[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Subsidiariteitstoets EU-voorstel instelling Europees Openbaar Ministerie

Brief commissie

Nummer: 2013D40417, datum: 2013-10-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2013Z19564:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


BRIEF VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR EUROPESE ZAKEN

Den Haag, 8 oktober 2013

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Op 17 juli 2013 heeft de Europese Commissie het voorstel voor een
verordening tot instelling van het Europees openbaar Ministerie
(COM(2013)534) gepubliceerd. 

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft dit voorstel
getoetst op subsidiariteit. Door deze commissie is bijgaande
conceptbrief opgesteld. 

Conform de procedureafspraak bij het Reglement van Orde leg ik namens de
vaste commissie voor Europese zaken deze brief nu graag ter instemming
aan de Kamer voor. 

Voorgesteld wordt, deze brief aan de Europese Commissie te sturen, en
tevens aan de overige Europese instellingen en de Nederlandse regering. 

De voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken,

Knops 

CONCEPT

Aan: 

De heer José Manuel Barroso

Voorzitter van de Europese Commissie

B – 1049 Brussel

België

Den Haag, 10 oktober 2013 

Onderwerp: Gemotiveerd advies (subsidiariteit) over het EU-voorstel voor
een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar
Ministerie (COM(2013) 534).

De Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft, overeenkomstig de daarvoor
vastgestelde procedure, het bovengenoemde voorstel getoetst aan het
beginsel van subsidiariteit. Daarmee is toepassing gegeven aan artikel 5
EU-Verdrag en Protocol 2 bij het Verdrag van Lissabon betreffende de
toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

Met deze brief stel ik u in kennis van het oordeel van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal. Identieke brieven zijn gezonden aan het Europees
Parlement, de Raad en de Nederlandse regering. 

De meerderheid van de Tweede Kamer is van oordeel dat het voorstel voor
een verordening van de Raad tot instelling van het Europees Openbaar
Ministerie (hierna: EOM) (COM(2013) 534) niet voldoet aan het beginsel
van subsidiariteit. De Kamer onderschrijft het belang van een effectieve
bestrijding van fraude met EU-middelen, maar is van mening dat het
strafrecht primair een nationale bevoegdheid is en dat derhalve
opsporing en vervolging van deze delicten primair een taak is van de
nationale autoriteiten. Volgens de Kamer heeft de Europese Commissie
onvoldoende onderbouwd wat de meerwaarde is van het creëren van een
nieuwe Europese bevoegdheid op het gebied van strafrechtelijke opsporing
en vervolging. Het heeft de voorkeur van de Tweede Kamer dat de Unie
zich richt op het verbeteren en versterken van de onafhankelijkheid,
effectiviteit en efficiëntie van OLAF en de samenwerking met de
lidstaten, in plaats van deze juist af te zwakken zoals de Commissie
voorstelt. Voorts stelt de Commissie weliswaar in het impact assessment
dat lidstaten onvoldoende ondernemen tegen fraude met EU-middelen, maar
zij onderbouwt dit onvoldoende. Ook de rapportages van OLAF bieden
onvoldoende basis voor die stelling.

Voorts constateert de Kamer dat fraude in de regel plaatsvindt op
nationaal c.q. lokaal niveau en zij is dan ook van mening dat een
adequate bestrijding daarvan afhankelijk is van daadkrachtig optreden op
dat niveau. 

Ook de aan het EOM toegekende bevoegdheden zijn te vergaand; deze dienen
aan de nationale autoriteiten te worden voorbehouden. Met betrekking tot
de aan het EOM toe te kennen exclusieve bevoegdheden ontstaat het risico
dat de vervolging van strafbare feiten op nationaal niveau wordt
tegengewerkt, mede omdat onduidelijk is hoever de definitie van de
“financiële belangen van de Unie” strekt. Voorts kan het EOM met
doorzettingsmacht bewerkstelligen dat de nationale instanties de
Europese onderzoeken faciliteren, waarmee het risico ontstaat dat de
Europese onderzoeken ten koste gaan van nationale prioriteiten en de
nationale afweging hoe opsporingsmiddelen het meest effectief kunnen
worden ingezet tegen fraude. Ook kan een optreden van het EOM daardoor
bij nationale strafrechtelijke autoriteiten tot conflicten leiden in de
verhouding met die autoriteiten. Bovendien blijkt uit het voorstel van
de Europese Commissie niet op welke wijze in een dergelijke situatie een
conflict opgelost dient te worden.

De Tweede Kamer is voorts van mening dat een optimale inzet van de
bestaande nationale en Europese mechanismen voldoende mogelijkheden
bieden tot een effectieve bestrijding van fraude met EU-middelen. De
Europese Commissie dient de bestaande mechanismen in het kader van
Eurojust en OLAF te optimaliseren om tot een effectieve bestrijding van
EU-fraude te komen. 

Ook ziet de Tweede Kamer meerwaarde in verdergaande samenwerking tussen
de opsporings- en vervolgingsinstanties van de nationale lidstaten.

Om bovengenoemde redenen komt de Tweede Kamer der Staten-Generaal tot
het oordeel dat het voorstel tot oprichting van het EOM strijdig is met
het beginsel van subsidiariteit.

Hoogachtend,

Anouchka van Miltenburg

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal