Rapport van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) inzake renteberekening door gerechtsdeurwaarders
Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2013D30896, datum: 2013-07-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T.M. Jadnanansing, voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2012Z22058:
- Indiener: F. Teeven, staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2012-12-19 13:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2013-01-23 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2013-02-06 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2013-03-14 14:00: Rapport van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) inzake renteberekening door gerechtsdeurwaarders (26643-263) (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2013-09-11 11:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2016-07-06 13:25: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
26 643 Informatie- en communicatietechnologie (ICT) Nr. VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG Vastgesteld maart 2013 De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft enkele vragen en opmerkingen over de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie inzake renteberekening door gerechtsdeurwaarders (Kamerstuk 26c643, nr.263) ter beantwoording aan de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voorgelegd. Deze vragen, alsmede de daarop op ….…gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Jadnanansing Adjunct-griffier van de commissie, Tielens-Tripels Inhoudsopgave I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie 2. Vragen en opmerkingen vanuit de PvdA-fractie 3. Vragen en opmerkingen vanuit de PVV-fractie 4. Vragen en opmerkingen vanuit de SP-fractie 5. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie II. Reactie van de staatssecretaris 1. Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport “Renteberekening door Gerechtsdeurwaarders”. Welk probleem inzake de renteberekening speelt nu nog naar het oordeel van de regering? Kan een gerechtsdeurwaarder in het algemeen in staat worden geacht problemen inzake renteberekeningen tijdig te signaleren en op te lossen? Indien niet of onvoldoende, welke wijzigingen zijn er dan noodzakelijk te komen tot een situatie waarin dit soort problemen wel tijdig kunnen worden gesignaleerd en opgelost? Is er behoefte aan eenheid in de wijze van afboeking van schulden op de (resterende) vordering, gelet op de invloed daarvan op de renteberekening, zo nee, waarom niet? Wat is de stand van zaken in de jurisprudentie met betrekking tot de wijze van toerekening van betalingen op vorderingen en wat zijn de gevolgen van die jurisprudentie voor de wijze van renteberekening? Is er behoefte aan wijzigingen in het beleid en/of de wetgeving? Wordt de voorgaande vraag betrokken bij het te verrichten onderzoek door de commissie die onderzoek zal doen naar de berekening van de samengestelde interest, de imputatieregeling van artikel 6:44 Burgerlijk Wetboek (BW) en aanverwante onderwerpen? Wordt de Kamer geïnformeerd met betrekking tot dit onderzoek? Wat gaat de staatssecretaris doen met de in het rapport gepresenteerde aanbevelingen? 2. Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) en de brief van de staatssecretaris ter zake. Deze leden hebben ook kennisgenomen van de aanbevelingen naar aanleiding van het genoemde rapport en het feit dat ook de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders( KBvG) deze aanbevelingen overneemt. De KBvG heeft tevens aangegeven blijvende aandacht te geven aan deze problematiek. Zij hebben daarvan met instemming kennisgenomen. Welke rol ziet de regering voor zichzelf weggelegd het onderwerp Renteberekening door Gerechtsdeurwaarders te blijven volgen en desnoods in te kunnen grijpen? De aan het woord zijnde leden zien uit naar de aanbevelingen van de breed samengestelde commissie van de KBvG over verschillende aspecten van de renteberekening, zoals de wijze van berekening van de samengestelde interest en de toerekening van betalingen. Ook op dit punt vragen de aan het woord zijnde leden of en zo ja, hoe de regering de vinger aan de pols gaat houden? De leden van de PvdA hebben kennisgenomen van het feit dat de genoemde tuchtzaak over een foutieve renteberekening door een gerechtsdeurwaarder nog niet tot een definitief tuchtrechtelijk oordeel heeft geleid. Kan de regering indien deze zaak wel tot een definitief oordeel heeft geleid op de uitkomst daarvan ingaan en dan met name of de gevolgen van deze uitspraak zich verder zal uitstrekken dan deze enkele tuchtzaak? Voorts lezen de leden van de PvdA-fractie in het rapport dat van de 177 verzonden enquêtes er 94 retour zijn ontvangen, een responspercentage van slechts 53%. Acht de staatssecretaris het aanvaardbaar dat bijna de helft (47%) van de gerechtsdeurwaarderskantoren geen medewerking aan het onderzoek heeft willen verlenen? Zo ja, waarom, zo nee, waarom niet? In hoofdstuk 3.1 van genoemd rapport wordt de omvang en looptijd van de gemiddelde vorderingen weergegeven. In voetnoot 24 wordt hierover opgemerkt dat er geen sprake is van een representatieve steekproef. Acht u het aanvaardbaar dat het onderhavige rapport deels zijn grondslag vindt in cijfers die zijn ontleend aan een steekproef die de onderzoeker zelf niet representatief acht? Kan worden aangegeven waarom het BFT niet voor een representatieve steekproef heeft gezorgd? Wat zegt het feit dat er blijkbaar geen sprake is geweest van een representatieve steekproef over de waarde van het rapport? Blijkens het rapport heeft het onderzoek zich gericht op de periode 2007 tot en met 2011. Uit het rapport blijkt niet waarom voor deze periode is gekozen. Kan worden aangegeven waarom het BFT voor deze periode heeft gekozen? Had het niet meer voor de hand gelegen als periode van onderzoek te kiezen voor de periode vanaf 2000, nu blijkens de uitspraak van het hof Amsterdam d.d. 12 mei 2005 (LJN AT6027) in ieder geval toen al problemen met de software van Praclox op het gebied van de renteberekening bestonden? Wordt de keuze voor de beperkte onderzoeksperiode naar de mening van de minister gerechtvaardigd door het gegeven dat het onderzoek volgens het BFT slechts een verkennend karakter heeft gehad? Uit het verkennend onderzoek blijkt dat bij tenminste twee gerechtsdeurwaarderskantoren de zogeheten Praclox-fout is geconstateerd. Vormt die constatering voor de minister aanleiding het BFT de opdracht te geven een nader onderzoek te verrichten bij al die gerechtsdeurwaarderskantoren die in de periode van het jaar 2000 tot en met 2011 gebruik hebben gemaakt van de programmatuur van Praclox, zo nee, waarom niet? Uit het rapport blijkt voorts dat het volgens Praclox niet mogelijk is over al afgesloten zaken de rente op correcte wijze te her berekenen, waardoor niet eenvoudig inzicht kan worden verkregen in de totale omvang van het mogelijke renteverschil. Praclox zegt hierover: “Vrijwel geen enkele versie bevat een herberekening over archiefzaken, dit zou apart ontwikkeld moeten worden.” Deelt u de mening dat deze software ontwikkeld dient te worden teneinde de herberekening van rente over afgesloten dossiers alsnog mogelijk te maken? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen en op welke termijn, zo nee, waarom niet? In de brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer van 30 januari 2012 lezen de leden van de PvdA-fractie: “Het lijdt geen twijfel dat indien komt vast te staan dat op foute wijze rente is berekend, dat gecorrigeerd dient te worden”. Acht u het in het licht van deze opmerking aanvaardbaar dat over de afgesloten dossiers geen herberekening wordt gemaakt teneinde vast te stellen in welke van die dossiers (mogelijk) teveel rente is betaald? Heeft dit tot gevolg dat debiteuren die in het verleden mogelijk teveel rente hebben betaald dit teveel betaalde niet gerestitueerd zullen krijgen? Indien dit het geval is, acht u dat dan aanvaardbaar en zo ja, waarom? 3. Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie De leden van de PVV-fractie merken op dat er een beperkte steekproef is uitgevoerd bij gerechtsdeurwaarderskantoren teneinde de mogelijk niet juiste methode van renteberekening in softwarepakketen bij gerechtsdeurwaarderskantoren te onderzoeken. De voornoemde leden vragen in hoeverre er sprake is van een gedegen onderzoek door het BFT nu blijkt dat een groot aantal gerechtsdeurwaarderskantoren niet hebben meegewerkt aan deze steekproef. Zij vragen de staatssecretaris in te gaan op de kritiek van diverse juristen ten aanzien van het gebrekkige toezicht door het BFT. Kan de staatssecretaris aangeven waarom de onjuiste renteberekening niet eerder onderwerp van onderzoek is geweest? De leden van de PVV-fractie zouden voorts graag zien dat de gedupeerden gecompenseerd worden voor de teveel betaalde rente. Kan de staatssecretaris aangeven welke juridische mogelijkheden deze gedupeerden hebben? 4. Vragen en opmerkingen van de SP-fractie De leden van de SP-fractie vinden het een vooruitgang dat de staatssecretaris de aanbevelingen van het BFT ter harte neemt. Wat vooral opvalt is dat zal worden nagedacht over een eenduidige uitleg en toepassing van de geldende wet- en regelgeving omtrent afboeking op schulden en de invloed hiervan op het aanpassen van softwarepakketten voor gerechtsdeurwaarders. Wat is de reden dat betreffende wet- en regelgeving niet eenduidig wordt uitgelegd? Welke uitleg geeft de staatssecretaris eraan? Dat het blijkbaar nodig is een comité op te richten teneinde wet- en regelgeving goed uit te leggen zegt wat over de (on)duidelijkheid ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen. Welke aanpassingen zijn volgens de staatssecretaris nodig situaties als deze in de toekomst te voorkomen? Het is goed dat aanbevelingen van het BFT worden overgenomen, maar het blijft onwenselijk dat wet- en regelgeving dusdanig onduidelijk is gebleken dat er een comité moet komen om hier invulling aan te geven. Wat gebeurt er met de conclusies van dit comité? Zijn deze bindend? Worden deze teruggekoppeld naar de deurwaarders? En moeten zij dan zelf controleren of hun systemen voldoen aan de eisen? Belangrijker nog is dat ook de software-aanbieders op de hoogte worden gesteld van de wijze waarop zij hun software moeten aanpassen om tot een eenduidige uitleg te komen . Ook notarissen en advocaten maken gebruik van bijvoorbeeld de KSU renteberekeningsmethode. Wat als deze methode niet de juiste is? Worden zij ook op de hoogte gesteld van de eenduidige uitleg? Zij hebben immers ook te maken met afboeken op schulden of de geschillen over deze schulden en bijbehorende kosten. Graag een toelichting van de staatssecretaris op de vervolgstappen die zullen worden genomen. Er zijn op dit moment minstens twaalf verschillende aanbieders van softwarepakketten, waarvan de grootste twee onder de loep zijn genomen. Waarom is er voor gekozen verschillende softwarepakketten en rekenmethodes toe te staan en niet voor een pakket voor de gehele deurwaarderspraktijk? Zij snappen dat maatwerk nodig moet blijven, omdat het aanvullend recht betreft. Het blijft echter noodzakelijk een berekeningssysteem te ontwikkelen dat als uitgangspunt kan worden gebruikt. Hoeveel verschillende rekenmethodes zijn er? Is de staatssecretaris van mening dat ook zal moeten worden onderzocht in hoeverre de rekenmethode die vanuit de literatuur is geopperd als leidraad kan worden ingevoerd? Schuldenbeheersing is zeker in een tijd van crisis belangrijk en deze rekenmethode leidt tot relatief minder rente op de verschuldigde hoofdsom. In hoeverre dient hiervoor de bestaande wet- en regelgeving te worden aangepast? Deelt de staatssecretaris de mening van deze leden dat no cure no pay bij gerechtsdeurwaarders hun onafhankelijke positie aantast? In de praktijk worden dergelijke afspraken nog steeds gemaakt, zo blijkt uit onderhavig onderzoek. Wat is de mening van de staatssecretaris hieromtrent en welke stappen zal de staatssecretaris ondernemen om te voorkomen dat door no cure no pay deurwaarders nog afhankelijker worden van de opdrachtgevers? 5. Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het rapport van het BFT inzake renteberekening door gerechtsdeurwaarders. Het stelt deze leden gerust dat er weliswaar een aantal afwijkingen inzake de renteberekening is geconstateerd, maar dat niet is gebleken van een structurele en substantiële benadeling van schuldenaren als gevolg van de gebruikte software. Zij juichen het toe dat de staatssecretaris de aanbevelingen van het BFT onderschrijft en dat ook de KBvG de aanbevelingen overneemt en blijvende aandacht zal geven aan deze problematiek. Deze leden zijn benieuwd wat uiteindelijk de resultaten zullen zijn van de breed samengestelde commissie van de KBvG die aanbevelingen gaat formuleren over verschillende aspecten van de renteberekening, zoals de wijze van berekening van samengestelde interest en de toerekening van betalingen. Over de bevindingen van de commissie zal de KBvG de gerechtsdeurwaarders informeren en besprekingen voeren met de softwareleveranciers. Voorts zal de KBvG er bij het College Toetsing Gerechtsdeurwaarders op aandringen een aanwijzing vast te stellen waarin aan auditoren wordt opgedragen specifieke aandacht te schenken aan een best practice of een norm, zoals bijvoorbeeld de controle op de goede werking van de software, waaronder begrepen de renteberekening. De leden van de CDA-fractie vragen de staatssecretaris de Kamer te informeren over de uiteindelijk resultaten van deze trajecten. II. Reactie van de staatssecretaris Een variant op basis van het artikel van mr. G.J. Knijp, Executief 7/8 2004