[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Nieuwe regels voor een basisregistratie personen (Wet basisregistratie personen)

Eindtekst

Nummer: 2013D18470, datum: 2013-04-16, bijgewerkt: 2024-05-15 13:13, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z06496:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

16 april 2013



	Nieuwe regels voor een basisregistratie personen (Wet basisregistratie
personen) 







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter
bevordering van de doelmatige voorziening van persoonsgegevens, in het
bijzonder bij de vervulling van overheidstaken, de gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens te moderniseren, de regelgeving te
vereenvoudigen en de mogelijkheid te verruimen om gegevens op te nemen
over niet-ingezetenen ten aanzien van wie de Nederlandse overheid taken
vervult en derhalve nieuwe regels te stellen ter zake van de
basisregistratie personen, daarbij in aanmerking nemend dat uitvoering
wordt gegeven aan richtlijn nr. 95/46/EG van het Europees Parlement en
de Raad van de Europese Unie van 24 oktober 1995 betreffende de
bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PbEG
L 281) en dat ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer uitvoering
dient te worden gegeven aan artikel 10, tweede en derde lid, van de
Grondwet;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1. Algemeen

Artikel 1.1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties;

b. de basisregistratie: de basisregistratie personen, bedoeld in artikel
1.2;

c. de persoonslijst: het geheel van gegevens, bedoeld in artikel 2.7,
eerste lid, en 2.69, eerste lid, over één persoon in de
basisregistratie;

d. de inschrijving: de opneming van een persoonslijst in de
basisregistratie;

e. de ingeschrevene: degene ten aanzien van wie een persoonslijst in de
basisregistratie is opgenomen;

f. de ingezetene: de ingeschrevene, die zijn adres heeft in een gemeente
in Nederland, en op wiens persoonslijst niet het gegeven van zijn
overlijden of van vertrek uit Nederland als actueel gegeven is
opgenomen;

g. de systematische verstrekking van gegevens of het systematisch
verstrekken van gegevens: de verstrekking of het verstrekken van
gegevens uit de basisregistratie, bedoeld in artikel 3.1, tweede lid;

h. de bijhoudingsgemeente: de gemeente waarvan het college van
burgemeester en wethouders op grond van artikel 1.4 verantwoordelijk is
voor de bijhouding van de persoonslijst;

	i. een vreemdeling: degene die de Nederlandse nationaliteit niet bezit
en niet op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt
behandeld;

j. de aangifte van verblijf en adres: de aangifte, bedoeld in artikel
2.38;

k. een beëdigde vertaler: een vertaler als bedoeld in artikel 1, onder
d, van de Wet beëdigde tolken en vertalers;

l. de aangifte van adreswijziging: de aangifte, bedoeld in artikel 2.39;

m. de aangifte van vertrek: de aangifte, bedoeld in artikel 2.43;

n. een authentiek gegeven: een in de basisregistratie opgenomen gegeven
dat op grond van artikel 1.6 als authentiek wordt aangemerkt;

o. het woonadres: 

1° het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van
een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het
voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien
betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar
redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal
overnachten;

2° het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder 1,
betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste
twee derde van de tijd zal overnachten;

p. het briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften
in ontvangst worden genomen;

q. het adres: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij
toepassing van artikel 2.40 of 2.41, het briefadres;

r. de briefadresgever: de natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld
in artikel 2.42, die een briefadres ter beschikking stelt;

s. het burgerservicenummer: het nummer, bedoeld in artikel 1, onder b,
van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer;

t. een overheidsorgaan: 

1° een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is
ingesteld, of

2° een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed;

u. een derde: elke natuurlijke persoon niet zijnde een overheidsorgaan
of een ingeschrevene en elke rechtspersoon die niet krachtens
publiekrecht is ingesteld, noch met enig openbaar gezag is bekleed;

v. openbare lichamen: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en
Saba;

w. een inschrijfvoorziening: een voorziening als bedoeld in artikel
2.64;

x. het Besluit bevolkingsboekhouding: het Besluit bevolkingsboekhouding
zoals dat gold op de laatste dag voor de intrekking van de Wet
bevolkings- en verblijfsregisters.

Artikel 1.2

Er is een basisregistratie personen. De basisregistratie bevat
persoonsgegevens over de ingezetenen van Nederland. De basisregistratie
bevat persoonsgegevens over niet-ingezetenen voor zover deze wet daarin
voorziet.

Artikel 1.3

1. De basisregistratie heeft tot doel overheidsorganen te voorzien van
de in de registratie opgenomen gegevens, voor zover deze gegevens
noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak.

2. De basisregistratie heeft mede tot doel derden te voorzien van de in
de registratie opgenomen gegevens, in bij of krachtens deze wet
aangewezen gevallen.

Artikel 1.4

1. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor
het bijhouden van persoonsgegevens in de basisregistratie overeenkomstig
afdeling 1 van hoofdstuk 2.

2. Onze Minister is verantwoordelijk voor het bijhouden van
persoonsgegevens in de basisregistratie overeenkomstig afdeling 2 van
hoofdstuk 2. 

Artikel 1.5

1. Onze Minister is verantwoordelijk voor de verstrekking van gegevens
uit de basisregistratie die hij doet bij of krachtens hoofdstuk 3.

2. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor
de verstrekking van gegevens uit de basisregistratie die hij doet bij of
krachtens hoofdstuk 3.

§ 2. Verplicht gebruik

Artikel 1.6

Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke van de algemene
gegevens, bedoeld in de artikelen 2.7 en 2.69, worden aangemerkt als
authentieke gegevens.

Artikel 1.7

1. Het bestuursorgaan dat bij de vervulling van zijn taak informatie
over een ingeschrevene nodig heeft die in de vorm van een authentiek
gegeven beschikbaar is in de basisregistratie, gebruikt voor die
informatie dat gegeven.

2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

a. bij het gegeven een aantekening als bedoeld in artikel 2.26 of 2.76
is geplaatst;

b. het bestuursorgaan ten aanzien van het gegeven een mededeling als
bedoeld in artikel 2.34, eerste lid, doet;

c. bij wettelijk voorschrift anders is bepaald;

d. een goede vervulling van de taak van het bestuursorgaan door de
onverkorte toepassing van het eerste lid wordt belet. 

Artikel 1.8

Een ingeschrevene aan wie door een bestuursorgaan een gegeven wordt
gevraagd, waarop artikel 1.7, eerste lid, van toepassing is, behoeft
dat gegeven niet mede te delen, behoudens voor zover het gegeven naar
het oordeel van het bestuursorgaan noodzakelijk is voor een deugdelijke
vaststelling van de identiteit van betrokkene.

§ 3. Inrichting, werking en beveiliging

Artikel 1.9

1. De basisregistratie bestaat uit gemeentelijke en centrale
voorzieningen.

2. Het college van burgemeester en wethouders is verantwoordelijk voor
de gemeentelijke voorziening.

3. Onze Minister is verantwoordelijk voor de centrale voorzieningen.

4. Onze Minister draagt zorg voor een stelsel van berichtuitwisseling
ten behoeve van de bijhouding en de raadpleging van de basisregistratie
en de systematische verstrekking van gegevens.

Artikel 1.10

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
omtrent:

a. de technische en administratieve inrichting en werking en de
beveiliging van de basisregistratie;

b. de uitwisseling van berichten tussen de centrale voorzieningen en de
gemeentelijke voorzieningen en tussen de centrale voorzieningen en de
overheidsorganen waaraan en derden aan wie systematisch gegevens worden
verstrekt.

2. De in het eerste lid bedoelde regels omvatten mede eisen omtrent de
deugdelijke uitvoering van werkzaamheden, de beveiliging van gegevens en
de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, die een bewerker in acht
moet nemen als hij in opdracht van het college van burgemeester en
wethouders technische of administratieve werkzaamheden verricht.

Artikel 1.11

1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg dat de
gemeentelijke voorziening functioneert overeenkomstig de regels, bedoeld
in artikel 1.10.

2. Onze Minister draagt zorg dat de centrale voorzieningen functioneren
overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 1.10.

3. Het overheidsorgaan waaraan of de derde aan wie systematisch gegevens
worden verstrekt draagt zorg dat de uitwisseling van berichten in
verband met de systematische verstrekking van gegevens van zijn kant
geschiedt overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 1.10.

Artikel 1.12

1. Onze Minister kan een onderzoek verrichten om vast te stellen of een
overheidsorgaan waaraan systematisch gegevens worden verstrekt, voldoet
aan de regels, bedoeld in artikel 1.10.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op organen van gemeenten,
provincies of gemeenschappelijke regelingen waaraan zij deelnemen.

3. Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald op welke wijze het
overheidsorgaan medewerking verleent aan het onderzoek.

4. Het eerste en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een
derde aan wie systematisch gegevens worden verstrekt.

Artikel 1.13

De artikelen 49 en 50 van de Wet bescherming persoonsgegevens zijn van
overeenkomstige toepassing.

§ 4. Kosten in verband met de uitvoering van deze wet

Artikel 1.14

1. De gemeenten en de overheidsorganen waaraan en derden aan wie op
grond van artikel 3.2, 3.3, 3.13 of 3.14 gegevens worden verstrekt of
informatie ter beschikking wordt gesteld, dragen bij in de kosten in
verband met de uitvoering van deze wet. Indien een van deze betrokkenen
geen rechtspersoonlijkheid bezit, komt de bijdrage ten laste van de
rechtspersoon waartoe de betrokkene behoort.

2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke categorieën
van kosten het betreft en worden de grondslagen bepaald van de bijdragen
van de betrokkenen.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld omtrent de vaststelling en de betaling van de bijdragen. Daarbij
kan worden bepaald dat Onze Minister het in rekening te brengen bedrag
op nul vaststelt, voor zover een voorziening is getroffen in de
begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties die in de plaats treedt van de bijdrage van de
betrokkene.

§ 5. Overleg

Artikel 1.15

1. Onze Minister overlegt periodiek met representatieve
vertegenwoordigingen van de gemeenten, van de aangewezen bestuursorganen
als bedoeld in artikel 2.65 en van de overheidsorganen en derden aan wie
op grond van artikel 3.2, 3.3 of 3.13 gegevens uit de basisregistratie
worden verstrekt.

2. Alle onderwerpen die bij of krachtens deze wet worden geregeld, lenen
zich voor overleg. In ieder geval wordt overleg gepleegd over: 

a. wijzigingen in het bepaalde bij of krachtens deze wet; 

b. de uitgangspunten van het te voeren kwaliteitsbeleid; 

c. de uitgangspunten van het uitvoeren van artikel 1.14.

3. Onze Minister kan met betrekking tot het overleg nadere regels
stellen.

HOOFDSTUK 2. DE BIJHOUDING VAN DE BASISREGISTRATIE

AFDELING 1. INGEZETENEN

§ 1. Algemeen

Artikel 2.1

1. Deze afdeling is van toepassing op personen die als ingezetene in de
basisregistratie zijn of worden ingeschreven en op ingeschrevenen die op
het moment van hun overlijden ingezetene waren.

2. Met betrekking tot de ingeschrevene die geen ingezetene meer is,
worden krachtens deze afdeling geen nieuwe algemene gegevens opgenomen.

3. In afwijking van het eerste of tweede lid worden gegevens opgenomen
krachtens deze afdeling, voor zover:

a. het feiten betreft die zich hebben voorgedaan in de tijd dat de
ingeschrevene nog ingezetene was, of

b. dit bij algemene maatregel van bestuur is bepaald.

§ 2. De inschrijving

Artikel 2.2

De inschrijving in de basisregistratie geschiedt op grond van de
geboorteakte, de aangifte van de betrokkene of ambtshalve.

Artikel 2.3

Op grond van de geboorteakte, opgemaakt door een ambtenaar van de
burgerlijke stand in Nederland, waarop als geboorteplaats een plaats in
Nederland is vermeld, geschiedt de inschrijving van het kind dat niet
reeds is ingeschreven en waarvan de moeder op de geboortedatum van het
kind als ingezetene is ingeschreven. De inschrijving geschiedt door het
college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de moeder
als ingezetene is ingeschreven.

Artikel 2.4

1. Op grond van zijn aangifte van verblijf en adres wordt degene die
rechtmatig verblijf geniet, niet in de basisregistratie is ingeschreven
en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee
derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, ingeschreven in de
basisregistratie door het college van burgemeester en wethouders van de
gemeente waar hij zijn adres heeft. 

2. Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met
het doen van aangifte, draagt het college ambtshalve zorg voor de
inschrijving. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de
betrokkene alsnog op grond van zijn aangifte in te schrijven, indien de
aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.

3. Inschrijving geschiedt niet dan nadat de identiteit van de betrokkene
deugdelijk is vastgesteld.

Artikel 2.5

1. Inschrijving op grond van artikel 2.4 van een persoon die komt vanuit
Aruba, Curaçao, Sint Maarten, of een van de openbare lichamen, vindt
niet plaats, dan nadat hij een hem betreffend verhuisbericht, verstrekt
door de verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de
basisadministratie in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de
openbare lichamen waar hij laatstelijk als ingezetene was ingeschreven,
heeft overgelegd.

2. In het geval dat anderszins blijkt dat het vertrek van de betrokken
persoon is verwerkt in de basisadministratie in Aruba, Curaçao, Sint
Maarten of een van de openbare lichamen waar hij laatstelijk als
ingezetene was ingeschreven, of blijkt dat betrokkene daarin niet als
ingezetene was ingeschreven, kan het college van burgemeester en
wethouders afwijken van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2.6

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden categorieën bepaald van
personen, die in verband met hun bijzondere verblijfsrechtelijke positie
niet in aanmerking komen voor inschrijving.

2. Bij of krachtens de maatregel kunnen regels worden gesteld ten
aanzien van een persoon die behoort tot een categorie als bedoeld in het
eerste lid, omtrent: 

a. het niet-inschrijven van de persoon; 

b. het aanmerken van de persoon die reeds is ingeschreven als een
ingeschrevene die wegens zijn vertrek uit Nederland niet als ingezetene
is ingeschreven.

§ 3. De opneming van persoonsgegevens

Artikel 2.7

1. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de
volgende gegevens opgenomen:

a. algemene gegevens:

1º gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de
geboorte, het geslacht, de ouders, het huwelijk, dan wel geregistreerd
partnerschap en eerdere huwelijken of eerder geregistreerde
partnerschappen, de echtgenoot dan wel geregistreerd partner en eerdere
echtgenoten of geregistreerde partners, de kinderen en het overlijden;

2º gegevens over curatele;

3º gegevens over het gezag dat over de minderjarige wordt uitgeoefend; 

4° gegevens over de nationaliteit, met dien verstande dat geen gegevens
over een vreemde nationaliteit naast gegevens over het Nederlanderschap
worden opgenomen;

5° gegevens in verband met het verblijfsrecht van de vreemdeling;

6º gegevens over de bijhoudingsgemeente en het adres in die gemeente,
alsmede over het verblijf in Nederland en het vorige verblijf buiten
Nederland en over het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf
buiten Nederland; 

7º gegevens over het burgerservicenummer van de ingeschrevene; 

8º gegevens over de burgerservicenummers van de ouders, de echtgenoot,
de eerdere echtgenoten, de geregistreerde partner, de eerdere
geregistreerde partners en de kinderen; 

9º gegevens over het gebruik door de ingeschrevene van de geslachtsnaam
van de echtgenoot, de eerdere echtgenoot, de geregistreerde partner of
de eerdere geregistreerde partner;

10º gegevens, noodzakelijk in verband met de uitvoering van de Kieswet;

11° gegevens, noodzakelijk in verband met de uitvoering van de
Paspoortwet.

b. administratieve gegevens:

1º gegevens in verband met de inschrijving en de wijziging van de
bijhoudingsgemeente;

2º gegevens ter aanduiding van akten en andere geschriften waaruit
algemene gegevens zijn verkregen, dan wel van de rechtsgrond krachtens
welke gegevens over het Nederlanderschap zijn opgenomen;

3º gegevens ter aanduiding van de onjuistheid van een opgenomen
algemeen gegeven of van strijd met de Nederlandse openbare orde van een
opgenomen gegeven over de burgerlijke staat dan wel over een onderzoek
naar die onjuistheid of strijdigheid, alsmede andere gegevens,
noodzakelijk in verband met de bijhouding van de basisregistratie;

4º gegevens over de beperking van de verstrekking van gegevens aan
derden.

2. De algemene en administratieve gegevens worden nader bepaald bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur. 

3. Een algemeen gegeven dat is opgenomen, blijft opgenomen, behoudens
het bepaalde in artikel 2.57 en behoudens de gegevens, bedoeld in het
eerste lid, onder a, onderdelen 10° en 11°. 

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de
verwijdering en de vernietiging van de algemene gegevens, bedoeld in het
eerste lid, onder a, onderdelen 10° en 11°, en de administratieve
gegevens, bedoeld in het eerste lid, onder b, geregeld.

Artikel 2.8

1. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten
betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een
geschrift als bedoeld onder a en bij gebreke hiervan aan een geschrift
als bedoeld onder b: 

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de
registers van de burgerlijke stand in Nederland; 

b. een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte, een
besluit, een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak of een
notariële akte, over het desbetreffende feit. 

2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten
betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een
geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als
bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als
bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift
als bedoeld onder e: 

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de
registers van de Nederlandse burgerlijke stand; 

b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het
desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan; 

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften
door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot
bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit
gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van
bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van
het Burgerlijk Wetboek; 

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is
opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is
vermeld; 

e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten
overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders
aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift
is gesteld en door betrokkene is ondertekend. 

3. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten
betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan en waarvan een in
Nederland geaccrediteerde consulaire ambtenaar van een ander land
bevoegd een akte heeft opgemaakt die ten doel heeft tot bewijs te dienen
van het desbetreffende feit, ontleend aan die akte.

Artikel 2.9

1. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d,
of e, dan wel artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend over
het huwelijk of het geregistreerd partnerschap dat is gesloten tussen
echtgenoten dan wel geregistreerde partners van wie ten minste één
vreemdeling is, voordat het college van burgemeester en wethouders zich
een door de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven
verklaring heeft doen overleggen. 

2. De verklaring is niet vereist indien voldaan is aan de eisen genoemd
in artikel 25, vierde lid, onder b, c of d, van Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek.

3. Op de verklaring zijn de regels in en krachtens artikel 44, eerste
lid, onder k, en derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van
overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.10

1. Indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over de
familierechtelijke betrekkingen tot de ouders of de kinderen, over het
huwelijk en de eerdere huwelijken, over de echtgenoot en de eerdere
echtgenoten, over het geregistreerd partnerschap en de eerdere
geregistreerde partnerschappen of over de geregistreerde partner en de
eerdere geregistreerde partners een geschrift als bedoeld in artikel
2.8, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, mogen deze gegevens
niet worden ontleend aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8,
tweede lid, onder e. 

2. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d
of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend,
voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning
van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten. 

3. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder d en
e, worden geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens
onjuist zijn.

4. Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder e,
worden geen gegevens ontleend, dan nadat de gegevens voor zover mogelijk
zijn geverifieerd door raadpleging van de basisregistratie en zo nodig
van andere registers of van geschriften die door de betrokkene zijn
overgelegd. 

Artikel 2.11

Op de persoonslijst van een persoon worden geen gegevens over zijn kind
opgenomen indien het kind ten tijde van de inschrijving van de persoon
reeds is overleden en het kind zelf geen ingeschrevene is.

Artikel 2.12

1. Bij gerede twijfel over de toepassing van artikel 2.8, tweede en
derde lid, en artikel 2.10, eerste en tweede lid, wordt advies
ingewonnen van de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente. 

2. Indien bij de ontlening van gegevens over een huwelijk dat is
gesloten tussen echtgenoten van wie ten minste één vreemdeling is, aan
een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d, of e,
dan wel artikel 2.8, derde lid, op grond van de verklaring van de
korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 of anderszins het
redelijke vermoeden bestaat dat het oogmerk van de echtgenoten, of een
van beiden, niet was gericht op de vervulling van de door de wet aan de
huwelijkse staat verbonden plichten, doch op het verkrijgen van
toelating tot Nederland, wordt in afwijking van het eerste lid, over de
ontlening van de gegevens over het huwelijk advies van de ambtenaar van
de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage ingewonnen. 

3. Indien na het advies, bedoeld in het eerste lid, gerede twijfel
blijft bestaan of het voornemen bestaat van het advies af te wijken,
wordt het advies van de Commissie van advies voor de zaken betreffende
de burgerlijke staat en de nationaliteit ingewonnen.

Artikel 2.13

1. De gegevens over curatele worden ontleend aan het curateleregister. 

2. De gegevens over het gezag dat over de minderjarige wordt
uitgeoefend, worden ontleend aan het gezagsregister.

Artikel 2.14

1. Gegevens over het Nederlanderschap worden opgenomen met toepassing
van de Rijkswet op het Nederlanderschap, van andere op het
Nederlanderschap betrekking hebbende wettelijke bepalingen en van
verdragen waaruit het Nederlanderschap voortvloeit. 

2. Indien omtrent een ingeschrevene akten als bedoeld in artikel 22,
eerste lid, onder b, c en d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap
zijn opgenomen in het in dat lid bedoelde register, wordt aan deze akten
het gegeven over het Nederlanderschap ontleend. Indien omtrent een
ingeschrevene een afschrift wordt overgelegd van de in de eerste volzin
bedoelde akten uit het register, bedoeld in artikel 22, tweede lid, van
de genoemde wet, wordt het gegeven over het Nederlanderschap aan dit
afschrift ontleend. 

3. Een gegeven over het Nederlanderschap wordt ontleend aan de
bevestiging van de verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap
of het uittreksel van het besluit tot verlening van het
Nederlanderschap, waarvan de uitreiking of bekendmaking op andere wijze
heeft plaatsgevonden in de gemeente waar de betrokkene is ingeschreven,
onderscheidenlijk aan de door de betrokkene in die gemeente afgelegde
verklaring van afstand van het Nederlanderschap, dan wel aan de
mededeling van de burgemeester van een andere gemeente omtrent de
verkrijging, de verlening of de afstand van het Nederlanderschap die
betrekking heeft op de ingeschrevene, indien de uitreiking of
bekendmaking van de bevestiging van de verklaring tot verkrijging van
het Nederlanderschap of van het uittreksel van het besluit tot verlening
van het Nederlanderschap op andere wijze, heeft plaatsgevonden,
onderscheidenlijk de verklaring van afstand is afgelegd, in een andere
gemeente dan de gemeente waar de betrokkene is ingeschreven. Voor zover
het in deze gevallen gaat om verkrijging of verlening van het
Nederlanderschap wordt daarbij afgeweken van het tweede lid.

4. In de gevallen bedoeld in artikel 17 van de Rijkswet op het
Nederlanderschap, worden de gegevens over het Nederlanderschap ontleend
aan een afschrift van een in kracht van gewijsde gegane uitspraak van
een rechterlijke instantie in Nederland. 

5. Indien een afschrift wordt overgelegd van een uitspraak van het
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba krachtens artikel 17 van de Rijkswet
op het Nederlanderschap, worden de gegevens over het Nederlanderschap
aan dit afschrift ontleend. 

6. Gegevens over de behandeling als Nederlander van een persoon die niet
het Nederlanderschap bezit, worden opgenomen met toepassing van de Wet
betreffende de positie van Molukkers.

Artikel 2.15

1. Gegevens over een vreemde nationaliteit worden ontleend aan een
beschikking of uitspraak van een daartoe volgens het ter plaatse geldend
recht bevoegde administratieve of rechterlijke instantie, die tot doel
heeft tot bewijs te dienen van de betreffende nationaliteit, dan wel
opgenomen met toepassing van het betreffende nationaliteitsrecht.

2. Indien gegevens over een vreemde nationaliteit niet overeenkomstig
het eerste lid kunnen worden verkregen, kunnen deze gegevens worden
ontleend aan een geschrift van een volgens het ter plaatse geldend recht
bevoegde autoriteit, dat gegevens vermeldt over die nationaliteit.

3. Indien de betrokkene geen nationaliteit bezit of de nationaliteit
niet kan worden vastgesteld, wordt dit gegeven opgenomen. Indien een
rechterlijke uitspraak op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het
Nederlanderschap is gedaan, waarbij is vastgesteld dat de betrokkene
niet de Nederlandse nationaliteit bezit, wordt daarvan melding gemaakt.

Artikel 2.16

Gegevens in verband met het verblijfsrecht van de vreemdeling worden
ontleend aan mededelingen daarover van Onze Minister van Veiligheid en
Justitie aan het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 2.17

Bij de inschrijving van een vreemdeling op grond van artikel 2.4, worden
gegevens inzake de geboortedatum en de nationaliteit die niet als
zodanig kunnen worden opgenomen overeenkomstig de artikelen 2.8 en 2.15,
ontleend aan een mededeling daarover van Onze Minister van Veiligheid en
Justitie voor zover deze gegevens door hem zijn vastgesteld in het kader
van de toelating van de betrokkene tot Nederland.

Artikel 2.18

Bij de inschrijving op grond van artikel 2.3 worden de gegevens omtrent
het adres ontleend aan de persoonslijst van de moeder. Als datum van
inschrijving wordt de geboortedatum opgenomen.

Artikel 2.19

1. Aan de aangifte van verblijf en adres van degene die rechtmatig
verblijf geniet, naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten
minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden en die
zijn adres heeft in de betrokken gemeente, worden gegevens betreffende
het verblijf in Nederland, het adres en het vorige verblijf buiten
Nederland ontleend. 

2. Indien aannemelijk is dat een gegeven betreffende het vorige verblijf
buiten Nederland onjuist is, wordt dit gegeven niet opgenomen. 

3. Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met
het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders
van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor
opneming van gegevens betreffende het verblijf, het adres en het vorige
verblijf buiten Nederland. Het college van burgemeester en wethouders is
bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te
ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.


4. Als datum van aanvang van het verblijf in Nederland en van vestiging
van het adres in de gemeente wordt de dag opgenomen waarop de aangifte
is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve
opneming van gegevens over het verblijf en adres aan betrokkene
schriftelijk mededeling is gedaan. 

5. De gegevens worden niet opgenomen dan nadat de identiteit van de
betrokkene deugdelijk is vastgesteld.

6. Indien de betrokkene komt vanuit Aruba, Curaçao, Sint Maarten, of
een van de openbare lichamen, is artikel 2.5 van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 2.20

1. Aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd,
worden gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is
dat de gegevens onjuist zijn. 

2. Indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is
met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve
zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college van
burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte
van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de
aangiftetermijn geschiedt. 

3. Als datum van adreswijziging wordt opgenomen:

a. de in de aangifte vermelde datum van adreswijziging, als tijdig
aangifte is gedaan;

b. de dag waarop de aangifte is ontvangen, in de overige gevallen waarin
de gegevens aan de aangifte van de betrokkene worden ontleend;

c. de dag waarop van het voornemen tot opneming aan betrokkene
schriftelijk mededeling is gedaan, bij ambtshalve opneming van de
gegevens.

4. De gewijzigde gegevens worden niet opgenomen dan nadat de identiteit
van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld.

Artikel 2.21

1. Aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke
verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten
Nederland zal verblijven, worden gegevens betreffende het vertrek uit
Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland ontleend. 

2. Indien de ingezetene in gebreke is met het doen van aangifte, draagt
het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente
ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek en
het volgende verblijf buiten Nederland. Het college van burgemeester en
wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de
ingezetene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de
aangiftetermijn geschiedt. 

3. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres
wordt de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag
waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het
vertrek aan de ingeschrevene schriftelijk mededeling is gedaan. 

4. De gegevens worden niet opgenomen dan nadat de identiteit van de
betrokkene deugdelijk is vastgesteld.

5. Indien de ingezetene in de aangifte van vertrek meldt te gaan
verblijven in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare
lichamen, verstrekt het college van burgemeester en wethouders aan hem
kosteloos een verhuisbericht, volgens een door Onze Minister vast te
stellen model.

Artikel 2.22

1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte
van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in
artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek
geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het
verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende
verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en
wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming
van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.

2. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres
wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van
gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.

Artikel 2.23

1. Indien het woonadres ontbreekt dan wel artikel 2.40 of artikel 2.41
van toepassing is, wordt op aangifte een briefadres opgenomen. 

2. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd ambtshalve een
briefadres op te nemen indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte
wordt gedaan van een briefadres. Het college neemt ambtshalve geen
briefadres op dan met instemming van de briefadresgever.

Artikel 2.24

1. Het burgerservicenummer dat aan een persoon is toegekend
overeenkomstig artikel 8 van de Wet algemene bepalingen
burgerservicenummer wordt opgenomen op zijn persoonslijst, voordat over
de betrokken persoon voor de eerste keer gegevens worden verstrekt.

2. 	De gegevens over het burgerservicenummer van de ouders, de
echtgenoot, de eerdere echtgenoten, de geregistreerde partner, de
eerdere geregistreerde partners en de kinderen worden ontleend aan de
desbetreffende persoonslijsten. 

Artikel 2.25

De gegevens over het gebruik van de geslachtsnaam van de echtgenoot, de
eerdere echtgenoot, de geregistreerde partner of de eerdere
geregistreerde partner worden opgenomen op schriftelijk verzoek van de
daartoe krachtens artikel 9 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek
bevoegde ingeschrevene, dan wel op grond van een rechterlijke uitspraak
als bedoeld in artikel 9 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 2.26

Omtrent de beslissing dat een opgenomen algemeen gegeven onjuist is of,
indien het een gegeven over de burgerlijke staat betreft, in strijd is
met de Nederlandse openbare orde, omtrent een onderzoek naar die
onjuistheid of strijdigheid, alsmede omtrent de omstandigheid dat de
ingeschrevene geen ingezetene meer is, wordt een aantekening geplaatst
bij de desbetreffende gegevens.

§ 4. De verplichtingen van overheidsorganen

Artikel 2.27

1. De ambtenaar van de burgerlijke stand die in een van de onder hem
berustende registers melding heeft gemaakt van een feit dat van belang
is voor de bijhouding van de basisregistratie, brengt de gegevens ter
zake terstond ter kennis van zijn college van burgemeester en
wethouders. 

2. Een hem ingevolge een verdrag inzake de internationale uitwisseling
van gegevens op het gebied van de burgerlijke stand toegezonden
kennisgeving doet hij terstond toekomen aan zijn college. 

3. Hij verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders dat
daarom vraagt, zo spoedig mogelijk alle inlichtingen die dat college
nodig heeft voor de bijhouding van de basisregistratie. 

4. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente 's-Gravenhage,
die wegens het ontbreken van een akte in de onder hem berustende
registers geen latere vermelding als bedoeld in artikel 20 van Boek 1
van het Burgerlijk Wetboek toevoegt van een hem op grond van artikel 20e
van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek toegezonden besluit, rechterlijke
uitspraak of notariële akte, brengt een afschrift van dat besluit, die
uitspraak of die akte ter kennis van zijn college van burgemeester en
wethouders.

Artikel 2.28

1. De griffier van de rechtbank Den Haag die in het curateleregister
melding heeft gemaakt van een rechterlijke uitspraak waarbij met
betrekking tot een persoon een voorziening in de curatele is getroffen,
doet daarvan mededeling aan het college van burgemeester en wethouders
van de bijhoudingsgemeente, onder vermelding van de persoon die het
betreft en de datum waarop de rechtsgeldigheid van de voorziening
ingaat. 

2. De griffier doet overeenkomstige mededeling van elke beslissing,
houdende vernietiging van een rechterlijke uitspraak als bedoeld in het
eerste lid, en van beëindiging van de curatele. 

3. De griffier van de rechtbank die in het gezagsregister aantekening
heeft gehouden van een wijziging in het gezag dat over een minderjarige
wordt uitgeoefend, welke van belang is voor de bijhouding van de
basisregistratie, met betrekking tot de in artikel 2.7, eerste lid,
onder a, onder 3°, bedoelde gegevens, doet van de wijziging mededeling
aan het college van burgemeester en wethouders van de
bijhoudingsgemeente van de minderjarige. 

4. De in het derde lid bedoelde mededeling geeft uitsluitend aan welke
minderjarige het betreft, welke wijziging in het gezag heeft
plaatsgevonden alsmede de datum waarop de wijziging ingaat.

Artikel 2.29

1. Indien Onze Minister van Veiligheid en Justitie in het openbaar
register, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Rijkswet op het
Nederlanderschap, melding heeft gemaakt van het feit dat een persoon een
verklaring tot verkrijging van het Nederlanderschap of een verklaring
van afstand van het Nederlanderschap heeft afgelegd, dan wel dat een
persoon door verlening het Nederlanderschap heeft verkregen of door
intrekking het Nederlanderschap heeft verloren, doet hij daarvan
mededeling aan het college van burgemeester en wethouders van de
bijhoudingsgemeente. De mededeling bevat de datum waarop de verklaring
in ontvangst is genomen of de datum waarop het Nederlanderschap is
verkregen of verloren. 

2. Een mededeling als bedoeld in het eerste lid blijft achterwege indien
artikel 2.14, derde lid, van toepassing is. 

3. De griffier van de rechtbank Den Haag dan wel de griffier van de Hoge
Raad zendt een afschrift van een in kracht van gewijsde gegane
rechterlijke uitspraak houdende de vaststelling van het Nederlanderschap
of de vaststelling van het niet-bezitten van het Nederlanderschap, aan
het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente.

Artikel 2.30

Onze Minister van Veiligheid en Justitie doet van de gegevens in verband
met het verblijfsrecht van de vreemdeling die voor de bijhouding van de
basisregistratie van belang zijn, mededeling aan het college van
burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente.

Artikel 2.31

Bij algemene maatregel van bestuur worden gevallen bepaald waarin het
college van burgemeester en wethouders aan een korpschef als bedoeld in
de Vreemdelingenwet 2000 een afschrift toezendt van een beslissing als
bedoeld in artikel 2.60 om op grond van artikel 2.10, tweede lid, een
gegeven betreffende een vreemdeling niet in de basisregistratie op te
nemen. 

Artikel 2.32

De griffier van het betrokken gerecht zendt een afschrift van een in
kracht van gewijsde gegane uitspraak als bedoeld in artikel 9 van Boek 1
van het Burgerlijk Wetboek aan het college van burgemeester en
wethouders van de bijhoudingsgemeente van de onbevoegd verklaarde.

Artikel 2.33

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aan overheidsorganen
verplichtingen worden opgelegd tot het doen van mededeling aan het
college van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente inzake
het van toepassing zijn van artikel 2.6.

Artikel 2.34

1. Een bestuursorgaan dat in verband met de verstrekking van een
authentiek gegeven uit de basisregistratie gerede twijfel heeft over de
juistheid van dat gegeven, doet hiervan mededeling aan het college van
burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente.

2. Onze Minister wijst de bestuursorganen aan die tevens mededeling doen
in verband met de verstrekking van andere dan authentieke gegevens.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden de gevallen
waarin en de wijze waarop de mededeling wordt gedaan, alsmede de
kennisgeving van het college van burgemeester en wethouders aan het
bestuursorgaan naar aanleiding van een mededeling, geregeld. 

4. Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels stellen
omtrent het doen van mededeling door en de kennisgeving aan
bestuursorganen die een orgaan zijn van de desbetreffende gemeente en
kan een of meer van deze bestuursorganen aanwijzen om tevens mededeling
te doen in verband met de verstrekking van andere dan authentieke
gegevens.

5. Voor zover een mededeling als bedoeld in het eerste lid betrekking
heeft op een gegeven dat op grond van een andere wet is overgenomen uit
een andere registratie, zendt het college van burgemeester en wethouders
die mededeling door aan de verantwoordelijke voor de verwerking van dat
gegeven in die andere registratie.

Artikel 2.35

1. Een college van burgemeester en wethouders dat van de ambtenaar van
de burgerlijke stand in zijn gemeente gegevens heeft ontvangen die van
belang zijn voor de bijhouding van de basisregistratie door een andere
gemeente, doet terstond mededeling van die gegevens aan het college van
burgemeester en wethouders van de andere gemeente. 

2. Een college dat van de ambtenaar van de burgerlijke stand in zijn
gemeente een ingevolge een verdrag inzake de internationale uitwisseling
van gegevens op het gebied van de burgerlijke stand toegezonden
kennisgeving heeft ontvangen die van belang is voor de bijhouding van de
basisregistratie door een andere gemeente, doet die kennisgeving
terstond toekomen aan het college van burgemeester en wethouders van de
andere gemeente. 

3. Onze Minister, dan wel een college van burgemeester en wethouders,
verstrekt aan een college van burgemeester en wethouders dat daar belang
bij heeft spontaan of op verzoek zo spoedig mogelijk alle inlichtingen
die van belang zijn voor een goede uitvoering van de taak met betrekking
tot de basisregistratie.

Artikel 2.36

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aan overheidsorganen
verplichtingen worden opgelegd tot het verschaffen aan het college van
burgemeester en wethouders van de gegevens, bedoeld in artikel 2.7,
eerste lid, onder a, onderdelen 10° en 11°.

Artikel 2.37

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de wijze waarop aan de verplichtingen bedoeld
in deze paragraaf moet worden voldaan.

§ 5. De verplichtingen van de burger

Artikel 2.38

1. Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten
minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, meldt
zich uiterlijk op de vijfde dag na de aanvang van zijn verblijf in
persoon bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van
verblijf en adres te doen. Indien hij geen woonadres heeft, kiest hij
een briefadres en meldt hij zich binnen de gestelde termijn bij het
college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn
briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen. 

2. Hij doet in de aangifte mededeling van de gegevens over zijn
toekomstig verblijf in Nederland, over zijn adres in de gemeente en over
het vorige verblijf buiten Nederland. 

3. Hij geeft bij de aangifte de inlichtingen en overlegt de geschriften
ter zake van feiten betreffende zijn burgerlijke staat, zijn
nationaliteit en zijn eerder verblijf in Nederland, die noodzakelijk
zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie.
Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders legt hij van
een geschrift een door een beëdigde vertaler vervaardigde Nederlandse
vertaling over. Indien hij zich in Nederland vestigt, komende vanuit
Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen, overlegt
hij een hem betreffend verhuisbericht, verstrekt door de
verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de
basisadministratie in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de
openbare lichamen, waar hij laatstelijk als ingezetene was ingeschreven.

4. Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten
minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, doet
aangifte van verblijf en adres overeenkomstig het eerste tot en met het
derde lid, op het moment dat hij ophoudt te behoren tot een categorie
als bedoeld in artikel 2.6.

5. In een geval als bedoeld in het vierde lid vangt de in het eerste lid
bedoelde termijn van vijf dagen aan met ingang van de dag na die waarop
een in dat lid bedoelde situatie is ingetreden.

6. Aangifte van verblijf en adres blijft achterwege indien: 

a. het verblijf aanvangt door geboorte en inschrijving plaatsvindt op
grond van de geboorteakte, 

b. de betrokkene behoort tot een categorie van personen als bedoeld in
artikel 2.6, of 

c. de betrokkene een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf geniet.

Artikel 2.39

1. De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk
aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente
waar hij zijn nieuwe adres heeft.

2. Hij doet niet eerder aangifte dan vier weken vóór de beoogde datum
van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging.
Hij doet in de aangifte mededeling van de datum van adreswijziging en
van de gegevens over het nieuwe en het vorige adres.

3. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.40

1. Degene die zijn woonadres heeft in een instelling die is aangewezen
op grond van het derde of het vierde lid kan, in afwijking van de
artikelen 2.38, eerste lid, en 2.39, eerste lid, in plaats van zijn
woonadres een briefadres kiezen en daarvan overeenkomstig de genoemde
bepalingen aangifte doen. 

2. Een instelling wordt slechts aangewezen indien de aard van de
instelling meebrengt, dat door opneming van het adres daarvan in de
basisregistratie de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen
onevenredig zou kunnen worden geschaad. 

3. Onze Minister kan categorieën van instellingen dan wel instellingen
afzonderlijk aanwijzen, voor zover het betreft: 

a. instellingen voor gezondheidszorg; 

b. instellingen op het gebied van de kinderbescherming; 

c. penitentiaire instellingen. 

4. Het college van burgemeester en wethouders kan een in de gemeente
gevestigde instelling aanwijzen indien het betreft een instelling op het
terrein van maatschappelijke opvang, bedoeld in artikel   HYPERLINK
"javascript:doExtref(2056441,%208525674)"  1, eerste lid, onderdeel g,
onder 7°, van de Wet maatschappelijke ondersteuning . 

5. Het hoofd van een aangewezen instelling doet aan de betrokken
personen tijdig schriftelijk mededeling van de mogelijkheid tot aangifte
van een briefadres.

Artikel 2.41

1. Voor zover het opnemen van een woonadres naar het oordeel van de
burgemeester om veiligheidsredenen niet wenselijk is, kan de betrokkene
in afwijking van artikel 2.38, eerste lid, en 2.39, eerste lid, in
plaats van zijn woonadres een briefadres kiezen en daarvan
overeenkomstig de genoemde bepalingen aangifte doen.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld omtrent de toepassing van het eerste lid.

Artikel 2.42

Als briefadresgever kan worden gekozen:

a. een natuurlijke persoon die als ingezetene is ingeschreven;

b. een rechtspersoon die zijn zetel heeft in Nederland en die door het
college van burgemeester en wethouders is aangewezen om als
briefadresgever in zijn gemeente op te treden.

Artikel 2.43

1. De ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten
minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, doet bij
het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente
voor zijn vertrek uit Nederland schriftelijk aangifte van vertrek. De
aangiftetermijn vangt aan op de vijfde dag voor de dag van vertrek.

2. De ingezetene doet in die aangifte mededeling van de gegevens over
zijn vertrek en het volgende verblijf buiten Nederland.

3. Ter uitvoering van het eerste lid verschijnt de ingezetene in persoon
bij het college, indien:

a. niet alle ingezetenen met hetzelfde woonadres de verplichting,
bedoeld in het eerste lid, vervullen, of 

b. niet voor alle ingezetenen met hetzelfde woonadres de verplichting,
bedoeld in het eerste lid, wordt vervuld.  

4. Een minderjarige verschijnt in persoon, tenzij alle ingezetenen met
hetzelfde woonadres aangifte van vertrek doen of aangifte van vertrek
voor hen wordt gedaan.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld
omtrent bijzondere gevallen waarin het eerste lid niet van toepassing
is.

Artikel 2.44

De ingezetene brengt alle feiten betreffende zijn burgerlijke staat en
nationaliteit die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, zo spoedig
mogelijk ter kennis aan het college van burgemeester en wethouders. Hij
verstrekt aan het college, desgevraagd in persoon, de inlichtingen en
overlegt de geschriften die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met
betrekking tot hem van de basisregistratie. Op verzoek van het college
legt hij van een geschrift een door een beëdigde vertaler vervaardigde
Nederlandse vertaling over.

Artikel 2.45

1. Degene die aangifte heeft gedaan als bedoeld in de artikelen 2.38 tot
en met 2.40 en artikel 2.43, geeft op verzoek van het college van
burgemeester en wethouders de inlichtingen ter zake van zijn aangifte
die van belang zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de
basisregistratie. Deze verplichting is van overeenkomstige toepassing
ten aanzien van het overleggen van geschriften. De betrokkene verschijnt
hierbij desgevraagd in persoon.

2. In de aangifte van een briefadres worden de redenen voor de aangifte
van een briefadres medegedeeld. Bij de aangifte wordt een schriftelijke
verklaring van instemming gevoegd van de briefadresgever. 

3. De briefadresgever draagt zorg dat voor de houder van het briefadres
bestemde geschriften of inlichtingen daarover, aan hem worden
doorgegeven of medegedeeld.

4. De briefadresgever verstrekt op verzoek van het college van
burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, ter zake van dat
briefadres de inlichtingen en overlegt de geschriften die noodzakelijk
zijn voor de bijhouding van de basisregistratie.

5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld omtrent de toepassing van het eerste tot en met vierde lid.

Artikel 2.46

De ingezetene verstrekt op verzoek van het college van burgemeester en
wethouders over feiten betreffende zijn burgerlijke staat en
nationaliteit, desgevraagd in persoon, de inlichtingen en overlegt de
geschriften die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van de
basisregistratie. Op verzoek van het college van burgemeester en
wethouders legt hij van een geschrift een door een beëdigde vertaler
vervaardigde Nederlandse vertaling over.

Artikel 2.47

Degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders
het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van een
aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43, verstrekt op
verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in
persoon, binnen een door het college in het verzoek te noemen termijn,
ter zake de inlichtingen en overlegt de geschriften die noodzakelijk
zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie.

Artikel 2.48

De verplichtingen, vermeld in de artikelen 2.38, 2.39 en 2.43 tot en met
2.47, rusten op:

a. ouders, voogden en verzorgers voor minderjarigen jonger dan 16 jaar; 

b. ouders, voogden en verzorgers voor inwonende minderjarigen van 16
jaar of ouder, tenzij de minderjarige zelf de verplichting vervult; 

c. curatoren voor onder curatele gestelden.

Artikel 2.49

1. De verplichtingen, vermeld in de artikelen 2.39 en 2.44 tot en met
2.46, kunnen worden vervuld door: 

a. de ouder en zijn meerderjarige kind, indien beiden hetzelfde
woonadres hebben, voor elkaar; 

b. echtgenoten dan wel geregistreerde partners die hetzelfde woonadres
hebben, voor elkaar; 

c. elke meerderjarige voor een persoon die hem daartoe schriftelijk
gemachtigd heeft; 

d. het hoofd van een instelling voor gezondheidszorg voor een in die
instelling verblijvende persoon die wegens de toestand van zijn
gezondheid niet in staat kan worden geacht aan zijn verplichtingen te
voldoen of een machtiging daartoe te geven, dan wel de echtgenoot, de
geregistreerde partner of andere levensgezel of de bloed- of
aanverwanten tot en met de tweede graad van een zodanig persoon, onder
overlegging van een schriftelijke verklaring ter zake van het hoofd van
de desbetreffende instelling. 

2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, kan het college van
burgemeester en wethouders de vertegenwoordigde overeenkomstig de
genoemde artikelen oproepen om in persoon te verschijnen tot het
verstrekken van inlichtingen.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de in
artikel 2.38 vermelde verplichtingen voor zover het bij algemene
maatregel van bestuur bepaalde gevallen betreft. De maatregel bepaalt
tevens de gevallen waarin kan worden afgeweken van de in dat artikel
vermelde verplichting om zich in persoon te melden bij het college van
burgemeester en wethouders. De maatregel bepaalt slechts gevallen waarin
er om zwaarwegende redenen van kan worden afgezien dat de betrokkene
zelf de verplichtingen vervult en zich daartoe in persoon meldt bij het
college.

4. Het eerste lid, onderdelen a, b en d, en het tweede lid zijn van
overeenkomstige toepassing op de in artikel 2.43 vermelde verplichting,
met dien verstande dat, behoudens bij algemene maatregel van bestuur te
bepalen gevallen, een ouder en zijn meerderjarige kind en echtgenoten
dan wel geregistreerde partners voor elkaar slechts de aangifteplicht
kunnen vervullen, indien:

a. zij die verplichting ook voor zichzelf vervullen, en

b. alle andere ingezetenen met hetzelfde woonadres die verplichting
vervullen of die verplichting voor hen wordt vervuld.

De tweede en derde volzin van het derde lid zijn van overeenkomstige
toepassing.

5. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met betrekking tot de
verplichtingen, vermeld in artikel 2.39, onder woonadres het nieuwe
woonadres verstaan.

Artikel 2.50

Het hoofd van een instelling of bedrijf waar personen verblijf plegen te
houden, de instellingen, bedoeld in artikel 2.40 daaronder begrepen,
verstrekt, indien de instelling of het bedrijf ter zake door het college
van burgemeester en wethouders is aangewezen, op door het college te
bepalen tijdstippen aan het college de door het college gevraagde
inlichtingen over de personen die naar redelijke verwachting in de
instelling of het bedrijf voor onbepaalde tijd verblijf zullen houden
dan wel gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zullen
overnachten.

Artikel 2.51

De echtgenoot, de geregistreerde partner en andere nabestaanden tot en
met de tweede graad van een ingezetene die in het buitenland is
overleden, verstrekken op verzoek van het college van burgemeester en
wethouders van de gemeente waar betrokkene is ingeschreven, aan het
college, voor zover mogelijk, de inlichtingen over dat overlijden en
overleggen de geschriften die noodzakelijk zijn voor de bijhouding van
de basisregistratie.

Artikel 2.52

1. Degene die ter uitvoering van ingevolge deze paragraaf op hem
rustende verplichtingen in persoon bij het college van burgemeester en
wethouders verschijnt, overlegt desgevraagd met het oog op de
vaststelling van zijn identiteit een op hem betrekking hebbend document
als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. 

2. De in artikel 2.48 bedoelde ouders, voogden, verzorgers en curatoren
van minderjarigen of onder curatele gestelden, laten desgevraagd de
minderjarige of de onder curatele gestelde met het oog op de
vaststelling van de identiteit verschijnen bij het college van
burgemeester en wethouders en overleggen desgevraagd een op hem
betrekking hebbend document als bedoeld in het eerste lid.

§ 6. De rechten van de burger

Artikel 2.53

1. Een verzoek als bedoeld in deze paragraaf wordt gericht aan het
college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente.

2. Een verzoek als bedoeld in artikel 2.55 kan ook worden gericht aan
het college van enige andere gemeente in Nederland.

3. Een verzoek als bedoeld in artikel 2.55 kan ook worden gericht aan
Onze Minister. In dat geval treedt Onze Minister voor de toepassing van
artikel 2.55 in de plaats van het college van burgemeester en wethouders
en wordt het verzoek gedaan door tussenkomst van een
inschrijfvoorziening.

Artikel 2.54

1. Het college van burgemeester en wethouders zendt binnen vier weken na
een inschrijving als bedoeld in de artikelen 2.3 en 2.4, alsmede binnen
vier weken nadat een ingeschrevene die geen ingezetene was ingezetene is
geworden, aan de ingeschrevene in begrijpelijke vorm een volledig
overzicht van zijn persoonslijst.

2. Bij minderjarigen jonger dan 16 jaar en bij onder curatele gestelden
geschiedt de toezending aan de ouders, voogden of verzorgers,
onderscheidenlijk aan de curator. 

3. Bij de toezending wordt schriftelijk mededeling gedaan van de
hoofdlijnen van de ter zake van de basisregistratie geldende regels,
waaronder ten minste de hoofdlijnen van de regels betreffende de
identiteit van de voor de verwerking verantwoordelijke, de doeleinden
van de basisregistratie, de opgenomen gegevenscategorieën, de
categorieën van ontvangers van gegevens en de rechten van de
ingeschrevene.

4. Degene die aangifte van verblijf en adres doet, wordt bij die
gelegenheid schriftelijk op de hoogte gesteld van het recht, bedoeld in
artikel 2.59.

Artikel 2.55

1. Het college van burgemeester en wethouders deelt een ieder op diens
verzoek schriftelijk binnen vier weken kosteloos mede of hem betreffende
persoonsgegevens in de basisregistratie worden verwerkt. Indien zodanige
gegevens worden verwerkt, wordt de verzoeker met betrekking tot de
basisregistratie de in artikel 2.54, derde lid, bedoelde schriftelijke
mededeling gedaan.

2. Het college verleent een ieder op diens verzoek binnen vier weken
kosteloos inzage in hem betreffende gegevens in de basisregistratie.

3. Het college verstrekt een ieder op diens verzoek binnen vier weken
een, desgevraagd gewaarmerkt, afschrift in begrijpelijke vorm van de hem
betreffende persoonsgegevens die in de basisregistratie worden verwerkt,
alsmede de beschikbare informatie over de oorsprong van die gegevens
voor zover die niet van de verzoeker zelf afkomstig zijn. 

4. Het college draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de
identiteit van de verzoeker. 

5. De verzoeken, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden
gedaan door: 

a. ouders, voogden of verzorgers voor minderjarigen jonger dan 16 jaar; 

b. curatoren voor onder curatele gestelden. 

6. Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven indien dat niet met een
redelijke tussenpoos is gedaan ten opzichte van een eerder verzoek.

Artikel 2.56

1. Het college van burgemeester en wethouders neemt op schriftelijk
verzoek van de daartoe krachtens artikel 9 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek bevoegde ingeschrevene binnen vier weken kosteloos op zijn
persoonslijst de gegevens op over het gebruik van de geslachtsnaam van
de echtgenoot, de eerdere echtgenoot, de geregistreerde partner of de
eerdere geregistreerde partner. 

2. Het college doet van de opneming van de gegevens terstond
schriftelijk mededeling aan de verzoeker. 

Artikel 2.57

1. Het college van burgemeester en wethouders verwijdert op schriftelijk
verzoek van de adoptiefouders van een minderjarige jonger dan 16 jaar,
of op schriftelijk verzoek van een adoptiefkind van 16 jaar of ouder,
binnen vier weken kosteloos van de persoonslijst van het adoptiefkind,
de vóór de adoptie geldende algemene gegevens voor zover het betreft: 

a. gegevens over de naam; 

b. gegevens over één of beide ouders; 

c. gegevens over de bij de adoptie verloren nationaliteit; 

d. gegevens over de bijhoudingsgemeente en het adres in die gemeente
alsmede over het verblijf in Nederland en het vertrek uit Nederland. 

2. Het college verwijdert op schriftelijk verzoek van de ouder met wie
door een uitspraak van adoptie de familierechtelijke betrekkingen tot
een kind zijn verbroken, binnen vier weken kosteloos van de
persoonslijst van die ouder de algemene gegevens over dat kind. 

3. Het college verwijdert op schriftelijk verzoek van de ingeschrevene
binnen vier weken kosteloos van zijn persoonslijst de algemene gegevens
die zijn gewijzigd in verband met een rechterlijke last tot wijziging
van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte van de
ingeschrevene, voor zover deze gegevens golden vóór de wijziging en
het betreft: 

a. gegevens over de naam; 

b. gegevens over het geslacht; 

c. gegevens over het gebruik van de geslachtsnaam van de echtgenoot, de
eerdere echtgenoot, de geregistreerde partner of de eerdere
geregistreerde partner. 

4. Het college verwijdert op schriftelijk verzoek van de ingeschrevene
die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, binnen vier weken kosteloos
van zijn persoonslijst de algemene gegevens over de naam en het geslacht
van een ouder, een eerdere echtgenoot of een eerdere geregistreerde
partner of het algemeen gegeven over de naam van het kind van de
ingeschrevene, die zijn gewijzigd in verband met een rechterlijke last
tot wijziging van de vermelding van het geslacht in de geboorteakte van
de ouder, eerdere echtgenoot, eerdere geregistreerde partner of het
kind.

5. Artikel 2.55, vierde lid, is van toepassing op een verzoek als
bedoeld in het eerste tot en met vierde lid. Op een verzoek als bedoeld
in het derde of vierde lid is bovendien artikel 2.55, vijfde lid, van
overeenkomstige toepassing. 

6. Het college doet van de verwijdering terstond schriftelijk mededeling
aan de verzoeker.

Artikel 2.58

1. Het college van burgemeester en wethouders voldoet binnen vier weken
kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de
basisregistratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien
deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een
wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te
brengen wijzigingen.

2. Het college geeft aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het
bepaalde bij of krachtens deze afdeling. 

3. Het college kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, voor zover
noodzakelijk, met telkens acht weken verlengen, indien het verzoek
gegevens over de burgerlijke staat of de nationaliteit betreft. Het
college doet terstond schriftelijk mededeling van de verlening aan de
verzoeker. 

4. Artikel 2.55, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing. 

5. Het college van burgemeester en wethouders doet van de uitvoering van
het verzoek terstond schriftelijk mededeling aan de verzoeker.

Artikel 2.59

Het college van burgemeester en wethouders vermeldt op schriftelijk
verzoek van de betrokkene kosteloos op zijn persoonslijst een
aantekening omtrent beperking van de verstrekking van gegevens aan
derden. Het college geeft binnen vier weken gevolg aan het verzoek en
doet daarvan terstond schriftelijk mededeling aan de verzoeker, onder
vermelding van de geldende regels ter zake. Indien het verzoek bij
gelegenheid van een aangifte van verblijf en adres wordt gedaan, wordt
aan dat verzoek bij die gelegenheid gevolg gegeven. Artikel 2.55, vierde
en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.60

Een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om: 

a. aan een aangifte geen of slechts ten dele gevolg te geven; 

b. een gegeven over de burgerlijke staat niet op te nemen, dan wel een
geschrift daarover dat als akte is aangeboden niet als zodanig aan te
merken; 

c. een gegeven over de nationaliteit niet op te nemen; 

d. ambtshalve over te gaan tot inschrijving, of tot opneming van
gegevens in het geval dat inschrijving of opneming op grond van een
aangifte had moeten geschieden; 

e. ambtshalve over te gaan tot verbetering, aanvulling of verwijdering
van een algemeen gegeven;

f. bij een opgenomen algemeen gegeven een aantekening over de
onjuistheid van dat gegeven of over de strijdigheid daarvan met de
Nederlandse openbare orde te plaatsen; 

g. niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in de artikelen 2.55 tot
en met 2.59, 

wordt gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet
bestuursrecht.

Artikel 2.61

1. Indien de rechter het beroep, ingesteld tegen een besluit als bedoeld
in artikel 2.60, gegrond verklaart met toepassing van artikel 8:72,
derde lid, onderdeel b, of vierde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, doet hij dat met inachtneming van het bepaalde bij of
krachtens deze afdeling.

2. Voor zover een besluit als bedoeld in artikel 2.60 het
Nederlanderschap betreft, kan de betrokkene zich uitsluitend wenden tot
de rechtbank Den Haag met een verzoek als bedoeld in artikel 17 van de
Rijkswet op het Nederlanderschap.

AFDELING 2. NIET-INGEZETENEN

§ 1. Algemeen

Artikel 2.62

In deze afdeling en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder
een aangewezen bestuursorgaan: een bestuursorgaan als bedoeld in artikel
2.65, voor zover het betreft de taken en gevallen waar de in dat artikel
bedoelde aanwijzing betrekking op heeft.

Artikel 2.63

1. Deze afdeling is van toepassing op personen die niet als ingezetene
in de basisregistratie zijn ingeschreven, met uitzondering van personen
die op het moment van hun overlijden ingezetene waren.

2. In afwijking van het eerste lid worden geen gegevens opgenomen
krachtens deze afdeling in een geval als bedoeld in artikel 2.1, derde
lid.

3. De krachtens deze afdeling over een ingeschrevene opgenomen gegevens
worden zodra hij ingezetene wordt opnieuw vastgesteld met inachtneming
van de eerste afdeling van dit hoofdstuk.

Artikel 2.64

Onze Minister houdt in Nederland voorzieningen in stand ten behoeve van
de uitvoering van deze wet inzake:

a. het inschrijven van niet-ingezetenen;

b. het indienen van verzoeken van niet-ingezetenen aan Onze Minister.

Artikel 2.65

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen bestuursorganen worden
aangewezen die bevoegd zijn om Onze Minister een verzoek te doen als
bedoeld in artikel 2.68, eerste lid, of een opgave als bedoeld in
artikel 2.70, derde lid, onderdeel a. Bij de maatregel wordt bepaald op
welke taken van het bestuursorgaan de aanwijzing betrekking heeft.
Daarbij kan tevens bepaald worden op welke gevallen de aanwijzing
betrekking heeft.

§ 2. De inschrijving

Artikel 2.66

1. Onze Minister schrijft een persoon in de basisregistratie in op grond
van een verzoek als bedoeld in artikel 2.67 of artikel 2.68.

2. Inschrijving geschiedt niet als de betrokkene reeds in de
basisregistratie is ingeschreven.

Artikel 2.67

1. Eenieder kan Onze Minister verzoeken hem in te schrijven in de
basisregistratie.

2. Bij zijn verzoek overlegt de betrokkene ten minste de bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen bescheiden ten
behoeve van een juiste inschrijving.

3. Onze Minister gaat niet over tot inschrijving dan nadat de betrokkene
ten behoeve van de vaststelling van zijn identiteit in persoon bij de
inschrijfvoorziening is verschenen. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen van de verschijning in
persoon kan worden afgezien.

4. Onze Minister gaat niet over tot inschrijving dan nadat de identiteit
van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld.

5. Onze Minister gaat niet over tot inschrijving als de betrokkene op
grond van de eerste afdeling van dit hoofdstuk voor inschrijving in
aanmerking komt. 

Artikel 2.68

1. Een aangewezen bestuursorgaan kan Onze Minister verzoeken om een
persoon in te schrijven in de basisregistratie.

2. Het bestuursorgaan verzoekt alleen om inschrijving als het zelf
gegevens over de betrokkene verwerkt in verband met de uitoefening van
zijn taak.

3. Het bestuursorgaan verzoekt niet om inschrijving dan nadat de
identiteit van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld.

4. Het bestuursorgaan verzoekt niet om inschrijving als de betrokkene op
grond van de eerste afdeling van dit hoofdstuk voor inschrijving in
aanmerking komt.

§ 3. De opneming van persoonsgegevens

Artikel 2.69

1. In de basisregistratie worden over de ingeschrevene uitsluitend de
volgende gegevens opgenomen:

a. algemene gegevens:

1º gegevens over de burgerlijke staat waar het betreft de naam, de
geboorte, het geslacht en het overlijden;

2° gegevens over de nationaliteit, met dien verstande dat geen gegevens
over een vreemde nationaliteit naast gegevens over het Nederlanderschap
worden opgenomen;

3° gegevens in verband met het verblijfsrecht van de vreemdeling;

4º gegevens over het woonadres;

5º gegevens over het burgerservicenummer van de ingeschrevene;

b. administratieve gegevens:

1º gegevens in verband met de inschrijving;

2º gegevens over het niet-ingezetenschap;

3º gegevens over de opgave van algemene gegevens die het aangewezen
bestuursorgaan heeft gedaan of over het verzoek van de ingeschrevene om
opneming van algemene gegevens;

4º gegevens ter aanduiding van de bron waaruit algemene gegevens zijn
verkregen, dan wel van de rechtsgrond krachtens welke algemene gegevens
zijn opgenomen;

5º gegevens ter aanduiding van de onjuistheid van een opgenomen
algemeen gegeven of van strijd met de Nederlandse openbare orde van een
opgenomen gegeven over de burgerlijke staat dan wel over een onderzoek
naar die onjuistheid of strijdigheid, alsmede andere gegevens,
noodzakelijk in verband met de bijhouding van de basisregistratie;

6º gegevens over de beperking van de verstrekking van gegevens aan
derden.

2. Artikel 2.7, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 2.70

1. Onze Minister neemt de gegevens over de burgerservicenummers op,
overeenkomstig artikel 2.24.

2. Onze Minister neemt bij een inschrijving als bedoeld in artikel 2.67
de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen algemene gegevens op. 

3. Onze Minister neemt in de overige gevallen algemene gegevens op:

a. door ontlening aan een opgave van een aangewezen bestuursorgaan;

b. op verzoek van de ingeschrevene.

4. Onze Minister draagt zorg voor het opnemen van de administratieve
gegevens die betrekking hebben op de algemene gegevens.

Artikel 2.71

1. Het aangewezen bestuursorgaan dat een opgave doet als bedoeld in
artikel 2.70, derde lid, onder a, geeft daarbij toepassing aan de
artikelen 2.72 tot en met 2.75.

2. Indien het bestuursorgaan op grond van een wet, een verdrag of een
besluit van een volkenrechtelijke organisatie gehouden is de
desbetreffende gegevens te ontlenen aan een opgave van een buitenlands
orgaan, ontleent het bestuursorgaan deze gegevens aan die opgave.

3. Indien Onze Minister gegevens opneemt, anders dan door ontlening aan
een opgave van een aangewezen bestuursorgaan, geeft hij daarbij
toepassing aan de artikelen 2.72 tot en met 2.75.

Artikel 2.72

De gegevens over de burgerlijke staat worden vastgesteld overeenkomstig
de artikelen 2.8 en 2.10.

Artikel 2.73

De gegevens over de nationaliteit worden vastgesteld overeenkomstig de
artikelen 2.14 en 2.15.

Artikel 2.74

De gegevens in verband met het verblijfsrecht van de vreemdeling worden
ontleend aan de gegevens die Onze Minister van Veiligheid en Justitie
daarover tot zijn beschikking heeft. 

Artikel 2.75

1. De gegevens over het woonadres worden ontleend aan een opgave van de
ingeschrevene.

2. Indien aannemelijk is dat een gegeven in de opgave onjuist is, wordt
het gegeven niet aan de opgave ontleend.

3. Als de ingeschrevene geen opgave heeft gedaan of aannemelijk is dat
de opgave onjuiste gegevens bevat, kunnen de gegevens ambtshalve worden
vastgesteld.

Artikel 2.76

Omtrent de vaststelling dat een opgenomen algemeen gegeven onjuist is
of, indien het een gegeven over de burgerlijke staat betreft, in strijd
is met de Nederlandse openbare orde, omtrent een onderzoek naar die
onjuistheid of strijdigheid, alsmede omtrent de omstandigheid dat de
ingeschrevene geen ingezetene is, wordt een aantekening geplaatst bij de
desbetreffende gegevens.

§ 4. Overige bepalingen

Artikel 2.77

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
omtrent de wijze waarop een verzoek als bedoeld in artikel 2.68 en een
opgave als bedoeld in artikel 2.70, derde lid, worden gedaan en omtrent
de informatie die daarbij wordt overgelegd.

Artikel 2.78

1. Een aangewezen bestuursorgaan doet alleen een opgave als bedoeld in
artikel 2.70, derde lid, onder a, voor zover het zelf de desbetreffende
gegevens verwerkt in verband met de uitoefening van zijn taak. Als het
bestuursorgaan bij die uitoefening de beschikking krijgt over gegevens
over een ingeschrevene, die door middel van een dergelijke opgave kunnen
leiden tot bijhouding van de basisregistratie, doet het bestuursorgaan
opgave aan Onze Minister.

2. Indien bij een algemeen gegeven een aantekening is geplaatst omtrent
een onderzoek naar de onjuistheid of strijdigheid met de openbare orde,
bevordert een aangewezen bestuursorgaan de goede vaststelling van het
gegeven, voor zover het bestuursorgaan zelf het gegeven verwerkt in
verband met de uitoefening van zijn taak.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld omtrent de uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 2.79

1. De persoon die aan Onze Minister een verzoek als bedoeld in deze
afdeling richt, doet dit door tussenkomst van een inschrijfvoorziening.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld omtrent de indiening van een verzoek als bedoeld in het
eerste lid en de informatie die daarbij wordt overgelegd.

3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de
door de verzoeker verschuldigde rechten wegens handelingen ter
uitvoering van het verzoek. Rechten kunnen slechts worden geheven voor
zover de handelingen niet kosteloos moeten worden verricht.

Artikel 2.80

Indien Onze Minister in verband met het opnemen van gegevens in de
basisregistratie over een persoon aan de betrokkene verzoekt om een
document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht
met het oog op de vaststelling van diens identiteit, is de betrokkene
verplicht een dergelijk op hem betrekking hebbend document over te
leggen.

Artikel 2.81

1. Onze Minister stelt binnen vier weken na een inschrijving als bedoeld
in artikel 2.66 aan de ingeschrevene in begrijpelijke vorm een volledig
overzicht ter beschikking van zijn persoonslijst.

2. Onze Minister vermeldt op schriftelijk verzoek van de betrokkene op
zijn persoonslijst kosteloos een aantekening omtrent beperking van de
verstrekking van gegevens aan derden. Onze Minister geeft binnen vier
weken gevolg aan het verzoek en doet daarvan terstond schriftelijk
mededeling aan de verzoeker, onder vermelding van de geldende regels ter
zake.

3. De artikelen 2.54, tweede en derde lid, 2.55, 2.57, 2.58, 2.60 en
2.61 zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van
niet-ingezetenen met dien verstande dat Onze Minister in de plaats
treedt van het college van burgemeester en wethouders en dat voor de
toepassing van artikel 2.60, onderdeel a, voor ‘aangifte’ wordt
gelezen: verzoek.

4. Een verzoek als bedoeld in artikel 2.55 kan ook worden gericht aan
het college van burgemeester en wethouders van enige gemeente in
Nederland.

HOOFDSTUK 3. DE VERSTREKKING VAN GEGEVENS UIT DE BASISREGISTRATIE

AFDELING 1. DE VERSTREKKING AAN OVERHEIDSORGANEN EN DERDEN

§ 1. De verstrekking door Onze Minister

Artikel 3.1

1. Deze paragraaf is van toepassing op de systematische verstrekking van
gegevens uit de basisregistratie.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld welke
verstrekkingen systematische verstrekkingen zijn en worden nadere regels
gesteld over deze verstrekkingen.

Artikel 3.2

1. Onze Minister verstrekt gegevens aan een overheidsorgaan, voor zover
dit is bepaald in een besluit van Onze Minister.

2. Onze Minister neemt het besluit op verzoek van het overheidsorgaan.
Het verzoek bevat de gronden voor de verstrekking en de gegevens waarop
het verzoek betrekking heeft. 

3. Bij de bepaling van de gegevens die worden verstrekt, worden de
gegevens opgenomen die in het verzoek zijn vermeld voor zover het
overheidsorgaan aantoont dat deze gegevens noodzakelijk zijn voor de
goede vervulling van zijn taak.

4. Bij het besluit wordt in ieder geval bepaald over welke categorieën
van personen gegevens worden verstrekt, welke gegevens het betreft en in
welke gevallen gegevens worden verstrekt. 

5. Aan het besluit kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden
in het belang van een zorgvuldige en doelmatige gegevensverstrekking.

6. Onze Minister draagt zorg voor onverwijlde publicatie van het besluit
in de Staatscourant. 

7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld omtrent de indiening van het verzoek en de bekendmaking
van het besluit.

8. Onze Minister kan een besluit als bedoeld in het eerste lid weigeren
te nemen of het besluit intrekken, indien de gevraagde
gegevensverstrekking zodanig is dat verstrekking op grond van paragraaf
2 aangewezen is.

9. Indien een overheidsorgaan verschillende taken uitoefent waarvoor
gegevens worden gevraagd, kan Onze Minister bij het besluit de
verschillende taken in aanmerking nemen.

Artikel 3.3

1. Bij algemene maatregel van bestuur worden door derden verrichte
werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang aangewezen, ten
behoeve waarvan gegevens uit de basisregistratie kunnen worden
verstrekt. De maatregel bepaalt tevens de categorieën van derden die
voor de verstrekking in aanmerking komen en bepaalt of artikel 3.21 op
de verstrekking van toepassing is. De maatregel kan beperkingen bevatten
ten aanzien van de gegevens die kunnen worden verstrekt.

2. Bij de maatregel worden slechts werkzaamheden aangewezen die
samenhangen met een overheidstaak, strekken tot het in stand houden van
een voorziening voor burgers die onderwerp is van overheidszorg, of
waarbij anderszins gelet op de overheidsbemoeienis met die
werkzaamheden, ondersteuning daarvan door gegevensverstrekking uit de
basisregistratie gerechtvaardigd is.

3. Artikel 3.2 is van overeenkomstige toepassing.

4. Op een verstrekking als bedoeld in het eerste lid is artikel 76 van
de Wet bescherming persoonsgegevens van overeenkomstige toepassing.

5. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

§ 2. De verstrekking door de colleges van burgemeester en wethouders

Artikel 3.4

1. Deze paragraaf is van toepassing op de verstrekking van gegevens uit
de basisregistratie, anders dan de systematische verstrekking, bedoeld
in paragraaf 1.

2. Krachtens deze paragraaf kunnen gegevens worden verstrekt over alle
ingeschrevenen.

Artikel 3.5

1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt op verzoek van
een overheidsorgaan aan hem gegevens, voor zover deze gegevens
noodzakelijk zijn voor de goede vervulling van zijn taak.

2. Het verzoek bevat de gronden voor de verstrekking.

3. Voor zover krachtens het bepaalde in deze paragraaf gegevens kunnen
worden verstrekt, wordt op verzoek een gewaarmerkt afschrift van de in
het verzoek aangewezen gegevens verstrekt.

4. Het college weigert het verzoek indien de gevraagde
gegevensverstrekking zodanig is dat verstrekking op grond van paragraaf
1 aangewezen is. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld omtrent gevallen waarin het college het verzoek moet weigeren.

Artikel 3.6

1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt op verzoek van
een derde aan hem gegevens voor zover:

a. het gebruik van die gegevens is voorgeschreven in een algemeen
verbindend voorschrift,

b. de derde voorafgaande schriftelijke toestemming heeft van de
ingeschrevene over wie gegevens worden verstrekt, of

c. de verstrekking in overeenstemming is met het tweede lid.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden door derden verrichte
werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang aangewezen, ten
behoeve waarvan gegevens uit de basisregistratie kunnen worden
verstrekt. De maatregel bepaalt tevens de categorieën van derden die
voor de verstrekking in aanmerking komen en bepaalt of artikel 3.21 op
de verstrekking van toepassing is. De maatregel kan beperkingen bevatten
ten aanzien van de gegevens die kunnen worden verstrekt.

3. Artikel 3.3, tweede en vierde lid, en artikel 3.5, tweede, derde en
vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

	4. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

§ 3. De verstrekking door het college van burgemeester en wethouders
van de bijhoudingsgemeente

Artikel 3.7

1. Deze paragraaf is van toepassing op de verstrekking van gegevens uit
de basisregistratie door het college van burgemeester van wethouders,
anders dan de verstrekking, bedoeld in paragraaf 2.

2. Krachtens deze paragraaf worden uitsluitend gegevens verstrekt over
ingeschrevenen ten aanzien van wie het college op grond van artikel 1.4
verantwoordelijk is voor de bijhouding van de persoonslijst.

Artikel 3.8

1. Bij of krachtens gemeentelijke verordening kunnen regels gesteld
worden omtrent de verstrekking van gegevens aan overheidsorganen die een
orgaan zijn van de gemeente.

2. Aan een overheidsorgaan worden slechts gegevens verstrekt voor zover
deze gegevens noodzakelijk zijn voor de goede vervulling van zijn taak.

Artikel 3.9

1. Op verzoek van een derde kunnen aan hem gegevens worden verstrekt
voor zover daarin is voorzien bij gemeentelijke verordening en voor
zover:

a. de derde voorafgaande schriftelijke toestemming heeft van de
ingeschrevene over wie gegevens worden verstrekt, of

b. de verstrekking in overeenstemming is met het tweede lid.

2. Bij gemeentelijke verordening kunnen door derden verrichte
werkzaamheden met een gewichtig maatschappelijk belang voor de gemeente
worden aangewezen, ten behoeve waarvan gegevens uit de basisregistratie
kunnen worden verstrekt. De verordening bepaalt tevens de categorieën
van derden die voor de verstrekking in aanmerking komen. De verordening
staat slechts verstrekking toe voor zover deze noodzakelijk is voor de
behartiging van het gerechtvaardigde belang van de derde en het belang
of de fundamentele rechten en vrijheden van de ingeschrevene niet aan de
verstrekking in de weg staan.

3. Aan een overheidsorgaan van, dan wel een persoon of organisatie
gevestigd in een land buiten de Europese Unie worden slechts gegevens
verstrekt overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b, indien een verdrag
of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie in de verstrekking
van die gegevens voorziet.

4. De verstrekking kan uitsluitend betrekking hebben op algemene
gegevens over de naam, het geslacht, de geslachtsnaam van de echtgenoot
dan wel geregistreerde partner, de eerdere echtgenoot of eerdere
geregistreerde partner, het gebruik door de ingeschrevene van de
geslachtsnaam van de echtgenoot dan wel geregistreerde partner, de
eerdere echtgenoot of eerdere geregistreerde partner, het adres, de
bijhoudingsgemeente, de geboortedatum en de datum van overlijden. 

5. Artikel 3.3, tweede en vierde lid, en artikel 3.5, derde lid, zijn
van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Overige bepalingen

Artikel 3.10

1. Voor zover een algemeen gegeven wordt verstrekt waarbij een
aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 2.26, 2.59, 2.76 of
2.81, tweede lid, wordt dat gegeven uitsluitend verstrekt onder
mededeling van die aantekening.

2. De verstrekking van algemene gegevens die zijn opgenomen krachtens
artikel 2.70, tweede of derde lid, geschiedt met de mededeling van de
bron waaruit de gegevens zijn verkregen, dan wel van de rechtsgrond
krachtens welke de gegevens zijn opgenomen. Indien de gegevens zijn
opgenomen krachtens artikel 2.70, derde lid, onder a, wordt tevens
medegedeeld welk bestuursorgaan de opgave heeft gedaan.

Artikel 3.11

1. Het bestuursorgaan dat verantwoordelijk is voor de verstrekking van
gegevens houdt gedurende twintig jaren volgend op de verstrekking
aantekening van de verstrekking.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald van
welke verstrekkingen geen aantekening wordt gehouden in verband met de
veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing of vervolging van
strafbare feiten.

Artikel 3.12

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een regeling worden
getroffen omtrent de verstrekking van algemene en administratieve
gegevens aan een verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in
een basisadministratie in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de
openbare lichamen.

Artikel 3.13

1. Een andere verstrekking uit de basisregistratie dan die bedoeld in de
paragrafen 1, 2 of 3 of in artikel 3.12 is slechts toegestaan voor zover
daarin is voorzien bij algemene maatregel van bestuur en voor zover:

a. de verstrekking plaats vindt voor historische, statistische of
wetenschappelijke doeleinden;

b. de persoonlijke levenssfeer niet onevenredig wordt geschaad;

c. door de ontvanger van de gegevens de nodige voorzieningen zijn
getroffen ten einde te verzekeren dat de verdere verwerking uitsluitend
geschiedt ten behoeve van de onder a genoemde doeleinden.

2. Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde maatregel kunnen
nadere regels worden gesteld omtrent de verstrekking en de wijze waarop
deze plaatsvindt.

Artikel 3.14

1. Onze Minister kan aan een overheidsorgaan of aan een derde informatie
ter beschikking stellen die is verkregen door bewerking van gegevens uit
de basisregistratie. Het betreft uitsluitend informatie die niet
herleidbaar is tot gegevens betreffende een geïdentificeerde of
identificeerbare ingeschrevene.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld omtrent het ter beschikking stellen van informatie,
bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3.15

Indien op grond van de artikelen 2.55, derde lid, 3.5, derde lid, 3.6,
derde lid, of 3.9, vijfde lid, een gewaarmerkt afschrift wordt verstrekt
van gegevens ten aanzien van een vreemdeling op wiens persoonslijst geen
actuele gegevens zijn opgenomen in verband met het verblijfsrecht, wordt
hiervan mededeling gedaan op dat afschrift.

Artikel 3.16

Een derde kan bij het verwerken van persoonsgegevens gebruik maken van
het burgerservicenummer voor zover dit noodzakelijk is in verband met de
juiste verstrekking van gegevens aan hem uit de basisregistratie.

Artikel 3.17

1. De verstrekking van gegevens op grond van de artikelen 3.2, 3.3 en
3.13 geschiedt kosteloos, onverminderd het bepaalde in artikel 1.14.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op het ter
beschikking stellen van informatie, bedoeld in artikel 3.14.

3. Andere verstrekkingen aan een overheidsorgaan en verstrekkingen op
grond van artikel 3.12 geschieden kosteloos.

Artikel 3.18

Een beslissing op grond van deze afdeling omtrent het verstrekken van
gegevens of het ter beschikking stellen van informatie wordt
gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet
bestuursrecht.

AFDELING 2. DE RECHTEN VAN DE BURGER

Artikel 3.19

1. Een verzoek als bedoeld in de artikelen 3.22 en 3.23 kan worden
gericht aan het college van burgemeester en wethouders van enige
gemeente.

2. Het verzoek kan ook worden gericht aan Onze Minister. In dat geval
treedt Onze Minister voor de toepassing van de artikelen 3.22 en 3.23 in
de plaats van het college en wordt het verzoek gedaan door tussenkomst
van een inschrijfvoorziening.

Artikel 3.20

De verstrekking aan de betrokkene van hem betreffende gegevens geschiedt
ingevolge   HYPERLINK "javascript:doIntref(705565,%201938744)"  artikel 
2.55 of ingevolge artikel 2.81 in samenhang met artikel 2.55. 

Artikel 3.21

1. Indien op de persoonslijst een aantekening omtrent beperking van de
verstrekking van gegevens aan derden is vermeld, worden geen gegevens
van de persoonslijst verstrekt op grond van:

a. de artikelen 3.3 en 3.6, voor zover de beperking van de verstrekking
van toepassing is;

b. artikel 3.9. 

2. In afwijking van het eerste lid verstrekt het college van
burgemeester en wethouders gegevens op grond van   HYPERLINK
"javascript:doIntref(705575,%201938994)"  artikel  3.6, eerste lid,
onderdelen a en c, indien de persoonlijke levenssfeer daardoor niet
onevenredig wordt geschaad. 

3. Het college maakt een beschikking, waarmee het toepassing geeft aan
het tweede lid, terstond bekend aan de betrokkene. Het geeft geen
uitvoering aan de beschikking binnen een bij die beschikking gestelde
termijn. 

4. Artikel 2.55, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing. 

5. Het college neemt passende maatregelen om ten minste eens per jaar
aan de ingezetenen het recht, bedoeld in het eerste lid, bekend te
maken. De bekendmaking vindt plaats via één of meer dag-, nieuws-, of
huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze.

Artikel 3.22

1. Het college van burgemeester en wethouders deelt aan de betrokkene op
diens verzoek kosteloos en schriftelijk binnen vier weken mede of hem
betreffende gegevens gedurende twintig jaren voorafgaande aan het
verzoek uit de basisregistratie zijn verstrekt aan een overheidsorgaan
of een derde. 

2. Indien zodanige verstrekking is geschied, doet het college daarvan
desgevraagd binnen vier weken na ontvangst van het verzoek kosteloos en
schriftelijk mededeling aan verzoeker. Het college kan volstaan met een
in algemene termen gestelde mededeling omtrent de verstrekking, tenzij
het belang van de verzoeker daardoor onevenredig wordt geschaad. 

3. Het college voldoet niet aan het in het eerste en tweede lid bedoelde
verzoek voor zover:

a. van de verstrekking geen aantekening is gehouden krachtens artikel
3.11, tweede lid;

b. dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat of
de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan nader geregeld
worden in welke gevallen toepassing gegeven moet worden aan het derde
lid, onderdeel b.

5. Artikel 2.55, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 3.23

1. Het college van burgemeester en wethouders doet op schriftelijk
verzoek van de betrokkene, indien op grond van het verzoek, bedoeld in
de artikelen 2.57 en 2.58, een besluit als bedoeld in artikel 2.60, dan
wel de uitspraak van de rechter, bedoeld in artikel 2.61, ten aanzien
van hem gegevens zijn verbeterd, aangevuld of verwijderd, van de
wijziging mededeling aan overheidsorganen en derden aan wie gedurende
twintig jaren voorafgaand aan het verzoek en in de sedert dat verzoek
verstreken tijd, de desbetreffende gegevens zijn verstrekt, tenzij dit
onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. 

2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, kan de betrokkene aan het
college richten tot uiterlijk acht weken nadat hij van de wijziging
kennis heeft kunnen nemen. 

3. Het college doet aan de verzoeker desgevraagd opgave van degenen aan
wie de mededeling, bedoeld in het eerste lid, is gedaan. Artikel 3.22,
derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

4. Artikel 2.55, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing indien gegevens ten
aanzien van de betrokkene zijn verbeterd, aangevuld of verwijderd op
grond van een verzoek ingevolge artikel 2.81 in samenhang met de
artikelen 2.57, 2.58, 2.60 en 2.61.

Artikel 3.24

Een beslissing op een verzoek als bedoeld in deze afdeling wordt
gelijkgesteld met een besluit in de zin van de   HYPERLINK
"javascript:doExtref(705608,%202816734)"  Algemene wet bestuursrecht .

HOOFDSTUK 4. TOEZICHT, OVERGANGS-, STRAF- EN SLOTBEPALINGEN

AFDELING 1. TOEZICHT, ONDERZOEK EN INFORMATIEVERSTREKKING

Artikel 4.1

1. Het College bescherming persoonsgegevens ziet in het belang van de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer toe op de uitvoering van
deze wet. 

2. De artikelen 60, 61 en 65 van de Wet bescherming persoonsgegevens
zijn van overeenkomstige toepassing.

3. De artikelen 124 en 268 van de Gemeentewet blijven buiten toepassing
ten aanzien van het toezicht op het college van burgemeester en
wethouders inzake de uitvoering van de hoofdstukken 2 en 3.

4. Het College wordt om advies gevraagd over voorstellen van wet tot
wijziging van deze wet en ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur
op grond van deze wet die geheel of voor een belangrijk deel betrekking
hebben op de verwerking van persoonsgegevens.

Artikel 4.2

Het college van burgemeester en wethouders wijst ambtenaren aan die zijn
belast met het toezicht op de naleving van de verplichtingen van de
burger ingevolge hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 5.

Artikel 4.3

1. Het college van burgemeester en wethouders verricht periodiek een
onderzoek naar de inrichting, de werking en de beveiliging van de
basisregistratie, alsmede naar de verwerking van gegevens in de
basisregistratie, voor zover het de gemeentelijke voorziening betreft of
het college verantwoordelijk is voor de bijhouding.

2. Het college van burgemeester en wethouders zendt periodiek een
uittreksel van de resultaten van het onderzoek aan het College
bescherming persoonsgegevens.

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op Onze
Minister met dien verstande dat het onderzoek betrekking heeft op de
centrale voorzieningen.

4. Het college van burgemeester en wethouders zendt periodiek een
uittreksel van de resultaten van het onderzoek aan Onze Minister ten
behoeve van een landelijk beeld van de in het eerste lid bedoelde
aspecten.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot de periodiciteit en de uitvoering van de
onderzoeken, bedoeld in het eerste lid, en de periodiciteit van de in
het tweede en vierde lid bedoelde verzendingen en de inhoud van de in
die leden bedoelde uittreksels.

AFDELING 2. OVERGANGSBEPALINGEN

§ 1. De oude registers

Artikel 4.4

1. Het college van burgemeester en wethouders is ten behoeve van de
uitvoering van deze wet tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum
verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens in het
persoonsregister, bedoeld in het Besluit bevolkingsboekhouding.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld omtrent de in het eerste lid bedoelde verwerking van
persoonsgegevens. Daarbij kan worden bepaald dat het persoonsregister op
een andere wijze dan in de vorm van persoonskaarten, bedoeld in het
Besluit bevolkingsboekhouding, kan worden aangehouden en kan de
vernietiging van de persoonskaarten worden geregeld. 

3. Uit het persoonsregister worden geen andere gegevens verstrekt dan: 

a. gegevens als bedoeld in   HYPERLINK
"javascript:doIntref(705821,%201937804)"  artikel  2.7; 

b. gegevens uit vak 23 van de persoonskaart. 

4. Op de verstrekking, bedoeld in het derde lid, is   HYPERLINK
"javascript:doIntref(705805,%201939164)"  hoofdstuk 3 , met uitzondering
van de artikelen 3.1 tot en met 3.3, van overeenkomstige toepassing. 

5. De artikelen 2.53, eerste lid, 2.55 en 2.57 tot en met 2.61 zijn van
overeenkomstige toepassing. 

Artikel 4.5

1. Onze Minister is ten behoeve van de uitvoering van deze wet tot een
bij koninklijk besluit te bepalen datum verantwoordelijk voor de
verwerking van persoonsgegevens in het persoonskaartenarchief en het
schakelregister, bedoeld in het Besluit bevolkingsboekhouding.

2. Onze Minister kan de verantwoordelijkheid voor de verwerking, bedoeld
in het eerste lid, overdragen aan het college van burgemeester en
wethouders van een gemeente. De overdracht geschiedt slechts na
instemming van dat college.

3. Ten aanzien van het persoonskaartenarchief is artikel 4.4, tweede tot
en met vijfde lid, van overeenkomstige toepassing. 

4. Ten aanzien van het schakelregister is artikel 4.4, tweede, vierde en
vijfde lid, van overeenkomstige toepassing. 

Artikel 4.6

Onze Minister, of het in artikel 4.5, tweede lid, bedoelde college van
burgemeester en wethouders, verstrekt op verzoek van het college dat een
persoon inschrijft van wie in het persoonskaartenarchief een
persoonskaart is opgenomen, de gegevens die zijn vermeld op de
desbetreffende persoonskaart. Deze gegevens blijven berusten bij het
college waaraan ze zijn verstrekt, waarbij artikel 4.4 van
overeenkomstige toepassing is.

Artikel 4.7

1. Er is een centraal archief van overledenen, bestaande uit de
persoonskaarten, bedoeld in het Besluit bevolkingsboekhouding. 

2. Onze Minister is verantwoordelijk voor de verwerking van
persoonsgegevens in het centraal archief van overledenen, bedoeld in het
eerste lid. Hij treft een regeling ter bescherming van de persoonlijke
levenssfeer.

Artikel 4.8

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
omtrent heffingen in verband met de verstrekking van gegevens uit de
hierna genoemde registraties, voor zover Onze Minister verantwoordelijk
is voor de verwerking van persoonsgegevens in deze registraties: 

a. het persoonskaartenarchief;

b. het schakelregister;

c. het centraal archief van overledenen.

2. Op grond van de in het eerste lid bedoelde regels kunnen uitsluitend
heffingen ingesteld worden in verband met de verstrekking van gegevens
aan derden, anders dan de verstrekking overeenkomstig   HYPERLINK
"javascript:doIntref(705840,%201939004)"  artikel  3.3, en in verband
met de verstrekking aan de betrokkene van hem betreffende gegevens.

§ 2. Het gebruik van het administratienummer

Artikel 4.9

1. Naast de in artikel 2.7 bedoelde algemene gegevens worden tot een bij
koninklijk besluit te bepalen datum over de op grond van hoofdstuk 1,
afdeling 1, paragraaf 2 ingeschreven personen de volgende algemene
gegevens opgenomen:

a. het administratienummer van de ingeschrevene; 

b. de administratienummers van de ouders, de echtgenoot, de eerdere
echtgenoten, de geregistreerde partner, de eerdere geregistreerde
partners en de kinderen;

c. de data waarop de onder a en b bedoelde nummers van kracht zijn
geworden of beëindigd.

2. Naast de in artikel 2.69 bedoelde algemene gegevens worden tot een
bij koninklijk besluit te bepalen datum over de op grond van hoofdstuk
1, afdeling 2, paragraaf 2 ingeschreven personen de volgende algemene
gegevens opgenomen: 

a. het administratienummer van de ingeschrevene; 

b. de datum waarop het nummer van kracht is geworden of beëindigd. 

3. Tot de laatste van de in de aanhef van het eerste en tweede lid
bedoelde data blijft artikel 50 van de Wet gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens zoals dat luidde voor de
inwerkingtreding van deze wet, van toepassing. Tot dat moment wordt aan
een niet-ingezetene die wordt ingeschreven in de basisregistratie een
administratienummer toegekend. Daarbij is het hiervoor bedoelde artikel
50, eerste, tweede, derde en zesde lid, van overeenkomstige toepassing,
met dien verstande dat het nummer wordt toegekend door Onze Minister.
Onze Minister neemt de gegevens, bedoeld in het tweede lid, op in de
basisregistratie.

4. Een overheidsorgaan kan tot de in het derde lid bedoelde datum bij
het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van
zijn taak gebruik maken van het administratienummer.

5. Een derde kan tot de in het derde lid bedoelde datum bij het
verwerken van persoonsgegevens gebruik maken van het administratienummer
voor zover dit noodzakelijk is in verband met de juiste verstrekking aan
hem van gegevens uit de basisregistratie.

6. Na de in het derde lid bedoelde datum wordt het administratienummer
niet meer gebruikt.

§ 3. Autorisatiebesluiten

Artikel 4.10

1. Een besluit als bedoeld in artikel 91, eerste lid, van de Wet
gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldt na de
inwerkingtreding van deze wet als een besluit als bedoeld in artikel
3.2.

2. Een besluit als bedoeld in artikel 99, zevende lid, van de Wet
gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldt na de
inwerkingtreding van deze wet als een besluit als bedoeld in artikel
3.3.

§ 4. Persoonslijsten 

Artikel 4.11

	Een persoonslijst als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke
basisadministratie persoonsgegevens geldt na de inwerkingtreding van
deze wet als een persoonslijst als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel c,
van deze wet.

§ 5. Het registreren van een vreemde nationaliteit naast het
Nederlanderschap 

Artikel 4.12

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
omtrent het verwijderen en vernietigen van gegevens over een vreemde
nationaliteit naast gegevens over het Nederlanderschap. Daarbij kan
worden afgeweken van de artikelen 2.7 en 2.69.

§ 6. Invoering van het verwerken van gegevens over niet-ingezetenen

Artikel 4.13

1. Dit artikel is van toepassing op gevallen als bedoeld in artikel 2.1,
derde lid, met uitzondering van het geval dat de betrokkene op het
moment van zijn overlijden ingezetene was.

2. De voormalige bijhoudingsgemeente doet aan Onze Minister een opgave
van de gegevens die in de basisregistratie moeten worden opgenomen. 

3. Onze Minister neemt de gegevens op door deze te ontlenen aan de in
het tweede lid bedoelde opgave.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld omtrent de wijze waarop een opgave wordt gedaan en de
informatie die daarbij wordt overgelegd.

5. Dit artikel is van toepassing tot een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip.

Artikel 4.14

De verplichting, bedoeld in artikel 2.81, eerste lid, is niet van
toepassing na een inschrijving als bedoeld in artikel 2.66, indien de
inschrijving geschiedt op grond van een verzoek als bedoeld in artikel
2.68 en wordt gedaan ten aanzien van op het moment van inwerkingtreding
van deze wet bij de aangewezen bestuursorganen bekende personen.

§ 7. De gefaseerde overgang van GBA naar basisregistratie personen

Artikel 4.15

1. Een college van burgemeester en wethouders geeft uitvoering aan deze
wet met behulp van de gemeentelijke voorziening waarmee uitvoering werd
gegeven aan de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (de
oude gemeentelijke voorziening) of met de gemeentelijke voorziening die
is toegesneden op de basisregistratie personen (de nieuwe gemeentelijke
voorziening).

2. De overgang van gemeenten van de oude naar de nieuwe voorzieningen
geschiedt per gemeente of groep van gemeenten.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
in verband met de overgang, waaronder regels omtrent het tijdstip van de
overgang. Bij deze regels kan worden afgeweken van de hoofdstukken 2 en
3 van deze wet, voor zover het betreft:

a. de conversie van gegevens, indien een gemeente met een oude
voorziening de bijhoudingsgemeente wordt;

b. het doen van verzoeken als bedoeld in artikel 2.53 aan een ander dan
de bijhoudingsgemeente;

c. het doen van een verzoek als bedoeld in artikel 2.59;

d. het verstrekken van gegevens op grond van de artikelen 3.5 en 3.6
over personen waarvoor de gemeente niet de bijhoudingsgemeente is;

e. het doen van verzoeken als bedoeld in artikel 3.19 aan een ander dan
de bijhoudingsgemeente, en

f. overige aspecten inzake de bijhouding en verstrekking van gegevens,
voor zover de afwijking noodzakelijk is in verband met een goede
bijhouding en verstrekking van de gegevens in de basisregistratie
gedurende de overgang van de oude naar de nieuwe voorzieningen.

Artikel 4.16

1. Een overheidsorgaan waaraan of een derde aan wie systematisch
gegevens worden verstrekt wisselt berichten uit met de centrale
voorzieningen op de wijze waarop de berichtuitwisseling plaats vond
onder de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (de oude
berichtuitwisseling) of op de wijze die is toegesneden op de
basisregistratie personen (de nieuwe berichtuitwisseling).

2. De overgang van de in het eerste lid bedoelde overheidsorganen of
derden van de oude naar de nieuwe berichtuitwisseling geschiedt per
overheidsorgaan of derde, of per groep van organen of derden. De
overgang kan betrekking hebben op delen van de organisatie van het
overheidsorgaan of de derde en op verschillende wijzen van systematische
verstrekking.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
in verband met de overgang, waaronder regels omtrent het tijdstip van de
overgang.

AFDELING 3. STRAF- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 4.17

Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete
van ten hoogste 325 euro opleggen:

a. ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde
lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52;

b. aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat
een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij
weet dat dit onjuist is. 

Artikel 4.18

De termijn, bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Archiefwet 1995
vangt aan bij degene die op de dag van zijn overlijden ingezetene is, op
die dag, en bij degene die na vertrek uit Nederland op de dag vallende
honderd jaar na de geboorte niet ingezetene is, op die dag.

Artikel 4.19

De Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt
ingetrokken.

Artikel 4.20

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Artikel 4.21

Deze wet wordt aangehaald als: Wet basisregistratie personen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE    

 PAGE   7