[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wijzigingswet kinderopvang 2013)

Eindtekst

Nummer: 2013D16737, datum: 2013-04-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2013Z02489:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

16 april 2013



	Wijziging van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
(Wijzigingswet kinderopvang 2013)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om
wijzigingen in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
aan te brengen ter verbetering van het waarborgen van de veiligheid van
kinderen, vergroting van transparantie, verbetering van toezicht en
kwaliteit van gastouderopvang en aanpassing van het register
buitenlandse kinderopvang alsmede enkele andere wijzigingen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsomschrijving van “beroepskracht” komt te luiden:

1°. de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een
kindercentrum, bezoldigd is en belast is met de verzorging, de opvoeding
en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen;

2°. de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een
gastouderbureau, bezoldigd is en belast is met het tot stand brengen en
begeleiden van gastouderopvang;.

2. De begripsomschrijving van “beroepskracht in opleiding” komt te
luiden: 

degene die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, bedoeld in de Wet
educatie beroepsonderwijs, beschikt over een arbeidsovereenkomst met de
houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau, en ten behoeve
van het praktijkdeel van de opleiding belast is met de verzorging, de
opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen bij een
kindercentrum of met het tot stand brengen en begeleiden van
gastouderopvang bij een gastouderbureau;. 

3. De begripsomschrijving “gastouder” komt te luiden: 

degene van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt, met uitzondering
van degene:

a. van wie een of meer kinderen onderworpen zijn aan
ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in
artikel 254, onderscheidenlijk 255 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek, die met betrekking tot een of meer van zijn kinderen is
ontheven uit het ouderlijk gezag als bedoeld in artikel 266 van Boek 1
van het Burgerlijk Wetboek of die met betrekking tot een of meer van
zijn kinderen is ontzet van het gezag als bedoeld in artikel 269 van
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek,

b. die op hetzelfde woonadres staat ingeschreven in de gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens als de ouder of diens partner van
het kind aan wie opvang wordt geboden, of

c. die ten behoeve van de opvang van kinderen in enigerlei vorm
personeel in dienst heeft;.

4. In de begripsomschrijving van “register kinderopvang” wordt
“artikel 1.47a” vervangen door: artikel 1.47b, eerste lid.

5. In de begripsomschrijving van “voorschoolse educatie” vervalt:
van burgemeester en wethouders.

6. De begripsomschrijving van “vrijwilliger” komt te luiden: de
persoon van 18 jaar of ouder die structureel al dan niet tegen een
vrijwilligersvergoeding op regelmatige, niet incidentele basis werkzaam
is in de kinderopvang en is belast met de verzorging, de opvoeding of
het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen en geen ouder is als
bedoeld in artikel 1.57, eerste lid;.

7. De volgende begripsomschrijvingen worden aan de alfabetische
rangschikking toegevoegd:

college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar een
kindercentrum, gastouderbureau of voorziening voor gastouderopvang is
gevestigd of zal worden gevestigd;

geregistreerd gastouderbureau: een in het register kinderopvang
ingeschreven gastouderbureau als bedoeld in artikel 1.46, tweede lid; 

geregistreerd kindercentrum: een in het register kinderopvang
ingeschreven kindercentrum als bedoeld in artikel 1.46, tweede lid; 

geregistreerde voorziening voor gastouderopvang: een in het register
kinderopvang ingeschreven voorziening voor gastouderopvang als bedoeld
in artikel 1.46, tweede lid; 

register buitenlandse kinderopvang: het register, bedoeld in artikel
1.48b, eerste lid;

stagiair: degene die een opleiding volgt, waarvan het praktijkdeel een
beperkt deel van de totale studieduur is, belast is met werkzaamheden
bij de houder ten behoeve van het praktijkdeel van de opleiding en geen
beroepskracht in opleiding is;

uitzendkracht: degene van 18 jaar of ouder die werkzaam is voor een
uitzendbureau en is uitgezonden voor werkzaamheden bij een kindercentrum
of een gastouderbureau;

verklaring omtrent het gedrag: een verklaring omtrent het gedrag
natuurlijke personen of een verklaring omtrent het gedrag
rechtspersonen;

verklaring omtrent het gedrag natuurlijke personen: een verklaring
omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en
strafvorderlijke gegevens, ten behoeve van een natuurlijk persoon;

verklaring omtrent het gedrag rechtspersonen: een verklaring omtrent het
gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke
gegevens, ten behoeve van een rechtspersoon;.

8. De volgende begripsomschrijvingen vervallen:
“overheidswerknemer”, “werkgever” en “werknemer”. 

9. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Waar in het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk en hoofdstuk 3
wordt gesproken over verklaring omtrent het gedrag wordt een verklaring
omtrent het gedrag natuurlijke personen bedoeld, indien de betrokkene
een natuurlijk persoon is en een verklaring omtrent het gedrag
rechtspersonen, indien de betrokkene een rechtspersoon is.

Aa

Artikel 1.3, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet
inkomensafhankelijke regelingen, een ouder over de berekeningsjaren 2014
en volgende geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag als bedoeld in
artikel 1.5 over de periode tot de eerste dag van de kalendermaand die
drie kalendermaanden gelegen is voor de datum waarop de aanvraag om
kinderopvangtoeslag is ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen.

B

In artikel 1.4, eerste lid, wordt “artikel 1.47a, derde lid”
vervangen door: artikel 1.47b, derde lid.

C

Artikel 1.5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt “die plaatsvindt door
tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau”. 

2. Het derde lid vervalt.

D

In artikel 1.6a wordt “in een geregistreerde voorziening als bedoeld
in artikel 1.5, eerste lid, onderdeel b” vervangen door: in een
geregistreerde voorziening voor gastouderopvang.

E

Onder plaatsing van een 1. voor de tekst wordt een lid aan artikel 1.9
toegevoegd, luidende:

2. De overeenkomstig het eerste lid aangepaste bedragen treden in de
plaats van de bedragen:

a. bedoeld in de artikelen 1.7, tweede lid, en 1.8, tweede lid, en 

b. die voortvloeien uit de mate waarin het toetsingsinkomen een rol
speelt bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag.

F

In de artikelen 1.12, eerste tot en met vijfde lid, en 1.13 vervalt
telkens “van burgemeester en wethouders”.

G

Artikel 1.45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt “van burgemeester en wethouders van de
gemeente van vestiging”.

2. In het tweede lid vervalt in de tweede zin “van burgemeester en
wethouders van de gemeente van vestiging van de voorziening voor
gastouderopvang”.

3. In het derde lid wordt “artikel 1.62” vervangen door: artikel
1.62, eerste lid,.

4. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. “Bij algemene maatregel van bestuur” wordt vervangen door: Bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur. 

b. “het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan, het
sociaal-fiscaal nummer” wordt vervangen door: het burgerservicenummer.

5. In het vijfde lid vervalt “of, bij het ontbreken daarvan, het
sociaal-fiscaal nummer,”. 

H

Artikel 1.46 wordt als volgt gewijzigd: 

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Uiterlijk tien weken na de ontvangst van de aanvraag, bedoeld in
artikel 1.45, eerste of tweede lid, besluit het college op de aanvraag.
Indien uit het onderzoek, bedoeld in artikel 1.62, eerste lid, is
gebleken dat de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in
overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3
van deze afdeling en anderszins niet is gebleken van feiten en
omstandigheden die op het tegendeel duiden, wordt positief op de
aanvraag beslist. 

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De eerste zin wordt vervangen door: In de beschikking waarin positief
op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt beslist, bepaalt het
college de datum van ingang van de exploitatie. Deze datum ligt niet
voor de datum van de bekendmaking van de beschikking.

b. In de tweede zin vervalt “van burgemeester en wethouders”.

3. In het derde lid vervalt “van burgemeester en wethouders”.

4. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde en zesde lid
tot vierde en vijfde lid.

5. In het vierde en vijfde lid (nieuw) vervalt “van burgemeester en
wethouders”.

I

Artikel 1.47 komt te luiden:

Artikel 1.47

1. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau doet van
een wijziging in de gegevens die daartoe bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur worden aangewezen onverwijld mededeling aan het
college, nadat deze wijziging hem bekend is geworden. Hierbij verzoekt
de houder de gegevens te wijzigen.

2. Het college kan naar aanleiding van het verzoek, bedoeld in het
eerste lid, besluiten tot wijziging van de gegevens en verwerkt dit zo
nodig in het register kinderopvang.

3. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau kan het
college verzoeken de inschrijving van een kindercentrum, een
gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang uit het register
kinderopvang te verwijderen. 

4. Het college kan naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het
derde lid besluiten tot verwijdering van de inschrijving uit het
register kinderopvang en verwerkt dit in het register kinderopvang.

5. Het college heft geen recht als bedoeld in artikel 229 van de
Gemeentewet in verband met een verzoek als bedoeld in het eerste en
derde lid.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering
van het eerste tot en met het vierde lid nadere regels worden gesteld. 

J

Onder vernummering van artikel 1.47a tot 1.47b wordt een artikel
ingevoegd, luidende:

Artikel 1.47a

1. Het college kan besluiten de inschrijving van een kindercentrum, een
gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang zonder een
daaraan voorafgaand verzoek van de houder uit het register kinderopvang
te verwijderen of de gegevens hiervan in het register kinderopvang te
wijzigen. Indien het college hiertoe besluit, verwerkt het college dit
in het register kinderopvang.

2. Onze Minister kan besluiten de gegevens van een kindercentrum, een
gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang zonder een
daaraan voorafgaand verzoek van de houder in het register kinderopvang
te wijzigen. Indien Onze Minister hiertoe besluit, verwerkt hij dit in
het register kinderopvang.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering
van het eerste en tweede lid nadere regels worden gesteld. 

K

Artikel 1.47b (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt “en gastouderopvang”.

2. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. de vastlegging in, de wijziging van en de verwijdering van gegevens
uit het register;.

3. In het tweede lid vervalt onderdeel d, onder verlettering van de
onderdelen e tot en met g tot d tot en met f.

4. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Indien een gastouderbureau uit het register kinderopvang wordt
verwijderd, blijft een voorziening voor gastouderopvang die bij dat
gastouderbureau is aangesloten gedurende een bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur te bepalen termijn in het register kinderopvang
ingeschreven. 

L

Artikel 1.48 komt te luiden: 

Artikel 1.48

1. Onze Minister kan een in een andere lidstaat dan Nederland of een in
Zwitserland gevestigde voorziening waar kinderopvang plaatsvindt,
gelijkstellen met een geregistreerd kindercentrum of een geregistreerde
voorziening voor gastouderopvang door opneming daarvan in het register
buitenlandse kinderopvang. Indien in een andere lidstaat dan Nederland
of Zwitserland een of meer organisaties bestaan die naar aard en
strekking gastouderopvang tot stand brengen of begeleiden, is
gelijkstelling met een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang
uitsluitend mogelijk indien sprake is van tussenkomst van een dergelijke
organisatie.

2. Onze Minister kan een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt door
een in Nederland gevestigde gastouder die gastouderopvang biedt op het
woonadres van een van de ouders van de kinderen voor wie de
gastouderopvang wordt geboden, waarbij dat woonadres zich in een andere
lidstaat dan Nederland of in Zwitserland bevindt, gelijkstellen met een
geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door opneming daarvan in
het register buitenlandse kinderopvang. Gelijkstelling is uitsluitend
mogelijk indien sprake is van tussenkomst van een organisatie als
bedoeld in het eerste lid, tweede zin, of van een geregistreerd
gastouderbureau.

3. Een ouder die ten behoeve van zijn kind voornemens is:

a. gebruik te maken van een voorziening als bedoeld in het eerste of
tweede lid die nog niet staat ingeschreven in het register buitenlandse
kinderopvang; en

b. aanspraak te maken op de kinderopvangtoeslag, bedoeld in artikel 1.5,
eerste lid; 

dient bij Onze Minister een aanvraag in voor inschrijving van die
voorziening in het register buitenlandse kinderopvang. 

4. Bij de aanvraag, bedoeld in het derde lid, toont de ouder aan dat
degene die een voorziening als bedoeld in het eerste of tweede lid
exploiteert, instemt met de aanvraag en bereid is desgevraagd alle door
de Belastingdienst/Toeslagen en de door Onze Minister benodigde
inlichtingen te verstrekken en de Belastingdienst/Toeslagen en Onze
Minister inzage te geven in alle zakelijke gegevens en bescheiden,
indien dat voor de vervulling van hun taken redelijkerwijs nodig is.

5. Uiterlijk tien weken na de ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het
derde lid, besluit Onze Minister op de aanvraag. Indien door de ouder
aannemelijk is gemaakt dat de kwaliteit van een voorziening als bedoeld
in het eerste of tweede lid:

a. naar aard en strekking in overeenstemming is met het bepaalde bij of
krachtens paragraaf 2 van deze afdeling, en 

b. anderszins niet is gebleken van feiten en omstandigheden die op het
tegendeel duiden, 

en voldaan is aan het vierde lid, 

wordt positief op de aanvraag beslist. 

6. Bij een positieve beslissing als bedoeld in het vijfde lid bepaalt
Onze Minister de ingangsdatum en de einddatum van de inschrijving in het
register buitenlandse kinderopvang. Onze Minister draagt zorg voor
inschrijving van een voorziening als bedoeld in het eerste of tweede lid
in het register buitenlandse kinderopvang.

7. De ouder, bedoeld in het derde lid, doet gedurende de periode dat hij
gebruik maakt van een voorziening als bedoeld in het eerste of tweede
lid, van een wijziging in de gegevens die daartoe bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden aangewezen, onverwijld mededeling
aan Onze Minister. Hierbij verzoekt hij de gegevens te wijzigen. 

8. De ouder, bedoeld in het derde lid, kan aan Onze Minister een verzoek
tot verwijdering van de inschrijving van een voorziening als bedoeld in
het eerste of tweede lid, doen. 

9. Onze Minister kan naar aanleiding van het verzoek, bedoeld in het
zevende of achtste lid, besluiten tot wijziging van de gegevens of tot
verwijdering van de inschrijving uit het register buitenlandse
kinderopvang. Indien hij hiertoe besluit verwerkt hij dit zo nodig in
het register buitenlandse kinderopvang.

10. De artikelen 1.45 tot en met 1.47b en 1.48c tot en met 1.60a en de
afdelingen 4 en 5 van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op een
voorziening als bedoeld in het eerste of tweede lid.

11. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur:

a. worden nadere regels gesteld omtrent de gegevens die worden verstrekt
bij de aanvraag, bedoeld in het derde lid, en over de wijze van
verstrekking van deze gegevens;

b. worden nadere regels gesteld over de wijze waarop kan worden
aangetoond dat een voorziening als bedoeld in het eerste of tweede lid
naar aard en strekking in overeenstemming is met het bepaalde bij of
krachtens paragraaf 2 van deze afdeling;

c. kunnen ter uitvoering van het vijfde tot en met negende lid nadere
regels worden gesteld. 

M

Onder vernummering van artikel 1.48a tot 1.48c wordt na artikel 1.48 een
artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.48a

1. Onze Minister kan besluiten de gegevens van een voorziening als
bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, zonder een daaraan
voorafgaand verzoek in het register buitenlandse kinderopvang te
wijzigen. Indien hij hiertoe besluit verwerkt hij dit in het register.

2. Onze Minister kan besluiten een voorziening als bedoeld in artikel
1.48, eerste of tweede lid, zonder een daaraan voorafgaand verzoek uit
het register buitenlandse kinderopvang te verwijderen. Indien hij
hiertoe besluit verwerkt hij dit in het register.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering
van het eerste en tweede lid nadere regels worden gesteld. 

N

Na artikel 1.48a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.48b

1. Onze Minister draagt zorg voor de inrichting van een register
buitenlandse kinderopvang ten behoeve van de rechtszekerheid en de
waarborging van de kwaliteit van voorzieningen als bedoeld in artikel
1.48, eerste of tweede lid, alsmede ten behoeve van het toezicht op en
de handhaving van de bij of krachtens artikel 1.48 gestelde regels.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld omtrent het register buitenlandse kinderopvang. Deze regels
hebben in ieder geval betrekking op:

a. de vorm van het register;

b. de in het register op te nemen gegevens en de duur van de
inschrijving;

c. de vastlegging in, de wijziging van en de verwijdering uit het
register van de gegevens;

d. de verstrekking van gegevens;

e. de openbaarheid van gegevens;

f. de verantwoordelijkheden van degenen die gegevens aanleveren ten
behoeve van het register.

3. Voorzieningen als bedoeld in artikel 1.48, eerste en tweede lid,
worden in het register buitenlandse kinderopvang geregistreerd onder een
uniek nummer.

O

Artikel 1.48c (nieuw) komt te luiden:

Artikel 1.48c

1. Bij regeling van Onze Minister kunnen categorieën van voorzieningen
als bedoeld in artikel 1.48, eerste of tweede lid, worden aangewezen die
door de aanwijzing gelijk worden gesteld met geregistreerde
kindercentra, geregistreerde voorzieningen voor gastouderopvang of
geregistreerde gastouderbureaus.

2. De artikelen 1.45 tot en met 1.48b en 1.49 tot en met 1.60a en de
afdelingen 4 en 5 van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de
categorieën, bedoeld in het eerste lid.

P

Artikel 1.50 wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het derde lid vervalt “, afgegeven volgens de Wet justitiĂ«le en
strafvorderlijke gegevens”.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. Een verklaring omtrent het gedrag van een persoon werkzaam bij een
onderneming als bedoeld in het derde lid wordt aan de houder van een
kindercentrum overgelegd, voordat deze persoon zijn werkzaamheden
aanvangt. Een verklaring omtrent het gedrag is bij aanvang van de
werkzaamheden niet ouder dan twee maanden. 

3. Het vijfde en zesde lid komen te luiden:

5. De houder van een kindercentrum overlegt bij het indienen van de
aanvraag, bedoeld in artikel 1.45, eerste lid, een verklaring omtrent
het gedrag aan het college. De verklaring omtrent het gedrag is op het
moment van de indiening van de aanvraag niet ouder dan twee maanden. 

6. Indien de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat de houder
van een kindercentrum niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven
van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de toezichthouder dat
deze houder opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt binnen
een door de toezichthouder vast te stellen termijn. Een verklaring
omtrent het gedrag is op het moment van overlegging niet ouder dan twee
maanden.

4. Na het zesde lid worden vijf leden toegevoegd, luidende:

7. Indien de houder redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon
werkzaam bij een onderneming als bedoeld in het derde lid niet langer
voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het
gedrag, verlangt de houder al dan niet op verzoek van de toezichthouder,
dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt
binnen een door de houder dan wel de toezichthouder vast te stellen
termijn. Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment van
overlegging niet ouder dan twee maanden.

8. De verplichting van het vierde lid geldt voor een persoon die als
stagiair of uitzendkracht werkzaam is de eerste maal voordat hij de
werkzaamheden aanvangt en vervolgens uiterlijk iedere twee jaar, te
rekenen vanaf de dag van afgifte van de meest actuele verklaring omtrent
het gedrag. Bij iedere volgende houder ten behoeve waarvan de stagiair
of de uitzendkracht in die periode van maximaal twee jaar werkzaam is,
overlegt hij telkens de meest actuele verklaring omtrent het gedrag. 

9. De verplichting van het vierde lid geldt voor een persoon die als
vrijwilliger werkzaam is de eerste maal voordat hij de werkzaamheden
aanvangt en vervolgens uiterlijk iedere twee jaar, te rekenen vanaf de
dag van afgifte van de meest actuele verklaring omtrent het gedrag.

10. Indien de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat een
persoon van 12 jaar of ouder die ten tijde van de opvang aanwezig is in
het kindercentrum niet zou voldoen aan de eisen voor het afgeven van een
verklaring omtrent het gedrag, verlangt de toezichthouder dat de houder
van het kindercentrum een verklaring omtrent het gedrag overlegt met
betrekking tot die persoon binnen een door de toezichthouder vast te
stellen termijn. Binnen die termijn is die persoon in het bezit van een
verklaring omtrent het gedrag en legt de houder die verklaring omtrent
het gedrag over aan de toezichthouder. Een verklaring omtrent het gedrag
is op het moment van overlegging niet ouder dan twee maanden. 

11. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld ten behoeve van een goede uitvoering van het derde tot en
met het negende lid.

Q

In de artikelen 1.50a en 1.50b, aanhef, vervalt “van burgemeester en
wethouders”.

R

Voor artikel 1.52 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1.51b

1. Indien de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau op
enigerlei wijze bekend is geworden dat:

a. een bij zijn onderneming werkzaam persoon; of 

b. een gastouder die door tussenkomst van een gastouderbureau
gastouderopvang biedt of een van de andere personen van 18 jaar of ouder
als bedoeld in artikel 1.56b, derde lid;

zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de
zeden als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht of
mishandeling als bedoeld in Titel XX van het Wetboek van Strafrecht
jegens een kind van een ouder die gebruik maakt van de door hem geboden
kinderopvang, treedt de houder onverwijld in overleg met een door Onze
Minister aan te wijzen deskundige. 

2. Indien uit het overleg, bedoeld in het eerste lid, moet worden
geconcludeerd dat sprake is van een redelijk vermoeden dat de
desbetreffende persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als
bedoeld in het eerste lid, doet de houder van een kindercentrum of
gastouderbureau onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar als
bedoeld in artikel 127 juncto artikel 141 van het Wetboek van
Strafvordering, en stelt de houder de deskundige, bedoeld in het eerste
lid, hiervan onverwijld in kennis. 

3. Indien een bij de onderneming van de houder van een kindercentrum of
gastouderbureau werkzaam persoon op enigerlei wijze bekend is geworden
dat een ander ten behoeve van de onderneming van die houder werkzaam
persoon, een gastouder of een persoon van 18 jaar of ouder als bedoeld
in artikel 1.56b, derde lid, zich mogelijk schuldig maakt of heeft
gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een kind
van een ouder die gebruik maakt van de door de houder van een
kindercentrum of gastouderbureau geboden kinderopvang, stelt hij de
houder van dat kindercentrum of van dat gastouderbureau daarvan
onverwijld in kennis.

4. Indien toepassing van het derde lid ertoe zou leiden dat degene die
van het vermoeden op de hoogte moet worden gesteld dezelfde persoon is
als degene die zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een
misdrijf als bedoeld in het eerste lid, is artikel 1.51c, eerste en
tweede lid, van overeenkomstige toepassing. 

5. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau bevordert
de kennis en het gebruik van de handelwijze, bedoeld in dit artikel. 

Artikel 1.51c

1. Indien:

a. een bij de onderneming van de houder van een kindercentrum of
gastouderbureau werkzaam persoon; of 

b. een gastouder die door tussenkomst van een gastouderbureau
gastouderopvang biedt;

op enigerlei wijze bekend is geworden dat de natuurlijke persoon die
tevens houder is van een kindercentrum of van een gastouderbureau zich
mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden
als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht of mishandeling
als bedoeld in Titel XX van het Wetboek van Strafrecht jegens een kind
van een ouder die gebruik maakt van de door die houder geboden
kinderopvang kan degene als bedoeld in onderdeel a of b in overleg
treden met een deskundige als bedoeld in artikel 1.51b, eerste lid. 

2. Indien moet worden geconcludeerd dat sprake is van een redelijk
vermoeden dat de houder zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als
bedoeld in het eerste lid, doet de persoon die werkzaam is bij de
onderneming van de houder van een kindercentrum of van een
gastouderbureau, of de gastouder onverwijld aangifte bij een
opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 127 juncto artikel 141 van
het Wetboek van Strafvordering. 

3. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau bevordert
de kennis en het gebruik van de handelwijze, bedoeld in dit artikel.

S

In artikel 1.52, eerste lid, wordt “tussen de houder en de ouder”
vervangen door: tussen de houder van een kindercentrum of van een
gastouderbureau en de ouder.

T

In artikel 1.53 wordt “deze wet” vervangen door “dit hoofdstuk”
en worden “gegevens bij kindercentra” vervangen door: gegevens bij
kindercentra en de informatieverstrekking door kindercentra aan ouders. 

U

Artikel 1.54 komt te luiden:

Artikel 1.54

1. De houder van een kindercentrum informeert de ouders wier kinderen in


het kindercentrum worden opgevangen en een ieder die daarom verzoekt
over

het te voeren beleid als bedoeld in deze paragraaf. 

2. De houder van een kindercentrum informeert over een inspectierapport
als bedoeld in artikel 1.63, eerste lid, inzake zijn kindercentrum:

a. de ouders van de kinderen die in dat kindercentrum worden opgevangen,
en 

b. de personen werkzaam bij een onderneming waarmee de houder dat
kindercentrum exploiteert.

3. Het informeren als bedoeld in het tweede lid vindt plaats doordat de
houder het inspectierapport zo spoedig mogelijk na ontvangst op zijn
website plaatst zodanig dat het rapport voor de ouders en de personen
werkzaam bij de onderneming waarmee de houder het kindercentrum
exploiteert gemakkelijk vindbaar is dan wel, indien de houder geen eigen
website heeft, ter inzage legt op een voor de ouders en de personen
werkzaam bij de onderneming, toegankelijke plaats.

4. Bij regeling van Onze Minister kunnen ten behoeve van een goede
uitvoering van dit hoofdstuk regels worden gesteld met betrekking tot de
informatie die de houder van een kindercentrum verplicht is beschikbaar
te stellen aan een ouder.

V

Na artikel 1.54 wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 1.54a

1. De houder van een gastouderbureau informeert de ouders van de
kinderen die gebruik maken van gastouderopvang die door zijn tussenkomst
plaats vindt en een ieder die daarom verzoekt over het te voeren beleid
als bedoeld in deze paragraaf.

2. De houder van een gastouderbureau informeert over een
inspectierapport als bedoeld in artikel 1.63, eerste lid, inzake zijn
gastouderbureau of inzake een bij dat gastouderbureau aangesloten
voorziening voor gastouderopvang:

a. de ouders van de kinderen die door zijn tussenkomst gebruik maken van
een voorziening voor gastouderopvang,

b. de personen werkzaam bij een onderneming waarmee de houder een
gastouderbureau exploiteert, en

c. de gastouders die gastouderopvang aanbieden door zijn tussenkomst. 

3. Het informeren als bedoeld in het tweede lid vindt plaats doordat de
houder het inspectierapport zo spoedig mogelijk na ontvangst op zijn
website plaatst zodanig dat het rapport voor de ouders, de personen
werkzaam bij de onderneming waarmee de houder het gastouderbureau
exploiteert en de gastouders gemakkelijk vindbaar is, dan wel indien de
houder geen eigen website heeft, ter inzage legt op een voor de ouders,
de personen werkzaam bij de onderneming en de gastouders toegankelijke
plaats. 

4. Bij regeling van Onze Minister kunnen ten behoeve van een goede
uitvoering van dit hoofdstuk regels worden gesteld met betrekking tot de
informatie die de houder van een gastouderbureau verplicht is
beschikbaar te stellen aan een ouder.

W

Artikel 1.56 wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het eerste lid wordt “tot verantwoorde uitvoering van die
werkzaamheden” vervangen door: tot verantwoorde uitvoering van die
werkzaamheden en tot naleving van artikel 1.56b door de gastouder. 

2. In het tweede lid wordt “Bij algemene maatregel van bestuur”
vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. 

3. In het derde lid wordt “artikel 1.50, derde tot en met zesde lid”
vervangen door “artikel 1.50, derde tot en met tiende lid” en wordt
“artikel 1.54” vervangen door “artikel 1.51”.

4. In het zesde lid, onderdeel b, wordt “vraagouders” vervangen
door: ouders en wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. de informatieverstrekking door het gastouderbureau aan ouders.

X

In artikel 1.56a wordt “van het burgerservicenummer of, bij het
ontbreken daarvan, van het sociaal-fiscaalnummer komt” vervangen door:
van het burgerservicenummer van de ouder.

Y

Artikel 1.56b wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende:

De gastouder houdt bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening met
de opgestelde risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 1.56, derde lid,
juncto artikel 1.51 en hij is verantwoordelijk voor de naleving van de
meldcode, bedoeld in artikel 1.51a, eerste lid.

2. In het derde lid vervalt “, afgegeven volgens de Wet justitiĂ«le en
strafvorderlijke gegevens”.

3. Het vierde lid komt te luiden:

4. De houder van een gastouderbureau overlegt bij het indienen van de
aanvraag, bedoeld in artikel 1.45, tweede lid, de verklaringen omtrent
het gedrag, bedoeld in het derde lid, aan het college, met uitzondering
van de verklaring omtrent het gedrag van de gastouder die al een
geregistreerde voorziening voor gastouderopvang exploiteert en met
uitzondering van de verklaringen omtrent het gedrag van andere personen
van 18 jaar en ouder als bedoeld in het derde lid, indien die
verklaringen omtrent het gedrag al zijn overgelegd bij een eerdere
aanvraag tot exploitatie door de gastouder. De verklaringen omtrent het
gedrag zijn op het moment van de indiening van de aanvraag niet ouder
dan twee maanden. 

4. Het vijfde lid komt te luiden:

5. Indien de houder van een gastouderbureau redelijkerwijs mag vermoeden
dat een persoon als bedoeld in het derde lid niet langer voldoet aan de
eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt
de houder al dan niet op verzoek van de toezichthouder dat die persoon
opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt binnen een door de
houder dan wel de toezichthouder vast te stellen termijn. Een verklaring
omtrent het gedrag is op het moment van overlegging niet ouder dan twee
maanden.

5. In het zesde lid wordt “De artikelen 1.51, 1.53, 1.54, tweede lid,
en 1.55” vervangen door: De artikelen 1.53 en 1.55. 

6. Het zevende lid komt te luiden:

7. De verplichting van het vierde lid geldt voor een persoon die als
stagiair werkzaam is de eerste maal voordat hij de werkzaamheden
aanvangt en vervolgens uiterlijk iedere twee jaar, te rekenen vanaf de
dag van afgifte van de meest actuele verklaring omtrent het gedrag. Bij
iedere volgende houder ten behoeve waarvan de stagiair in die periode
van maximaal twee jaar werkzaam is, overlegt hij telkens de meest
actuele verklaring omtrent het gedrag. 

7. Na het zevende lid worden drie leden toegevoegd, luidende:

8. De verplichting van het vierde lid geldt voor een persoon die als
vrijwilliger werkzaam is de eerste maal voordat hij de werkzaamheden
aanvangt en vervolgens uiterlijk iedere twee jaar, te rekenen vanaf de
dag van de afgifte van de meest actuele verklaring omtrent het gedrag.
Een verklaring omtrent het gedrag wordt aan het gastouderbureau
overgelegd. 

9. Indien de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon
van 12 jaar of ouder die ten tijde van de opvang aanwezig is op het
adres waar opvang door de gastouder plaatsvindt, niet zou voldoen aan
de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag,
verlangt de toezichthouder dat de gastouder een verklaring omtrent het
gedrag overlegt met betrekking tot die persoon binnen een door de
toezichthouder vast te stellen termijn. Binnen die termijn is die
persoon in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag en legt de
gastouder die verklaring omtrent het gedrag over aan de toezichthouder.
Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment van overlegging niet
ouder dan twee maanden.

10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld ten behoeve van een goede uitvoering van het derde tot en
met het negende lid.

Z

Artikel 1.57 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt een “1.” geplaatst en wordt “artikel 1.50,
tweede tot en met zesde lid” vervangen door: artikel 1.50, tweede lid.

2. Na het eerste lid (nieuw) worden vijf leden toegevoegd, luidende:

2. De ouders, bedoeld in het eerste lid, zijn in het bezit van een
verklaring omtrent het gedrag.

3. De verklaring, bedoeld in het tweede lid, wordt aan de houder van een
kindercentrum overgelegd, voordat de ouder, bedoeld in het eerste lid,
zijn werkzaamheden aanvangt. Een verklaring omtrent het gedrag is bij
aanvang van de werkzaamheden niet ouder dan twee maanden.

4. Indien de houder van een kindercentrum of de toezichthouder
redelijkerwijs mag vermoeden dat een ouder, bedoeld in het eerste lid,
niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring
omtrent het gedrag verlangt de houder, al dan niet op verzoek van de
toezichthouder, dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het
gedrag overlegt binnen een door de houder dan wel de toezichthouder vast
te stellen termijn. Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment
van overlegging niet ouder dan twee maanden.

5. De verplichting van het derde lid geldt voor een ouder als bedoeld in
het eerste lid, de eerste maal voordat hij de werkzaamheden aanvangt en
vervolgens uiterlijk iedere twee jaar, te rekenen vanaf de dag van
afgifte van de meest actuele verklaring omtrent het gedrag.

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld ten behoeve van een goede uitvoering van het tweede tot
en met het vijfde lid. 

AA 

Artikel 1.57a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. “1.50, eerste en derde tot en met zesde lid,” wordt vervangen
door: 1.50, eerste lid,;

2. “1.56b, eerste, derde, vierde, vijfde en zesde lid, voor zover dat
laatste lid betrekking heeft op artikel 1.51” wordt vervangen door:
1.56b, eerste lid.

BB

Artikel 1.60 wordt als volgt gewijzigd:

1. in het eerste lid, onderdeel a, wordt “aan artikel 1.50 dan wel aan
artikel 1.56” vervangen door: aan artikel 1.50, eerste lid, of artikel
1.56, eerste lid. 

2. in het vierde lid wordt “zijn taak” vervangen door: haar taak.

CC

In artikel 1.61, eerste lid, eerste en tweede zin vervalt “van
burgemeester en wethouders”.

DD

Artikel 1.62 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid vervalt de tweede zin.

2. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

5. Indien tijdens een onderzoek als bedoeld in het tweede tot en met het
vierde lid tekortkomingen zijn geconstateerd kan de toezichthouder
nadien een of meer nadere onderzoeken verrichten.

EE

Artikel 1.63 wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het eerste lid wordt “van een onderzoek bij een kindercentrum,
een voorziening voor gastouderopvang of een gastouderbureau” vervangen
door: van een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62, eerste tot en met
vijfde lid. 

2. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende:

Dit lid is niet van toepassing op een inspectierapport dat wordt
opgesteld naar aanleiding van een onderzoek als bedoeld in artikel 1.62,
vijfde lid.

3. Het vierde lid komt te luiden:

4. De toezichthouder zendt het inspectierapport, bedoeld in het eerste
lid, onverwijld aan:

a. de houder van een kindercentrum,

b. de houder van een gastouderbureau en de gastouder indien het rapport
betrekking heeft op de gastouder, of

c. de houder van een gastouderbureau, indien het rapport betrekking
heeft op een gastouderbureau.

4. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. “van burgemeester en wethouders” vervalt;

b. “indien in een of meer van de basisvoorwaarden voor kwaliteit van
voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 1.61,” wordt vervangen door:
indien met betrekking tot een of meer van de basisvoorwaarden voor
kwaliteit van voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 1.61, eerste
lid,.

FF

In artikel 1.65, eerste, tweede en vierde lid, vervalt telkens “van
burgemeester en wethouders”.

GG

Artikel 1.66 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid vervalt “van burgemeester en
wethouders”. 

2. In het tweede lid, wordt “in exploitatie te nemen” vervangen
door: in exploitatie te nemen of te houden.

HH

In artikel 1.67a wordt “hoofdstuk 3” vervangen door: hoofdstuk 1.

II

In het opschrift van hoofdstuk 1, afdeling 4, paragraaf 3 vervalt ”van
burgemeester en wethouders”. 

JJ

In artikel 1.68, eerste lid, vervalt “van burgemeester en
wethouders”.

KK

Artikel 1.72, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. “van burgemeester en wethouders” vervalt.

2. “een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel
1.65 of artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht” wordt
vervangen door: een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld
in artikel 1.65 of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel
5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

LL

In artikel 1.80, vervalt “van burgemeester en wethouders”.

MM

In artikel 1.87 wordt “, met uitzondering van artikel 1.48,”
vervangen door: , met uitzondering van artikel 1.48 tot en met 1.48b,. 

NN

Artikel 1.89 vervalt.

OO

Artikel 2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt een “1.” geplaatst.

2. De begripsomschrijving van “beroepskracht” komt te luiden: 

beroepskracht: de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een
peuterspeelzaal, bezoldigd is en belast is met de verzorging, de
opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen bij een
peuterspeelzaal;.

3. De begripsomschrijving van “beroepskracht in opleiding” komt te
luiden:

degene die de beroepsbegeleidende leerweg volgt, bedoeld in de Wet
educatie beroepsonderwijs, beschikt over een arbeidsovereenkomst met de
houder en ten behoeve van het praktijkdeel van de opleiding belast is
met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van
kinderen;.

4. In de begripsomschrijving van “register peuterspeelzaalwerk”
wordt “artikel 2.3” vervangen door: artikel 2.4b, eerste lid.

5. In de begripsomschrijving van “voorschoolse educatie” vervalt:
van burgemeester en wethouders.

6. Aan de alfabetische rangschikking worden de volgende
begripsomschrijvingen toegevoegd:

college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar een
peuterspeelzaal is gevestigd of zal worden gevestigd; 

geregistreerde peuterspeelzaal: een in het register peuterspeelzaalwerk
ingeschreven peuterspeelzaal als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid;

stagiair: degene die een opleiding volgt, waarvan het praktijkdeel een
beperkt deel van de totale studieduur is, belast is met werkzaamheden
bij de houder ten behoeve van het praktijkdeel van de opleiding en geen
beroepskracht in opleiding is;

uitzendkracht: degene van 18 jaar of ouder die werkzaam is voor een
uitzendbureau en is uitgezonden voor werkzaamheden bij een
peuterspeelzaal;

verklaring omtrent het gedrag: een verklaring omtrent het gedrag
natuurlijke personen of een verklaring omtrent het gedrag
rechtspersonen;

verklaring omtrent het gedrag natuurlijke personen: een verklaring
omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en
strafvorderlijke gegevens, ten behoeve van een natuurlijk persoon;

verklaring omtrent het gedrag rechtspersonen: een verklaring omtrent het
gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke
gegevens, ten behoeve van een rechtspersoon;.

7. In de begripsomschrijving van “GGD” wordt “artikel 17 van de
Wet publieke gezondheid” vervangen door: artikel 14 van de Wet
publieke gezondheid.

8. In de alfabetische rangschikking wordt de begripsomschrijving van
“Onze Minister“ geplaatst na de begripsomschrijving “houder”.

9. De begripsomschrijving van “vrijwilliger” komt te luiden: de
persoon van 18 jaar of ouder die structureel al dan niet tegen een
vrijwilligersvergoeding op regelmatige, niet incidentele basis werkzaam
is bij een peuterspeelzaal en is belast met de verzorging, de opvoeding
of het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen;. 

10. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Waar in het bepaalde bij of krachtens dit hoofdstuk wordt gesproken
over verklaring omtrent het gedrag wordt een verklaring omtrent het
gedrag natuurlijke personen bedoeld, indien de betrokkene een natuurlijk
persoon is en een verklaring omtrent het gedrag rechtspersonen, indien
de betrokkene een rechtspersoon is.

PP

Artikel 2.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt “van burgemeester en wethouders van de
gemeente van vestiging”.

2. In het tweede lid wordt “artikel 2.20” vervangen door: artikel
2.20, eerste lid,.

3. In het derde lid, wordt “Bij algemene maatregel van bestuur”
vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

QQ

Artikel 2.3 wordt als volgt gewijzigd: 

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Uiterlijk tien weken na de ontvangst van de aanvraag, bedoeld in
artikel 2.2, eerste lid, besluit het college op de aanvraag. Indien uit
het onderzoek, bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, is gebleken dat de
exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met het
bepaalde bij of krachtens de paragrafen 2 en 3 van deze afdeling en
anderszins niet is gebleken van feiten en omstandigheden die op het
tegendeel duiden, wordt positief op de aanvraag beslist. 

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De eerste zin wordt vervangen door: In de beschikking waarin positief
op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt beslist, bepaalt het
college de datum van ingang van de exploitatie. Deze datum ligt niet
voor de datum van de bekendmaking van de beschikking.

b. In de tweede zin vervalt “van burgemeester en wethouders”.

3. In het derde en vierde lid vervalt “van burgemeester en
wethouders”.

RR

Artikel 2.4 komt te luiden:

Artikel 2.4

1. De houder doet van een wijziging in de gegevens die daartoe bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur worden aangewezen onverwijld
mededeling aan het college, nadat deze wijziging hem bekend is geworden.
Hierbij verzoekt de houder de gegevens te wijzigen. 

2. Het college kan naar aanleiding van het verzoek, bedoeld in het
eerste lid, besluiten tot wijziging van de gegevens en verwerkt dit zo
nodig in het register peuterspeelzaalwerk.

3. De houder kan het college verzoeken de inschrijving van een
peuterspeelzaal uit het register peuterspeelzaalwerk te verwijderen. 

4. Het college kan naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in het
derde lid besluiten tot verwijdering van de inschrijving en verwerkt dit
in het register peuterspeelzaalwerk.

5. Het college heft geen recht als bedoeld in artikel 229 van de
Gemeentewet in verband met een verzoek als bedoeld in eerste en derde
lid. 

6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering
van het eerste tot en met het vierde lid nadere regels worden gesteld. 

SS

Onder vernummering van artikel 2.4a tot 2.4b wordt een artikel
ingevoegd, luidende:

Artikel 2.4a

1. Het college kan besluiten de inschrijving van een peuterspeelzaal
zonder een daaraan voorafgaand verzoek van de houder uit het register
peuterspeelzaalwerk te verwijderen of de gegevens hiervan in het
register peuterspeelzaalwerk te wijzigen. Indien het college hiertoe
besluit, verwerkt het college dit in het register peuterspeelzaalwerk.

2. Onze Minister kan besluiten de inschrijving van een peuterspeelzaal
zonder een daaraan voorafgaand verzoek van de houder in het register
peuterspeelzaalwerk te wijzigen. Indien Onze Minister hiertoe besluit,
verwerkt hij dit in het register peuterspeelzaalwerk.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter uitvoering
van het eerste en tweede lid nadere regels worden gesteld. 

TT

Artikel 2.4b, tweede lid, (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. de vastlegging in, de wijziging van en de verwijdering van gegevens
uit het register;.

2. Onderdeel d vervalt, onder verlettering van de onderdelen e tot en
met g tot d tot en met f.

UU

Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het derde lid vervalt “, afgegeven volgens de Wet justitiĂ«le en
strafvorderlijke gegevens”.

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. Een verklaring omtrent het gedrag van een persoon werkzaam bij een
onderneming als bedoeld in het derde lid wordt aan de houder overgelegd,
voordat deze persoon zijn werkzaamheden aanvangt. Een verklaring omtrent
het gedrag is bij aanvang van de werkzaamheden niet ouder dan twee
maanden.

3. Het vijfde en zesde lid komen te luiden:

5. De houder overlegt bij het indienen van de aanvraag, bedoeld in
artikel 2.2, eerste lid, een verklaring omtrent het gedrag aan het
college. De verklaring omtrent het gedrag is op het moment van de
indiening van de aanvraag niet ouder dan twee maanden.

6. Indien de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat de houder
niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring
omtrent het gedrag, verlangt de toezichthouder dat deze houder opnieuw
een verklaring omtrent het gedrag overlegt binnen een door de
toezichthouder vast te stellen termijn. Een verklaring omtrent het
gedrag is op het moment van overlegging niet ouder dan twee maanden.

4. Na het zesde lid worden vijf leden toegevoegd, luidende:

7. Indien de houder redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon
werkzaam bij een onderneming als bedoeld in het derde lid niet langer
voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het
gedrag, verlangt de houder al dan niet op verzoek van de toezichthouder,
dat die persoon opnieuw een verklaring omtrent het gedrag overlegt
binnen een door de houder dan wel de toezichthouder vast te stellen
termijn. Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment van
overlegging niet ouder dan twee maanden.

8. De verplichting van het vierde lid geldt voor een persoon die als
stagiair of uitzendkracht werkzaam is de eerste maal voordat hij de
werkzaamheden aanvangt en vervolgens uiterlijk iedere twee jaar, te
rekenen vanaf de dag van de afgifte van de meest actuele verklaring
omtrent het gedrag. Bij iedere volgende houder ten behoeve waarvan de
stagiaire of de uitzendkracht in die periode van maximaal twee jaar
werkzaam is, overlegt hij telkens de meest actuele verklaring omtrent
het gedrag. 

9. De verplichting van het vierde lid geldt voor een persoon die als
vrijwilliger werkzaam is de eerste maal voordat hij de werkzaamheden
aanvangt en vervolgens uiterlijk iedere twee jaar, te rekenen vanaf de
dag van afgifte van de meest actuele verklaring omtrent het gedrag.

10. Indien de toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat een
persoon van 12 jaar of ouder die ten tijde van het peuterspeelzaalwerk
aanwezig is in de peuterspeelzaal niet zou voldoen aan de eisen voor het
afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de
toezichthouder dat de houder van de peuterspeelzaal een verklaring
omtrent het gedrag overlegt met betrekking tot die persoon binnen een
door de toezichthouder vast te stellen termijn. Binnen die termijn is
die persoon in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag en legt
de houder die verklaring omtrent het gedrag over aan de toezichthouder.
Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment van overlegging niet
ouder dan twee maanden. 

11. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld ten behoeve van een goede uitvoering van het derde tot en
met het negende lid. 

VV

In de artikelen 2.7 en 2.8, aanhef, vervalt “van burgemeester en
wethouders”.

WW

Voor artikel 2.10 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.9b

1. Indien de houder op enigerlei wijze bekend is geworden dat een bij
zijn onderneming werkzaam persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft
gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het
Wetboek van Strafrecht of mishandeling als bedoeld in Titel XX van het
Wetboek van Strafrecht jegens een kind van een ouder die gebruik maakt
van het door hem geboden peuterspeelzaalwerk, treedt de houder
onverwijld in overleg met een door Onze Minister aan te wijzen
deskundige.

2. Indien uit het overleg, bedoeld in het eerste lid, moet worden
geconcludeerd dat sprake is van een redelijk vermoeden dat de
desbetreffende persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als
bedoeld in het eerste lid, doet de houder onverwijld aangifte bij een
opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 127 juncto artikel 141 van
het Wetboek van Strafvordering, en stelt de houder de deskundige,
bedoeld in het eerste lid, hiervan onverwijld in kennis. 

3. Indien een bij de onderneming van de houder werkzaam persoon op
enigerlei wijze bekend is geworden dat een ander ten behoeve van de
onderneming van die houder werkzaam persoon zich mogelijk schuldig maakt
of heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens
een kind van een ouder die gebruik maakt van het door de houder geboden
peuterspeelzaalwerk, stelt hij de houder daarvan onverwijld in kennis.

4. Indien toepassing van het derde lid er toe zou leiden dat degene die
van het vermoeden op de hoogte moet worden gesteld dezelfde persoon is
als degene die zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een
misdrijf als bedoeld in het eerste lid, is artikel 2.9c, eerste en
tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

5. De houder bevordert de kennis en het gebruik van de handelwijze,
bedoeld in dit artikel. 

Artikel 2.9c

1. Indien een bij de onderneming van de houder werkzaam persoon op
enigerlei wijze bekend is geworden dat de natuurlijke persoon die tevens
houder is zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf
tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht
of mishandeling als bedoeld in Titel XX van het Wetboek van Strafrecht
jegens een kind van een ouder die gebruik maakt van het door de houder
geboden peuterspeelzaalwerk kan deze bij de onderneming van de houder
werkzame persoon in overleg treden met een deskundige als bedoeld in
artikel 2.9b, eerste lid. 

2. Indien moet worden geconcludeerd dat sprake is van een redelijk
vermoeden dat de houder zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als
bedoeld in het eerste lid, doet de persoon die werkzaam is bij de
onderneming van de houder onverwijld aangifte bij een
opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 127 juncto artikel 141 van
het Wetboek van Strafvordering.

3. De houder bevordert de kennis en het gebruik van de handelwijze,
bedoeld in dit artikel.

XX

In artikel 2.10 wordt “gegevens bij peuterspeelzalen” vervangen
door: gegevens bij peuterspeelzalen en de informatieverstrekking door
peuterspeelzalen aan ouders. 

YY

Artikel 2.11 komt te luiden:

Artikel 2.11

1. De houder informeert de ouders van de kinderen die gebruik maken van
het door de houder geboden peuterspeelzaalwerk en een ieder die daarom
verzoekt over het te voeren beleid als bedoeld in deze paragraaf.

2. De houder informeert over een inspectierapport als bedoeld in artikel
2.21, eerste lid, inzake zijn peuterspeelzaal:

a. de ouders van de kinderen die gebruik maken van het door de houder
geboden peuterspeelzaalwerk, en

b. de personen werkzaam bij een onderneming waarmee de houder een
peuterspeelzaal exploiteert.

3. Het informeren als bedoeld in het tweede lid vindt plaats doordat de
houder het inspectierapport zo spoedig mogelijk na ontvangst op zijn
website plaatst zodanig dat het rapport voor de ouders en de personen
werkzaam bij de onderneming waarmee de houder de peuterspeelzaal
exploiteert gemakkelijk vindbaar is, dan wel indien de houder geen eigen
website heeft, ter inzage legt op een voor de ouders en de personen
werkzaam bij de onderneming, toegankelijke plaats. 

	4. Bij regeling van Onze Minister kunnen ten behoeve van een goede
uitvoering van dit hoofdstuk regels worden gesteld met betrekking tot de
informatie die de houder verplicht is beschikbaar te stellen aan een
ouder.

ZZ

In artikel 2.13 vervalt “in overeenstemming met Onze Minister voor
Jeugd en Gezin,” en wordt “2.6” vervangen door: 2.6, eerste lid,.

AB

Artikel 2.17, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. in de aanhef vervalt ”van de houder”; 

2. in onderdeel a wordt “aan artikel 2.6;” vervangen door: aan
artikel 2.6, eerste lid;. 

AC

In artikel 2.19, eerste lid, eerste en tweede zin vervalt “van
burgemeester en wethouders”.

AD

Artikel 2.20 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “instandhouding” vervangen door:
exploitatie.

2. In het tweede lid wordt “elke peuterspeelzaal” vervangen door:
elke geregistreerde peuterspeelzaal.

3. In het derde lid vervalt de tweede zin.

4. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Indien tijdens een onderzoek als bedoeld in het tweede of het derde
lid tekortkomingen zijn geconstateerd kan de toezichthouder nadien een
of meer nadere onderzoeken verrichten. 

AE

Artikel 2.21 wordt als volgt gewijzigd: 

1. In het eerste lid wordt “van een onderzoek bij een
peuterspeelzaal” vervangen door: van een onderzoek als bedoeld in
artikel 2.20, eerste tot en met vierde lid,. 

2. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende:

Dit lid is niet van toepassing op een inspectierapport dat wordt
opgesteld naar aanleiding van een onderzoek als bedoeld in artikel 2.20,
vierde lid.

3. Het vierde lid komt te luiden:

4. De toezichthouder zendt het inspectierapport, bedoeld in het eerste
lid, onverwijld aan de houder.

4. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. “van burgemeester en wethouders” vervalt;

b. “indien in een of meer van de basisvoorwaarden voor kwaliteit van
voorschoolse educatie, als bedoeld in artikel 2.19,” wordt vervangen
door: indien met betrekking tot een of meer van de basisvoorwaarden voor
kwaliteit van voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 2.19, eerste
lid,.

AF

In artikel 2.23, eerste tot en met derde lid, vervalt telkens “van
burgemeester en wethouders”.

AG

Artikel 2.24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid vervalt “van burgemeester en
wethouders”.

2. In het eerste lid wordt “de instandhouding” vervangen door: de
exploitatie. 

3. In het tweede lid wordt “in exploitatie te nemen” vervangen door:
in exploitatie te nemen of te houden.

AH

In het opschrift van hoofdstuk 2, afdeling 3, paragraaf 3 en in artikel
2.25, eerste lid, vervalt “van burgemeester en wethouders”.

AI

Artikel 2.28, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. “van burgemeester en wethouders” vervalt.

2. “een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld in artikel
2.23 of artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht” wordt
vervangen door: een aanwijzing onderscheidenlijk een bevel als bedoeld
in artikel 2.23 of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel
5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

AJ

Artikel 2.31 vervalt.

AK

In artikel 3.8b, eerste en tweede lid, vervalt “van burgemeester en
wethouders”.

AL

Na artikel 3.8e worden drie artikelen toegevoegd, luidende:

Artikel 3.8f

De inschrijvingen van de voorzieningen, bedoeld in artikel 1.48, eerste
lid, die op 1 juli 2013 in het register buitenlandse kinderopvang staan
opgenomen vervallen van rechtswege op 1 januari 2018. 

Artikel 3.8g

1. De houders, bedoeld in de artikelen 1.1 en 2.1, de personen werkzaam
bij een onderneming als bedoeld in de artikelen 1.50, derde lid, 1.56,
derde lid, en 2.6, derde lid, en andere personen van 18 jaar of ouder
als bedoeld in artikel 1.56b, derde lid, die beschikken over een
verklaring omtrent het gedrag:

a. waarvan de datum van afgifte ligt voor 1 juli 2011 overleggen
uiterlijk zes maanden na inwerkingtreding van het onderhavige artikel
een nieuwe verklaring omtrent het gedrag die op het moment van
overlegging niet ouder is dan twee maanden;

b. waarvan de datum van afgifte ligt in de periode die loopt van 1 juli
2011 tot en met 28 februari 2013 overleggen uiterlijk twee jaar na de
datum van afgifte van die verklaring een nieuwe verklaring omtrent het
gedrag die op het moment van overlegging niet ouder is dan twee maanden.

2. De nieuwe verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in het eerste lid,
wordt door:

a. de houders, bedoeld in de artikelen 1.1 en 2.1 aan het college
overgelegd;

b. door de personen werkzaam bij een onderneming als bedoeld in de
artikelen 1.50, derde lid, en 2.6, derde lid, en andere personen van 18
jaar of ouder als bedoeld in artikel 1.56b, derde lid, aan de houder
overgelegd.

3. Stagiaires, vrijwilligers, uitzendkrachten en ouders als bedoeld in
artikel 1.57, eerste lid, die op de datum van inwerkingtreding van het
onderhavige artikel werkzaam zijn bij een onderneming waarmee de houder
een kindercentrum, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal
exploiteert, beschikken zes maanden na deze datum over een verklaring
omtrent het gedrag die niet ouder is dan twee jaar.

4. Een nieuwe verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in het derde lid,
wordt door de stagiair of de uitzendkracht aan die houder overgelegd bij
wie hij op dat moment werkzaam is. De verklaring is op het moment van
overlegging niet ouder dan twee maanden. Bij iedere volgende houder ten
behoeve waarvan de stagiair of de uitzendkracht in die periode van
maximaal twee jaar werkzaam is, overlegt hij telkens de meest actuele
verklaring omtrent het gedrag. 

5. De nieuwe verklaring omtrent het gedrag, bedoeld in het derde lid,
wordt door een vrijwilliger of een ouder als bedoeld in artikel 1.57,
eerste lid, overgelegd aan de houder. De verklaring is op het moment van
overlegging niet ouder dan twee maanden.

Artikel 3.8h

In afwijking van artikel 1.1a, vijfde lid, zoals dat luidde op 31
december 2012, is voor de berekeningsjaren 2012 en 2013 artikel 15,
eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van
toepassing op een aanvraag om kinderopvangtoeslag als bedoeld in artikel
1.5.

AM

Artikel 3.9 vervalt. 

AN

In artikel 3.11 wordt “de artikelen 1.7, tweede, vierde, vijfde en
zesde lid, 1.56, tweede lid, en 1.56b, tweede lid,” vervangen door: de
artikelen 1.7, tweede tot en met vierde lid, 1.8, 1.50, tweede lid,
1.56, tweede lid, 1.56b, tweede lid, 1.87, en 2.29.

AO

Onder vernummering van de artikelen 3.13 en 3.14 tot de artikelen 3.8h
en 3.8i wordt na artikel 3.8i (nieuw) een artikel ingevoegd dat komt te
luiden:

Artikel 3.13 

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen over de in
hoofdstuk 1 van deze wet geregelde onderwerpen regels worden gesteld
voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

ARTIKEL II

Artikel 10.3 van de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba vervalt. 

ARTIKEL III

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een
puntkomma, wordt in artikel 28, derde lid, van de Handelsregisterwet
2007 een onderdeel toegevoegd, luidende:

k. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de colleges van
burgemeester en wethouders voor hun taak, bedoeld in de artikelen 1.47a
en 2.4a van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

ARTIKEL IV

Indien de artikelen 255 en 257 in onderdeel H van artikel I en de
artikelen 266 en 268 in onderdeel J van artikel I van het bij
Koninklijke boodschap van 18 juli 2009 ingediende voorstel van wet tot
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de
Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van
kinderbescherming (Kamerstukken 32015) tot wet zijn verheven of worden
verheven en in werking zijn getreden, onderscheidenlijk op dezelfde
datum in werking treden als artikel I, onderdeel A, subonderdeel 3 van
deze wet, wordt artikel I, onderdeel A, subonderdeel 3, van deze wet als
volgt gewijzigd:

Onderdeel a van de begripsomschrijving van “gastouder” in artikel
1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen komt als
volgt te luiden:

a. van wie een of meer kinderen onderworpen zijn aan
ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in
artikel 255, onderscheidenlijk 257 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek, wiens ouderlijk gezag met betrekking tot een of meer van zijn
kinderen is beëindigd als bedoeld in artikel 266 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek of die geheel of gedeeltelijk in de uitoefening van
het gezag is geschorst als bedoeld in artikel 268 van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek;.

ARTIKEL V

1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen, onderdelen of
subonderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. In afwijking van het eerste lid, treedt artikel I, onderdelen Aa en
AL voor wat betreft artikel 3.8h, in werking met ingang van de dag na de
datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en
werkt terug tot en met 1 januari 2013.

ARTIKEL VI

Deze wet wordt aangehaald als: Wijzigingswet kinderopvang 2013.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle Ministers, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 

 

 PAGE    

 PAGE   28