[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33579 Adv RvSt inzake Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enige andere wetten in verband met fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen en het effectief gebruik van binnen de overheid bekende zijnde gegevens

Wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enige andere wetten in verband met fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen en het effectief gebruik van binnen de overheid bekende zijnde gegevens

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2013D10968, datum: 2013-03-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2013Z05142:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W12.12.0403/III	's-Gravenhage, 14 december 2012

Bij Kabinetsmissive van 13 oktober 2012, no.12.002416, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter
overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de
Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enige andere
wetten in verband met fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen en het
effectief gebruik van binnen de overheid bekend zijnde gegevens, met
memorie van toelichting.

Het wetvoorstel maakt verwerking van persoonsgegevens mogelijk op het
terrein van de sociale zekerheid en daarmee verband houdende gebieden,
gericht op het bestrijden van fraude en het vereenvoudigen van
gegevensverkeer.

De Afdeling advisering van de Raad van State oordeelt dat het Systeem
anonieme risico indicatie (SARI), dat in dit voorstel wordt geregeld,
ruim is opgezet: het doel is ruim bepaald, het systeem is eenvoudig uit
te breiden tot niet nauwkeurig omschreven organen, en er is niet
voorzien in het informeren van de burger dat persoonsgegevens die hem
betreffen kunnen worden verstrekt. Voorts heeft de Afdeling aarzeling
bij een regeling die erin voorziet dat gegevens over in het buitenland
gedetineerde Nederlanders worden verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (UWV) om vast te stellen of zij gevolgen hebben
voor uitkeringsrechten. Zij is van oordeel dat in verband daarmee
aanpassing van het voorstel wenselijk is.

I.	Systeem Anonieme Risico Indicatie

1.	Algemeen

Het wetsvoorstel beoogt een wettelijke verankering te bieden voor het
SARI, een in de praktijk toegepaste werkwijze, die erop gericht is
persoonsgegevens uit verschillende bronnen te combineren, zodat aan de
hand daarvan verhoogde risico's op misbruik van wettelijke regels kunnen
worden onderkend. Het SARI is gericht op het voorkomen en bestrijden van
"misbruik op het terrein van de sociale zekerheids- en arbeidswetten,
illegale tewerkstelling, belasting- en premieheffing,
inkomensafhankelijke regelingen en daarmee samenhangende misstanden".

Binnen het wettelijke systeem wordt samengewerkt door gemeentebesturen,
toezichthouders op het terrein van de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid (de minister), het UWV, de Sociale verzekeringsbank
(SVB), de rijksbelastingdienst en andere bestuursorganen die daartoe
zijn aangewezen.

Twee of meer van deze organen kunnen een samenwerkingsverband aangaan,
dat gericht is op het tegengaan van misbruik zoals in het artikel
omschreven. Zij verstrekken de relevante persoonsgegevens aan de
minister. Hij voert een risicoanalyse uit en doet risicomeldingen aan de
organen die het samenwerkingsverband hebben opgericht. De minister kan
ook risicomeldingen doen aan het openbaar ministerie en de politie.

2.	Doel van de gegevensverwerking

De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat persoonsgegevens
alleen mogen worden verzameld voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven
en gerechtvaardigde doeleinden. Zij mogen niet verder worden verwerkt op
een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn
verkregen.

De gegevensverwerking in het voorstel is gericht op het voorkomen en
bestrijden van misbruik op het terrein van de sociale zekerheids- en
arbeidswetten, illegale tewerkstelling, belasting- en premieheffing,
inkomensafhankelijke regelingen en daarmee samenhangende misstanden. De
Afdeling merkt op dat deze doelomschrijving zowel ruim als vaag is.

De omschrijving is ruim, omdat zij betrekking heeft op regelingen die
complete beleidsterreinen bestrijken: sociale zekerheid, arbeidswetten,
illegale arbeid, premies en belastingen inclusief toeslagen.

De omschrijving is voorts vaag, omdat zij een aantal niet nauwkeurig
afgebakende termen bevat. Zo is niet duidelijk wat, in de context van de
verschillende regelingen, moet worden verstaan onder "misbruik".
Onduidelijk is of opzet als vereiste moet gelden, maar ook waarvan
misbruik wordt gemaakt. Zo is bij arbeid van vreemdelingen (die, zo
veronderstelt de Afdeling, begrepen is onder "illegale arbeid") niet
duidelijk of het gaat om misbruik van overheidsvoorzieningen of misbruik
van illegale werknemers.

De uitbreiding tot "daarmee samenhangende misstanden" vormt een verdere
vergroting van de onbepaaldheid, ook al omdat "misstanden" een
subjectief element bevat. Het kan voorts discussie oproepen over de
vraag of een overtreding die van geringe betekenis is, onder dat begrip
moet worden verstaan.

Verder is onduidelijk wat moet worden verstaan onder arbeidswetten: of
het gaat om wetten inzake de arbeidsovereenkomst, arbeidsomstandigheden,
arbeidstijden, het combineren van arbeid en zorg, medezeggenschap, of
eventueel ook om andere wetten.

Deze algemene doelomschrijving kan, zo constateert de Afdeling, niet
dienen als doel voor de verwerking van persoonsgegevens in de zin van de
Wbp. Zij voldoet niet aan de eisen dat de doeleinden welbepaald en
uitdrukkelijk zijn omschreven; daardoor laat zij bovendien ruimte voor
gegevensverwerking die een niet gerechtvaardigd doel dient en die
onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor deze gegevens zijn
verkregen.

De doelomschrijving voldoet evenmin aan het vereiste dat de maatregel
voorzienbaar ("foreseeable") is in de zin van artikel 8, tweede lid, van
het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het is voor de
burger niet voldoende duidelijk voor welke doeleinden zijn gegevens via
het SARI kunnen worden verwerkt.

Volgens de toelichting zullen de betrokken bestuursorganen zelf de
risicoanalyse moeten toetsen aan het subsidiariteits- en
proportionaliteitsbeginsel, voortvloeiend uit artikel 10 van de
Grondwet, artikel 8 EVRM, de richtlijn 95/46 van het Europees Parlement
en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van
natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens
en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, artikel 7 en artikel
8 van het EU Handvest Grondrechten en de Wbp  Zo'n toetsing in concrete
gevallen heeft op zichzelf waarde, maar zij ontslaat de wetgever niet
van de plicht om de toekenning van bestuursbevoegdheden en de daarmee
gepaard gaande beperking van grondrechten zo concreet mogelijk te
omschrijven.

Wel bepaalt het voorstel dat binnen een samenwerkingsverband
persoonsgegevens worden verwerkt die, ten behoeve van het hiervoor
besproken doel, noodzakelijk zijn voor dat samenwerkingsverband. Deze
omschrijving geeft, zo meent de Afdeling, echter evenmin een afbakening
van het doel van de gegevensverwerking. Daarbij is voorts onduidelijk of
de deelnemers in het samenwerkingsverband bij de gegevensverwerking in
dat kader gebonden zijn aan de bevoegdheden waarover zij op grond van
andere wetten beschikken en aan de doelen waarmee die bevoegdheden aan
hen zijn toegekend, of dat het voorstel een zelfstandige grondslag voor
gegevensverwerking creëert.

De Afdeling is van oordeel dat voorzien dient te worden in een
nauwkeurige omschrijving van de doeleinden waarvoor de
gegevensverwerking kan plaatsvinden. Dat kan eventueel in de vorm van
een uitputtende opsomming van wettelijke verplichtingen waarvan de
overtreding een strafbaar of beboetbaar feit oplevert. De Afdeling
adviseert het voorstel aldus aan te passen.

3.	Het criterium "verhoogd risico op misbruik"

a.	De minister kan een risicomelding doen bij het bestuursorgaan dat om
de risicoanalyse heeft verzocht of bij het openbaar ministerie en de
politie als de risicoanalyse in het SARI een "verhoogd risico op
misbruik" bevat. Afgezien van de vaagheid die gelegen is in de term
"misbruik" (zie hiervoor, punt 2) merkt de Afdeling op dat de term
"verhoogd risico" te ruim is. Ook als iemand twee kenmerken heeft die
wijzen op een statistisch verhoogde kans dat hij fraude pleegt, kan de
kans dat hij daadwerkelijk fraude pleegt nog steeds klein zijn. De
risicomelding zou in dat geval een onevenredig zware inmenging in de
persoonlijke levenssfeer van de betrokkene kunnen betekenen en dus niet
voldoen aan het vereiste dat een beperking van zijn grondrecht
proportioneel is.

De Afdeling adviseert het criterium "verhoogd risico op misbruik" te
vervangen door een meer toegespitst criterium, dan wel in de toelichting
met concrete voorbeelden dit criterium te verduidelijken.

b.	De regeling is zo geformuleerd dat de minister ieder verzoek van
binnen het SARI samenwerkende bestuursorganen of personen om een
risicoanalyse uit te voeren dient te honoreren. Ook als de minister van
oordeel is dat de risicoanalyse weinig bruikbare resultaten zal
opleveren, kan hij het verzoek niet weigeren. Dat is naar het oordeel
van de Afdeling weinig doelmatig. Zij adviseert de verplichting van de
minister te wijzigen in een discretionaire bevoegdheid.

4.	Betrokken organen

Omvang bevoegdheden

Het voorstel omschrijft welke organen betrokken kunnen zijn bij de
verstrekking van "ruwe" gegevens aan en de ontvangst van risicomeldingen
uit het SARI. Naast de colleges van burgemeester en wethouders, het UWV
en de SVB, betreft het ook:

de personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift zijn belast met
het houden van toezicht op de naleving dan wel de uitvoering van andere
wetgeving op het terrein van de minister dan de sociale
zekerheidswetten,

andere bestuursorganen en personen voor zover zij zijn belast met een
publiekrechtelijke taak en daartoe bij regeling van de minister in
overeenstemming met de Minister van Financiën zijn aangewezen.

De Afdeling is van oordeel dat toekenning van bevoegdheden, die een
beperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
met zich kan brengen, concreet en afgebakend moet zijn. De omschrijving
van bestuursorganen die betrokken zijn bij het SARI voldoet niet aan
deze norm.

Bij de eerstgenoemde categorie adviseert de Afdeling in de wet op te
sommen om welke toezichthouders het gaat.

De tweede categorie, zo merkt de Afdeling op, dient in het voorstel
nauwkeuriger te worden omschreven dan thans het geval is. Voorts dient
de aanwijzing van deze bestuursorganen en personen ten minste plaats te
vinden bij algemene maatregel van bestuur, nu het niet gaat om
administratieve voorschriften of details, maar – integendeel – om de
reikwijdte van de regeling.

Verantwoordelijkheid voor handelingen van de samenwerkingsverbanden

De gegevensverwerking ter bestrijding van misbruik en daarmee
samenhangende misstanden kan plaatsvinden binnen een
"samenwerkingsverband van twee of meer bestuursorganen en personen".

De Afdeling merkt op dat het wetsvoorstel niet regelt of deze
samenwerkingsverbanden kunnen worden vormgegeven als publiekrechtelijke
of privaatrechtelijke rechtspersonen, dan wel als samenwerkingsverbanden
zonder rechtspersoonlijkheid. Evenmin wordt geregeld welke rol deze
verbanden zullen spelen bij de verwerking van persoonsgegevens: of –
en zo ja op welke wijze – zij persoonsgegevens zullen combineren,
doorgeven, bewaren en vernietigen. Voorts wordt niet geregeld wie
verantwoordelijk is voor het handelen van deze samenwerkingsverbanden,
in het bijzonder voor de gegevensverwerking (in de zin van artikel 1,
onderdeel d, Wbp).

De Afdeling is van oordeel dat de bestuursorganen die een
samenwerkingsverband zijn aangegaan tegenover derden volledig
verantwoordelijk zijn voor de handelingen van het samenwerkingsverband.
Zij zullen voorts moeten bepalen hoe in de onderlinge verhouding de
verantwoordelijkheden worden verdeeld. Als het wetsvoorstel op deze
punten duidelijkheid verschaft, kan het vervolgens aan de samenwerkende
bestuursorganen worden overgelaten de vorm van het samenwerkingsverband
te bepalen.

De Afdeling adviseert het voorstel op de genoemde punten aan te passen.

5.	Verstrekking aan politie en justitie

De minister kan risicomeldingen doen aan het openbaar ministerie en de
politie voor zover die deze behoeven voor de uitoefening van hun
wettelijke taken. In de toelichting wordt niet ingegaan op het
rechtsgevolg van deze verwerking.

De Afdeling merkt op dat persoonsgegevens, voor zover het openbaar
ministerie of de politie daarover beschikt met het oog op hun wettelijke
taken, het karakter hebben van justitiële persoonsgegevens
respectievelijk politiegegevens. De verwerking van dergelijke
persoonsgegevens wordt in beginsel geregeld door de Wet justitiële en
strafvorderlijke gegevens respectievelijk de Wet politiegegevens. Voor
zover de verwerking van persoonsgegevens onder een van deze wetten valt
is de Wbp niet van toepassing. Uit de toelichting blijkt niet hoe het
voorgestelde artikel 65 Wet Suwi zich verhoudt tot de Wbp, de Wet
justitiële en strafvorderlijke gegevens, de Wet politiegegevens en de
Wet Suwi ten opzichte van deze wetten. 

De Afdeling adviseert op het geldende regime in de toelichting in te
gaan.

6.	Waarborgen, vermeld in de toelichting

De toelichting noemt enkele waarborgen voor de gegevensverwerking, die
in het wetsvoorstel als zodanig niet zijn geregeld.

Het wetsvoorstel bepaalt dat de minister op verzoek van bestuursorganen
persoonsgegevens verwerkt in het SARI. Het begrip "verwerken van
persoonsgegevens" is heel ruim en omvat iedere handeling die met
persoonsgegevens kan worden verricht. Uit de toelichting blijkt dat het
gaat om het uitvoeren van risicoanalyses; daartoe worden
persoonsgegevens uit verschillende bronnen gecombineerd.

Volgens de toelichting worden de gegevens geanonimiseerd voordat de
risicoanalyse plaatsvindt; de sleutel is in handen van de bewerker.

De Afdeling onderschrijft de waarde van deze waarborgen, en is dan ook
van oordeel dat zij in het wetsvoorstel zelf dienen te worden vastgelegd
om een zorgvuldige procedure te garanderen. Zij adviseert het voorstel
aan te passen.

7.	Overige waarborgen

De Afdeling is voorts van oordeel dat het wetsvoorstel kan worden
versterkt met enkele aanvullende waarborgen.

Kennelijk is de strekking dat persoonsgegevens uit het SARI niet worden
gebruikt voor een ander doel dan het doen van risicomeldingen. Dit is in
de wettekst niet vastgelegd.

Het bestuursorgaan dat een risicomelding ontvangt is niet verplicht de
resultaten van het onderzoek dat wordt verricht op basis van de
risicomelding te melden aan het SARI. Dat resultaat is echter van belang
voor toekomstige risicoanalyses. Bij een positieve uitkomst is dat
belang voor toekomstige onderzoeken duidelijk. Bij een negatieve
uitkomst kan het resultaat eveneens van belang zijn: voorkomen moet
worden dat de betrokkene op grond van al onderzochte gegevens bij een
volgende risicoanalyse opnieuw boven komt drijven. Bovendien moet worden
voorkomen dat het bestuursorgaan middelen besteedt aan onderzoek dat al
eerder is verricht.

De Afdeling adviseert het voorstel op deze punten aan te vullen.

II.	Overige onderwerpen

8.	Uitkeringsrechten van in het buitenland gedetineerden

Personen aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen hebben geen recht op
een sociale uitkering. Dat geldt eveneens voor detentie in het
buitenland. Het wetsvoorstel bepaalt nu dat de Minister van Buitenlandse
Zaken (BZ) over de Nederlander aan wie in het buitenland rechtens zijn
vrijheid is ontnomen persoonsgegevens verschaft aan de
uitvoeringsinstanties, als dat noodzakelijk is voor het vaststellen van
zijn uitkeringsrechten.

Volgens de toelichting hebben uitvoeringsorganen thans geen beschikking
over deze informatie. Het ministerie van BZ beschikt niet over alle
gegevens van in het buitenland gedetineerden; de meeste gevallen zijn
bekend doordat de gedetineerde consulaire bijstand heeft gevraagd.

De voorgestelde maatregel heeft betrekking op de verstrekking van
strafrechtelijke persoonsgegevens; de verwerking van zulke gegevens is
alleen in bijzondere gevallen toegestaan en dient met grote
zorgvuldigheid te geschieden. 

a.	De Afdeling merkt op dat iemand die in het buitenland gedetineerd is,
geen recht heeft op bijstand in de zin van de Wet werk en bijstand
(WWB), niet alleen omdat hij gedetineerd is, maar ook eenvoudigweg omdat
hij zich in het buitenland bevindt. De Afdeling acht het niet
onaannemelijk dat het gemeentebestuur snel tot de conclusie zal kunnen
komen dat een lopende bijstandsuitkering moet worden beëindigd, nu het
klantcontact en de controles intensief zijn. Dat betekent dat de
toegevoegde waarde van de voorgestelde gegevensverstrekking gering zou
kunnen zijn. Het is dan de vraag of dit geringe voordeel voldoende
rechtvaardiging vormt voor de verstrekking van strafrechtelijke
persoonsgegevens voor controle op het recht op bijstand.

De Afdeling adviseert de toegevoegde waarde van de verstrekking nader
toe te lichten en het voorstel zo nodig aan te passen.

b.	De SVB merkt in haar advies op dat de Minister van BZ de gegevens van
alle bij het ministerie bekende in het buitenland gedetineerde
Nederlanders zal verstrekken, niet alleen de gegevens van Nederlanders
die een sociale uitkering ontvangen. Dat zou, volgens de SVB, in strijd
kunnen zijn met regels inzake de bescherming van persoonsgegevens, met
name doelbinding en proportionaliteit. Volgens de toelichting is de
maatregel alleen op deze manier uit te voeren: van het ministerie van BZ
kan niet verwacht worden dat zij vaststelt of er sprake is van een
uitkering tijdens detentie.

De Afdeling heeft begrip voor beide standpunten. De bescherming van
persoonsgegevens kan echter meer recht worden gedaan dan thans het geval
is: het wetsvoorstel zou kunnen bepalen dat UWV, SVB en gemeentebestuur
de gegevens over in het buitenland gedetineerden uitsluitend mogen
gebruiken om vast te stellen of de detentie gevolgen heeft voor
eventuele uitkeringsrechten en dat de persoonsgegevens die in dat
verband niet relevant blijken te zijn onmiddellijk worden vernietigd. 

De Afdeling adviseert het wetsvoorstel in deze zin aan te vullen.

c.	In het wetsvoorstel wordt – in algemene termen – bepaald dat de
gegevens worden verstrekt die noodzakelijk zijn voor het recht op
uitkering of bijstand, waarbij wordt verduidelijkt dat het BSN kan
worden gebruikt. De toelichting is concreter: daar staat dat alleen de
voor identificatie noodzakelijke persoonsgegevens (BSN en geboortedatum)
zullen worden verstrekt.

De Afdeling adviseert in het wetsvoorstel vast te leggen dat de
verstrekking van het BSN en de geboortedatum  in het wetsvoorstel
beperkt zal blijven.

9.	Gegevens over bovenwettelijke uitkeringen

Verzekeraars die particuliere verzekeringen afsluiten in aanvulling op
de wettelijke sociale zekerheid kunnen persoonsgegevens rechtstreeks van
het UWV en de SVB ontvangen, als de verzekering bij CAO is afgesloten.
De gegevens hoeven dan niet door de werkgever te worden verstrekt.
Voorgesteld wordt deze bevoegdheid uit te breiden tot bovenwettelijke
verzekeringen die bij individuele arbeidsovereenkomst zijn afgesloten.

De Afdeling merkt op dat een individuele arbeidsovereenkomst de plaats
bij uitstek is om de verstrekking van gegevens te regelen. Als de
werknemer in die overeenkomst ondubbelzinnig toestemming geeft voor deze
verwerking van persoonsgegevens, is aan het vereiste van bescherming van
persoonsgegevens voldaan, zodat ook geen noodzakelijkheidstoets meer
hoeft plaats te vinden. Dat klemt temeer nu het gaat om gegevens die ook
van de werkgever kunnen worden verkregen; het enige voordeel van de
voorgestelde routering is dat deze naar verwachting doelmatiger is.

Bijzondere zorgvuldigheid is te meer vereist nu het hier, anders dan in
de andere gevallen waarin gegevensuitwisseling thans wordt voorgesteld,
gaat om gegevensverstrekking aan particulieren uit de private sector,
namelijk verzekeraars. Dat heeft tot gevolg dat artikel 8, onderdeel e,
Wbp, dat als gegevensgrondslag uitdrukkelijk beperkt blijft tot de
publiekrechtelijke sfeer, niet als grondslag kan dienen voor de
verstrekking aan verzekeraars en derhalve elders een grondslag gevonden
zal moeten worden.

De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan.

10.	Gegevens over gastouderschap

Het voorstel voorziet erin dat gegevens uit de registers kinderopvang en
peuterspeelzaalwerk worden verstrekt aan de instanties die
socialezekerheidswetten uitvoeren voor zover dat noodzakelijk is voor de
uitvoering van hun wettelijke taken. Uit de toelichting blijkt dat deze
gegevensverstrekking bedoeld is voor situaties waarin iemand een sociale
uitkering aanvraagt of ontvangt en inkomen heeft als gastouder. Dit
zorgt ervoor dat uitvoerders minder vaak de uitkering moeten verrekenen
of een relatief dure terugvorderingsprocedure moeten starten.

De Afdeling merkt op dat de wetsartikelen ruimer zijn omschreven dan
nodig is voor het doel dat met de gegevensverstrekking is beoogd. In het
register kinderopvang worden meer gegevens vastgelegd dan alleen
gegevens over gastouders; in het register peuterspeelzaalwerk worden
gastouders helemaal niet geregistreerd, omdat gastouders per definitie
alleen kinderopvang aanbieden.

De Afdeling adviseert te bepalen dat alleen gegevens over de registratie
als gastouder, vastgelegd in het register kinderopvang, worden
verstrekt.

11.	Uitkeringsrechten bij onbekend adres

Als het UWV beschikt over het adres van een cliënt in Nederland,
terwijl hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
(GBA) staat geregistreerd als "vertrokken onbekend waarheen", dan kan
het UWV hem vragen de afwijkende registratie in de GBA ongedaan te
maken. Gebeurt dat niet binnen een redelijke termijn, dan schort het UWV
de betaling van de uitkering op. De opschorting wordt beëindigd zodra
kan worden vastgesteld of de persoon in het buitenland verblijft of als
een adres in Nederland in de GBA is opgenomen.

Volgens de toelichting komen soortgelijke regelingen nu al voor bij de
volksverzekeringen, omdat de woon- of verblijfplaats bij die
verzekeringen van belang is voor het recht op een uitkering. Bij
werknemersverzekeringen is het adres in beginsel niet van belang voor de
uitkeringsrechten. Dat de opschortingsregeling nu toch voor de
werknemersverzekeringen zal gaan gelden houdt verband met de gedachte
dat een burger niet onvindbaar hoort te zijn voor de ene overheid,
terwijl hij tegelijkertijd een uitkering ontvangt van de andere
overheid.

De aanduiding "vertrokken onbekend waarheen" wordt ambtshalve in de GBA
vermeld als een ingezetene zich niet heeft uitgeschreven maar kennelijk
ook niet meer in de gemeente woont.

De ingezetene die Nederland verlaat is verplicht zich uit te schrijven
uit de GBA. Laat hij dat na, dan kan hij worden gestraft met hechtenis
van ten hoogste een maand of een geldboete van de tweede categorie
(thans € 3900). Voor de ontvangers van een uitkering kan de boete
eventueel worden verhaald op de uitkering. Het is de Afdeling niet
duidelijk waarom daarnaast of in plaats daarvan het recht op een
uitkering moet worden opgeschort. Volgens de toelichting is de
opschorting een passend middel om fraude aan te pakken. Hierbij moet
worden opgemerkt dat niet vaststaat dat het niet doorgeven van een
adreswijziging meer is dan louter een omissie, zodat het moet worden
aangemerkt als een geval van fraude.

Daarbij komt dat het UWV er in zijn advies op wijst dat wel wordt
voorzien in opschorting van de uitbetaling, niet in uitsluiting of
beëindiging van uitkeringsrechten. Wordt de status "vertrokken onbekend
waarheen" in het geheel niet gewijzigd, dan blijft het recht op een
uitkering op papier bestaan, maar zal het nooit tot uitbetaling komen. 
Aldus wordt een rechtsfiguur geschapen die in de praktijk onvoorziene
gevolgen kan hebben, bij voorbeeld in verband met verjaring of
verrekening met andere vorderingen

De Afdeling adviseert de voorgestelde opschortingsregeling bij
werknemersverzekeringen in het licht van het voorgaande nader toe te
lichten.

12.	Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij
het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal nadat
met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
betreffende no.W12.12.0403/III met redactionele kanttekeningen die de
Afdeling in overweging geeft.

Algemeen

In de Wet Suwi, de WWB, de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet
inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
zelfstandigen, uit oogpunt van leesbaarheid, niet telkens de zinsnede
"daaronder begrepen persoonsgegevens als bedoeld in de Wet bescherming
persoonsgegevens" invoegen, maar volstaan met de term
"persoonsgegevens"; dat begrip in deze wetten opnemen in de
begripsbepalingen.

Bij de artikelen II tot en met XIII aanwijzing 223a, onderdeel a, van de
Aanwijzingen voor de regelgeving in acht nemen.

Artikel I (Wet SUWI)

In de artikelen 64, eerste lid, onderdeel d, tweede lid, derde lid,
aanhef en onderdeel b (driemaal), en 65, eerste lid, derde lid,
onderdeel a, Wet Suwi de zinsnede "bestuursorganen en personen" wijzigen
in: bestuursorganen, nu kennelijk gedoeld wordt op toezichthouders
(toelichting, noot 4), terwijl personen die als toezichthouder optreden
bestuursorgaan zijn (artikelen 1:1, eerste lid, onderdeel b, en 5:11
Algemene wet bestuursrecht).

In het voorgestelde artikel 33, negende lid, Wet Suwi de zinsnede
"gegevens die op grond van het tweede lid verwerkt worden in de
polisadministratie, met uitzondering van de gegevens, bedoeld in het
tweede lid, onderdelen d en e, tenzij de gegevens, bedoeld in het tweede
lid, onderdeel e, tevens verwerkt kunnen worden op grond van het achtste
lid" wijzigen in: "gegevens die op grond van het tweede lid, onderdelen
a tot en met c, verwerkt worden in de polisadministratie." Voorts in het
tiende lid "tevens" schrappen.

In onderdeel E, aanhef, "Na artikel" wijzigen in: Artikel.

Onderdeel B, aanpassen aan het gegeven dat het geldende artikel 54 Wet
Suwi geen negende lid kent.

In artikel 54, tweede lid, Wet Suwi de verwijzing naar de registers
kinderopvang en peuterspeelzaalwerk verbijzonderen. Voorts de inhoud van
het elfde lid, onderdeel b, opnemen in een afzonderlijk lid, nu het
betrekking heeft op het hele artikel.

In artikel 64, derde lid, aanhef, Wet Suwi de zinsnede "de in het eerste
lid genoemde bestuursorganen en personen, bedoeld in het eerste lid"
wijzigen in: "de in het eerste lid genoemde bestuursorganen en
personen". Voorts in onderdeel b, de woorden ", bedoeld in onderdeel a,"
schrappen, nu het samenwerkingsverband in het derde lid al is genoemd.

De tekst van artikel 72 Wet Suwi opnieuw vaststellen, nu er bij twee
achtereenvolgende wijzigingen van dat artikel (Stb. 2011, 442 en 2012,
224) technische fouten zijn ontstaan.

Overig

De Afdeling merkt op dat de naam "Systeem anonieme risico indicatie" een
onjuiste indruk kan wekken, omdat uit dat systeem persoonsgegevens op
naam kunnen worden verstrekt; de gegevens in het systeem zijn dus niet
anoniem, alleen versleuteld. De Afdeling adviseert de naam van het
systeem aan te passen, bijvoorbeeld door te spreken van geanonimiseerde
in plaats van anonieme.

Artikel 42, eerste lid, Ziektewet (artikel II van het voorstel) als
volgt redigeren: "Is van de aanvrager of ontvanger van ziekengeld bij
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een adres in Nederland
bekend, terwijl in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
ambtshalve is opgenomen dat hij is vertrokken naar een onbekend land van
verblijf, dan verzoekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
hem de afwijkende registratie in de basisadministratie binnen een
redelijke termijn ongedaan te laten maken." De artikelen III tot en met
X dienovereenkomstig aanpassen.

Artikel 42, derde en vierde lid, Ziektewet vervangen door de volgende
tekst: "3. De opschorting wordt beëindigd zodra is vastgesteld dat de
persoon in het buitenland woont of verblijft of dat een adres in
Nederland in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is
opgenomen." De artikelen III tot en met X dienovereenkomstig aanpassen.

In artikel XI, onderdeel B, onder 2, "voor een puntkomma" vervangen
door: door een puntkomma.

Toelichting

Voor de bewering, in § 1 van de toelichting, dat er in 2011 voor
€ 153 miljoen aan sociale zekerheidsfraude is geconstateerd een bron
geven: het in de voetnoot genoemde rapport geeft alleen cijfers over de
omvang van sociale zekerheidsfraude in de jaren 2009 en 2010.

 	Artikelen 7 en 9, eerste lid, Wbp.

 	Voorgesteld artikel 64, eerste lid, Wet structuur
uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi).

 	De toetsing aan artikel 8 EVRM komt aan de orde in § 3 (De verhouding
van het wetsvoorstel tot het recht op bescherming van persoonsgegevens)
van de toelichting. Het vereiste van voorzienbaarheid wordt daar niet
als zodanig behandeld.

 	Toelichting, § 2.1 (Gegevensuitwisseling ten behoeve van
risico-indicatie), onder "Systeem anonieme risico indicatie (SARI)",
derde tekstblok.

 	Voorgesteld artikel 64, tweede lid, Wet Suwi.

 	Voorgesteld artikel 65, tweede en derde lid, Wet Suwi.

 	In de toelichting wordt het voorstel wel getoetst aan het
proportionaliteitsbeginsel (§ 3, onder "Proportionaliteit"), maar
daarbij komt niet het aspect aan de orde dat risicomeldingen betrekking
kunnen hebben op een grote groep personen voor wie het risico slechts in
geringe mate is verhoogd.

 	Voorgesteld artikel 65, eerste lid, Wet Suwi.

 	Vergelijk aanwijzing 26 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

 	Voorgesteld artikel 64, tweede lid, Wet Suwi.

 	Voorgesteld artikel 65, derde lid, aanhef en onderdeel b, Wet Suwi.

 	Artikelen 3, tweede lid, aanhef en onderdelen c en e, en 22, eerste
lid, Wbp.

 	Toelichting, § 2.1 (Gegevensuitwisseling ten behoeve van
risico-indicatie).

 	Artikel 1, onderdeel b, Wbp.

 Toelichting §. 3, blz. 28.

 	Kamerstukken II 1997/98, 26 063, nr. 3, blz. 15.

 	Voorgesteld artikel 54, achtste lid, Wet Suwi; voorgesteld artikel 64,
dertiende lid, Wet werk en bijstand.

 	Toelichting, § 2.2 (Gegevensuitwisseling gedetineerden in het
buitenland).

 	Artikel 11, eerste lid, WWB.

 	Advies van de SVB van 25 april 2012, kenmerk RvB.074/12/ES/ep, blz.
2-3.

 	Toelichting, § 4.3 (SVB).

 	Toelichting, § 3 (De verhouding van het wetsvoorstel tot het recht op
bescherming van persoonsgegevens), onder "Proportionaliteit", vierde
tekstblok.

 	Artikel 73, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Wet Suwi.

 	Voorgesteld artikel 73, eerste lid, aanhef en onderdeel d, Wet Suwi;
toelichting, § 2.8 (Arbeidsongeschiktheidsmeldingen aan
schadeverzekeraars).

 	Artikel 8, aanhef en onderdeel a, Wbp. Aan de noodzakelijkheidstoets
wordt niet voldaan met de voorgestelde zinsnede "noodzakelijk … voor
de uitvoering van verzekeringen van aanvullingen op uitkeringen op grond
van de wetten voor werknemersverzekeringen." Het gaat hier om de
noodzaak van verstrekking door het UWV, terwijl ook de werkgever over de
gegevens beschikt.

 	Voorgesteld artikel 54, derde lid, onderdeel n, Wet Suwi; voorgesteld
artikel 64, eerste lid, onderdeel q, WWB.

 	Toelichting, § 2.5 (Gegevensuitwisseling Registers kinderopvang en
peuterspeelzaalwerk).

 	Artikelen II tot en met X van het wetsvoorstel.

 	Bijvoorbeeld artikel 19b Algemene Ouderdomswet.

 	Toelichting, § 2.6 (Opschorten uitkering werknemersverzekeringen en
volksverzekeringen in relatie tot inschrijving gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens).

 	Artikelen 68 en 147 Wet gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens.

 PAGE   2 

  PAGE  2 

 PAGE   II 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........