[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33664, bijgewerkt t/m nr. 9 (Tweede NvW d.d. 8 oktober 2013)

Wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2013D31816, datum: 2013-08-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2013Z12449:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 9 (2E NvW d.d. 8 oktober 2013)



	33 664	Wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder
meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget
voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds
naar de mediabegroting







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



		Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is met ingang
van het begrotingsjaar 2014 het bedrag van de rijksmediabijdrage aan te
passen en het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen over
te hevelen van het provinciefonds naar het onderdeel van de
rijksbegroting betreffende de media; 

dat daartoe de Mediawet 2008 dient te worden gewijzigd;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de Mediawet 2008 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A

Artikel 2.32, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister wijst een aanvraag voor een erkenning of een voorlopige
erkenning af, als de aanvrager niet voldoet aan de artikelen 2.24,
tweede lid, 2.25, eerste lid, onderdelen a en b, 2.26, eerste lid,
onderdelen a, b, d en e, of 2.28, tweede lid.

B

Artikel 2.33, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister trekt een erkenning of een voorlopige erkenning in, als
een instelling niet meer voldoet aan de artikelen 2.24, tweede lid, of
2.28, tweede lid, dan wel niet voldoet aan de artikelen 2.25, eerste
lid, onderdeel c, en tweede lid, en 2.26, eerste lid, onderdeel c, en
tweede lid.

C

Artikel 2.46, eerste lid, komt te luiden:

1. Het Commissariaat wijst een aanvraag voor een aanwijzing af, als de
aanvrager niet voldoet aan de artikelen 2.42, tweede lid, of 2.44,
eerste lid.

D

Artikel 2.47, eerste lid, komt te luiden:

1. Het Commissariaat trekt een aanwijzing in, als een kerkgenootschap of
een genootschap op geestelijke grondslag niet meer voldoet aan de eisen
voor aanwijzing.

E

Aan artikel 2.61 wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Aanwijzing geschiedt nadat provinciale staten hebben dan wel de
gemeenteraad heeft geadviseerd over de vraag of de instelling aan de
eisen, bedoeld in het tweede lid, voldoet.

F

Artikel 2.62 komt te luiden:

Artikel 2.62

Er wordt per provincie ten minste Ă©Ă©n regionale publieke
media-instelling aangewezen, voor zover door Ă©Ă©n of meer instellingen
uit de desbetreffende provincie een aanvraag voor een aanwijzing is
ingediend.

G

In artikel 2.63, eerste lid, wordt “College van Burgemeester en
Wethouders” vervangen door: college van burgemeester en wethouders.

H

Artikel 2.64 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “artikel 2.62, eerste lid,” vervangen
door: artikel 2.61, derde lid.

2. In het eerste en tweede lid wordt “Provinciale Staten” telkens
vervangen door: provinciale staten.

I

Artikel 2.65, derde lid, vervalt.

J

In artikel 2.66, eerste lid, wordt “Provinciale Staten” vervangen
door: Provinciale staten.

K

Artikel 2.67, eerste lid, komt te luiden:

1. Het Commissariaat trekt een aanwijzing in, als de desbetreffende
regionale of lokale publieke media-instelling niet meer voldoet aan de
eisen van artikel 2.61, tweede lid. 

L

In artikel 2.68, tweede lid, wordt “Gedeputeerde Staten,
respectievelijk het College van Burgemeester en Wethouders” vervangen
door: gedeputeerde staten respectievelijk het college van burgemeester
en wethouders.

M

In artikel 2.69, onderdeel c, wordt “artikel 2.62, eerste lid,”
vervangen door: artikel 2.61, derde lid.

N

In artikel 2.142a, eerste lid, wordt “de landelijke publieke
media-instellingen” vervangen door: de landelijke en regionale
publieke media-instellingen.

O

In artikel 2.144, eerste lid, komt de tweede volzin te luiden: Dit
bedrag wordt verminderd met € 107,284 miljoen.

P

In artikel 2.146 wordt na onderdeel a een nieuw onderdeel b ingevoegd,
luidende:

b. de bekostiging van de uitvoering van de publieke mediaopdracht op
regionaal niveau volgens afdeling 2.6.5;. 

Q

In artikel 2.167, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, wordt “de
landelijke publieke media-instellingen” telkens vervangen door: de
landelijke en regionale publieke media-instellingen.

R

Artikel 2.170 komt te luiden:

Artikel 2.170

1. Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december het totaalbudget vast
dat voor het volgend jaar beschikbaar is voor de bekostiging van de
regionale publieke mediadiensten.

2. Het Commissariaat kan op aanvraag van regionale publieke
media-instellingen uit het budget, bedoeld in het eerste lid, een
bijdrage verstrekken in de kosten die rechtstreeks verband houden met
het verzorgen van regionale publieke mediadiensten, voor zover die
kosten niet op andere wijze zijn gedekt. Het Commissariaat beslist
jaarlijks vóór 1 januari op een aanvraag.

3. Aan de verstrekking van de bijdrage, bedoeld in het tweede lid,
worden geen voorwaarden verbonden die in strijd zijn met het bepaalde
bij of krachtens deze wet.

4. Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid gaat vergezeld van een
begroting.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
over:

a. de verdeling van het totaalbudget over de regionale publieke
media-instellingen; 

b. de inhoud, de inrichting en het tijdstip van indiening van een
aanvraag; en

c. de inhoud en de inrichting van de begroting.

6. Het Commissariaat zendt vóór 15 oktober zijn opmerkingen met
betrekking tot de begrotingen van de regionale publieke
media-instellingen aan Onze Minister.

7. De regionale publieke media-instellingen besteden de ontvangen
bedragen aan de verzorging van publieke mediadiensten op regionaal
niveau.

8. De regionale publieke media-instellingen ontvangen voorschotten
volgens bij ministeriële regeling te stellen regels.

9. Als een regionale publieke media-instelling haar jaarrekening,
bedoeld in artikel 2.173a, tweede lid, niet tijdig indient:

a. vermindert het Commissariaat de bevoorschotting met twintig procent;
en

b. kan het Commissariaat de bevoorschotting verder verminderen of
beëindigen wanneer ondanks herhaalde aanmaningen van het Commissariaat
de instelling in gebreke blijft met het indienen van de jaarrekening.

Als een instelling voorschotten in strijd met het bepaalde bij of
krachtens de wet gebruikt, kan het Commissariaat de bevoorschotting
verminderen of beëindigen.

10. De artikelen 2.138, 2.138a, eerste tot en met vierde lid, en 2.138b,
eerste en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

S

Artikel 2.170a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “College van Burgemeester en Wethouders”
vervangen door: college van burgemeester en wethouders.

2. In het eerste en derde lid wordt “artikel 2.62, eerste lid,”
telkens vervangen door: artikel 2.61, derde lid.

3. In het derde lid wordt “Colleges van Burgemeester en Wethouders”
vervangen door: colleges van burgemeester en wethouders.

4. Het vierde lid wordt vervangen door twee nieuwe leden, luidende:

4. Aan de bekostiging worden geen voorschriften verbonden die in strijd
zijn met het bepaalde bij of krachtens deze wet.

5. Onze Minister zendt telkens na drie jaar aan de Staten-Generaal een
verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het bepaalde in dit
artikel in de praktijk. 

T

In het opschrift van afdeling 2.6.6 wordt “landelijke publieke
mediadienst” vervangen door: landelijke en regionale publieke
mediadiensten.

U

Na artikel 2.173 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.173a

1. Het Commissariaat is belast met de rechtmatigheidstoetsing van de
uitgaven van de regionale publieke media-instellingen.

2. De regionale publieke media-instellingen zenden jaarlijks vóór 1
mei de jaarrekening aan het Commissariaat. 

3. De artikelen 2.172 en 2.173 zijn van toepassing.

V

Na artikel 2.174a wordt een nieuw artikel 2.175 ingevoegd, luidende:

Artikel 2.175

1. De regionale publieke media-instellingen kunnen met toestemming van
het Commissariaat en onder door hem te stellen voorwaarden, die per
instelling kunnen verschillen, gelden voor de verzorging van
media-aanbod reserveren.

2. Het totaal van de gereserveerde gelden in een kalenderjaar bedraagt
niet meer dan tien procent van de uitgaven van een regionale publieke
media-instelling.

3. Gelden die in strijd met het eerste lid zijn gereserveerd, worden
terugbetaald aan het Commissariaat.

W

Artikel 2.176 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, eerste volzin, wordt na “Onze Minister kan”
ingevoegd: voor de landelijke publieke media-instellingen”.

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het Commissariaat kan op verzoek van een regionale publieke
media-instelling ontheffing verlenen van het eerste lid. Het
Commissariaat kan aan een ontheffing voorschriften verbinden.

X

In artikel 2.177, eerste lid, wordt “en 2.174a, eerste lid”
vervangen door: 2.174a, eerste lid, en 2.175, eerste lid,.

Y

Artikel 2.178 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na “De landelijke” ingevoegd: en
regionale.

2. Het tweede lid komt te luiden:

2. De raad van bestuur en het Commissariaat bevorderen dat
onderscheidenlijk de landelijke publieke media-instellingen en de
regionale publieke media-instellingen een eenduidige financiële
boekhouding voeren.

Z

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt. 

2. Het cijfer “2” voor het tweede lid vervalt.

AA

Artikel 3.4, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan onderdeel a wordt het woord “of” toegevoegd.

2. In onderdeel b wordt “; of” vervangen door een punt.

3. Onderdeel c vervalt. 

BB

In artikel 5.4, eerste lid, wordt in de tweede volzin na “van groot
belang” ingevoegd: en mag deze verspreiden.

BBa

	Artikel 6.9, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. De zinsnede “een bijzonder doel en met een beperkt bereik of van
beperkte duur” wordt vervangen door: een bijzonder doel, met een
beperkt bereik en van beperkte duur.

	2. Aan dit lid wordt een volzin toegevoegd luidende: Het Commissariaat
kan tevens de toestemming verlenen voor het verzorgen van een
omroepdienst zonder beperkte duur voor zover dit aangewezen is gelet op
de aard van de omroepdienst.

CC

Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede en derde lid vervallen.

2. Het cijfer “1“ voor het eerste lid vervalt.

DD

In artikel 6.11, eerste lid, onderdeel a, wordt “Provinciale Staten”
vervangen door: provinciale staten.

EE

In artikel 6.18, tweede lid, onderdeel b, wordt “College van
Burgemeester en Wethouders” vervangen door: college van burgemeester
en wethouders.

FF

De artikelen 7.15 en 7.16, derde lid, vervallen.

GG

In artikel 7.17 vervalt “of een verbod als bedoeld in artikel 7.15,
eerste lid,”.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 5 oktober 2012 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de
verspreiding van televisie- en radioprogrammakanalen door middel van
omroepnetwerken en omroepzenders en de vaststelling van de minimale
omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen
(Kamerstukken I 2012-2013, 33 426, A) tot wet is of wordt verheven en
artikel I, onderdeel I, van die wet eerder in werking is getreden of
treedt dan artikel I, onderdeel EE, van deze wet, vervalt in artikel I
van deze wet onderdeel EE.

ARTIKEL III

Indien het bij koninklijke boodschap van 5 oktober 2012 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de
verspreiding van televisie- en radioprogrammakanalen door middel van
omroepnetwerken en omroepzenders en de vaststelling van de minimale
omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen
(Kamerstukken I 2012-2013, 33 426, A) tot wet is of wordt verheven en
artikel I, onderdeel D, van die wet later in werking is getreden of
treedt dan artikel I, onderdeel CC, van deze wet, wordt in artikel I,
onderdeel D, van die wet “In de artikelen 6.10 en 6.11 wordt aan het
eerste lid” vervangen door: Aan de artikelen 6.10 en 6.11, eerste lid,
wordt.

ARTIKEL IV

Indien het bij koninklijke boodschap van 11 februari 2013 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel
van de landelijke publieke omroep te moderniseren (Kamerstukken I
2012-2013, 33 541, A) tot wet is of wordt verheven en artikel I,
onderdelen S, T, CC en IIII, van die wet of een van die onderdelen
eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdelen A, B
en C, van deze wet of respectievelijk een van die onderdelen, wordt
artikel I van deze wet voor zover van toepassing als volgt gewijzigd:

A

Onderdeel A komt te luiden:

A

Artikel 2.32, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister wijst een aanvraag voor een erkenning of een voorlopige
erkenning af als de aanvrager niet voldoet aan de artikelen 2.24, 2.24a,
2.25, eerste lid, onderdelen a, b en d, en derde lid, of 2.26, eerste
lid, onderdelen a, b, en d tot en met g.

B

Onderdeel B komt te luiden:

B

Artikel 2.33, eerste lid, komt te luiden:

1. Onze Minister trekt een erkenning of een voorlopige erkenning in als
een instelling niet meer voldoet aan de artikelen 2.24, 2.24a, 2.25,
eerste lid, onderdeel d, of 2.26, eerste lid, onderdelen f en g, dan wel
niet voldoet aan artikel 2.25, eerste lid, onderdeel c, of 2.26, eerste
lid, onderdeel c.

C

De onderdelen C en D vervallen.

D

Na onderdeel FF wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

FFa

In artikel 7.16a, eerste lid, wordt “landelijke publieke
media-instelling” vervangen door: landelijke of regionale publieke
media-instelling.

ARTIKEL V

Indien het bij koninklijke boodschap van 11 februari 2013 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel
van de landelijke publieke omroep te moderniseren (Kamerstukken I
2012-2013, 33 541, A) tot wet is of wordt verheven en artikel I,
onderdelen S, T, BBB en IIII, van die wet of een van die onderdelen
later in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdelen A, B en
N, van deze wet of respectievelijk een van die onderdelen, wordt artikel
I van die wet voor zover van toepassing als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel S komt punt 1 te luiden:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Onze Minister wijst een aanvraag voor een erkenning of een voorlopige
erkenning af als de aanvrager niet voldoet aan de artikelen 2.24, 2.24a,
2.25, eerste lid, onderdelen a, b en d, en derde lid, of 2.26, eerste
lid, onderdelen a, b, en d tot en met g.

B

In onderdeel T komt punt 1 te luiden:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. Onze Minister trekt een erkenning of een voorlopige erkenning in als
een instelling niet meer voldoet aan de artikelen 2.24, 2.24a, 2.25,
eerste lid, onderdeel d, of 2.26, eerste lid, onderdelen f en g, dan wel
niet voldoet aan artikel 2.25, eerste lid, onderdeel c, of 2.26, eerste
lid, onderdeel c.

C

In onderdeel BBB wordt in punt 1 “de landelijke publieke
media-instellingen” vervangen door: de landelijke en regionale
publieke media-instellingen.

D

In onderdeel IIII wordt in artikel 7.16a, eerste lid, “landelijke
publieke media-instelling” vervangen door: landelijke of regionale
publieke media-instelling.

ARTIKEL VI

Indien het bij koninklijke boodschap van 11 februari 2013 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel
van de landelijke publieke omroep te moderniseren (Kamerstukken I
2012-2013, 33 541, A) tot wet is of wordt verheven en artikel II,
onderdeel F, van die wet later in werking is getreden of treedt dan
artikel I, onderdeel N, van deze wet, wordt in artikel II, onderdeel F,
van die wet “de landelijke publieke media-instellingen” vervangen
door: de landelijke en regionale publieke media-instellingen.

ARTIKEL VIA

	Indien het bij koninklijke boodschap van 11 februari 2013 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel
van de landelijke publieke omroep te moderniseren tot wet is verheven
(Kamerstukken I 2012-2013, 33 541, A), wordt die wet als volgt
gewijzigd:

aA

	In artikel I wordt na onderdeel G een nieuw onderdeel ingevoegd,
luidende:

Ga

	In artikel 2.21, vierde lid, tweede volzin, wordt “eerste en tweede
lid” vervangen door: eerste, tweede en derde lid.

A

	In artikel I komt onderdeel MM te luiden:

MM

	Artikel 2.114 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid vervalt.

	2. De aanduiding “2.” voor het tweede lid vervalt.

B

	In artikel I komt onderdeel QQQ te luiden:

QQQ

	Artikel 2.178 komt te luiden:

Artikel 2.178

	1. De landelijke en regionale publieke media-instellingen richten hun
organisatie zodanig in dat een deugdelijke inrichting, sturing en
beheersing van de bedrijfsprocessen gewaarborgd is.

	2. De landelijke en regionale publieke media-instellingen voeren een
deugdelijke administratie waaruit te allen tijde Onze minister, de raad
van bestuur en het Commissariaat elk de benodigde informatie die zij
voor de uitvoering van hun taken nodig hebben, op eenduidige wijze
kunnen verkrijgen.

	3. De raad van bestuur bevordert dat de landelijke publieke
media-instellingen een eenduidige financiële boekhouding voeren. 

C

	In artikel I komt onderdeel YYY te luiden:

YYY

	Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid vervalt.

	2. De aanduiding “2.” voor het tweede lid vervalt.

D

	In artikel I, onderdeel IIII, komt artikel 7.16a, eerste lid, te
luiden:

	1. Het Commissariaat kan aan een landelijke publieke media-instelling
een aanwijzing geven, als:

	a. sprake is van wanbeheer van een of meer leden van het bestuur of van
het toezichthoudende orgaan; of 

	b. deugdelijke inrichting, sturing en beheersing van bedrijfsprocessen
of deugdelijke administratie onvoldoende gewaarborgd zijn.

Een aanwijzing omvat een of meer maatregelen en is evenredig aan het
doel waarvoor zij wordt gegeven.

E

	In artikel I, onderdeel LLLL, wordt in artikel 9.10 “artikelen 2.171
tot en met 174” vervangen door: artikelen 2.171 tot en met 2.174.

F

	In artikel I, onderdeel LLLL, wordt na artikel 9.14 een nieuwe afdeling
ingevoegd, luidende:

AFDELING 9.2.8. OVERGANGSRECHT VRIJSTELLING MELDING VAN VOORGENOMEN
CONCENTRATIE DOOR OMROEPÂŹVERENIGINGEN

Artikel 9.15

	1. In afwijking van artikel 34 van de Mededingingswet is geen melding
vereist voor een voornemen tot concentratie van:

a. omroepverenigingen als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel b, voor
zover dat leidt tot de in 

dat onderdeel bedoelde omroeporganisaties; of

	b. een omroepvereniging als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel c, met
een omroepvereniging als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel a, of met een
omroeporganisatie als bedoeld in artikel 9.7, onderdeel b. 

	2. Dit artikel is van toepassing in de periode vanaf 1 januari 2013 tot
en met 31 december 2015.

G

	Artikel IV komt te luiden:

ARTIKEL IV

	1. Deze wet treedt met uitzondering van artikel I, onderdeel LLLL wat
betreft afdeling 9.2.8, in werking op een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen
daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

	2. Artikel I, onderdeel LLLL wat betreft afdeling 9.2.8, treedt in
werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het
Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1
januari 2013.

ARTIKEL VII

Artikel VI van de wet van 28 juni 2012 tot wijziging van onder meer de
Mediawet 2008 in verband met aanpassing van de rijksmediabijdrage,
beëindiging van de wettelijke taken van de Stichting Radio Nederland
Wereldomroep en aanpassingen van meer technische aard vervalt.

ARTIKEL VIII

1. In afwijking van artikel 2.144, eerste lid, tweede volzin, van de
Mediawet 2008 wordt de rijksmediabijdrage vermeerderd met € 93,160
miljoen voor het jaar 2014.

	2. In afwijking van artikel 2.144, eerste lid, tweede volzin, van de
Mediawet 2008 bedraagt de vermindering van de rijksmediabijdrage:

	a. € 7,116 miljoen voor het jaar 2015;

	b. € 57,169 miljoen voor het jaar 2016; en

	c. € 107,227 miljoen voor het jaar 2017.

ARTIKEL VIIIA

	1. In afwijking van de artikelen 2.61, derde lid, en 2.62 van de
Mediawet 2008, zoals die artikelen luiden op 1 januari 2014, kunnen
uitsluitend de regionale publieke media-instellingen overeenkomstig
artikel 2.62 van die wet worden aangewezen die op 31 december 2013
overeenkomstig artikel 2.61 van die wet waren aangewezen. De eerste
volzin is niet van toepassing, als een aanwijzing op grond van artikel
2.67 of artikel 2.68 van de Mediawet 2008 is ingetrokken.

	2. Dit artikel is van toepassing in de periode vanaf 1 januari 2014 tot
en met 31 december 2015.

ARTIKEL IX

1. In afwijking van artikel 2.175, eerste lid, van de Mediawet 2008 is
het een regionale publieke media-instelling die op 31 december 2013
overeenkomstig artikel 2.61 van die wet was aangewezen, toegestaan het
totaal van de gereserveerde gelden waarover deze instelling op die datum
beschikte, te reserveren als gelden voor de verzorging van media-aanbod
en andere wettelijke doeleinden met dien verstande dat die gelden niet
toenemen.

2. Als de gelden, bedoeld in het eerste lid, minder bedragen dan tien
procent van de uitgaven van de regionale publieke media-instelling in
een kalenderjaar, is artikel 2.175, tweede lid, van de Mediawet 2008 van
toepassing.

ARTIKEL X

Ten behoeve van de financiële verantwoording over het kalenderjaar 2013
met betrekking tot de regionale publieke media-instellingen, bedoeld in
artikel 2.61 van de Mediawet 2008, blijven de desbetreffende provinciale
voorschriften, zoals die luidden op 31 december 2013, van toepassing.

ARTIKEL Xa

	Een aanvraag om bekostiging van een regionale omroep voor het jaar 2014
die bij gedeputeerde staten is ingediend, wordt aangemerkt als een
aanvraag als bedoeld in artikel 2.170, tweede lid, van de Mediawet 2008,
zoals dat artikellid luidt met ingang van het tijdstip waarop het in
werking is getreden.

ARTIKEL XI

	1. Deze wet treedt met uitzondering van de artikelen I, onderdeel N, en
VIa in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat
voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan
worden vastgesteld.

	2. Artikel I, onderdeel N, treedt in werking met ingang van 1 januari
2015.

	3. Artikel VIa treedt in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

 

 

 PAGE    

 PAGE   1