[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33752, bijgewerkt t/m nr. 60 (5e NvW d.d.18 november 2013)

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2014)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2013D40861, datum: 2013-11-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 5

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2013Z17577:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 60 (5e NvW d.d.18 november 2013)



33 752	Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten
(Belastingplan 2014)







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



		Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor het jaar 2014
wenselijk is een aantal fiscale maatregelen te treffen die voortvloeien
uit het regeerakkoord en maatregelen te treffen ter voorkoming van
fraude en ontduiking;

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

0000A

	Het percentage, genoemd in de eerste regel van kolom IV van de in
artikel 2.10 opgenomen tabel, wordt verlaagd met 0,75.

000A

	Het percentage, genoemd in de eerste regel van kolom IV van de in
artikel 2.10a opgenomen tabel, wordt verlaagd met 0,75.

00A

	In artikel 2.12 wordt “25%” vervangen door: 22%, met dien verstande
dat de belasting 25% bedraagt op het gedeelte van dit inkomen dat €
250 000 te boven gaat.

0A

	Artikel 3.20 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid, tweede volzin, komt te luiden:

	In afwijking van de eerste volzin wordt de onttrekking, bedoeld in het
eerste lid, eerste volzin, tot 1 januari 2016 op jaarbasis verlaagd met
21% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot 0 gram per
kilometer is en met 18% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot
hoger is dan 0 gram per kilometer, maar niet hoger is dan 50 gram per
kilometer.

	2. Het derde lid, tweede volzin, komt te luiden:

	In afwijking van de eerste volzin wordt de onttrekking, bedoeld in het
eerste lid, eerste volzin, tot 1 januari 2016 op jaarbasis verlaagd met
21% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot 0 gram per
kilometer is en met 18% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot
hoger is dan 0 gram per kilometer, maar niet hoger is dan 50 gram per
kilometer.

A

	Artikel 3.42, derde lid, komt te luiden: 

	3. De energie-investeringsaftrek bedraagt 41,5 percent.

B

	In artikel 3.42a, derde lid, wordt “Bij een bedrag aan
milieu-investeringen in een kalenderjaar van meer dan € 2300 bedraagt
de milieu-investeringsaftrek” vervangen door: De
milieu-investeringsaftrek bedraagt.

C

	In artikel 3.43, tweede lid, wordt “onderdeel b” vervangen door:
onderdeel a.

D

	Artikel 3.45 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid, onderdeel a, vervalt onder verlettering van de
onderdelen b tot en met h tot onderdelen a tot en met g.

	2. [vervallen]

	3. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek behoren tot de
bedrijfsmiddelen mede

	niet:

	a. bedrijfsmiddelen die zijn bestemd om – direct of indirect –
hoofdzakelijk ter beschikking te worden gesteld aan derden en

	b. bedrijfsmiddelen waarvan het investeringsbedrag minder bedraagt dan
€ 450

	4. In het derde lid wordt “onderdeel e” vervangen door: onderdelen
c en d.

	5. Het vierde lid komt te luiden:

	4. Voor de energie-investeringsaftrek en de milieu-investeringsaftrek
behoren tot de bedrijfsmiddelen mede niet bedrijfsmiddelen:

	a. die zijn bestemd om – direct of indirect – hoofdzakelijk ter
beschikking te worden gesteld aan:

	1o. niet in Nederland wonende natuurlijke personen of gevestigde
lichamen, of

	2o. natuurlijke personen of lichamen voor het drijven van een
onderneming of een gedeelte van een onderneming, op de winst waarvan een
regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is, of

	b. waarvan het investeringsbedrag minder bedraagt dan € 2500.

	6. In het vijfde lid wordt “onderdeel b” vervangen door
“onderdeel a”. Voorts wordt “vierde lid” vervangen door: vierde
lid, onderdeel a,.

E

	Artikel 3.47, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel b wordt “vierde lid” vervangen door: vierde lid,
onderdeel a.

	2. In onderdeel c wordt “onderdeel b” vervangen door: onderdeel a.

Ea

	In artikel 3.111, tweede lid, wordt “artikel 3.119a” vervangen door
“artikel 3.119aa” en wordt “artikelen 3.116 en 3.116a” vervangen
door: artikelen 10bis.4 en 10bis.5.

F

	In artikel 3.119a, derde lid, onderdeel 2°, wordt “artikel 33,
onderdelen 5° en 6°” vervangen door: de artikelen 33, onderdelen 5°
en 6°, en 33a, eerste lid.

Fa

	Artikel 6.17 wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

	d. andere hulpmiddelen, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige
aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden
gebruikt;.

	

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Als ander hulpmiddel als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d,
worden in ieder geval niet aangemerkt:

	1o. brillen, contactlenzen en overige hulpmiddelen ter ondersteuning
van het gezichtsvermogen;

	2o. scootmobielen;

	3o. rolstoelen;

	4o. aanpassingen aan, in of om een woning, woonboot, woonwagen of
aanhorigheid daarvan.

G

	In artikel 8.10, tweede lid, wordt “€ 1962” vervangen door: €
2103, verminderd met 2% van het gedeelte van het belastbare inkomen uit
werk en woning dat meer bedraagt dan € 19 645, met dien verstande dat
de vermindering ten hoogste € 737 bedraagt.

H

	Artikel 8.11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, wordt “€ 1723”
vervangen door “€ 2097”. Voorts wordt “verminderd met”
vervangen door: verminderd, doch niet verder dan tot € 367, met.

	2. In het tweede lid, eerste volzin, onderdeel c, wordt “€ 40 248,
met dien verstande dat de vermindering ten hoogste € 1173 bedraagt”
vervangen door: € 40 248.

	3. In het tweede lid, tweede volzin, wordt “laatste vermelde
bedrag” vervangen door: tweede vermelde bedrag.

I

	Artikel 9.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde tot en met
elfde lid tot vierde tot en met tiende lid.

	2. In het achtste lid (nieuw) wordt “tiende lid” vervangen door:
negende lid.

J

	In artikel 10.1, eerste lid, wordt “3.42, 3.42a, 3.47” vervangen
door “3.42, 3.47”. Voorts wordt “en de in artikel 8.11, tweede
lid, eerste volzin, onderdelen b en c, laatstvermelde bedragen”
vervangen door: en het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin,
onderdeel b, als tweede vermelde bedrag. 

K

	Artikel 10.7 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt “het in artikel 8.11, tweede lid, eerste
volzin, onderdeel b, laatstvermelde bedrag” vervangen door: het in
artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, als tweede
vermelde bedrag.

	2. In het vijfde lid wordt “eerstvermelde bedrag” vervangen door:
vermelde bedrag.

Ka

	In artikel 10.10, eerste lid, wordt “artikel 3.45, eerste lid,
onderdeel b, en vierde lid, onderdeel b” vervangen door: artikel 3.45,
eerste lid, onderdeel a, en vierde lid, onderdeel a, onder 2°.

L

	Na artikel 10a.12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.13 Overgangsbepaling stamrechtspaarrekeningen en
stamrechtbeleggingsrechten

	Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande
stamrechtspaarrekeningen en stamrechtbeleggingsrechten als bedoeld in
artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat op
31 december 2013 luidde, blijft artikel 9.2, vierde lid, zoals dat op
31 december 2013 luidde, met overeenkomstige toepassing van artikel
39f, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, van
toepassing.

M

	In artikel 10b.1 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het
derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:

	3. De artikelen 3.31, 3.42 en 3.42a vervallen met ingang van 1 januari
2019.

Artikel II

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2015 als
volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1.2, vierde lid, onderdeel b, komt te luiden:

		b. een persoon die geen inwoner is van Nederland en geen
kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel
7.8 is.	

B

	Artikel 2.5 vervalt.

C

	In artikel 2.7, eerste lid, tweede volzin, wordt “onder de regels van
deze wet voor binnenlandse belastingplichtigen vallen” vervangen door:
binnenlandse belastingplichtige of kwalificerende buitenlandse
belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8 zijn.

D

	Het percentage, genoemd in de eerste regel van kolom IV van de in
artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel, wordt verhoogd met 0,51.

E

	Het percentage, genoemd in de eerste regel van kolom IV van de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel, wordt verhoogd met 0,51.

Ea

	In artikel 2.12 wordt “22%, met dien verstande dat de belasting 25%
bedraagt op het gedeelte van dit inkomen dat € 250 000 te boven
gaat” vervangen door: 25%.

F

	Artikel 2.17, zevende lid, derde volzin, komt te luiden: De eerste
volzin is niet van toepassing ingeval de belastingplichtige of zijn
partner als gevolg van emigratie of immigratie niet het gehele
kalenderjaar binnenlands belastingplichtig is en geen kwalificerende
buitenlandse belastingplichtige is als bedoeld in artikel 7.8.

G

	In artikel 3.119a, derde lid, onder 2°, wordt “de artikelen 33,
onderdelen 5° en 6°, en 33a, eerste lid, van de Successiewet 1956”
vervangen door: artikel 33, onderdelen 5° en 6°, van de Successiewet
1956 en artikel 33a, eerste lid, van de Successiewet 1956, zoals dat op
31 december 2014 luidde,.

H

	In artikel 3.154, eerste lid, wordt “binnenlandse
belastingplichtige” vervangen door “binnenlandse belastingplichtige
of kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel
7.8”. Voorts vervalt de tweede volzin.

I

	Na artikel 7.7 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 7.5 KWALIFICERENDE BUITENLANDSE BELASTINGPLICHTIGEN

Artikel 7.8 Kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen

	1. Voor een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is het
inkomen uit werk en woning in Nederland het gezamenlijke bedrag van het
inkomen uit werk en woning in Nederland, bedoeld in artikel 7.2, en de
niet reeds in het inkomen uit werk en woning in Nederland begrepen
belastbare inkomsten uit eigen woning, berekend overeenkomstig de regels
van hoofdstuk 3, indien deze negatief zijn, verminderd met:

	1o. de uitgaven voor inkomensvoorzieningen, berekend overeenkomstig de
regels van hoofdstuk 3, en

	2o. de niet reeds in het belastbare inkomen uit werk en woning in
Nederland begrepen persoonsgebonden aftrek, berekend overeenkomstig de
regels van hoofdstuk 6.

	2. Voor een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige wordt het
belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang in een in Nederland
gevestigde vennootschap bepaald overeenkomstig afdeling 7.3, waarbij
naast de uitgaven voor monumentenpanden ook de andere persoonsgebonden
aftrekposten, bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, overeenkomstig de
regels van hoofdstuk 6 in aanmerking worden genomen. 

	3. Voor een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige wordt het
belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland bepaald
overeenkomstig afdeling 7.4, waarbij:

	a. naast de uitgaven voor monumentenpanden ook de andere
persoonsgebonden aftrekposten, bedoeld in artikel 6.1, tweede lid,
overeenkomstig de regels van hoofdstuk 6 in aanmerking worden genomen;

	b. de rendementsgrondslag in Nederland aan het begin van het
kalenderjaar in aanmerking wordt genomen voor zover deze meer bedraagt
dan het heffingvrije vermogen, bedoeld in artikel 5.5, en  

	c. artikel 5.3, derde lid, eerste volzin, onderdeel e, en tweede
volzin, van overeenkomstige toepassing is.   

	4. De belastbare inkomsten uit eigen woning, de uitgaven voor
inkomensvoorzieningen en de persoonsgebonden aftrek blijven buiten
aanmerking voor zover deze bij de kwalificerende buitenlandse
belastingplichtige, zijn partner of degene die als zijn partner zou
worden aangemerkt indien beide personen binnenlands belastingplichtig
zouden zijn, bij de belastingheffing in de woonstaat of op de BES
eilanden in aanmerking kunnen worden genomen. 

	5. Indien bij een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige de
omvang van een inkomensbestanddeel of van een heffingskorting
afhankelijk is van zijn inkomen of dat van zijn partner, wordt voor de
bepaling hiervan uitgegaan van het volgens de regels voor binnenlandse
belastingplichtigen berekende inkomen.  

	6. Een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is een persoon
die als inwoner van een andere lidstaat van de Europese Unie, een andere
staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese
Economische Ruimte, Zwitserland of de BES eilanden in de
belastingheffing van die andere lidstaat of staat of op de BES eilanden
wordt betrokken en:

	a. van wie het inkomen geheel of nagenoeg geheel in Nederland is
onderworpen aan de loonbelasting of inkomstenbelasting, of

	b. van wie het inkomen tezamen met dat van een belastingplichtige die
als zijn partner zou worden aangemerkt indien beide personen
binnenlandse belastingplichtigen zouden zijn, geheel of nagenoeg geheel
in Nederland is onderworpen aan de loonbelasting en inkomstenbelasting,

	onder de voorwaarde dat de belastingplichtige een inkomensverklaring
van de belastingautoriteit van zijn woonland verstrekt. Bij algemene
maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld aan de inhoud en de
vormgeving van de inkomensverklaring en kunnen regels worden gesteld op
grond waarvan om doelmatigheidsredenen de verklaring achterwege kan
blijven. 

	7. Voor de toepassing van het zesde lid wordt onder het inkomen van de
buitenlandse belastingplichtige verstaan het volgens de regels voor
binnenlands belastingplichtigen berekende verzamelinkomen, bedoeld in
artikel 2.18, van die belastingplichtige, verminderd met de daarin
begrepen negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen, negatieve
persoonsgebonden aftrek en belastbare inkomsten uit eigen woning en
vermeerderd met de daarin begrepen uitgaven voor inkomensvoorzieningen,
persoonsgebonden aftrek en aftrek wegens geen of geringe
eigenwoningschuld, waarbij voor het bepalen van het voordeel uit sparen
en beleggen wordt uitgegaan van de grondslag sparen en beleggen
vermeerderd met het heffingvrije vermogen. Het inkomen dat in Nederland
is onderworpen aan de loonbelasting of inkomstenbelasting, bedoeld in
het zesde lid, is het zonder de toepassing van dit artikel bepaalde
gezamenlijke bedrag van het inkomen uit werk en woning in Nederland, het
inkomen uit aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde
vennootschap en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in
Nederland, voor zover dat inkomen op grond van regelingen ter voorkoming
van dubbele belasting aan Nederland ter heffing is toegewezen,
verminderd met de daarin begrepen negatieve uitgaven voor
inkomensvoorzieningen, negatieve persoonsgebonden aftrek en belastbare
inkomsten uit eigen woning en vermeerderd met de daarin begrepen aftrek
wegens geen of geringe eigenwoningschuld.

	8. Bij algemene maatregel van bestuur worden mede als kwalificerende
buitenlandse belastingplichtigen aangemerkt buitenlandse
belastingplichtigen die niet ingevolge het zesde lid als kwalificerende
buitenlandse belastingplichtige worden aangemerkt, maar bij wie
Nederland volgens het Unierecht gehouden is de persoonlijke situatie en
de gezinssituatie in aanmerking te nemen en worden regels gesteld voor
toepassing van dit artikel bij die belastingplichtigen. De vorige volzin
is van overeenkomstige toepassing op vergelijkbare buitenlandse
belastingplichtigen die inwoner zijn van een staat die partij is bij de
Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, Zwitserland of
de BES eilanden. De aanwijzing als kwalificerende buitenlandse
belastingplichtige, bedoeld in de eerste en tweede volzin, kan ook
betrekking hebben op een deel van het jaar.

J

	Het in artikel 8.10, tweede lid, als eerste genoemde bedrag wordt
verhoogd met € 80. 

K

	In artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, wordt het als
tweede vermelde bedrag verhoogd met € 103. Voorts wordt het in dat
onderdeel laatstvermelde bedrag verlaagd met € 183.

L

	In artikel 8.12, eerste lid, wordt “60 jaar” vervangen door: 61
jaar.

M

	Artikel 10.7a vervalt.

Artikel III

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2016 als
volgt gewijzigd:

A

	Het percentage, genoemd in de eerste regel van kolom IV van de in
artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel, wordt verhoogd met 0,06.

B

	Het percentage, genoemd in de eerste regel van kolom IV van de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel, wordt verhoogd met 0,06.

C

	In artikel 8.10, tweede lid, wordt het als eerste genoemde bedrag
verhoogd met € 14 en wordt het als derde genoemde bedrag vervangen
door “€ 1106”. Voorts wordt “2%” vervangen door: 3%.

D

	In artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, wordt het als
tweede vermelde bedrag verhoogd met € 229. Voorts wordt
“verminderd, doch niet verder dan tot € 184, met” vervangen door:
verminderd, doch niet verder dan tot nihil, met.

E

	In artikel 8.12, eerste lid, wordt “61 jaar” vervangen door: 62
jaar.

Artikel IV

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2017 als
volgt gewijzigd:

A

	Het in artikel 8.10, tweede lid, als eerste genoemde bedrag wordt
verlaagd met € 39.

B

	In artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, wordt het als
tweede vermelde bedrag verhoogd met € 130.

C

	In artikel 8.12, eerste lid, wordt “62 jaar” vervangen door: 63
jaar.

Artikel IVA

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2018 als
volgt gewijzigd:

A

	Artikel 8.2, onderdeel c, vervalt.

B

	Artikel 8.12 vervalt.

C

	

	Artikel 10b.1, derde lid, vervalt.

Artikel V

	De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 10, vijfde lid, onderdeel c, vervalt onder verlettering van de
onderdelen d en e tot onderdelen c en d.

B

	Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid, onderdeel g, vervalt.

	2. Het vierde lid vervalt.

C

	Artikel 11a vervalt.

Ca. 

	Artikel 13bis wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid, tweede volzin, komt te luiden:

	In afwijking van de eerste volzin wordt het voordeel, bedoeld in het
eerste lid, eerste volzin, tot 1 januari 2016 op kalenderjaarbasis
verlaagd met 21% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot 0 gram
per kilometer is en met 18% van de waarde van de auto indien de
CO2-uitstoot hoger is dan 0 gram per kilometer, maar niet hoger is dan
50 gram per kilometer.

	2. Het derde lid, tweede volzin, komt te luiden:

	In afwijking van de eerste volzin wordt het voordeel, bedoeld in het
eerste lid, eerste volzin, tot 1 januari 2016 op kalenderjaarbasis
verlaagd met 21% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot 0 gram
per kilometer is en met 18% van de waarde van de auto indien de
CO2-uitstoot hoger is dan 0 gram per kilometer, maar niet hoger is dan
50 gram per kilometer.

D

	Artikel 19b, achtste lid, vervalt onder vernummering van het negende
lid tot achtste lid.

Da

	Het percentage, genoemd in de eerste regel van kolom IV van de in
artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel, wordt verlaagd met 0,75.

Db

	Het percentage, genoemd in de eerste regel van kolom IV van de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel, wordt verlaagd met 0,75.

E

	In artikel 22, tweede lid, wordt “€ 1962” vervangen door: €
2103, verminderd met 2% van het gedeelte van het belastbare loon dat
meer bedraagt dan € 19 645, met dien verstande dat de vermindering ten
hoogste € 737 bedraagt.

F

	Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt “€ 1723” vervangen door
“€ 2097”. Voorts wordt “verminderd met” vervangen door:
verminderd, doch niet verder dan tot € 367, met.

	2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt “€ 40 248, met dien
verstande dat de vermindering ten hoogste € 1173 bedraagt”
vervangen door: € 40 248.

G

	Artikel 32bb wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het zesde lid vervalt onder vernummering van het zevende tot en met
tiende lid tot zesde tot en met negende lid.

	2. In het zevende lid (nieuw) vervalt: dan wel zou worden genoten
ingeval artikel 11, eerste lid, onderdeel g, dan wel artikel 11a, buiten
toepassing zou zijn gelaten.

H

	Artikel 37 vervalt.

I

	Na artikel 39e wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 39f

	1. Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande aanspraken op
periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als
bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37, zoals die op
31 december 2013 luidden, en daarmee gelijkgestelde bedragen als bedoeld
in artikel 11a, eerste lid, zoals dat op 31 december 2013 luidde,
blijven de artikelen 10, vijfde lid, onderdeel c, 11, eerste lid,
onderdeel g, en vierde lid, 11a, 19b, achtste lid, 32bb, zesde en
achtste lid, en 37, zoals die op 31 december 2013 luidden, alsmede de
daarop gebaseerde bepalingen, van toepassing.

	2. In afwijking in zoverre van het eerste lid mag de waarde van de
aanspraak, het tegoed van de stamrechtrechtspaarrekening of de waarde
van het stamrechtbeleggingsrecht in een bedrag ineens worden uitgekeerd.


	3. Indien de werknemer ineens beschikt over de aanspraak, bedoeld in
het eerste of tweede lid, of over het ingevolge het eerste lid daarmee
gelijkgestelde bedrag, wordt 80 percent van het ingevolge het eerste en
tweede lid als loon in aanmerking te nemen bedrag in aanmerking genomen.

	4. Het derde lid is niet van toepassing indien de inhoudingsplichtige
die de aanspraak, onderscheidenlijk het bedrag, heeft toegekend:

	a. in geval van een aanspraak als bedoeld in artikel 11, eerste lid,
onderdeel g, zoals dat op 31 december 2013 luidde: het ter financiering
van die aanspraak verschuldigde bedrag niet voor 15 november 2013 heeft
overgemaakt naar een verzekeraar als bedoeld in artikel 11, eerste lid,
onderdeel g, onder 2o, zoals dat op 31 december 2013 luidde;

	b. in geval van een bedrag als bedoeld in artikel 11a, eerste lid,
zoals dat op 31 december 2013 luidde: het bedrag niet voor 15 november
2013 heeft overgemaakt naar:

	1o. een stamrechtspaarrekening als bedoeld in artikel 11a, eerste lid,
zoals dat op 31 december 2013 luidde, of

	2o. een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel
11a, tweede lid, onderdelen b en c, zoals dat op 31 december 2013
luidde. 

	5. Voor de toepassing van het vierde lid wordt een bedrag mede geacht
voor 15 november 2013 door de inhoudingsplichtige, bedoeld in het vierde
lid, te zijn overgemaakt naar een verzekeraar als bedoeld in artikel 11,
eerste lid, onderdeel g, onder 2o, zoals dat op 31 december 2013 luidde,
ingeval die inhoudingsplichtige zich voor 15 november 2013 heeft
verplicht als zodanige verzekeraar van de betreffende aanspraak op te
treden.

Artikel VI

	De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2015 als
volgt gewijzigd:

A

	Het percentage, genoemd in de eerste regel van kolom IV van de in
artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel, wordt verhoogd met 0,51.

B

	Het percentage, genoemd in de eerste regel van kolom IV van de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel, wordt verlaagd met 0,29.

C

	Het in artikel 22, tweede lid, als eerste genoemde bedrag wordt
verhoogd met € 80.

 

D

	In artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, wordt het als tweede vermelde
bedrag verhoogd met € 103. Voorts wordt het in dat onderdeel
laatstvermelde bedrag verlaagd met € 183.

Da

	In artikel 22abis, eerste lid, wordt “60 jaar” vervangen door: 61
jaar.

Db

	In artikel 22d wordt “22a, 22abis” vervangen door “22a” en
wordt “10.1, 10.7 en 10.7a” vervangen door “10.1 en 10.7”.
Voorts wordt “8.11, 8.12” vervangen door: 8.11.

E

	Artikel 39f, derde, vierde en vijfde lid, vervalt.

Artikel VII

	De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2016 als
volgt gewijzigd:

A

	Het percentage, genoemd in de eerste regel van kolom IV van de in
artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel, wordt verhoogd met 0,06.

B

	Het percentage, genoemd in de eerste regel van kolom IV van de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel, wordt verhoogd met 0,06.

C

	In artikel 22, tweede lid, wordt het als eerste genoemde bedrag
verhoogd met € 14 en wordt het als derde genoemde bedrag vervangen
door “€ 1106”. Voorts wordt “2%” vervangen door: 3%.

D

	In artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, wordt het als tweede vermelde
bedrag verhoogd met € 229. Voorts wordt “verminderd, doch niet
verder dan tot € 184, met” vervangen door: verminderd, doch niet
verder dan tot nihil, met.

E

	In artikel 22abis, eerste lid, wordt “61 jaar” vervangen door: 62
jaar.

Artikel VIII

	De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2017 als
volgt gewijzigd:

A

	Het in artikel 22, tweede lid, als eerste genoemde bedrag wordt
verlaagd met € 39.

B

	In artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, wordt het als tweede vermelde
bedrag verhoogd met € 130.

C

	In artikel 22abis, eerste lid, wordt “62 jaar” vervangen door: 63
jaar.

Artikel VIIIA

	De Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari 2018 als
volgt gewijzigd:

A

	Artikel 21c, onderdeel c, vervalt onder verlettering van de onderdelen
d tot en met f tot onderdelen c tot en met e.

B

	Artikel 22abis vervalt.

C

	In artikel 26, eerste lid, wordt “de arbeidskorting en de
werkbonus” vervangen door: de arbeidskorting.

Artikel IX

	Indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin
van het kalenderjaar 2015, bij het begin van het kalenderjaar 2016,
onderscheidenlijk bij het begin van het kalenderjaar 2017, wordt
toegepast, worden, met overeenkomstige toepassing van dat artikel, bij
ministeriële regeling eveneens gewijzigd:

	a. bij het begin van het kalenderjaar 2015: de in artikel II, onderdeel
K, artikel III, onderdeel D, artikel VI, onderdeel D, en artikel VII,
onderdeel D, eerstvermelde bedragen en de in artikel II, onderdeel J,
artikel III, onderdeel C, artikel IV, onderdelen A en B, artikel VI,
onderdeel C, artikel VII, onderdeel C, en artikel VIII, onderdelen A en
B, vermelde bedragen;

	b. bij het begin van het kalenderjaar 2016: de in artikel III,
onderdeel D, en artikel VII, onderdeel D, eerstvermelde bedragen en de
in artikel III, onderdeel C, artikel IV, onderdelen A en B, artikel VII,
onderdeel C, en artikel VIII, onderdelen A en B, vermelde bedragen;

	c. bij het begin van het kalenderjaar 2017: de in artikel IV en artikel
VIII vermelde bedragen.

Artikel X

	Na toepassing van de artikelen I, II, III, V, VI of VII worden de
bedragen in kolom III van de tabel in artikel 2.10, eerste lid, van de
Wet inkomstenbelasting 2001 bij ministeriële regeling gewijzigd in de
bedragen die na toepassing van die artikelen voortvloeien uit de in de
kolommen I en II van die tabel vermelde bedragen en de in kolom IV van
die tabel vermelde percentages. De eerste volzin is van overeenkomstige
toepassing op de bedragen in kolom III van de tabel in artikel 2.10a,
eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, op de bedragen in kolom
III van de tabel in artikel 20a, eerste lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964 en op de bedragen in kolom III van de tabel in
artikel 20b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel XI

	De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de
volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel c, vervallen de onderdelen 1°, 2° en
4° onder vernummering van de onderdelen 3° en 5° tot onderdelen 1°
en 2°. 

	2. In het eerste lid, onderdeel c, onder 2° (nieuw), wordt “artikel
31 van die wet” vervangen door: artikel 31 van de Wet op de
loonbelasting 1964.

	3. Het eerste lid, onderdelen d, f, g en ga, vervalt.

	4. In het eerste lid, onderdeel h, onder 2°, wordt “het derde lid”
vervangen door: het tweede lid.

	5. Het eerste lid, onderdeel r, vervalt onder vervanging van de
puntkomma aan het slot van onderdeel q door een punt.

	6. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde tot en met
vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid.

	7. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:

	4. De ministeriële regelingen, bedoeld in deze wet, worden, voor zover
niet anders is bepaald, uitgevaardigd door Onze Minister, wat betreft de
regelingen, bedoeld in de artikelen 17, 18 en 20, in overeenstemming met
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu en Onze Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid.

B

	Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt “Artikel 2, derde, vierde en vijfde lid,
en artikel 5” vervangen door “Artikel 2, derde, vierde en vijfde
lid,”. Voorts wordt “zijn” vervangen door: is.

	2. In het derde lid wordt “de artikelen 3, eerste lid, onderdelen c,
d, f en h, en 4, onderdelen a, b en e” vervangen door: de artikelen 3,
eerste lid, onderdelen f en h, en 4, onderdeel e. 

	3. Het vierde lid vervalt.

C

	Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid, onderdeel c, vervalt onder verlettering van de
onderdelen g en h tot onderdelen a en b.

	2. In het derde lid wordt “De afdrachtvermindering onderwijs en de
afdrachtvermindering zeevaart komen” vervangen door: De
afdrachtvermindering zeevaart komt.

D

	Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede en derde
lid tot eerste en tweede lid.

	2. Het vierde tot en met zesde lid vervallen.

E

	Artikel 6 en hoofdstuk V vervallen.

F

	Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het derde lid vervalt onder vernummering van het vierde en vijfde
lid tot derde en vierde lid.

	2. In het vierde lid (nieuw) wordt “het vierde lid” telkens
vervangen door: het derde lid.

G

	Artikel 21, derde lid, eerste volzin, komt te luiden: Ingeval na afloop
van de periode waarop de S&O-verklaring betrekking heeft een nog niet
verrekend bedrag aan S&O-afdrachtvermindering resteert, wordt dit bedrag
verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen
die zijn verschuldigd over een aangiftetijdvak dat is geëindigd of nog
gaat eindigen in het kalenderjaar waarin de periode valt waarop de
S&O-verklaring betrekking heeft. Voor zover toepassing van de eerste
volzin tot gevolg heeft dat een nog niet verrekend bedrag wordt
verrekend met de loonbelasting en de premie voor de volksverzekeringen
die zijn verschuldigd over een reeds verstreken aangiftetijdvak, wordt
de aangifte over dat reeds verstreken tijdvak voor de toepassing van
artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 aangemerkt als een
onjuiste of onvolledige aangifte.

H

	Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “zes kalendermaanden” vervangen door:
twaalf kalendermaanden.

	2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde tot en met
zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid.

	3. In het vijfde lid (nieuw) wordt “bedoeld in het vijfde lid”
vervangen door: bedoeld in het vierde lid.

I

	Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt “24 percent” telkens vervangen door “21
percent”. Voorts wordt “€ 200 000” vervangen door:
€ 250 000.

	2. In het zevende lid wordt “percentage van 24” vervangen door:
percentage van 21.

J

	In artikel 29, onderdeel b, wordt “percentage van 24” vervangen
door: percentage van 21.

K

	In artikel 30, tweede lid, vervalt telkens: , onderscheidenlijk Onze
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,.

L

	De artikelen 30a, 31, 34 en 41a vervallen.

ARTIKEL XIA

	De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A. 

	Na artikel 48 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

	

Artikel 48a Premiekorting jongere werknemer

	1. De werkgever past een korting toe op het totaal van de door hem op
grond van de afdelingen 2, 3 en 4 verschuldigde premies bij een
dienstbetrekking met een werknemer die:

	a. onmiddellijk voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking
recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of de Wet
werk en bijstand;

	b. op of na 1 januari 2014 bij die werkgever in dienst is getreden maar
vóór 1 januari 2016;

	c. op het moment van in dienst treden bij die werkgever 18 jaar of
ouder is maar nog niet de leeftijd heeft bereikt van 27 jaar, en 

	d. een dienstbetrekking heeft met een overeengekomen duur van minimaal
zes maanden en een arbeidsduur van ten minste 32 uren per week.

	2. De korting wordt toegepast voor zolang de dienstbetrekking met de
werknemer, bedoeld in het eerste lid, duurt met dien verstande:

	a. dat voor dienstbetrekkingen die zijn aangevangen op of na 1 januari
2014 maar vóór 1 juli 2014 de korting kan worden toegepast voor de
duur van de dienstbetrekking maar ten hoogste gedurende twee jaar vanaf
1 juli 2014;

	b. dat voor dienstbetrekkingen die zijn aangevangen op of na 1 juli
2014 maar vóór 1 januari 2016 de korting kan worden toegepast voor de
duur van de diensbetrekking maar ten hoogste gedurende twee jaar vanaf
de aanvang van die dienstbetrekking;

	c. dat de korting niet langer wordt toegepast dan tot en met het
aangiftetijdvak dat eindigt op 31 december 2017. 

	3. De korting wordt niet meer toegepast zodra niet meer wordt voldaan
aan het eerste lid, onderdeel d.

	4. De werkgever bewaart bij de loonadministratie:

	a. de schriftelijke arbeidsovereenkomst of de schriftelijke
publiekrechtelijke aanstelling met de werknemer waaruit blijkt dat wordt
voldaan aan het eerste lid, onderdeel d;

	b. een verklaring van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
of het college van burgemeester en wethouders dat de werknemer, bedoeld
in het eerste lid, voorafgaande aan de datum van aanvang van de
dienstbetrekking recht had op een uitkering als bedoeld in het eerste
lid, onderdeel a.

	5. Artikel 50a is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 48b Omvang bonus jongere werknemer

	1. De korting, bedoeld in artikel 48a, bedraagt € 3500 per jaar, met
dien verstande dat de korting in de periode 1 juli 2014 tot 1 januari
2015 € 1750 bedraagt.

	2. Artikel 50b, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

B.

	In artikel 115, eerste lid, wordt na onderdeel k een onderdeel
ingevoegd, luidende:

	l. de bedragen van de kortingen jongere werknemer, bedoeld in artikel
48b, eerste lid;.

C. 

	Na artikel 122c wordt een artikel ingevoegd, luidende:.

Artikel 122ca. Gedeeltelijke teruggaaf basispremie
Arbeidsongeschiktheidsfonds 

	1. In afwijking in zoverre van de hoofdstukken 3 en 4 verleent de
inspecteur, al dan niet op verzoek, bij voor bezwaar vatbare beschikking
aan een werkgever een gedeeltelijke teruggaaf van de ten behoeve van het
Arbeidsongeschiktheidsfonds verschuldigde basispremie, bedoeld in
artikel 34, eerste lid. Voor de toepassing van artikel 20 van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de teruggaaf, bedoeld in de
eerste volzin, aangemerkt als een naar aanleiding van een verzoek gedane
teruggaaf.

	2. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, bedraagt 28,82% van de door
de werkgever ten behoeve van het Arbeidsongeschiktheidsfonds over de
periode van 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013 aangegeven
basispremie. De voor de toepassing van de eerste volzin in aanmerking te
nemen premie wordt vastgesteld op grond van de aangiften die uiterlijk
op 30 september 2013 zijn ingediend alsmede de aanvullingen daarop die
uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. 

	3. Ingeval het eerste aangiftetijdvak van de periode, genoemd in het
tweede lid, niet aanvangt op 1 januari 2013 of ingeval het laatste
aangiftetijdvak van de periode, genoemd in het tweede lid, niet eindigt
op 30 juni 2013, wordt het bedrag van de voor de toepassing van het
tweede lid in aanmerking te nemen premie door herleiding bepaald.

	4. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, komt ten laste van het
Arbeidsongeschiktheidsfonds.

	5. Bij regeling van Onze Minister van Financiën, in overeenstemming
met Onze Minister, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking
tot de toepassing van dit artikel.

	6. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2015.

D.

	Na artikel 122g wordt een artikel ingevoegd, luidende:

	

Artikel 122ga Beëindiging premiekorting jongere werknemer

	De artikelen 48a, 48b en 115, eerste lid, onderdeel l, vervallen met
ingang van 1 januari 2018.

Artikel XII

	De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 23a, tweede lid, vervalt onder vernummering van het derde lid
tot tweede lid.

B

	Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het vierde lid vervalt onder vernummering van het vijfde lid tot
vierde lid.

	2. In het vierde lid (nieuw) wordt “vijfde lid” vervangen door:
vierde lid.

C

	Na artikel 34a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 34b

	1. Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande aanspraken op
periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als
bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37 van de Wet op
de loonbelasting 1964, zoals die op 31 december 2013 luidden, blijft
artikel 23a, tweede lid, zoals dat op 31 december 2013 luidde, met
overeenkomstige toepassing van artikel 39f, eerste en tweede lid, van de
Wet op de loonbelasting 1964, van toepassing. 

	2. Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande
stamrechtspaarrekeningen en stamrechtbeleggingsrechten als bedoeld in
artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat op 31
december 2013 luidde, blijft artikel 25, vierde lid, zoals dat op 31
december 2013 luidde, met overeenkomstige toepassing van artikel 39f,
eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, van
toepassing.

Artikel XIII

	De Wet op de dividendbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 4, zesde lid, vervalt: artikel 11a, tweede lid, van de Wet
op de loonbelasting 1964 of.

B

	In artikel 16a wordt “geblokkeerde rechten van deelneming in die
instelling als bedoeld in artikel 10bis.5, derde lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001” vervangen door: geblokkeerde rechten van
deelneming in die instelling als bedoeld in artikel 10bis.5, derde lid,
van de Wet inkomstenbelasting 2001 alsmede ten aanzien van de
opbrengsten van stamrechtbeleggingsrechten als bedoeld in artikel 39f
van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel XIV

	De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 32 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel 5°, wordt “, aan waarde van
lijfrenten alsmede aan waarde van aanspraken op periodieke uitkeringen
bij overlijden” vervangen door: alsmede aan waarde van lijfrenten.

	2. Het vijfde lid vervalt.

B

	Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel 5° wordt “artikel 3.119a van de Wet
inkomstenbelasting 2001” vervangen door: artikel 3.119a van die wet of
de aflossing van een restschuld van een vervreemde eigen woning als
bedoeld in artikel 3.120a van die wet waarvan de renten en kosten worden
aangemerkt als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als
bedoeld in artikel 3.120 van die wet,.

	2. In onderdeel 6°, onder b, wordt “artikel 3.119a van de Wet
inkomstenbelasting 2001” vervangen door: artikel 3.119a van die wet of
de aflossing van een restschuld van een vervreemde eigen woning als
bedoeld in artikel 3.120a van die wet waarvan de renten en kosten worden
aangemerkt als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als
bedoeld in artikel 3.120 van die wet.

C

	Na artikel 33 wordt een artikel ingevoegd, luidende: 

Artikel 33a

	1. Voor één kalenderjaar worden het ingevolge artikel 33, aanhef en
onderdelen 5o of 6o, van schenkbelasting vrijgestelde bedrag en het
ingevolge artikel 33, aanhef en onderdeel 7o, van schenkbelasting
vrijgestelde bedrag onder bij ministeriële regeling te stellen
voorwaarden verhoogd tot een bedrag van € 100 000, indien:

	a. het een schenking betreft van een eigen woning als bedoeld in
artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001
of van een bedrag dat is geschonken ter zake van de verwerving van een
zodanige eigen woning, voor de kosten van verbetering of onderhoud van
die woning, ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of
beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van
een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van die wet of de
aflossing van een restschuld van een vervreemde eigen woning als bedoeld
in artikel 3.120a van die wet waarvan de renten en kosten worden
aangemerkt als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als
bedoeld in artikel 3.120 van die wet, en

	b. op deze verhoogde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt
gedaan.

Indien de woning of het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, is
verkregen van de ouders, wordt het ingevolge de eerste volzin van
schenkbelasting vrijgestelde bedrag verminderd met de bedragen waarvoor
de verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdelen 5o en 6o,
op enig moment door het kind is toegepast.

	2. De verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdelen 5° en
6°, vindt geen toepassing indien door het kind in een eerder jaar reeds
de verhoogde vrijstelling van het eerste lid is toegepast op een
verkrijging van de ouders.

	3. Artikel 12, eerste lid, eerste volzin, is niet van toepassing op
schenkingen als bedoeld in het eerste lid.

D

	In het opschrift van hoofdstuk XIII wordt “Slotbepalingen”
vervangen door: Overgangs- en slotbepalingen.

E

	Vóór artikel 83 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 82 

	Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande aanspraken op
periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als
bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37 van de Wet op
de loonbelasting 1964, zoals die op 31 december 2013 luidden, en daarmee
gelijkgestelde bedragen als bedoeld in artikel 11a, eerste lid, van de
Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat op 31 december 2013 luidde,
blijft artikel 32, eerste lid, onderdeel 5°, en vijfde lid, zoals dat
op 31 december 2013 luidde, met overeenkomstige toepassing van artikel
39f, eerste en tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, van
toepassing.

Artikel XV

	In de Successiewet 1956 komt artikel 33a met ingang van 1 januari 2015
te luiden:

Artikel 33a

	De verhoogde vrijstelling, bedoeld in artikel 33, onderdelen 5° en
6°, vindt geen toepassing indien door het kind in een eerder jaar reeds
de verhoogde vrijstelling van artikel 33a, zoals dat op 31 december 2014
luidde, is toegepast op een verkrijging van de ouders.

ARTIKEL XVA

	Bij een overlijden in de periode van 1 januari 2015 tot en met 29 juni
2015 is artikel 12, eerste lid, eerste volzin, van de Successiewet 1956
niet van toepassing op een schenking als bedoeld in artikel 33a, eerste
lid, van die wet, zoals dat luidde op 31 december 2014, voor zover voor
die schenking een verhoogde vrijstelling gold.

Artikel XVI

	In de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt artikel 3 als volgt
gewijzigd:

	

	1. Het derde lid, onderdeel b, vervalt.

	

	2. In het derde lid, onderdeel c, wordt “onderdeel b” vervangen
door: onderdeel b, zoals dat luidde op 31 december 2013.

	

	3. Het negende lid vervalt.

Artikel XVII

	Het aan de ondernemer toekomend recht om de belasting in aftrek te
brengen op het tijdstip dat de belasting in rekening is gebracht ter
zake van goederen en diensten voor zover deze waren bestemd voor de
vervaardiging van een goed als bedoeld in artikel 3, derde lid,
onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968, zoals dat artikel
luidde op 31 december 2013, blijft in stand voor zover de ondernemer dit
recht al had vóór 1 januari 2014. Deze aftrek wordt herzien bij
ingebruikname van de goederen en diensten in de zin van artikel 15,
vierde lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968.

ARTIKEL XVIIA

	De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

A. 

	In artikel 3, eerste lid, onderdeel c, vervalt: , dan wel
omzetbelasting wordt geheven ter zake van het beschikken over die zaak
voor bedrijfsdoeleinden en de vergoeding, bedoeld in artikel 8, derde
lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968, te zamen met de verschuldigde
omzetbelasting, lager is dan de waarde, bedoeld in artikel 9.

B. 

	

	In artikel 15, vierde lid, vervalt: , dan wel omzetbelasting wordt
geheven ter zake van het beschikken over die zaak voor
bedrijfsdoeleinden en de vergoeding, bedoeld in artikel 8, derde lid,
van de Wet op de omzetbelasting 1968, tezamen met de verschuldigde
omzetbelasting, lager is dan de waarde, bedoeld in artikel 9, en de
verkrijger die omzetbelasting op grond van artikel 15 van de Wet op de
omzetbelasting 1968 niet of niet nagenoeg geheel in aftrek kan brengen.	

Artikel XVIII

	In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992
wordt in artikel 12b, tweede volzin, “constatering” vervangen door:
constatering met dien verstande dat het tijdstip ter zake van het in
artikel 1, zesde lid, genoemde feit wordt vastgesteld met
overeenkomstige toepassing van artikel 13, tweede lid, van de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994.

Artikel XIX

	De Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 7 worden twee leden toegevoegd, luidende: 

	3. Een houder als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c,
niet zijnde een lichaam, wordt, behoudens tegenbewijs, geacht in
Nederland zijn hoofdverblijf te hebben indien hij in Nederland:

	a. is ingeschreven in de basisadministratie van persoonsgegevens,
bedoeld in artikel 2 van de Wet gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens; of

	b. niet is ingeschreven in de basisadministratie, bedoeld in onderdeel
a, maar verplicht is tot het doen van aangifte van verblijf en adres
ingevolge artikel 65 van de Wet gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens. 

	4. Een houder als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijnde een
onderneming of rechtspersoon, wordt, behoudens tegenbewijs, geacht in
Nederland te zijn gevestigd indien hij in Nederland is ingeschreven in
het handelsregister, genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van
de Handelsregisterwet 2007.

B

	In artikel 13 wordt na het eerste lid, onder vernummering van het
tweede tot derde lid, een lid ingevoegd, luidende: 

	2. Voor de toepassing van artikel 7, derde lid, vangt, in afwijking van
het eerste lid, voor dat motorrijtuig het tijdvak aan met ingang van de
dag waarop de houder zich heeft ingeschreven of had moeten inschrijven
in de basisadministratie van persoonsgegevens, bedoeld in artikel 2 van
de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en, zolang het
motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking staat, telkenmale
drie maanden later tenzij wordt aangetoond met ingang van welke dag het
in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland ter
beschikking heeft gestaan in welk geval het tijdvak aanvangt met die
datum. Voor de toepassing van artikel 7, vierde lid, is de vorige volzin
van overeenkomstige toepassing.

C

	Aan artikel 34, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Indien artikel 7, derde of vierde lid, van toepassing is, wordt de na te
heffen belasting berekend vanaf het begin van het tijdvak, bedoeld in
artikel 13, tweede lid.

D

	In artikel 37 wordt “bedoeld in de artikelen” vervangen door:
bedoeld in de artikelen 13, tweede lid,.

E

	Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt “ten minste 30 jaar
geleden” vervangen door: ten minste 40 jaar geleden.

	2. Het derde en vierde lid vervallen onder vernummering van het vijfde
lid tot derde lid.

F

	In artikel 81a wordt “en 37c, eerste lid,” vervangen door: 37c,
eerste lid, en 84a.

G

	Na hoofdstuk X wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK XA. OVERGANGSRECHT OUDERE MOTORRIJTUIGEN

Artikel 84a 

	1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk is in afwijking van artikel 10
het tijdvak een kalenderjaar.

	2. Op verzoek bedraagt het toe te passen tarief over het tijdvak het
bedrag aan belasting, genoemd in de artikelen 23, 24, 24a, 24b, 25, 25a
of 25c, zoals deze artikelen luidden op 31 december voorafgaand aan het
tijdvak. Het ingevolge de eerste volzin bepaalde bedrag aan belasting
bedraagt, met inbegrip van de provinciale opcenten, bedoeld in artikel
222 van de Provinciewet, ten hoogste € 120.

	3. Het tarief, bedoeld in het tweede lid, kan uitsluitend worden
toegepast indien:

	a. het motorrijtuig vóór 1 januari 1988 voor het eerst in gebruik is
genomen, maar het tijdstip van eerste ingebruikneming nog geen 40 jaar
geleden is; 

	b. het motorrijtuig, indien het een personenauto of bestelauto betreft,
is bestemd om te worden aangedreven door een kracht die uitsluitend
wordt ontleend aan benzine als bedoeld in artikel 22, eerste lid,
onderdeel c; 

	c. met het motorrijtuig geen gebruik van de weg wordt gemaakt in de
maanden januari, februari en december van hetzelfde tijdvak, met
uitzondering van de dag waarop het motorrijtuig aan een keuring wordt
onderworpen ter zake van de afgifte van een keuringsbewijs als bedoeld
in artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994; 

	d. het motorrijtuig, indien het een vrachtauto of autobus betreft, niet
bedrijfsmatig wordt gebruikt; en

	e. het bedrag aan belasting, bedoeld in het tweede lid, is betaald bij
de aanvang van het tijdvak.

	4. Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt aangemerkt als het
doen van een aanvullende aangifte. 

	5. De betaling van het over het tijdvak verschuldigde bedrag aan
belasting wordt, onder vermelding van het betalingskenmerk als
aangegeven door de inspecteur, voor de toepassing van dit hoofdstuk
aangemerkt als het verzoek, bedoeld in het tweede lid. 

	6. Voor een motorrijtuig waarvoor in de loop van het tijdvak een
kenteken is opgegeven, vangt, voor de toepassing van dit hoofdstuk, het
tijdvak aan met ingang van de dag van dagtekening van de eerste
tenaamstelling van het voor dat motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs en
vervolgens telkenmale met ingang van 1 januari. 

	7. Bij wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs in de
loop van het tijdvak wordt de belasting door degene op wiens naam het
kenteken wordt gesteld, verschuldigd met ingang van het eerstvolgende
tijdvak. De eerste volzin is niet van toepassing indien degene op wiens
naam het kenteken wordt gesteld niet of niet langer voldoet aan de bij
of krachtens dit artikel gestelde voorwaarden.

	8. Indien niet of niet langer wordt voldaan aan de bij of krachtens dit
artikel gestelde voorwaarden wordt dit aangemerkt als een verandering
aan het motorrijtuig en doet de houder een aanvullende aangifte
uiterlijk op de dag voorafgaand aan de dag dat niet of niet langer aan
de voorwaarden wordt voldaan. De aanvullende aangifte geldt:

	a. indien deze wordt gedaan door degene die bij aanvang van het tijdvak
het motorrijtuig houdt, voor het lopende tijdvak;

	b. indien deze wordt gedaan door een andere houder dan als bedoeld in
onderdeel a, voor de tijdvakken die aanvangen na het lopende tijdvak dat
is bepaald zonder toepassing van dit hoofdstuk.

	9. Bij constatering van het feit dat met betrekking tot een
motorrijtuig waarvoor de belasting is betaald op de voet van dit
artikel, niet wordt voldaan aan de bij of krachtens dit artikel gestelde
voorwaarden, kan de belasting die zonder toepassing van dit artikel over
het gehele kalenderjaar verschuldigd zou zijn geweest, worden nageheven
met overeenkomstige toepassing van artikel 76. Artikel 67c van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen is van toepassing.

	10. Voor de toepassing van dit hoofdstuk blijven de artikelen 11, 12,
13, 15, derde lid, 16, 17, vierde lid, 18, 19, 20, 21, 27, 30, 33,
tweede, derde en vierde lid, en 36 buiten toepassing. 

	11. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit hoofdstuk.

Artikel 84b

	1. In afwijking van artikel 15, eerste lid, wordt voor het tijdvak 2014
de betaling, bedoeld in artikel 84a, vijfde lid, gedaan vóór 1 maart
2014. 

	2. In afwijking van artikel 84a, derde lid, onderdeel c, mag in de
maanden januari en februari 2014 gebruik van de weg worden gemaakt.

Artikel XX

	De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. In onderdeel a wordt “€ 6,05” vervangen door: € 7,59.

	2. In onderdeel b wordt “€ 26,94” vervangen door: € 28,49.

	3. In onderdeel c wordt “€ 35,90” vervangen door: € 37,96.

	4. In onderdeel d wordt “€ 44,90” vervangen door: € 47,48.

B

	Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt “€ 41,78” vervangen
door: € 44,18.

	2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt “€ 83,56” vervangen
door: € 88,36.

	3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt “€ 122,75” vervangen
door: € 129,81.

	4. In het tweede lid, onderdeel a, wordt “€ 45,63” vervangen
door: € 48,25.

	5. In het tweede lid, onderdeel b, wordt “€ 240,58” vervangen
door: € 254,41.

C

	Artikel 11d wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt “€ 100,22” vervangen
door: € 105,98.

	2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt “€ 141,17” vervangen
door: € 149,29.

	3. In het tweede lid wordt “€ 240,58” vervangen door: € 254,41.

D

	In artikel 13 wordt “€ 15,94” vervangen door: € 16,86.

E

	Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b. halfzware olie en gasolie, per 1000 L bij een temperatuur van 15oC
€ 477,76;

	2. Het derde lid vervalt.

F

	Na artikel 71h wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 71i

	1. Op verzoek wordt teruggaaf van accijns verleend voor vloeibaar
gemaakt aardgas, vloeibaar gemaakt methaan en vloeibaar gemaakt biogas
dat is onderworpen aan het tarief, genoemd in artikel 27, eerste lid,
onderdeel d.

	2. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 125 per 1000
kg.

	3. De teruggaaf wordt verleend aan degene die het vloeibaar gemaakt
aardgas, vloeibaar gemaakt methaan of vloeibaar gemaakt biogas in de
periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2018 heeft uitgeslagen
tot verbruik.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen
worden gesteld aan het verzoek om teruggaaf, bedoeld in het eerste lid.

	5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit artikel.

G

	In artikel 84a, zevende lid, wordt “€ 91” vervangen door: €
250.

Artikel XXI

	In de Wet op de accijns wordt artikel 35, eerste lid, met ingang van 1
januari 2015 als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel b wordt het totale bedrag van de accijns per 1000 stuks
verhoogd met € 4,74.

	2. In onderdeel c wordt het totale bedrag van de accijns per kilogram
verhoogd met € 2,25.

Artikel XXII

	In de Wet op de verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van
enkele andere produkten wordt artikel 10, eerste lid, als volgt
gewijzigd:

	1. In onderdeel a wordt “€ 4,13” vervangen door: € 5,70.

	2. In onderdeel b wordt “€ 5,50” vervangen door: € 7,59.

Artikel XXIII

	De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:

0A

In artikel 18 wordt “€ 0,165” vervangen door: € 0,330.

A

	Aan artikel 47, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan
het slot van onderdeel u door een puntkomma, vijf onderdelen toegevoegd,
luidende:

	v. coöperatie: een coöperatie als bedoeld in artikel 53, eerste lid,
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

	w. vereniging van eigenaars: een vereniging van eigenaars als bedoeld
in artikel 112, eerste lid, onderdeel e, van Boek 5 van het Burgerlijk
Wetboek;

	x. productie-installatie: een productie-installatie als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel ah, van de Elektriciteitswet 1998,
waarvan de aansluiting zich bevindt in een postcodegebied;

	y. postcodesysteem: het postcodesysteem, bedoeld in artikel 2, eerste
lid, onderdeel j, van de Postwet 2009, dat wordt gebruikt door de
verlener van de universele postdienst, bedoeld in artikel 2, eerste
lid, onderdeel g, van de Postwet 2009;

	z. postcodegebied: een gebied waarbinnen de postcodes in het
postcodesysteem beginnen met hetzelfde getal van vier cijfers.

B

	Na artikel 59 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 59a

	1. Het tarief voor elektriciteit, bedoeld in artikel 59, eerste lid,
onderdeel c, wordt voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid dat
niet hoger is dan 10 000 kWh verlaagd met € 0,075 per kWh voor zover
de elektriciteit in het kader van een daartoe met een aangewezen
coöperatie gesloten overeenkomst wordt geleverd aan een lid van die
coöperatie via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde
van ten hoogste 3x80A. 

	2. De verlaging, bedoeld in het eerste lid, is slechts van toepassing
voor de via de aansluiting geleverde elektriciteit, indien wordt voldaan
aan de volgende voorwaarden:

	a. de leden van de coöperatie zijn uitsluitend natuurlijke personen;

	b. de onroerende zaak die door middel van de in het eerste lid bedoelde
aansluiting met het distributienet is verbonden, dient in hoofdzaak tot
gebruik als woning en wordt bewoond door het lid van de coöperatie;

	c. de coöperatie heeft in de voor het lid van de coöperatie geldende
verbruiksperiode ten minste eenzelfde hoeveelheid door haar opgewekte
elektriciteit toegerekend aan dat lid van de coöperatie als de
hoeveelheid in die verbruiksperiode geleverde elektriciteit waarvoor de
verlaging wordt toegepast;

	d. de door de coöperatie opgewekte elektriciteit, bedoeld in onderdeel
c, is opgewekt met behulp van een productie-installatie die juridisch en
economisch eigendom is van de coöperatie;

	e. de productie-installatie, bedoeld in onderdeel d, wordt uitsluitend
gebruikt voor de opwekking van elektriciteit door middel van
hernieuwbare energiebronnen;

	f. de aansluiting via welke de elektriciteit aan het lid wordt
geleverd, bevindt zich in hetzelfde postcodegebied als de verbinding van
de productie-installatie, bedoeld in onderdeel c, met een net als
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet
1998, dan wel in een aangrenzend postcodegebied; en

	g. noch ter zake van de opwekking van de elektriciteit door de
coöperatie, noch ter zake van de daartoe gebruikte
productie-installatie, is of wordt van rijkswege een financiële
tegemoetkoming of subsidie verstrekt.

	3. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld met betrekking
tot de aanwijzing en de intrekking van de aanwijzing van een coöperatie
als bedoeld in het eerste lid. Behoudens daarbij te bepalen
uitzonderingen komen coöperaties waarvan één of meer leden ondernemer
zijn in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968, niet
voor aanwijzing in aanmerking. 

	4. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene
maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld
waaronder de verlaging, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast.

	5. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld ten
behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 59b

	Voor de toepassing van het verlaagde tarief, bedoeld in artikel 59a,
eerste lid, wordt onder een coöperatie mede verstaan een vereniging van
eigenaars, met dien verstande dat in geval van levering van de
elektriciteit aan een lid van een vereniging van eigenaars:

	a. in afwijking van artikel 59a, tweede lid, onderdeel a, slechts de
voorwaarde wordt gesteld dat het lid van de vereniging van eigenaars
zelf een natuurlijke persoon is;

	b. de productie-installatie moet zijn aangebracht op of aan het gebouw
met toebehoren of de daarbij behorende grond met toebehoren, ter zake
waarvan de vereniging van eigenaars is opgericht.

Artikel XXIIIA

	De Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 april 2014
als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. De onderdelen b en c worden geletterd c en d.

	

	2. Na onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	b. een afvalstoffenbelasting;.

B

	Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. Onderdeel b wordt geletterd c.

	

	2. Na onderdeel a wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	b. Onze Ministers: Onze Minister van Financiën en Onze Minister van
Infrastructuur en Milieu;.

C

	Na artikel 21 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IV. Afvalstoffenbelasting

AFDELING 1. Begripsbepalingen

Artikel 22

	1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende
bepalingen wordt verstaan onder:

	a. afvalstoffen: afvalstoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer, en
zeer laag radioactief afval;

	b. zeer laag radioactief afval: radioactieve afvalstoffen van
natuurlijke bronnen van ioniserende straling, waarin de activiteit van
de betrokken natuurlijke bronnen op enig moment gelijk is aan of hoger
is dan de in bijlage 1, tabel 1, van het Besluit stralingsbescherming
vermelde waarde, en de activiteitsconcentratie van de betrokken
natuurlijke bronnen gelijk is aan of hoger is dan de in bijlage 1, tabel
1, van het Besluit stralingsbescherming vermelde waarde en lager is dan
tien maal die waarde;

	c. verwijdering: storten of verbranden van afvalstoffen, met
uitzondering van verbranden met een hoofdgebruik als brandstof of een
hoofdgebruik voor een andere wijze van energieopwekking;

	d. nuttige toepassing: nuttige toepassing als bedoeld in de Wet
milieubeheer;

	e. storten: storten als bedoeld in de Wet milieubeheer;

	f. inrichting: een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer,
werken daaronder niet begrepen, waarin afvalstoffen worden verwijderd;

	g. baggerspecie: 

	1o. materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem of oever van een
oppervlaktelichaam en dat bestaat uit minerale delen met een maximale
korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en
met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen,
alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een
korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter;

	2o. sediment en het residu van de reiniging van baggerspecie;

	h. stoffen: stoffen als bedoeld in de Wet milieubeheer;

	i. preparaten: preparaten als bedoeld in de Wet milieubeheer;

	j. percolaat: vloeistof die uit gestorte afvalstoffen komt of daarmee
in contact is geweest;

	k. stortgas: gas dat uit gestorte afvalstoffen vrijkomt als gevolg van
biologische afbraakreacties.

	2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende
bepalingen worden niet tot afvalstoffen gerekend die stoffen, preparaten
en voorwerpen, die voldoen aan de voorwaarden van bij algemene maatregel
van bestuur opgesomde besluiten en regelingen volgens welke deze
stoffen, preparaten en voorwerpen buiten inrichtingen met een
stortplaats milieuhygiënisch verantwoord zijn toe te passen, dan wel
bestemd zijn te worden gebruikt voor bij algemene maatregel van bestuur
aan te wijzen toepassingen die hetzij verband houden met de
bedrijfsvoering van de inrichting, hetzij deel uitmaken van het
bedrijfsproces dat leidt tot de nuttige toepassing of verwijdering van
afvalstoffen.

AFDELING 2. Grondslag en belastingplicht

Artikel 23

	1. Onder de naam afvalstoffenbelasting wordt een belasting geheven ter
zake van:

	a. de afgifte ter verwijdering van afvalstoffen aan een inrichting;

	b. de verwijdering van afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze
zijn ontstaan.

	2. De aan een inrichting afgegeven afvalstoffen worden geacht alle te
zijn afgegeven ter verwijdering.

 

Artikel 24

	

	De belasting wordt geheven van de houder van een inrichting.

AFDELING 3. Maatstaf van heffing en verschuldigdheid

Artikel 25

	1. De belasting wordt berekend over het gewicht van de afvalstoffen,
gemeten in kilogrammen.

	2. Bij regeling van Onze Ministers kunnen regels worden gesteld omtrent
de wijze waarop het gewicht van de afvalstoffen wordt bepaald.

Artikel 26

	De belasting wordt verschuldigd op het tijdstip waarop:

	a. de afvalstoffen ter verwijdering worden afgegeven; dan wel

	b. de afvalstoffen binnen de inrichting waarin deze afvalstoffen zijn
ontstaan, worden verwijderd.

Artikel 27

	1. Op de verschuldigde belasting wordt in mindering gebracht de
belasting ter zake van stoffen, preparaten of voorwerpen die de
inrichting, al dan niet na nuttige toepassing, hebben verlaten, met dien
verstande dat de vermindering niet wordt toegepast ter zake van
percolaat of stortgas. 

	2. Het eerste lid is slechts van toepassing voor zover uit boeken en
bescheiden blijkt:

	a. dat de stoffen, preparaten en voorwerpen niet op enig moment in het
voor stort bestemde gedeelte van de inrichting op of in de bodem zijn
gebracht en zich niet langer dan drie jaar binnen de inrichting hebben
bevonden;

	b. hoeveel belasting ter zake van de stoffen, preparaten en voorwerpen
geheven is.

	3. Indien bij de afgifte van een afzonderlijke, duidelijk herkenbare
afvalstoffenstroom aan een inrichting bekend is dat deze niet
uitsluitend bestaat uit voor verwijdering bestemde afvalstoffen, kan de
inspecteur op schriftelijk verzoek van de belastingplichtige toestaan
dat voor de berekening van de verschuldigde belasting met betrekking tot
die afvalstroom de totale hoeveelheid afgegeven afvalstoffen door
toepassing van een verhoudingsgetal wordt herleid tot de hoeveelheid
voor verwijdering afgegeven afvalstoffen.

	4. Het in het derde lid bedoelde verhoudingsgetal wordt gebaseerd op de
gegevens uit het voorafgaande tijdvak. Na afloop van het kalenderjaar
vindt herrekening plaats op de voet van het eerste en tweede lid. 

	5. Bij op voordracht van Onze Minister vast te stellen algemene
maatregel van bestuur kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld
waaronder de in het eerste lid bedoelde vermindering van belasting en
het in het derde lid bedoelde verhoudingsgetal worden toegepast.

	6. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld
ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

AFDELING 4. Tarief

Artikel 28

	Het tarief bedraagt in geval van:

	a. het storten van afvalstoffen: € 17,00 per 1000 kilogram;

	b. het verbranden van afvalstoffen: nihil.

AFDELING 5. Vrijstelling

Artikel 29

	1. Vrijgesteld is de verwijdering van baggerspecie.

	2. Indien baggerspecie ter verwijdering wordt afgegeven aan
inrichtingen waar op grond van de voor die inrichting geldende
omgevingsvergunning voor een inrichting als bedoeld in de Wet
milieubeheer, ook andere afvalstoffen dan baggerspecie mogen worden
gestort, wordt door de aanbieder van de baggerspecie aan de houder van
de inrichting een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van
baggerspecie.

	3. De in het tweede lid bedoelde verklaring wordt verstrekt door Onze
Minister van Infrastructuur en Milieu.

AFDELING 6. Teruggaaf

Artikel 30

	1. Op verzoek wordt teruggaaf verleend van belasting ter zake van
afvalstoffen die afkomstig zijn van een overtreder jegens wie krachtens
artikel 18.2 van de Wet milieubeheer of artikel 5.2 van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht bestuursdwang is toegepast, indien:

	a. de afvalstoffen ter verwijdering aan een inrichting zijn afgegeven
door of vanwege het bevoegd gezag van een provincie of van een gemeente;

	b. de afvalstoffenbelasting door de houder van de inrichting bij de
provincie of de gemeente in rekening is gebracht;

	c. de afvalstoffen gescheiden van andere afvalstoffen zijn afgegeven
aan de inrichting; en

	d. de kosten die verband houden met de toepassing van bestuursdwang,
hieronder begrepen de stortkosten, de verschuldigde
afvalstoffenbelasting en de overige kosten die direct met de
verwijdering van de afvalstoffen verband houden, niet of niet geheel
verhaald kunnen worden op de overtreder.

	2. De teruggaaf wordt verleend aan de provincie of de gemeente, die de
afvalstoffen ter verwijdering heeft afgegeven.

	3. De teruggaaf bedraagt maximaal de betaalde afvalstoffenbelasting die
naar evenredigheid is toe te rekenen aan het deel van de totale kosten
van de toepassing van bestuursdwang dat niet verhaald kan worden op de
overtreder.

AFDELING 7. Verplichtingen ten dienste van de belastingheffing

Artikel 31

	1. De belastingplichtige is gehouden een administratie te voeren
zodanig dat daaruit te allen tijde duidelijk blijken de aard, de
hoeveelheid en de herkomst van de afvalstoffen.

	2. De belastingplichtige is gehouden de administratie zodanig in te
richten dat daarin op overzichtelijke wijze is opgenomen welke stoffen,
preparaten of voorwerpen als bedoeld in artikel 22, tweede lid, in welke
hoeveelheden en op welk tijdstip de inrichting zijn binnengebracht dan
wel hebben verlaten.

AFDELING 8. Overgangsregeling

Artikel 31a

	1. De afvalstoffenbelasting is mede verschuldigd voor:

	a. stoffen, preparaten en voorwerpen ten aanzien waarvan artikel
XXXVIc, tweede lid, van het Belastingplan 2012 is of wordt toegepast;

	b. voorraden van afvalstoffenstromen ten aanzien waarvan artikel
XXXVIc, derde lid, van het Belastingplan 2012 is of wordt toegepast.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de stoffen,
preparaten, voorwerpen of voorraden van afvalstoffenstromen de
inrichting tussen 1 januari 2012 en 30 maart 2014 hebben verlaten en
niet opnieuw ter verwijdering zijn afgegeven aan een inrichting.

	3. In afwijking van artikel 26 wordt de belasting voor stoffen,
preparaten, voorwerpen en voorraden van afvalstoffenstromen als bedoeld
in het eerste lid, verschuldigd op 1 april 2014.

	4. Bij de toepassing van artikel 27, eerste lid, alsmede bij de
toepassing van artikel 27, derde lid, met betrekking tot stoffen,
preparaten, voorwerpen en voorraden als bedoeld in het eerste lid, wordt
de belasting die vóór 1 januari 2012 als afvalstoffenbelasting is
geheven niet in aanmerking genomen.

	5. In afwijking van artikel 28 bedraagt de belasting die verschuldigd
is op grond van het eerste lid, onderdeel a, het bedrag van de belasting
dat ter zake van de stoffen, preparaten of voorwerpen in mindering is of
wordt gebracht op de voet van artikel XXXVIc, tweede lid, van het
Belastingplan 2012.

	6. In afwijking van artikel 28 bedraagt de belasting die verschuldigd
is op grond van het eerste lid, onderdeel b, het bedrag van de belasting
ter zake van de voorraden van afvalstoffenstromen dat niet is of wordt
geheven ingevolge artikel XXXVIc, derde lid, van het Belastingplan 2012.

D

	Aan artikel 89, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het
verzoek om teruggaaf geschiedt bij de aangifte over het tijdvak waarover
de belasting berekend is.

	

E

	In artikel 90 wordt “de artikelen 18, 43,” vervangen door: de
artikelen 18, 28, 43,.

F

	In artikel 91, eerste lid, wordt “de artikelen 20, eerste lid, 45,”
vervangen door: de artikelen 20, eerste lid, 27, derde lid, 30, eerste
lid, 45,.

G

	In artikel 92 wordt “belasting op leidingwater en energiebelasting”
vervangen door: belasting op leidingwater, afvalstoffenbelasting en
energiebelasting.

Artikel XXIIIB

De Wet belastingen op milieugrondslag wordt met ingang van 1 juli 2014
als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

De belasting wordt geheven ter zake van de levering van leidingwater via
een aansluiting aan de verbruiker.

B

Artikel 17, derde lid, vervalt, onder vernummering van het vierde en
vijfde lid tot derde 

en vierde lid.

C

	Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

	1. Het tarief bedraagt voor het gedeelte van de geleverde hoeveelheid
per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:

	a. niet hoger is dan 300 kubieke meter: € 0,330 per kubieke meter;

	b. hoger is dan 300 kubieke meter, maar niet hoger dan 50.000 kubieke
meter: € 0,400 per kubieke meter;

	c. hoger is dan 50.000 kubieke meter, maar niet hoger dan 250.000
kubieke meter: € 0,360 per kubieke meter;

	d. hoger is dan 250.000 kubieke meter, maar niet hoger dan 1.250.000
kubieke meter: € 0,260 per kubieke meter;

	e. hoger is dan 1.250.000 kubieke meter: € 0,050 per kubieke meter.

	2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief voor
leidingwater € 0,330 per kubieke meter voor de totale hoeveelheid
leidingwater die wordt geleverd aan een particuliere installatie voor
centrale watervoorziening.

	3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de geleverde hoeveelheid
in de periode die aanvangt met ingang van 1 januari 2014 en eindigt met
ingang van 1 juli 2014 niet meegerekend. 

	4. Bij een verbruiksperiode korter dan wel langer dan twaalf maanden
worden de hoeveelheidsgrenzen, genoemd in het eerste lid, naar
evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd..

	5. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld
ten behoeve van de toepassing van dit artikel.

Artikel XXIIIC

	Voor de periode die ingaat met ingang van 1 juli 2014 en afloopt met
ingang van 1 oktober 2014 is in afwijking van artikel 17 van de Wet
belastingen op milieugrondslag de belasting voor de geleverde
hoeveelheid, bedoeld in artikel 18, onderdelen b tot en met e van die
wet, verschuldigd op het eerstvolgende tijdstip, bedoeld in artikel 17,
eerste lid, dat zich voordoet na 30 september 2014.

Artikel XXIIID

	In de Wet belastingen op milieugrondslag wordt artikel 18 met ingang
van 1 januari 2015 als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Het tarief bedraagt voor het gedeelte van de geleverde hoeveelheid
per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:

      a. niet hoger is dan 300 kubieke meter: € 0,330 per kubieke
meter;

      b. hoger is dan 300 kubieke meter, maar niet hoger dan 100.000
kubieke meter: € 0,200 per kubieke meter;

	c. hoger is dan 100.000 kubieke meter, maar niet hoger dan 500.000
kubieke meter: € 0,180 per kubieke meter;

	d. hoger is dan 500.000 kubieke meter, maar niet hoger dan 2.500.000
kubieke meter: € 0,130 per kubieke meter;

	e. hoger is dan 2.500.000 kubieke meter: € 0,025 per kubieke meter.

	2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde
lid tot derde en vierde lid.

Artikel XXIV

	Met ingang van 1 januari 2017 wordt in de Wet belastingen op
milieugrondslag het in artikel 59, eerste lid, onderdeel c, opgenomen
tarief voor een geleverde hoeveelheid die niet hoger is dan 10 000 kWh
verhoogd met € 0,0003.

Artikel XXV

	De Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 30i, eerste lid, onderdeel a, wordt “artikel 19b, eerste
lid, tweede lid, eerste volzin, of achtste lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964” vervangen door “artikel 19b, eerste lid of
tweede lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964”.
Voorts vervalt: of aanspraak op periodieke uitkeringen, bedoeld in
artikel 11, eerste lid, onderdeel g, of de stamrechtspaarrekening of het
stamrechtbeleggingsrecht, bedoeld in artikel 11a van de Wet op de
loonbelasting 1964.

B (vervallen)

Artikel XXVI

	De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 36a, tweede lid, onderdeel b, wordt “artikel 19b, eerste
lid, tweede lid, eerste volzin, of achtste lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964” vervangen door: artikel 19b, eerste lid of tweede
lid, eerste volzin, van de Wet op de loonbelasting 1964.

B

	Artikel 44b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “artikel 19b, eerste lid, tweede lid,
eerste volzin, of achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964”
vervangen door “artikel 19b, eerste lid of tweede lid, eerste volzin,
van de Wet op de loonbelasting 1964”. Voorts vervalt: of de aanspraak
op periodieke uitkeringen, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel
g, of de stamrechtspaarrekening of het stamrechtbeleggingsrecht, bedoeld
in artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964.

	2. In het tweede lid wordt “artikel 19b, eerste lid, tweede lid,
eerste volzin, of achtste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964”
vervangen door: artikel 19b, eerste lid of tweede lid, eerste volzin,
van de Wet op de loonbelasting 1964.

C

	Na artikel 70d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 70e 

	Met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande aanspraken op
periodieke uitkeringen ter vervanging van gederfd of te derven loon als
bedoeld in de artikelen 11, eerste lid, onderdeel g, en 37 van de Wet op
de loonbelasting 1964, zoals die op 31 december 2013 luidden, alsmede
met betrekking tot op 31 december 2013 bestaande
stamrechtspaarrekeningen en stamrechtbeleggingsrechten als bedoeld in
artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dat op 31
december 2013 luidde, blijven de artikelen 36a, tweede lid, onderdeel b,
en 44b, eerste en tweede lid, zoals die op 31 december 2013 luidden,
met overeenkomstige toepassing van artikel 39f, eerste en tweede lid,
van de Wet op de loonbelasting 1964, van toepassing.

Artikel XXVII

	De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt
gewijzigd:

A

	Aan artikel 8 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	4. In de omstandigheden, bedoeld in het derde lid, wordt in afwijking
van het in dat lid bepaalde op verzoek van een of meer van de erfgenamen
het toetsingsinkomen dat betrekking heeft op het jaar voorafgaand aan
het berekeningsjaar als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.

B

	Artikel 8a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel b wordt “ingeval hij op de voet van artikel 2.5 van
de Wet inkomstenbelasting 2001 zou hebben gekozen voor toepassing van de
regels voor binnenlandse belastingplichtigen” vervangen door: ingeval
hij binnenlandse belastingplichtige zou zijn.

	2. In onderdeel c wordt “ten aanzien” vervangen door: ten aanzien
van.

Artikel XXVIIA 

	De Belastingwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 4.4 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel b wordt “een belastingplichtige” vervangen door:
een belastingplichtige voor de inkomstenbelasting.

	2. In onderdeel k wordt “inwoner is of zijn van de BES eilanden”
vervangen door: een natuurlijke persoon is of zijn en inwoner is of zijn
van de BES eilanden, met dien verstande dat grond waarop een woning
wordt gebouwd ook als braakliggende grond wordt aangemerkt, mits de te
bouwen woning binnen 24 maanden na aanvang van de bouwactiviteiten voor
degene of degenen die het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt
recht heeft of hebben, als een eigen woning als bedoeld in artikel 4 van
de Wet inkomstenbelasting BES wordt aangemerkt.

B

	Artikel 4.8, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. In de eerste volzin wordt “bij het begin van het zesde
kalenderjaar” vervangen door: bij het begin van het elfde
kalenderjaar.

	

	2. Er wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij ministeriële regeling
kunnen nadere voorwaarden worden gesteld met betrekking tot de
vaststelling van de in de eerste volzin bedoelde waardestijging.

C

	Artikel 4.9 wordt als volgt gewijzigd:

	

	1. In het eerste lid wordt “20%” vervangen door: 15%.

	

	2. In het tweede lid wordt “10%” vervangen door: 5%.

D

	In artikel 4.9, tweede lid, wordt “een hotel betreft” vervangen
door: een hotel betreft voor zover het genot daarvan krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht berust bij een niet-natuurlijke persoon.

E

	Artikel 4.9 wordt als volgt gewijzigd.

	

	1. In het eerste lid wordt “15%” vervangen door: 17,5%.

	

	2. In het tweede lid wordt “5%” vervangen door: 10%.

F

	Artikel 4.10, eerste lid, komt te luiden:

	1. De voordelen uit een onroerende zaak worden gesteld op 4% van de
waarde van de onroerende zaak, met dien verstande dat ingeval de
onroerende zaak een zelfstandige woning betreft, niet zijnde een woning
als bedoeld in artikel 4.4, onderdeel a, de voordelen worden gesteld op
4% van de waarde, voor zover deze waarde meer bedraagt dan USD 70 000.
Voor de toepassing van de eerste volzin is, mits alle eigenaren
natuurlijke personen zijn, artikel 4.2, derde lid, van overeenkomstige
toepassing en kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld om
te bepalen of sprake is van een zelfstandige woning.

G

	In artikel 4.11, tweede lid, wordt “Als fiscaal vertegenwoordiger
wordt in elk geval aangemerkt” vervangen door: Door de inspecteur kan
in elk geval als fiscaal vertegenwoordiger worden aangemerkt. 

H

	In artikel 5.10, eerste lid, wordt “zijn de in artikel 5.2, tweede en
derde lid bedoelde lichamen” vervangen door “is elk op de BES
eilanden gevestigd lichaam”. Voorts wordt “hun” vervangen door:
de.

I

	

	In artikel 8.93, vijfde lid, wordt “8.83, 8.84 en 8.86” vervangen
door: 8.83, 8.84, 8.85 en 8.86.

Artikel XXVIIB 

	In de Wet inkomstenbelasting BES wordt in artikel 17, eerste lid,
onderdeel d, “landsbesluit” vervangen door: ministeriële regeling.

Artikel XXVIII

	In de Provinciewet wordt aan artikel 222, derde lid, onder vervanging
van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma, een
onderdeel toegevoegd, luidende:

f. indien de hoofdsom en de provinciale opcenten zonder toepassing van
artikel 84a, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994,
samen meer bedragen dan het maximum, bedoeld in dat artikel, wordt voor
de berekening van de provinciale opcenten, het maximum verminderd met de
hoofdsom, waarbij het aandeel van de hoofdsom ten hoogste het genoemde
maximum kan bedragen.

Artikel XXIX

	In de Wet opslag duurzame energie komt artikel 1, derde lid, onderdeel
a, te luiden:

	a. de tariefsverlaging, bedoeld in artikel 59a, eerste lid, en de
belastingvermindering, bedoeld in artikel 63, eerste lid, niet gelden;.

Artikel XXIXA

	In het Belastingplan 2010 wordt in artikel II “1 januari 2014”
vervangen door: 1 januari 2015.

Artikel XXX

	Het Belastingplan 2011 wordt als volgt gewijzigd:

A

	In de aanhef van artikel III wordt “1 januari 2014” vervangen door:
1 januari 2015.

B

	Artikel IIIbis, onderdelen A, B en C, vervalt.

Artikel XXXI

	De Wet uitwerking autobrief wordt als volgt gewijzigd:

0aA

	Artikel XVIII komt te luiden:

	In de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992
komt artikel 9, eerste lid, met ingang van 1 januari 2015 te luiden:

	1. De belasting voor een personenauto wordt bepaald aan de hand van de
volgende tabel.

Bij een CO2-uitstoot van meer dan	maar niet meer dan	bedraagt de
belasting voor een personenauto het in kolom III vermelde bedrag,
vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV
vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal gram/km CO2-uitstoot
dat de in kolom I vermelde CO2-uitstoot te boven gaat

I	II	III	IV

0 gram/km	82	€ 175	€ 6

82 gram/km	110	€ 667	€ 69

110 gram/km	160	€ 2 599	€ 112

160 gram/km	180	€ 8 199	€ 217

180 gram/km	–	€ 12 539	€ 434



	Het bedrag van de belasting op grond van de tabel wordt in geval van
een personenauto die wordt aangedreven door een motor met een
compressieontsteking vermeerderd met een bedrag van € 86,00 per
gram/km CO2-uitstoot boven de 70 gram/km CO2-uitstoot.

0bA

	Artikel XIX, tweede lid, komt te luiden:

	2. Artikel XVIII vindt eerst toepassing nadat artikel 16b van de Wet op
de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 bij het begin
van het kalenderjaar 2015 is toegepast.

00A. 

	In het in artikel V, onder 1, opgenomen artikel 3.20, tweede lid, van
de Wet inkomstenbelasting 2001 komt de tweede volzin te luiden:

	

	In afwijking van de eerste volzin wordt de onttrekking, bedoeld in het
eerste lid, eerste volzin, tot 1 januari 2016 op jaarbasis verlaagd met
21% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot 0 gram per
kilometer is en met 18% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot
hoger is dan 0 gram per kilometer, maar niet hoger is dan 50 gram per
kilometer. 

0A. 

	In het in artikel XI, onder 1, opgenomen artikel 13bis, tweede lid, van
de Wet

op de loonbelasting 1964 komt de tweede volzin te luiden:

	

	In afwijking van de eerste volzin wordt het voordeel, bedoeld in het
eerste lid,

eerste volzin, tot 1 januari 2016 op kalenderjaarbasis verlaagd met 21%
van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot 0 gram per kilometer is
en met 18% van de waarde van de auto indien de CO2-uitstoot hoger is dan
0 gram per kilometer, maar niet hoger is dan 50 gram per kilometer.

A

	Artikel XXVA komt te luiden:

Artikel XXVA

	In de Wet op de accijns wordt in artikel 27, eerste lid, onderdeel d,
“€ 180,04” met ingang van 1 januari 2014 vervangen door: €
322,17.

B

	Artikel XXVB komt te luiden:

Artikel XXVB

	In de Wet op de accijns wordt in artikel 27, eerste lid, onderdeel d,
“€ 322,17” met ingang van 1 januari 2015 vervangen door: €
334,67.

Artikel XXXII

	In de Wet uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 wordt
in artikel III “1 januari 2014” vervangen door: 1 januari 2015.

Artikel XXXIIA

	In de Fiscale verzamelwet 2013 wordt in artikel XII “1 maart 2014”
vervangen door: 1 januari 2015.

Artikel XXXIII

	De Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en
maximering pensioengevend inkomen wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel I, onderdeel D, laatste volzin, komt te luiden: Ten slotte
wordt “en het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b,
als tweede vermelde bedrag” vervangen door: , het in artikel 3.127,
derde lid, laatstvermelde bedrag en het in artikel 8.11, tweede lid,
eerste volzin, onderdeel b, als tweede vermelde bedrag.

B

	Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel A, onder 2, wordt “Onderdeel e” vervangen door
“Onderdeel d”. Voorts wordt “onderdeel d” vervangen door:
onderdeel c.

	

	2. In onderdeel K wordt “artikel 39e” vervangen door “artikel
39f”. Voorts wordt “Artikel 39f” vervangen door: Artikel 39g.

C

	Artikel V vervalt.

Artikel XXXIIIA

	Indien het bij koninklijke boodschap van 9 september 2013 ingediende
voorstel van wet tot afschaffing van de algemene tegemoetkoming voor
chronisch zieken en gehandicapten, de compensatie voor het verplicht
eigen risico, de fiscale aftrek van uitgaven voor specifieke zorgkosten
en de tegemoetkoming specifieke zorgkosten en wijziging van de grondslag
van de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten (Kamerstukken 33 726) tot
wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

	Artikel I, onderdeel H, vervalt. 

B

	Artikel IV vervalt.

C

	Artikel XVI, zesde lid, vervalt.

	

D

	In artikel XVII, eerste lid, vervalt “artikel IV,” en wordt
“artikel XV en artikel XVI, zesde lid,” vervangen door: en artikel
XV.

Artikel XXXIIIB

	In de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten vervalt
artikel 24.

Artikel XXXIIIC

	Artikel 24 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten
en de daarop gebaseerde bepalingen zoals die luidden op 31 december
2013, blijven van toepassing op aanspraken van belastingplichtigen over
de aan het kalenderjaar 2014 voorafgaande kalenderjaren.

Artikel XXXIIID

	1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over door
de rijksbelastingdienst te verstrekken tegemoetkomingen specifieke
zorgkosten aan belastingplichtigen met uitgaven voor specifieke
zorgkosten als bedoeld in afdeling 6.5 van de Wet inkomstenbelasting
2001.

	2. De uitbetaling en terugvordering van verstrekte tegemoetkomingen
specifieke zorgkosten geschieden overeenkomstig de regels die gelden
voor de invordering van inkomstenbelasting, met dien verstande dat bij
de overeenkomstige toepassing van artikel 24 van de Invorderingswet 1990
een uit te betalen tegemoetkoming specifieke zorgkosten uitsluitend kan
worden verrekend met een terugvordering van een tegemoetkoming
specifieke zorgkosten.

Artikel XXXIIIE

	Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit tegemoetkoming
specifieke zorgkosten op artikel XXXIIID.

 

Artikel XXXIV

	1. De artikelen 10.1 en 10.3, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001 en de artikelen 32bb, negende lid, en 32bc, vierde lid, van de Wet
op de loonbelasting 1964 vinden geen toepassing bij het begin van het
kalenderjaar 2014. 

	2. Bij de toepassing van artikel 10.7, tweede en derde lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001 bij het begin van het kalenderjaar 2014 wordt de
toepassing van artikel 10.1 van die wet geacht te hebben plaatsgevonden
op basis van een tabelcorrectiefactor als bedoeld in artikel 10.2 van
die wet van 1.

Artikel XXXV

	1. Artikel 27a van de Wet op de accijns vindt geen toepassing bij het
begin van het kalenderjaar 2014 op het bedrag genoemd in artikel 27,
eerste lid, onderdeel b, van die wet.

	2. Artikel 90 van de Wet belastingen op milieugrondslag vindt geen
toepassing bij het begin van het kalenderjaar 2014 op het bedrag,
genoemd in artikel 18 van die wet.

Artikel XXXVI

	Ingeval de samenloop van wetten die in 2013 in het Staatsblad zijn of
worden gepubliceerd en wijzigingen aanbrengen in één of meer
belastingwetten, niet of niet juist is geregeld, of indien als gevolg
van die samenloop onjuistheden ontstaan in de aanduiding van artikelen,
artikelonderdelen, verwijzingen en dergelijke in de desbetreffende
wetten, kunnen die wetten op dit punt bij ministeriële regeling worden
gewijzigd.

Artikel XXXVII

	1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2014, met dien
verstande dat:

	a. indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin
van het kalenderjaar 2015 wordt toegepast: artikel II, onderdelen J en
K, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 10.1 en artikel IX bij
het begin van genoemd kalenderjaar zijn toegepast;

	b. indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin
van het kalenderjaar 2016 wordt toegepast: artikel III, onderdelen C en
D, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 10.1 en artikel IX bij
het begin van genoemd kalenderjaar zijn toegepast;

	c. indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij het begin
van het kalenderjaar 2017 wordt toegepast: artikel IV eerst toepassing
vindt nadat genoemd artikel 10.1 en artikel IX bij het begin van genoemd
kalenderjaar zijn toegepast;

	d. indien artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin
van het kalenderjaar 2015 wordt toegepast: artikel VI, onderdelen C en
D, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 22d en artikel IX bij
het begin van genoemd kalenderjaar zijn toegepast;

	e. indien artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin
van het kalenderjaar 2016 wordt toegepast: artikel VII, onderdelen C en
D, eerst toepassing vindt nadat genoemd artikel 22d en artikel IX bij
het begin van genoemd kalenderjaar zijn toegepast;

	f. indien artikel 22d van de Wet op de loonbelasting 1964 bij het begin
van het kalenderjaar 2017 wordt toegepast: artikel VIII eerst toepassing
vindt nadat genoemd artikel 22d en artikel IX bij het begin van genoemd
kalenderjaar zijn toegepast;

	g. artikel XIX, onderdeel F, eerst toepassing vindt nadat artikel 81a
van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 bij het begin van het
kalenderjaar 2014 is toegepast;

	h. indien artikel 90 van de Wet belastingen op milieugrondslag bij het
begin van het kalenderjaar 2017 wordt toegepast: artikel XXIV eerst
toepassing vindt nadat genoemd artikel 90 bij het begin van genoemd
kalenderjaar is toegepast;

	i. de wijziging ingevolge artikel XXVII, onderdeel A, voor het eerst
toepassing vindt met betrekking tot berekeningsjaren die zijn
aangevangen op of na 1 januari 2011;

	j. de artikelen XXIXA en XXX toepassing vinden voordat artikel II van
het Belastingplan 2010 en de artikelen III en IIIbis, onderdelen A, B en
C, van het Belastingplan 2011 worden toegepast;

	k. artikel XXXI, onderdeel A, toepassing vindt voordat artikel XXVA van
de Wet uitwerking autobrief wordt toegepast;

	l. artikel XXXII toepassing vindt voordat artikel III van de Wet
uitwerking fiscale maatregelen Begrotingsakkoord 2013 wordt toegepast;

	m. artikel XXXIII toepassing vindt voordat artikel V van de Wet
verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering
pensioengevend inkomen wordt toegepast.

	2. Artikel XIV, onderdeel B, werkt terug tot en met 29 oktober 2012.

	3. De artikelen I, onderdeel Ea, en XXVIIA, onderdeel C, werken terug
tot en met 1 januari 2013.

	4. Artikel I, onderdeel F, en artikel XIV, onderdeel C, werken terug
tot en met 1 oktober 2013.

	5. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XIA, onderdeel C, in
werking op de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin
deze wet wordt geplaatst.

	6. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XIA, onderdelen A, B
en D, in werking met ingang van 1 juli 2014.

	7. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen XXVII, onderdeel
B, onder 1, en XXVIIA, onderdeel E, in werking met ingang van 1 januari
2015.

Artikel XXXVIII

	Deze wet wordt aangehaald als: Belastingplan 2014.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Financiën,

De Staatssecretaris van Financiën,

 

 

 PAGE    

 PAGE   39