[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33258, bijgewerkt t/m nr. 18 (Derde NvW d.d. 4 december 2013)

Voorstel van wet van de leden Van Raak, Fokke, Schouw, Voortman, Segers, Ouwehand en Klein, houdende de oprichting van een Huis voor klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2013D18896, datum: 2013-09-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 6

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z09793:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 15  (Derde NvW d.d. 4 december 2013)		



	33 258	Voorstel van wet van de leden Van Raak, Fokke, Schouw, Voortman,
Segers, Ouwehand en Klein houdende de oprichting van een Huis voor
klokkenluiders (Wet Huis voor klokkenluiders)







Nr. 6	VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES
VAN DE RAAD VAN STATE



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om met het
oog op de bescherming van klokkenluiders rechtsbescherming te regelen,
een Huis voor klokkenluiders op te richten en dat het mede in verband
met artikel 78a, vierde lid, van de Grondwet noodzakelijk is daartoe
wettelijke bepalingen vast te stellen;

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen 

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

	In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

	a. Huis voor klokkenluiders: de Nationale ombudsman, bedoeld in artikel
2 van de Wet Nationale ombudsman, voor zover het betreft de taken die in
deze wet aan het Huis voor klokkenluiders zijn opgedragen;  

	b. Huis: Huis voor klokkenluiders;  

	c. melder: een werknemer die naar het oordeel van het Huis het
vermoeden van een misstand heeft gemeld; 

	d. verzoeker: een melder die het Huis verzoekt een onderzoek in te
stellen als bedoeld in artikel 6; 	

	e. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties;

	f. werknemer: degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk
recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht of heeft
verricht dan wel de zelfstandige die anders dan uit dienstbetrekking
arbeid verricht of heeft verricht; 

	g. werkgever: degene die een ander krachtens arbeidsovereenkomst naar
burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat
verrichten of heeft laten verrichten dan wel degene die de zelfstandige
anders dan uit dienstbetrekking arbeid laat verrichten of heeft laten
verrichten;

	h. vermoeden van een misstand: het vermoeden van een werknemer, dat
binnen de organisatie waarin hij werkt of heeft gewerkt of bij een
andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden met die
organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor
zover:

	1°. het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien
uit de kennis die de werknemer bij zijn werkgever heeft opgedaan of
voortvloeien uit de kennis die de werknemer heeft gekregen door zijn
werkzaamheden bij een ander bedrijf of een andere organisatie, en

	2°. het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van
een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de volksgezondheid, een
gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor de aantasting
van het milieu, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare
dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van
handelen of nalaten.

 

 § 2. Interne procedure

Artikel 2

	De werkgever die in de regel ten minste vijftig personen in dienst
heeft, stelt een procedure vast voor het omgaan met het melden van een
vermoeden van een misstand binnen zijn organisatie. 

HOOFDSTUK 2. Het Huis voor klokkenluiders

§ 1. De taak van het Huis

Artikel 3 

	1. Het Huis heeft tot taak:

	a. het adviseren van een werknemer over de te ondernemen stappen inzake
het vermoeden van een misstand; 

	b. het beoordelen of sprake is van een melding als bedoeld in artikel
4;

	c. het op basis van een verzoekschrift van een verzoeker instellen van
een onderzoek naar:

	1°.	 het vermoeden van een misstand; 

	2°.	 de wijze waarop de werkgever zich jegens de melder heeft gedragen
naar aanleiding van de melding;

	d. het formuleren van algemene aanbevelingen over het omgaan met een
melding van een vermoeden van een misstand.

	2. Het Huis doet jaarlijks aan beide Kamers der Staten-Generaal en Onze
Minister verslag van zijn werkzaamheden. Artikel 10 van de Wet
openbaarheid van bestuur en artikel 16, tweede lid, van de Wet Nationale
ombudsman zijn van overeenkomstige toepassing. 

	

§ 2. De melding

	

Artikel 4

	1. Een werknemer kan bij het Huis het vermoeden van een misstand
melden.

	2. Geen melding kan worden gedaan door rechterlijke ambtenaren, bedoeld
in artikel 1, onderdeel b, onder 1° tot en met 4°, van de Wet op de
rechterlijke organisatie.

	3. Het eerste lid laat artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering
onverlet. 

	                 

Artikel 5

	1. Het Huis beoordeelt of sprake is van een melding van een vermoeden
van een misstand.

	2. Indien het Huis heeft geoordeeld dat sprake is van een melding van
het vermoeden van een misstand, kan het de inhoud van de melding alsmede
de identiteit van de melder mededelen aan de werkgever, indien de melder
daarmee instemt. 

§ 3. Het onderzoek

Artikel 6

	1. Een melder kan het Huis verzoeken een onderzoek in te stellen naar
het vermoeden van een misstand voor zover het maatschappelijk belang
ernstig in het geding is.

	2. De melder kan daarbij tevens verzoeken een onderzoek in te stellen
naar de wijze waarop de werkgever zich jegens de melder heeft gedragen
naar aanleiding van de melding.  

Artikel 7 

	1. 	Het verzoekschrift wordt ondertekend door de verzoeker of diens
gemachtigde en bevat ten minste: 

	a. de naam en het adres van de verzoeker;

	b. de dagtekening; 

	c. een omschrijving van de misstand die wordt vermoed, waaronder de
naam van de werkgever tegen wie het vermoeden zich richt, en 

	d. de gronden waarop het vermoeden van een misstand is gebaseerd.

	2. Artikel 9:28, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
is van overeenkomstige toepassing op het verzoekschrift. 

Artikel 8 

	Op het verkeer tussen het Huis en de verzoeker is hoofdstuk 2 van de
Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing, met
uitzondering van artikel 2:3, eerste lid, van die wet.

Artikel 9 

	

	Het Huis geeft gevolg aan het verzoek, bedoeld in artikel 6, tenzij
artikel 10 van toepassing is of de melding betrekking heeft op een
gedraging ten aanzien waarvan een procedure bij de strafrechter
aanhangig is, dan wel beroep openstaat tegen een uitspraak die in een
zodanige procedure is gedaan.

Artikel 9a

	1. Ter bevordering van de coördinatie en het overleg maken het Huis en
het openbaar ministerie, binnen een half jaar na de inwerkingtreding van
de wet, afspraken over de samenwerking en informatie-uitwisseling in de
gevallen waarin zowel het Huis een onderzoek instelt naar een vermoeden
van een misstand als het openbaar ministerie een opsporingsonderzoek
instelt naar een strafbaar feit ten aanzien van hetzelfde voorval. De
afspraken behoeven de goedkeuring van Onze Minister van Veiligheid en
Justitie.

	2. De afspraken over samenwerking en informatie-uitwisseling worden
neergelegd in een samenwerkingsprotocol.

	3. Indien in een concreet geval zowel het Huis een onderzoek instelt
naar een vermoeden van een misstand als het openbaar ministerie
opsporingsonderzoek instelt naar een strafbaar feit, plegen het Huis en
het openbaar ministerie, met inachtneming van het samenwerkingsprotocol,
overleg over de inrichting van beide onderzoeken.

Artikel 9b

	

	Ter bevordering van de coördinatie en het overleg maken het Huis en
Onze Minister wie het aangaat, binnen een half jaar na inwerkingtreding
van de wet, afspraken over de samenwerking en informatie-uitwisseling in
de gevallen waarin zowel het Huis een onderzoek instelt naar een
vermoeden van een misstand als ook ten aanzien van hetzelfde voorval het
opleggen van een bestuurlijke sanctie wordt overwogen. Artikel 9a,
tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10

	Het Huis is niet verplicht een onderzoek in te stellen of voort te
zetten indien:

	a. het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel
7; 

	b. het verzoek kennelijk ongegrond is; 

	c. het maatschappelijk belang bij een onderzoek door het Huis, dan wel
de ernst van de misstand, kennelijk onvoldoende is;

	d. een verzoek, dezelfde misstand betreffende, bij het Huis in
behandeling is of, behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe
omstandigheid bekend is geworden en zulks tot een ander oordeel over de
bedoelde misstand zou hebben kunnen leiden, door het Huis is afgedaan; 

	e. bij onherroepelijke rechterlijke uitspraak reeds over de misstand is
geoordeeld, of

	f. de verzoeker naar het oordeel van het Huis onvoldoende meewerkt aan
een zorgvuldig verloop van het onderzoek en het bewaren van de
vertrouwelijkheid van uitkomsten van het onderzoek.

Artikel 11

	Indien het Huis geen onderzoek instelt of dit niet voortzet, deelt het
dit onder vermelding van de redenen zo spoedig mogelijk schriftelijk aan
de verzoeker en de werkgever mede. 

Artikel 12

	Het Huis beoordeelt, gehoord de werkgever en de verzoeker, in een
vooronderzoek of het verzoek voldoende onderbouwd is. Het Huis streeft
ernaar dit vooronderzoek binnen zes maanden af te sluiten. De resultaten
van het vooronderzoek worden niet openbaar gemaakt. Indien het Huis van
oordeel is dat het verzoek onvoldoende onderbouwd is, wordt het
onderzoek met dat oordeel afgesloten.

Artikel 13

	1. Indien het Huis van oordeel is dat het verzoek voldoende onderbouwd
is, beoordeelt het Huis of het aannemelijk is dat sprake is van een
misstand dan wel, indien sprake is van een onderzoek als bedoeld in
artikel 6, tweede lid, of de werkgever zich jegens de verzoeker
behoorlijk heeft gedragen. Het Huis streeft ernaar het onderzoek binnen
een jaar na afronding van het vooronderzoek af te sluiten. 

	2. Het Huis kan naar aanleiding van het door hem verrichte onderzoek
aan de werkgever aanbevelingen doen. 

	3. Een oordeel of aanbeveling behelst geen vaststelling van
civielrechtelijke aansprakelijkheid in verband met een misstand, noch
een vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. 

Artikel 14

	1. De artikelen 9:29 tot en met 9:34 van de Algemene wet bestuursrecht
zijn van overeenkomstige toepassing op het onderzoek door het Huis, met
dien verstande dat voor  “het bestuursorgaan” telkens gelezen wordt:
de werkgever en in artikel 9:34, tweede lid, voor “Bestuursorganen”
gelezen wordt: Werkgevers. Indien de werkgever vertegenwoordigd wordt
door een meerhoofdig orgaan, wordt onder “college” verstaan: dat
meerhoofdige orgaan.

	2. De artikelen 14 en 15 van de Wet Nationale ombudsman zijn van
overeenkomstige toepassing op het onderzoek door het Huis. 

Artikel 15 

	1.Wanneer een onderzoek is afgesloten, zendt het Huis een concept van
het rapport, waarin hij zijn bevindingen en zijn oordeel geeft, aan de
betrokken werkgever en de verzoeker.

	2. De werkgever en de verzoeker kunnen schriftelijk commentaar leveren
gedurende een termijn van vier weken, die aanvangt met ingang van de dag
na die waarop het concept van het rapport is verzonden. Zij zijn tot
geheimhouding van het concept van het rapport verplicht. 

	3. Indien het commentaar daartoe aanleiding geeft, kan het Huis het
rapport aanpassen. Ingeval geen aanpassing conform de essentie van het
commentaar plaatsvindt, geeft het Huis in zijn rapport de redenen
daarvoor aan.

	4. Artikel 9:36, eerste, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op het rapport van het
Huis met dien verstande dat voor “bestuursorgaan” telkens gelezen
wordt: de werkgever. 

HOOFDSTUK 3. 

[Vervallen]

HOOFDSTUK 4. Wijziging van andere wetten 

Artikel 23

	Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

                 

A

	Aan artikel 628 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	8.	Een afwijking als bedoeld in het vijfde tot en met zevende lid is
niet van toepassing op de werknemer die de overeengekomen arbeid niet
heeft verricht door een verstoorde verhouding tussen werkgever en
werknemer ten gevolge van het te goeder trouw en naar behoren melden bij
de werkgever of het Huis voor klokkenluiders, van een vermoeden van een
misstand. 

B 

	Na artikel 658b wordt een artikel toegevoegd, luidende: 

Artikel 658c 

	De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid
dat de werknemer te goeder trouw en naar behoren een melding heeft
gedaan bij de werkgever of het Huis voor klokkenluiders, van een
vermoeden van een misstand. 

C 

	In artikel 670 wordt na het negende lid, onder vernummering van het
tiende tot en met dertiende lid, tot elfde tot en met veertiende lid,
een nieuw lid ingevoegd, luidende:

	10. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werknemer niet
opzeggen:

	a.	wegens de omstandigheid dat de werknemer te goeder trouw en naar
behoren een melding heeft gedaan bij de werkgever of het Huis voor
klokkenluiders, van een vermoeden van een misstand;

	b.	gedurende het onderzoek door het Huis voor klokkenluiders; 

	c. tot een jaar na het oordeel van het Huis voor klokkenluiders dat het
aannemelijk is dat sprake is van een misstand. 

D 

	In artikel 677, vijfde lid, wordt de zinsnede “artikel 670 leden 1
tot en met 9” vervangen door: artikel 670 leden 1 tot en met 10. 

                       

Artikel 24

[Vervallen]

Artikel 25

	Artikel 125quinquies, derde lid, van de Ambtenarenwet komt als volgt te
luiden:

	3. De ambtenaar wordt in zijn rechtspositie niet benadeeld wegens de
omstandigheid dat hij te goeder trouw en naar behoren een melding van
een vermoeden van een misstand heeft gedaan volgens de procedure,
bedoeld in het eerste lid, onder f, of bij het Huis voor klokkenluiders.


HOOFDSTUK 5. Overgangs- en slotbepalingen 

Artikel 26

	Onze Minister zendt binnen vijf jaar na het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de
doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. 

Artikel 27

	Het Huis is niet verplicht een onderzoek in te stellen indien de
verzoeker meer dan een jaar voor het tijdstip van inwerkingtreding van
deze wet een melding van een vermoeden van een misstand heeft gedaan bij
de werkgever of een derde. 

Artikel 28

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

Artikel 29 

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet Huis voor klokkenluiders. 

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE   1 

 PAGE   1