[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33472, bijgewerkt t/m nr. 19 (NvW d.d. 26 september 2013)

Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de versterking van de kwaliteitswaarborgen voor het hoger onderwijs alsmede tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de introductie van een aanwijzingsbevoegdheid voor de minister (Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2013D26485, datum: 2013-09-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z18919:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 19 (vierde NvW d.d. 26 september 2013)



	33 472	Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met de
versterking van de kwaliteitswaarborgen voor het hoger onderwijs en
wijziging van verschillende onderwijswetten in verband met de
introductie onderscheidenlijk verbreding van een aanwijzingsbevoegdheid
voor de minister en in verband met aanpassingen in de regelgeving
betreffende het basisregister onderwijs en het persoonsgebonden nummer
(Wet versterking kwaliteitswaarborgen hoger onderwijs)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat uit onderzoek is gebleken dat
het noodzakelijk is de kwaliteit van het hoger onderwijs beter te
waarborgen en dat er behoefte bestaat aan uitbreiding van de bestaande
handhavingsinstrumenten in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger
onderwijs met een aanwijzingsbevoegdheid voor Onze minister;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als
volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder verlettering van de onderdelen r tot en met t1 tot p tot en
met s wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

t. visitatiegroep: opleidingen die onderwijsinhoudelijk met elkaar
overeenkomen;. 

	2. Na onderdeel x1 wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

x2. basisregister onderwijs: basisregister onderwijs als bedoeld in
artikel 24b van de Wet op het onderwijstoezicht;.

B

Artikel 1.18 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de eerste volzin van het derde lid wordt de zinsnede “dat,
zoveel mogelijk in samenwerking met andere instellingen,” vervangen
door: dat in samenwerking met andere instellingen binnen een
visitatiegroep,.

	2. Het vierde lid vervalt.

C

	Artikel 5a.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de eerste volzin van het eerste lid wordt na “van dit
hoofdstuk” ingevoegd: en overige hem bij of krachtens de wet
opgedragen taken.

	2. In de eerste volzin van het tweede lid wordt na “toets nieuwe
opleiding” ingevoegd: , de toets nieuw Ad-programma.

	3. In het tweede lid wordt in de tweede volzin “met een door het
instellingsbestuur” vervangen door: met een door de
instellingsbesturen binnen een visitatiegroep gezamenlijk.

	4. In het tweede lid wordt na de tweede volzin een nieuwe volzin
ingevoegd, luidende: Indien het instellingsbestuur er niet in slaagt in
samenwerking met andere instellingen binnen een visitatiegroep een
commissie van deskundigen samen te stellen, doet het accreditatieorgaan
een bindende voordracht voor de samenstelling van de commissie.

	5. Na het derde lid wordt een lid 3a ingevoegd, luidende:

	3a. Het accreditatieorgaan deelt de opleidingen die door de
instellingen worden verzorgd in visitatiegroepen in, nadat de
betreffende instellingsbesturen in de gelegenheid zijn gesteld hun
zienswijze naar voren te brengen.

D

In artikel 5a.2a, eerste lid, wordt na “instellingstoets
kwaliteitszorg” ingevoegd:, de samenstelling van een visitatiegroep.

E

Artikel 5a.8 wordt als volgt gewijzigd:

2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel c vervalt de zinsnede “alsmede de deugdelijkheid van
beoordeling, toetsing en examinering van de studenten,”.

b. Onder verlettering van de onderdelen d tot en met f tot de onderdelen
e tot en met g wordt een nieuw onderdeel d ingevoegd dat luidt:

d. de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering van de
studenten,.

3. Na het tweede lid wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

3. De beoordeling van de aanvraag om accreditatie verricht het
accreditatieorgaan gezamenlijk en in dezelfde periode voor alle
opleidingen die tot een visitatiegroep behoren en waarvoor de termijn
van een verleende accreditatie binnen Ă©Ă©n jaar verstrijkt of waarvoor
een besluit toets nieuwe opleiding binnen Ă©Ă©n jaar vervalt. 

F

Artikel 5a.9 komt te luiden: 

Artikel 5a.9

1. Accreditatie wordt verleend op aanvraag van het instellingsbestuur.

2. Een aanvraag om accreditatie wordt voor een door het
accreditatieorgaan te bepalen datum bij het accreditatieorgaan
ingediend. De datum kan per visitatiegroep verschillen.

3. Het besluit tot het verlenen van accreditatie wordt gebaseerd op de
beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid.

4. Het accreditatieorgaan neemt binnen drie maanden na de uiterste
aanvraagdatum een besluit op de aanvraag. Het besluit treedt in werking
met ingang van de dag waarop het besluit is genomen.

5. Het accreditatieorgaan verleent geen accreditatie indien een van de
criteria, bedoeld in artikel 5a.8, tweede lid, onder c en d, door hem
als onvoldoende is beoordeeld.

6. Indien het accreditatieorgaan besluit dat geen accreditatie wordt
verleend omdat bij de beoordeling, bedoeld in artikel 1.18, derde lid,
door de onafhankelijke deskundigen artikel 1.18, derde lid, vierde
volzin, niet in acht is genomen, treedt, in afwijking van het vierde
lid, dat besluit in werking met ingang van de dag van bekendmaking
daarvan en kan binnen een jaar na die bekendmaking, een nieuwe aanvraag
om accreditatie worden ingediend. In afwijking van het zevende lid, is
de periode van de accreditatie alsdan verlengd tot het moment dat, onder
de voorwaarden van het achtste lid, op de aanvraag om accreditatie is
beslist.

7. Het besluit tot het verlenen van accreditatie vervalt zes jaar na de
dag van inwerkingtreding van het besluit.

8. Indien een instellingsbestuur voor de datum, bedoeld in het tweede
lid, een aanvraag om accreditatie heeft ingediend, is, in afwijking van
het zevende lid, de periode van de accreditatie verlengd tot het moment
dat op de aanvraag om accreditatie is beslist indien het
accreditatieorgaan niet voor afloop van de periode, bedoeld in het
zevende lid, een besluit heeft genomen. In dat geval wordt de periode
van de accreditatie verlengd tot aan het einde van het studiejaar of,
indien nodig, tot aan het einde van het daarop volgende studiejaar het
accreditatieorgaan niet voor afloop van de periode, bedoeld in het
zevende lid, een besluit heeft genomen. In dat geval wordt de periode
van de accreditatie verlengd tot aan het einde van het studiejaar of,
indien nodig, tot aan het einde van het daarop volgende studiejaar.

9. De instelling is het accreditatieorgaan een vergoeding verschuldigd
van de kosten van de aanvraag om accreditatie en visitatie waaronder
begrepen de kosten van de commissie van deskundigen, bedoeld in artikel
5a.2, tweede lid, overeenkomstig een door Onze minister, na overleg met
het accreditatieorgaan, vast te stellen tarief.

10. In afwijking van het zevende lid kan Onze minister de termijn van
accreditatie verlengen met maximaal twee jaar ten behoeve van de
gelijktijdige beoordeling van de visitatiegroep.

G

Artikel 5a.10a wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde lid tot het vijfde lid worden na het
tweede lid twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

3. Indien de toets nieuwe opleiding is aangevraagd voor een opleiding
waaraan op het moment van de aanvraag al feitelijk onderwijs wordt
verzorgd, worden in plaats van de in het tweede lid onder a en c
genoemde aspecten beoordeeld:

a. het gerealiseerde niveau, gelet op hetgeen internationaal gewenst en
gangbaar is, en

b. de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering van de
studenten.

4. Indien de toets nieuwe opleiding is aangevraagd voor een opleiding
waaraan op het moment van de aanvraag nog geen feitelijk onderwijs wordt
verzorgd en de opleiding wordt verzorgd door een instelling die niet
beschikt over een instellingstoets kwaliteitszorg of een
instellingstoets kwaliteitszorg onder voorwaarden, worden drie jaar
nadat de toets nieuwe opleiding is verleend, de volgende aspecten van
kwaliteit beoordeeld:

a. het gerealiseerde niveau, gelet op hetgeen internationaal gewenst en
gangbaar is, en

b. de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering van de
studenten.

2. Aan het slot van het nieuwe vijfde lid vervalt de zinsnede “, en op
grond van artikel 5a.9, derde lid”.

H

Artikel 5a.11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na “voor de opleiding passend is”
ingevoegd: en tot welke visitatiegroep de opleiding wordt gerekend.

1a. De derde volzin van het vierde lid komt als volgt te luiden: Indien
binnen ten hoogste twee jaar naar het oordeel van het accreditatieorgaan
niet aan de gestelde voorwaarden is voldaan, verliest de opleiding de
toets nieuwe opleiding met ingang van de dag waarop het
accreditatieorgaan dat oordeel in een besluit heeft vastgelegd.

2. In onderdeel b van het zesde lid vervalt: in afwijking van onderdeel
a,.

3. Onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het achtste en
negende lid, wordt een nieuw zevende lid ingevoegd dat luidt als volgt:

7. De toets nieuwe opleiding vervalt eveneens als de beoordeling,
bedoeld in artikel 5a.10a, vierde lid, van een of beide aspecten in dat
lid genoemd onder a en b, onvoldoende is, tenzij het accreditatieorgaan
besluit een herstelperiode toe te kennen als bedoeld in artikel 5a.12a.
De herstelperiode bedraagt in dat geval ten hoogste een jaar. Artikel
5a.12a is voor het overige van overeenkomstige toepassing.

4. In het nieuwe negende lid vervalt de zinsnede “, met uitzondering
van het eerste lid, tweede volzin,”.

5. Na het nieuwe negende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

10. Onze minister kan de termijn van het besluit toets nieuwe
opleidingen met maximaal twee jaar verlengen in verband met de
gelijktijdige beoordeling van de visitatiegroep.

I

	Artikel 5a.12 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

	4. Onze minister kan een last onder dwangsom opleggen ter hoogte van
500 euro voor iedere dag dat het instellingsbestuur de termijn van zes
weken, genoemd in het eerste lid, derde volzin, overschrijdt. Daarbij
geldt een maximum van 50.000 euro.

	

	2. In het vijfde lid wordt de zinsnede “waaraan binnen de termijn,
genoemd in artikel 5a.11, zesde lid, of artikel 5a.12a, eerste lid,”
vervangen door: aansluitend.

J

	Artikel 5a.13d wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het vierde lid komt te luiden: 

	4. Het accreditatieorgaan legt zijn oordeel vast in een rapport dat in
ieder geval het besluit op de aanvraag om een instellingstoets
kwaliteitszorg bevat. Het tweede tot en met het vijfde lid van artikel
5a.10 is van overeenkomstige toepassing. 

	2. In de tweede volzin van het zesde lid wordt “een jaar” telkens
vervangen door: twee jaar.

K

	Artikel 5a.13e wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vierde lid wordt “een jaar” vervangen door: twee jaar.

	2. In het vijfde lid komt de zinsnede “artikel 5a.8, tweede lid,
onderdelen d tot en met f, of artikel 5a.10, tweede lid,” te luiden:
artikel 5a.8, tweede lid, onderdelen e tot en met g, of artikel 5a.10a,
tweede lid,.

	3. In het zevende lid wordt “binnen een jaar” vervangen door:
binnen twee jaar.

L

Artikel 5a.13f wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Aan het slot van onderdeel b vervalt het woord “en”.

b. Onderdeel c wordt gewijzigd als volgt:

1. Na “gangbaar is,” wordt ingevoegd: en. 

2. De zinsnede: “alsmede de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing
en examinering van de studenten.” vervalt.

c. Na onderdeel c wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. de deugdelijkheid van beoordeling, toetsing en examinering van de
studenten.

2. In het tweede lid wordt “5a.8, eerste lid,” vervangen door: 5a.8,
tweede lid,. 

M

In het tweede lid van artikel 5a.13g wordt “5a.10a, eerste lid,”
vervangen door: 5a.10a, tweede lid,.

N

In artikel 6.13, vierde lid, onderdeel m, wordt “artikel 5a.12, vierde
volzin, onderdeel b” vervangen door: artikel 5a.12, eerste lid, vierde
volzin, onder b,.

O

Aan artikel 7.3 wordt na het vierde lid een vijfde lid toegevoegd,
luidende:

5. Het examen, bedoeld in het derde lid, dat met goed gevolg is afgelegd
en de met het oog daarop vervaardigde werkstukken worden door het
instellingsbestuur gedurende een periode van ten minste zeven jaar
bewaard.

P

Artikel 7.12a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.

2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een nieuw
derde lid ingevoegd, luidende:

3. Bij de benoeming van de leden van de examencommissie draagt het
instellingsbestuur er zorg voor dat:

a. ten minste Ă©Ă©n lid als docent verbonden is aan de desbetreffende
opleiding of aan een van de opleidingen die tot de groep van opleidingen
behoort;

b. ten minste Ă©Ă©n lid afkomstig is van buiten de desbetreffende
opleiding of een van de opleidingen die tot de groep van opleidingen
behoort; 

c. leden van het instellingsbestuur of personen die anderszins
financiële verantwoordelijkheid dragen binnen de instelling niet worden
benoemd.

Q

In onderdeel v, van het tweede lid van artikel 7.13, vervalt “, en”.
Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel w door “,
en” wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

x. de feitelijke vormgeving van het onderwijs.

Q1

	In artikel 7.45a, eerste lid, onderdeel a, wordt “het Centraal
register inschrijving hoger onderwijs, bedoeld in artikel 7.52,”
vervangen door: het basisregister onderwijs.

Q2

	Onder vernummering van artikel 7.52a in paragraaf 4 van titel 3 van
hoofdstuk 7 tot artikel 7.52c komt paragraaf 3 van titel 3 van hoofdstuk
7 te luiden: 

Paragraaf 3. Gebruik van persoonsgebonden nummer

Artikel 7.52. Gebruik van persoonsgebonden nummer door
instellingsbestuur

	1. Het instellingsbestuur kan het persoonsgebonden nummer van een
student of extraneus gebruiken in het verkeer met de student of
extraneus op wie het nummer betrekking heeft.

	2. Het instellingsbestuur verstrekt het persoonsgebonden nummer van
iedere student en extraneus aan Onze minister, tezamen met de volgende
gegevens van de student of extraneus:

	a. de geslachtsnaam, voornamen, het geslacht en de geboortedatum van de
student of extraneus en de postcode van diens woonplaats;

	b. de vooropleiding;

	c. de inschrijvingsvorm;

	d. de opleidingsvorm;

	e. de opleiding of opleidingen dan wel voor zover het de Open
Universiteit betreft de onderwijseenheid of onderwijseenheden waarvoor
de student of extraneus is ingeschreven;

	f. de opleidingsfase;

	g. het jaar, de maand en de dag van inschrijving;

	h. het jaar, de maand en de dag van beëindiging van de inschrijving en
de reden van de beëindiging van de inschrijving;

	i. het al dan niet vrijgesteld zijn van het betalen van collegegeld op
grond van artikel 7.48, tweede lid;

	j. het jaar, de maand en de dag van het afsluitend examen van een
bacheloropleiding en, indien van toepassing, van het afsluitend examen
van een masteropleiding, een opleiding als bedoeld in artikel 18.15, of
een Ad-programma; en

	k. het registratienummer van de instelling.

	3. Bij ministeriële regeling kan een nadere specificatie worden
gegeven van de gegevens, bedoeld in het tweede en vijfde lid, en kan
worden bepaald welke van de gegevens, bedoeld in het tweede en vijfde
lid, niet langer behoeven te worden verstrekt. Bij ministeriële
regeling kunnen voorts regels worden gesteld omtrent de tijdstippen en
de wijze van verstrekking van de gegevens, bedoeld in het tweede lid.

	4. Het instellingsbestuur kan het persoonsgebonden nummer van een
student of extraneus, al dan niet tezamen met een of meer van de
gegevens, bedoeld in het tweede en vijfde lid, gebruiken in het verkeer
met Onze minister ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging van
de instelling.

	5. Indien de gegevens over de nationaliteit, waaronder begrepen
gegevens waaruit blijkt of de student op grond van artikel 2.2 van de
Wet studiefinanciering 2000 met een Nederlander gelijkgesteld wordt,
niet zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie personen,
worden deze gegevens door het instellingsbestuur verstrekt aan Onze
minister.

	6. Het instellingsbestuur gebruikt het persoonsgebonden nummer van een
student of extraneus in het verkeer met een andere instelling of een
instelling voor ander onderwijs ten behoeve van de in- en uitschrijving
van die student of extraneus.

	7. Het instellingsbestuur gebruikt het persoonsgebonden nummer van een
student aan een opleiding in het kader van de uitvoering van
subsidieregelingen van het Europees Sociaal Fonds.

	8. Het instellingsbestuur van een universiteit of hogeschool verstrekt
geen persoonsgebonden nummer van een student of extraneus ter uitvoering
van artikel 107, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, anders dan
ter nakoming van verplichtingen als referent in de zin van artikel 1 van
die wet.

Artikel 7.52a. Verwerking van gegevens door Onze minister

	1. Onze minister neemt de door het instellingsbestuur verstrekte
persoonsgebonden nummers en andere gegevens, bedoeld in artikel 7.52,
tweede en vijfde lid, op in het basisregister onderwijs, nadat hij deze
gegevens heeft getoetst op juistheid en volledigheid. Onze minister
verstrekt de gegevens met inbegrip van de gegevens, bedoeld in artikel
24c, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op het onderwijstoezicht, zoals
hij voornemens is die gegevens in het basisregister onderwijs op te
nemen, aan het instellingsbestuur. Onverminderd artikel 7.52b, tweede
lid, kan Onze minister de door het instellingsbestuur verstrekte
gegevens uitsluitend met instemming van het instellingsbestuur wijzigen.

	2. Het instellingsbestuur verstrekt Onze minister alle inlichtingen die
hij nodig acht voor de uitvoering van de taak, bedoeld in het eerste
lid. Het instellingsbestuur werkt eraan mee dat de in het basisregister
onderwijs opgenomen gegevens juist en volledig zijn.

	3. Indien Onze minister naar aanleiding van de toetsing, bedoeld in het
eerste lid, redenen heeft om aan te nemen dat het instellingsbestuur in
strijd handelt of heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze
wet, kan hij de inspectie een onderzoek doen instellen. Onze minister
verstrekt ten behoeve van dit onderzoek de persoonsgebonden nummers en
andere gegevens van studenten en extraneĂŻ aan de inspectie. De
inspectie meldt de uitkomst van het onderzoek aan Onze minister. Indien
de inspectie constateert dat het instellingsbestuur in strijd handelt of
heeft gehandeld met het bepaalde bij of krachtens deze wet, meldt zij de
uitkomst van het onderzoek aan Onze minister, tezamen met de voor die
uitkomst relevante gegevens die aan de inspectie werden verstrekt.

	4. Onze minister en de inspectie verstrekken ter uitvoering van artikel
107, vijfde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 geen gegevens die zij op
grond van het derde lid hebben ontvangen, tenzij deze gegevens
noodzakelijk zijn voor nakoming van verplichtingen als referent in de
zin van die wet dan wel voor het toezicht op de naleving van de
wettelijke voorschriften met betrekking tot referenten in de zin van die
wet.

Artikel 7.52b. Gebruik gegevens uit basisregister onderwijs door
minister en inspectie

	1. Gegevens uit het basisregister onderwijs kunnen worden gebruikt
door:

	a. Onze minister voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de
planning en bekostiging van de instellingen en de begrotings- en
beleidsvoorbereiding;

	b. de inspectie voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor het
uitoefenen van het toezicht op het hoger onderwijs. 

	2. Voor zover de door het instellingsbestuur op grond van artikel 7.52
verstrekte gegevens naar het oordeel van Onze minister onjuist of
onvolledig zijn, kan Onze minister ten behoeve van de vaststelling van
de bekostiging van deze gegevens afwijken, in welk geval de door Onze
minister vastgestelde gewijzigde gegevens worden opgenomen in het
basisregister onderwijs, nadat het desbetreffende besluit tot
vaststelling van de bekostiging onherroepelijk is geworden.

	3. Het gebruik, bedoeld in het eerste lid, ziet uitsluitend op gegevens
die niet herleid of herleidbaar zijn tot individuele studenten of
extraneĂŻ, onverminderd artikel 7.52a, derde lid. 

	4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter uitvoering van
het eerste en derde lid, in ieder geval omtrent de inhoud en de
samenstelling van de desbetreffende gegevens, de wijze waarop de
gegevens uit het basisregister onderwijs worden verstrekt, de
tijdstippen waarop de gegevens worden verstrekt en de perioden waarop de
gegevens betrekking hebben.

	5. In afwijking van het derde lid kan Onze minister in het verkeer met
het instellingsbestuur ten behoeve van de vaststelling van de
bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het
vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur  bepaald welke
overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het
persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.

R

Na artikel 9.9 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9.9a. Aanwijzing

1. Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of
toezichthouders kan Onze minister de raad van toezicht een aanwijzing
geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan
het doel waarvoor zij wordt gegeven.

2. Onder wanbeheer wordt verstaan:

a. financieel wanbeleid;

	b. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 1.18,
maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de
kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de instelling en om
te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van wetenschappelijk
onderwijs in gevaar komt;.

c. ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de
rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of
toezichthouder zelf dan wel een derde;

d. onrechtmatig handelen waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid
van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke
bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de
rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of
toezichthouder zelf dan wel een derde, en

e. het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door
redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen
binnen de instelling, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging
van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.

3. In de aanwijzing geeft Onze minister met redenen omkleed aan op welke
punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen
maatregelen.

4. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de raad van toezicht aan
de aanwijzing moet voldoen.

5. Voordat Onze minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid
geeft:

a. heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 12a van de
Wet op het onderwijstoezicht verricht;

b. heeft de inspectie daarover een rapport als bedoeld in artikel 20,
eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en

c. stelt Onze minister de raad van toezicht gedurende vier weken in de
gelegenheid zijn zienswijze met betrekking tot de voorgenomen aanwijzing
naar voren te brengen.

	6. Indien het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, onder a, mede de
kwaliteit van het onderwijs omvat, betrekt de inspectie het
accreditatieorgaan bij haar onderzoek.

S

In het tweede lid van artikel 9.51 wordt de zesde volzin vervangen door:
In dat geval zijn de artikelen 9.8 tot en met 9.9a van overeenkomstige
toepassing.

T

Na artikel 10.3d wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.3e. Aanwijzing

1. Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of
toezichthouders kan Onze minister de raad van toezicht een aanwijzing
geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan
het doel waarvoor zij wordt gegeven.

2. Onder wanbeheer wordt verstaan:

a. financieel wanbeleid;

b. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 1.18,
maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de
kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de instelling en om
te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van hoger beroepsonderwijs
in gevaar komt;

c. ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de
rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of
toezichthouder zelf dan wel een derde;

d. onrechtmatig handelen waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid
van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke
bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de
rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of
toezichthouder zelf dan wel een derde, en

e. het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door
redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen
binnen de instelling, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging
van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.

3. In de aanwijzing geeft Onze minister met redenen omkleed aan op welke
punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen
maatregelen.

4. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de raad van toezicht aan
de aanwijzing moet voldoen.

5. Voordat Onze minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid
geeft:

a. heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 12a van de
Wet op het onderwijstoezicht verricht;

b. heeft de inspectie daarover een rapport als bedoeld in artikel 20,
eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en

c. stelt Onze minister de raad van toezicht vier weken in de gelegenheid
zijn zienswijze met betrekking tot de voorgenomen aanwijzing naar voren
te brengen.

	6. Indien het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, onder a, mede de
kwaliteit van het onderwijs omvat, betrekt de inspectie het
accreditatieorgaan bij haar onderzoek.

7. Indien de hogeschool een functionele scheiding als bedoeld in artikel
10.3d, zevende lid, heeft aangebracht, zijn het eerste tot en met het
zesde lid van overeenkomstige toepassing.

U

Na artikel 11.7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 11.7a. Aanwijzing

1. Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of
toezichthouders kan Onze minister de raad van toezicht een aanwijzing
geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan
het doel waarvoor zij wordt gegeven.

2. Onder wanbeheer wordt verstaan:

a. financieel wanbeleid;

	b. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 1.18,
maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de
kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de instelling en om
te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van hoger beroepsonderwijs
dan wel het wetenschappelijk onderwijs in gevaar komt;.

c. ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de
rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of
toezichthouder zelf dan wel een derde;

d. onrechtmatig handelen waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid
van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke
bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de
rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of
toezichthouder zelf dan wel een derde, en

e. het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door
redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen
binnen de instelling, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging
van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.

3. In de aanwijzing geeft Onze minister met redenen omkleed aan op welke
punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen
maatregelen.

4. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de raad van toezicht aan
de aanwijzing moet voldoen.

5. Voordat Onze minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid
geeft:

a. heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 12a van de
Wet op het onderwijstoezicht verricht;

b. heeft de inspectie daarover een rapport als bedoeld in artikel 20,
eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en

c. stelt Onze minister de raad van toezicht vier weken in de gelegenheid
zijn zienswijze met betrekking tot de voorgenomen aanwijzing naar voren
te brengen.

6. Indien het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid, onder a, mede de
kwaliteit van het onderwijs omvat, betrekt de inspectie het
accreditatieorgaan bij haar onderzoek.

V

In artikel 15.1, eerste lid, wordt na “bij of krachtens deze wet”
een zinsnede ingevoegd, luidende: dan wel indien de raad van toezicht
een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.9a, 9.51, tweede lid, zesde
volzin, 10.3e onderscheidenlijk 11.7a of het bestuur een aanwijzing als
bedoeld in artikel 9.51, achtste lid, niet opvolgt. 

W

Na artikel 18.32a worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 18.32 ab. Overgangsrecht bevoegdheden minister voor opleidingen
waarbij de vervaldatum van het accreditatiebesluit bepaald is

Onze minister kan besluiten de vervaldatum van het besluit tot verlening
van accreditatie eenmalig te wijzigen. 

Artikel 18.32 ac. Overgangsrecht bevoegdheden minister voor opleidingen
waarbij de vervaldatum van tno bepaald is

Onze minister kan besluiten de vervaldatum van het besluit tot verlening
van de toets nieuwe opleiding eenmalig te wijzigen. 

X

	In de bijlage, onderdeel g, wordt tussen “Hogeschool Rotterdam,
uitgaande van de Stichting Hogeschool Rotterdam;” en “Hogeschool
Utrecht, uitgaande van de Stichting Hogeschool Utrecht;” ingevoegd:
Hogeschool Thomas More, uitgaande van de Stichting Thomas More
Hogeschool.

Y

	Artikel 18.62 wordt als volgt gewijzigd:

	1. “De Informatie Beheer Groep” wordt telkens vervangen door
“Onze minister”.

	2. In de eerste volzin vervalt “, zoals luidend na de
inwerkingtreding van artikel V, onderdeel D, van de Wet van 6 december
2001 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de
invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 2001,
681)”.

	3. In de tweede volzin vervalt “als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel
v, zoals luidend na de inwerkingtreding van artikel V, onderdeel A, van
de in de vorige volzin genoemde wet”.

ARTIKEL II

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:

0A

	Artikel 2.3.6c wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na “beleidsvoorbereiding”
ingevoegd: en voor zover het betreft opleidingen voortgezet algemeen
volwassenenonderwijs, de bekostiging van instellingen.

	2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	2. Voor zover de door het bevoegd gezag op grond van artikel 2.3.6a
verstrekte gegevens naar het oordeel van Onze Minister onjuist of
onvolledig zijn, kan Onze Minister ten behoeve van de vaststelling van
de bekostiging van opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs
van deze gegevens afwijken, in welk geval de door Onze Minister
vastgestelde gewijzigde gegevens worden opgenomen in het basisregister
onderwijs, nadat het desbetreffende besluit tot vaststelling van de
bekostiging onherroepelijk is geworden.

	3. In het vierde lid wordt “tweede lid” vervangen door: derde lid.

	4. Na het vierde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

	5. In afwijking van het derde lid kan Onze Minister, voor zover het
betreft opleidingen voortgezet algemeen volwassenen onderwijs, in het
verkeer met het bevoegd gezag  ten behoeve van de vaststelling van de
bekostiging het persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het
vierde lid wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke
overige gegevens uit het basisregister onderwijs tezamen met het
persoonsgebonden nummer hiervoor kunnen worden gebruikt.

1A

	Artikel 2.5.5c, vijfde lid, komt te luiden:

	5. In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met
het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het
persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt
bij algemene maatregel van bestuur  bepaald welke overige gegevens uit
het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer
hiervoor kunnen worden gebruikt.

A

Na artikel 9.1.4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9.1.4a. Aanwijzing

1. Indien sprake is van wanbeheer van een of meer bestuurders of
toezichthouders kan Onze minister de raad van toezicht een aanwijzing
geven. Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan
het doel waarvoor zij wordt gegeven.

2. Onder wanbeheer wordt verstaan:

a. financieel wanbeleid;

	b. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met de artikelen
1.3.6 en 1.3.6a, maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het
waarborgen van de kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de
instelling en om te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van
beroepsonderwijs en educatie in gevaar komt;.

c. ongerechtvaardigde verrijking, al dan niet beoogd, van de
rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of
toezichthouder zelf dan wel een derde;

d. onrechtmatig handelen waaronder wordt verstaan het in de hoedanigheid
van bestuurder of toezichthouder handelen in strijd met wettelijke
bepalingen waarmee financieel voordeel wordt behaald ten gunste van de
rechtspersoon die de instelling in stand houdt, een bestuurder of
toezichthouder zelf dan wel een derde, en

e. het in ernstige mate verwaarlozen van de zorg voor wat door
redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd in de omgang met betrokkenen
binnen de instelling, waaronder wordt verstaan intimidatie of bedreiging
van personeel of studenten door een bestuurder of toezichthouder.

3. In de aanwijzing geeft Onze minister met redenen omkleed aan op welke
punten sprake is van wanbeheer alsmede de in verband daarmee te nemen
maatregelen.

4. Een aanwijzing bevat de termijn waarbinnen de raad van toezicht aan
de aanwijzing moet voldoen.

5. Voordat Onze minister een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid
geeft:

a. heeft de inspectie een onderzoek als bedoeld in artikel 15 van de Wet
op het onderwijstoezicht verricht;

b. heeft de inspectie daarover een rapport als bedoeld in artikel 20,
eerste lid, van de Wet op het onderwijstoezicht uitgebracht; en

c. stelt Onze minister de raad van toezicht vier weken in de gelegenheid
zijn zienswijze met betrekking tot de voorgenomen aanwijzing naar voren
te brengen.

B

De tweede volzin van artikel 9.1.8 komt te luiden: De artikelen 9.1.4,
tweede tot en met vijfde lid, 9.1.4a en 9.1.7 zijn van overeenkomstige
toepassing.

C

In artikel 11.1, eerste lid, wordt na “bij of krachtens deze wet”
een zinsnede ingevoegd, luidende: dan wel indien de raad van toezicht
een aanwijzing als bedoeld in artikel 9.1.4a niet opvolgt. 

ARTIKEL IIA WIJZIGING VAN DE WET OP HET PRIMAIR ONDERWIJS

A

	Artikel 163b van de Wet op het primair onderwijs wordt als volgt
gewijzigd:

	1. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met d tot de
onderdelen c tot en met e wordt in het tweede lid een nieuw onderdeel b
ingevoegd, luidende:

	b. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 10,
maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de
kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school en om te
voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van primair onderwijs in
gevaar komt,.

	2. In onderdeel d (nieuw) van het tweede lid vervalt de zinsnede “of
de kennelijke geest van wettelijke bepalingen”.

B

	Artikel 178c, vijfde lid, van de Wet op het primair onderwijs komt te
luiden:

	5. In afwijking van het derde lid kan Onze minister in het verkeer met
het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het
persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt
bij algemene maatregel van bestuur  bepaald welke overige gegevens uit
het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer
hiervoor kunnen worden gebruikt.

ARTIKEL IIB WIJZIGING VAN DE WET OP DE EXPERTISECENTRA

A

	Artikel 145 in titel IV, afdeling 8, van de Wet op de expertisecentra
wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met d tot de
onderdelen c tot en met e wordt in het tweede lid een nieuw onderdeel b
ingevoegd, luidende:

	b. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 19,
maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de
kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school en om te
voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van speciaal en voortgezet
speciaal onderwijs in gevaar komt;.

	2. In onderdeel d (nieuw) van het tweede lid vervalt de zinsnede “of
de kennelijke geest van wettelijke bepalingen”.

B

	Artikel 164c, vijfde lid, van de Wet op de expertisecentra komt te
luiden:

	5. In afwijking van het derde lid kan Onze minister in het verkeer met
het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het
persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt
bij algemene maatregel van bestuur  bepaald welke overige gegevens uit
het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer
hiervoor kunnen worden gebruikt.

ARTIKEL IIC WIJZIGING VAN DE WET PRIMAIR ONDERWIJS BES

A

	Artikel 128 van de Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met d tot de
onderdelen c tot en met e wordt in het tweede lid een nieuw onderdeel b
ingevoegd, luidende:

	b. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 13,
maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de
kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school en om te
voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van primair onderwijs in
gevaar komt,.

	2. In onderdeel d (nieuw) van het tweede lid vervalt de zinsnede “of
de kennelijke geest van wettelijke bepalingen”.

B 

	Artikel 149, vijfde lid, van de Wet primair onderwijs BES komt te
luiden:

	5. In afwijking van het derde lid kan Onze minister in het verkeer met
het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het
persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt
bij algemene maatregel van bestuur  bepaald welke overige gegevens uit
het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer
hiervoor kunnen worden gebruikt.

ARTIKEL IID WIJZIGING VAN DE WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

A

	Artikel 103d, vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs komt
te luiden:

	5. In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met
het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het
persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt
bij algemene maatregel van bestuur  bepaald welke overige gegevens uit
het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer
hiervoor kunnen worden gebruikt.

B

	Artikel 103g van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt
gewijzigd:

	

	1. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met d tot de
onderdelen c tot en met e wordt in het tweede lid een nieuw onderdeel b
ingevoegd, luidende:

	b. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 23a,
maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de
kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school en om te
voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van voortgezet onderwijs in
gevaar komt;.

	

	2. In onderdeel d (nieuw) van het tweede lid vervalt de zinsnede “of
de kennelijke geest van wettelijke bepalingen”.

ARTIKEL IIE WIJZIGING VAN DE WET VOORTGEZET ONDERWIJS BES

A

	Artikel 181, vijfde lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES komt te
luiden:

	5. In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met
het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het
persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt
bij algemene maatregel van bestuur  bepaald welke overige gegevens uit
het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer
hiervoor kunnen worden gebruikt.

B

	Artikel 183 van de Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt
gewijzigd:

	1. Onder verlettering van de onderdelen b tot en met d tot de
onderdelen c tot en met e wordt in het tweede lid een nieuw onderdeel b
ingevoegd, luidende:

	b. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 47,
maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de
kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de school en om te
voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van voortgezet onderwijs in
gevaar komt,.

	2. In onderdeel d (nieuw) van het tweede lid vervalt de zinsnede “of
de kennelijke geest van wettelijke bepalingen”.

ARTIKEL IIF WIJZIGING VAN DE WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS BES

A

	Artikel 2.3.6, vijfde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES
komt te luiden:

	5. In afwijking van het derde lid kan Onze Minister in het verkeer met
het bevoegd gezag ten behoeve van de vaststelling van de bekostiging het
persoonsgebonden nummer gebruiken. In afwijking van het vierde lid wordt
bij algemene maatregel van bestuur  bepaald welke overige gegevens uit
het basisregister onderwijs tezamen met het persoonsgebonden nummer
hiervoor kunnen worden gebruikt.

B

	Artikel 10.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES wordt als
volgt gewijzigd:

	

	1. Onder verlettering van de onderdelen b en c tot de onderdelen c en d
wordt in het derde lid een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:

	b. ernstige nalatigheid om, in ieder geval in strijd met artikel 1.3.2,
maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de
kwaliteit en goede voortgang van het onderwijs aan de instelling en om
te voorkomen dat de kwaliteit van het stelsel van beroepsonderwijs en
educatie in gevaar komt,.

	2. In onderdeel d (nieuw) van het derde lid vervalt de zinsnede “of
de kennelijke geest van wettelijke bepalingen”.

ARTIKEL III

De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt onder verlettering van de onderdelen h tot en met m
tot de onderdelen i tot en met n na onderdeel g een nieuw onderdeel
ingevoegd, luidende:

h. instelling voor hoger onderwijs: een instelling als bedoeld in
artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek,.

B

Artikel 3, tweede lid, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede “artikel 1.1, onderdelen s en t,” wordt vervangen
door: artikel 1.1, onderdelen q, r en s,. 

2. Na “wetenschappelijk onderzoek” wordt ingevoegd: en het
onderzoeken van de kwaliteit van het onderwijs aan een instelling voor
hoger onderwijs anders dan ten behoeve van de accreditatie in het hoger
onderwijs, bedoeld in hoofdstuk 5a van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek,.

C

In artikel 4, derde lid, vervalt de zinsnede: , met uitzondering van het
hoger onderwijs,.

D

Artikel 10, eerste lid, komt te luiden:

1. De artikelen 11, 12 en 15 zijn niet van toepassing op de instellingen
voor hoger onderwijs.

E

In artikel 12, eerste lid, wordt “artikel 11, eerste lid,” vervangen
door: de artikelen 11 en 12a.

F

Artikel 12a komt als volgt te luiden:

Artikel 12a. Onderzoek hoger onderwijs

1. Ter uitvoering van de in artikel 3, tweede lid, onderdelen b en d,
bedoelde taken onderzoekt de inspectie met inachtneming van artikel 4 de
naleving van de wettelijke voorschriften en de financiële
rechtmatigheid bij instellingen voor hoger onderwijs.

2. Ter uitvoering van de in artikel 3, tweede lid, onderdelen b, c en d,
bedoelde taken onderzoekt de inspectie ontwikkelingen in het stelsel van
hoger onderwijs.

3. Ter uitvoering van de in artikel 3, tweede lid, onderdelen b, c en d,
bedoelde taken kan de inspectie naar aanleiding van signalen van
buitenaf die mogelijk kunnen leiden tot gevolgen op stelselniveau in
incidentele gevallen onderzoek verrichten op aanwijzing van de minister
dan wel uit eigen beweging onder door Onze Minister te stellen
voorwaarden. Dit onderzoek kan mede de kwaliteit van het onderwijs
omvatten tenzij dit de bevoegdheid van het accreditatieorgaan, bedoeld
in artikel 5a.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek betreft.

4. Artikel 11, vierde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige
toepassing. De artikelen 20 en 21 zijn van overeenkomstige toepassing,
tenzij de aard of omvang van het onderzoek zich tegen openbare
rapportage verzet.

5. Indien het onderzoek, bedoeld in het derde lid, mede de kwaliteit van
het onderwijs omvat, betrekt de inspectie het accreditatieorgaan,
bedoeld in artikel 5a.2 van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek, bij haar onderzoek

G

In artikel 13, eerste lid, wordt “artikel 11” vervangen door: de
artikelen 11 en 12a.

H

	In artikel 24b, eerste lid, worden onder vervallen van het woord
“en” aan het slot onderdeel c en onder verlettering van onderdeel d
tot onderdeel f twee onderdelen ingevoegd, luidende:

	d. de instellingen, bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet
educatie en beroepsonderwijs gegevens te verstrekken die noodzakelijk
zijn om te beoordelen of personen die als deelnemer zijn of wensen te
worden ingeschreven voor een opleiding voldoen aan de eisen die daarvoor
zijn gesteld bij of krachtens artikel 8.2.1 of 8.2.2 van die wet;  

	e. de instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek gegevens te
verstrekken die nodig zijn om te beoordelen of personen die als student
of extraneus zijn of wensen te worden ingeschreven voor een opleiding
voldoen aan de eisen die daarvoor zijn gesteld bij of krachtens artikel
7.24, eerste en tweede lid, 7.25, eerste tot en met derde lid, 7.25a,
7.28, eerste lid, 7.30, eerste lid, of 7.30a, eerste lid, van die wet;
en.

I

	In artikel 24c, tweede lid, onderdeel e, wordt “tweede lid”
vervangen door: tweede en vijfde lid.

J

	In artikel 24f wordt na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:

1a. Uit het basisregister onderwijs kunnen aan de in artikel 24b, eerste
lid, onderdelen d en e, genoemde instellingen tevens de in die
onderdelen bedoelde gegevens worden verstrekt.

ARTIKEL IV OVERGANGSBEPALING WHW

Tot 1 september 2015 wordt artikel 7.12a, derde lid, van de Wet op het
hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek als volgt gelezen:

3. Bij de benoeming van de leden van de examencommissie draagt het
instellingsbestuur er zorg voor dat:

a. ten minste Ă©Ă©n lid als docent verbonden is aan de desbetreffende
opleiding of aan een van de opleidingen die tot de groep van opleidingen
behoort;

b. voor zover het een hogeschool betreft ten minste Ă©Ă©n lid afkomstig
is van buiten de desbetreffende opleiding of een van de opleidingen die
tot de groep van opleidingen behoort; 

c. leden van het instellingsbestuur of personen die anderszins
financiële verantwoordelijkheid dragen binnen de instelling niet worden
benoemd.

ARTIKEL VA SAMENLOOPBEPALING

	Indien het bij koninklijke boodschap van 3 april 2013 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de
Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES in verband met
de stichting en opheffing van openbare scholen door verzelfstandigde
besturen in het primair onderwijs (Kamerstukken 33 598) tot wet is
verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze
wet, wordt in artikel IIB van deze wet de zinsnede “Artikel 145,
tweede lid, in titel IV, afdeling 8,” gewijzigd in: Artikel 145a,
tweede lid,.

ARTIKEL VI CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Wet versterking kwaliteitswaarborgen
hoger onderwijs.

ARTIKEL VII INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld, met dien verstande dat artikel I,
onderdelen A, Q1, Q2, en Y, en artikel III, onderdelen H tot en met J,
geheel of gedeeltelijk kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit
te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1