeleid. Het ministerie van Veiligheid en Justitie hanteert
hierbij de nota Keuze Sanctiestelsels (Kamerstukken I 2008/09, 31700,
VI, D). In de nota wordt aangegeven welke criteria van belang zijn voor
de keuze tussen het strafrecht en bestuursrecht. Een belangrijke plaats
is daarbij ingeruimd voor het onderscheid tussen de ā€˜openā€™ en de
ā€˜beslotenā€™ context. 

Het criterium van de open of besloten context is geen strak keurslijf
maar een vertrekpunt. Met het oog op de afweging die de wetgever moet
maken bevat de nota vervolgens verschillende factoren ('wissels') die
ertoe kunnen leiden dat toch wordt overgegaan op het andere
(strafrechtelijke dan wel bestuursrechtelijke) spoor. Zulke factoren
zijn onder andere de aard en ernst van het feit, bijzondere eisen aan de
rechtseenheid en de organisatie van de handhaving op een bepaald
terrein. Het is telkens een kwestie van systematiek hoe die andere
factoren worden meegenomen. 

5. Toezeggingen 

Vraag D66 fractie 

De leden vragen of het kabinet voornemens is in wetsvoorstellen
expliciet te motiveren welke rol factoren als de aard van de
overtreding, de aard van de overtreder, het behaalde profijt, herstel
van gevolgen en recidive hebben gespeeld bij de bepaling van de
boetehoogte?

Antwoord minister van Veiligheid en Justitie 

In de in voorbereiding zijnde wijziging van de Aanwijzingen voor de
regelgeving zullen een aantal factoren worden opgenomen waarbij in ieder
geval moet worden gelet bij het vaststellen van de maximale bestuurlijke
boetehoogte, zoals: 

de aard en de ernst van de overtreding en het betrokken rechtsgoed;

de aard van de persoon, in het bijzonder de vraag of overtreders
handelen als natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel privƩ of
bedrijfsmatig;

het met de overtreding te behalen profijt en de vraag of op andere wijze
dan door de boete herstel van de gevolgen van de overtreding kan worden
verkregen;

de bijzondere kenmerken van het betrokken beleidsterrein en het
wettelijk stelsel.

Het ligt voor de hand dat in de memorie van toelichting bij een
wetsvoorstel bij de vraag wat een passend (effectief en afschrikwekkend)
boetemaximum is, aandacht aan bovengenoemde factoren wordt geschonken.