[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Inbreng verslag schriftelijk overleg over vervolg maatregelen Waddenveren

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2014

Inbreng verslag schriftelijk overleg

Nummer: 2013D42870, datum: 2013-10-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2013Z19761:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal





Vergaderjaar 2013-2012







	33 750-XII	Vervolg maatregelen Waddenveren







Nr. 8	VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

	Vastgesteld op 28 oktober 2013





Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben enkele
fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over het
vervolg van de maatregelen Waddenveren

De vragen en opmerkingen zijn op 28 oktober 2013 aan de staatssecretaris
van Infrastructuur en Milieu voorgelegd. Bij brief van ... zijn deze
door haar beantwoord.





De voorzitter van de commissie

Paulus Jansen





De adjunct-griffier van de commissie

Onno Opperhuizen





I 	Vragen en opmerkingen vanuit de fracties





Vragen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennis genomen van het vervolg
maatregelen Waddenveren. Voor de leden van de VVD-fractie staat voorop
dat de eilanders en de ondernemers op de eilanden niet de dupe mogen
worden van alle gedoe rondom de veerdiensten. Er moet volgens deze leden
een kwalitatief goede, betaalbare en frequente verbinding zijn tussen
Harlingen en Terschelling en tussen Harlingen en Vlieland. Het bestaande
niveau van de dienstregeling is daarbij voor deze leden uitgangspunt. De
staatssecretaris heeft ervoor gekozen om het medegebruik van de
aanleginrichtingen door de Eigen Veerdienst Terschelling (EVT) op te
zeggen. De leden van de VVD-fractie hebben daarover nog een aantal
vragen, met name over de diverse opties die zijn onderzocht en de
juridische en financiële aspecten.

Zo vragen de leden van de VVD-fractie waarop de keuze van de
staatssecretaris is gebaseerd om het medegebruik van de
aanleginrichtingen door EVT op te zeggen. Wat is hierbij de link met de
Eindrapportage van JBR Management Consultants BV?

In de Eindrapportage van JBR Management Consultants BV lezen de leden
van de VVD-fractie dat de voorgestelde aangepaste dienstregeling beter
is dan de eerste dienstregeling. De leden van de VVD-fractie vinden deze
als tijdelijke oplossing mogelijk acceptabel, maar als duurzame of
structureel oplossing niet. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de
afweging en besluitvorming na het uitbrengen van deze eindrapportage
heeft plaats gevonden.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe de nu gekozen oplossing gezien
moet worden, ten opzichte van de nog lopende procedure voor de concessie
en de toekomstige lijn om aan te besteden na deze concessie. 

De concessie is destijds ondershands verleend aan rederij Doeksen/TSM
voor een periode van 15 jaar. De leden van de VVD-fractie vragen waarom
destijds gekozen is voor 15 jaar. En wat is de beleidslijn daarna? Wordt
de concessie dan aanbesteed? Zo ja, voor hoeveel jaar?  De concessie is
inmiddels alweer een groot aantal jaren geleden opgesteld. In hoeverre
is deze inmiddels achterhaald door ontwikkelingen, zo vragen de leden
van de VVD-fractie. 

De leden van de VVD-fractie vragen voorts in hoeverre Doeksen/TSM met de
nieuwe dienstregeling haar verplichtingen uit het Openbaar Diensten
Contract (ODC) nog nagekomen zou zijn.

In de Eindrapportage van JBR Management Consultants BV wordt gesteld dat
de discussie zich toespitst op de voorgestelde winterdienstregeling van
Doeksen/TSM. En dat de oplossingsrichting derhalve is gezocht binnen
deze dienstregeling. De leden van de VVD-fractie vragen daarbij waarom
de oplossing alleen binnen de dienstregeling gezocht is. Wat was de
opdracht van deze procesbegeleider? Wat was het doel van het spreken van
de procesbegeleider met EVT als dit de opdracht was?

Over de onafhankelijkheid van de procesbegeleider bestaat bij sommige
partijen discussie. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de
staatssecretaris de onafhankelijkheid van de procesbegeleider ziet. Zijn
of waren er banden tussen de procesbegeleider en één van de betrokken
partijen (bijvoorbeeld: onderhandelde de procesbegeleider eerder voor
Doeksen/TSM met EVT)?

De leden van de VVD-fractie willen graag duidelijkheid over de mogelijke
(andere) oplossingen en verschillende scenario’s als het gaat om de
veerdiensten naar Terschelling en Vlieland met als doel de
dienstverlening zoveel mogelijk op peil te houden. Dit is ook toegezegd
in de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Aukje de Vries
en De Boer van de VVD-fractie (Tweede Kamer 2012-2013, Aanhangsel van de
Handelingen nummer 2854). De staatsecretaris heeft aangegeven daarop
deze zomer terug te komen. De leden van de VVD-fractie vragen welke
alternatieven onderzocht zijn als het gaat om de oplossing van het
probleem. En wat waren de redenen om van die alternatieven af te zien?

 

De leden van de VVD-fractie vragen of er is gesproken met Doeksen/TSM en
EVT om tot een gezamenlijke, goede oplossing te komen. En zo niet,
waarom was dit geen optie? Hoe vaak is er door de staatssecretaris en/of
de procesbegeleider gesproken met EVT over mogelijke oplossingen? En wat
was daarvan de uitkomst, willen de leden van de VVD-fractie weten.

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de fractie van de PvdA vinden het van groot belang dat de
Waddeneilanden goed bereikbaar zijn en blijven, met een frequente en
betrouwbare veerdienst. De afgelopen tijd, waarin er twee aanbieders
voeren op Terschelling, heeft laten zien dat rederij Doeksen te lijden
had onder concurrentie die aan ’’cherrypicking’’ deed door de
winstgevende zomerdienstregeling te beconcurreren en in de winter
nauwelijks diensten aan te bieden. 

De leden van de fractie van de PvdA betreuren het dat het college van
Beroep voor het bedrijfsleven een rechtszaak over de toekenning van de
concessie aan Doeksen middels een prejudiciële vraag aan het Europese
Hof voor lange tijd onbeslist laat. Hierdoor komt de dienstregeling in
gevaar en dreigt voor de veerdienst een financieel probleem. De vraag
dringt zich op of het niet beter was geweest de eiser in deze gelijk te
geven en de concessie opnieuw te gunnen nadat een aantal
onduidelijkheden, die nu aan het Hof zijn voorgelegd, wettelijk te
verankeren. Hierbij gaat het onder meer om de vraag of de Waddenzee
binnenwater of zee is.  

Klopt het dat de definitie van de Waddenzee in andere wetgeving
eensluidend, namelijk binnenwater, is? Welke wetswijziging is nodig om
de Waddenzee ook voor cabotage als binnenwater aan te wijzen? Zijn er
meer aspecten, zoals de vraag of de PSO-verordening al dan niet van
toepassing is, die via wetgeving of anderszins eenduidig opgelost zouden
kunnen worden, zo ja hoe? 

Zou de dienstverlening aangemerkt kunnen worden als Dienst van Algemeen
Belang (DAB) of als Dienst van Algemeen Economisch Belang (DAEB)?

Er zou sprake zijn van een voor de aanklager gunstige uitspraak van de
Europese Commissie in deze zaak. De leden van de fractie van de PvdA
vragen de staatssecretaris of zij de Kamer hierover kan informeren.
Mocht de initiële rechtszaak in het voordeel van de aanklager beslist
worden, wat is de staatsecretaris van plan te gaan doen met de concessie
voor de toekomst?

In algemene zin zijn de leden van de fractie van de PvdA van mening dat
de veerdiensten naar de Waddeneilanden een dienst van groot openbaar
belang betreffen waarin uitsluiten van concurrentie gerechtvaardigd kan
zijn. De leden van de fractie van de PvdA vragen de staatssecretaris
welke mogelijkheden er bestaan om deze diensten niet aan te hoeven
besteden, maar ondershands te kunnen gunnen. Is het nodig hiervoor
uitzondering te krijgen op de aanbestedingsrichtlijnen? Welke
mogelijkheden zijn er om deze net als in de grote steden in te besteden,
bijvoorbeeld door de provincie Friesland? Op welke manier zou de
zeggenschap in dat geval geregeld kunnen worden? Kan de staatssecretaris
aangeven hoe in andere Europese landen de veerdiensten met de eilanden
geregeld zijn?

De leden van de fractie van de PvdA zien de maatregel die de
staatssecretaris nu neemt als onvermijdelijk. En de leden van de fractie
van de PvdA hopen op een oplossing die ook op langere termijn voor
Terschelling, en de andere Waddeneilanden, een zekere dienstregeling
door één aanbieder verzekert.

Vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de fractie van de SP betreuren het besluit van de
staatssecretaris om het medegebruik van de aanleginrichtingen door EVT
voor gecombineerd personen- en goederenvervoer tussen Harlingen en
Terschelling op te zeggen. De leden vragen of dit ook het einde betekent
voor EVT. Bestaat het risico dat EVT failliet gaat als gevolg van het
besluit om de steigers niet langer open te stellen voor EVT? 

De leden van de fractie van de SP vragen wat dit voor gevolgen zou
hebben voor de bewoners en bezoekers van het eiland. In hoeverre
verwacht de staatssecretaris dat dit zal leiden tot hogere prijzen voor
de overtocht of het verminderen van het aantal vaarbewegingen? Kan de
staatssecretaris aangeven hoeveel vaarten rederij Doeksen maakt op basis
van de dienstregeling 2013 en hoe zich deze verhouden tot de afspraken
zoals in 2008 zijn vastgelegd in het ODC? Acht de staatssecretaris het
aannemelijk dat het aantal vaarten van Doeksen naar beneden zal gaan
wanneer EVT geen recht meer heeft op het gebruikmaken van de steigers?

De leden van de fractie van de SP zijn verbaasd dat de staatssecretaris
de uitkomst van het ingediende bezwaar van EVT niet afwacht, maar nu al
het gebruik van de steigers onmogelijk maakt. Kan de staatssecretaris
toelichten waarom zij de uitkomst van de beroepsprocedure bij het
College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) niet afwacht? De leden
vragen of de staatssecretaris bereid is om deze CBc-procedure af te
wachten en daarna pas een besluit te nemen over het intrekken van het
gebruik van de steigers door EVT. Kan de staatssecretaris hier op
ingaan? 

Verder hebben de leden van de fractie van de SP begrepen dat EVT niet is
betrokken bij de besluitvorming. Deze leden vragen wat hier de reden van
is. 

Vragen van de leden van de CDA-fractie

Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de fractie van het
CDA dat de staatssecretaris het de EVT, met het blokkeren van  gebruik
van de aanlegsteigers, feitelijk onmogelijk maakt om passagiers te
vervoeren tussen Harlingen en Terschelling? Heeft de staatssecretaris de
economische gevolgen voor EVT ingeschat en de risico’s van het besluit
in kaart gebracht? Loopt de overheid het risico van schadeclaims mocht
EVT in het gelijk gesteld worden?

 

Welke minder verstrekkende oplossingen zijn concreet onderzocht door de
staatssecretaris? Klopt het dat de staatssecretaris niet heeft overlegd
met EVT voordat het besluit tot opzegging van het gebruik van de
aanlegsteigers is genomen? Zo nee, waarom niet? 

  

De staatssecretaris schrijft in haar brief aan de Kamer dat het is
“gebleken dat de markt te dun is voor twee partijen op deze route,
wanneer ook onrendabele publieke diensten moeten worden uitgevoerd”.
Deze vraag ligt voor als centrale vraag in de beroepsprocedure die bij
het CBb loopt waarbij onderzoeken ook een ander beeld schetsen. Is het
daarom niet aan het CBb om te oordelen of de stelling van de
staatssecretaris juist is en zou de staatssecretaris een dergelijk
oordeel niet af moeten wachten, voordat zij verdere stappen
onderneemt?  Deelt de staatssecretaris de mening van de leden van de
fractie van het CDA dat het daarom beter is om de CBb procedure af te
wachten, en voor de tussenliggende tijd een andere oplossing te zoeken
dan EVT het recht om aan te leggen aan Rijkssteigers, te verbieden? Zo
nee, waarom niet? 

 

Is het juist dat de dienstregeling van Rederij Doeksen verder gaat dan
de verplichtingen die het ODC uit 2008 aan Rederij Doeksen oplegt? En
dus dat meer vaarten gemaakt worden dan het bij het ODC voorgeschreven
en overeen gekomen aantal van circa 3.380 op jaarbasis?  Klopt het dat
het werkelijke aantal vaarten van Rederij Doeksen, op grond van de
dienstregeling voor 2013, op jaarbasis circa 4.742 betreft?  Zo ja, kan
de staatssecretaris toelichten waarom Rederij Doeksen 862 afvaarten meer
maakt, dan haar is voorgeschreven in het ODC? Is het denkbaar dat een
deel van de door Rederij Doeksen gestelde verliezen herleidbaar is naar
die extra afvaarten die Doeksen niet verplicht is te maken? Kan de
staatssecretaris nauwgezet en cijfermatig uiteen zetten of er een
verband kan bestaan tussen de door Rederij  Doeksen gestelde,
verlieslatende exploitatie van haar verbindingen enerzijds, en
anderzijds de extra diensten die door het ODC niet worden
voorgeschreven? 

 

Zijn er met deze zaak vergelijkbare precedenten bekend binnen de
Europese Unie? En zo ja, wat was de uitkomst van die cases? Is het juist
dat de zaak ’’Color Line’’ vergelijkbaar is? En zo ja, wat was
de uitkomst van die zaak in het licht van de casus EVT/Doeksen/Staat? 

 

Uit het onderzoek van de RebelGroup dat de ambtsvoorganger van de
staatsecretaris in 2009 heeft laten uitvoeren, blijkt dat verlieslatende
exploitatie van het veer Harlingen/Terschelling pas optreedt bij een
verlies aan marktaandeel van 45%. Is dit rapport aan de Kamer
gezonden?  En zo nee, kan de staatssecretaris dat alsnog doen? 

 

Hoe beoordeelt de staatssecretaris het feit dat van een verlies aan
marktaandeel door Doeksen van 45% nog geen sprake is en dat hiervan, in
elk geval door de komst van EVT, ook geen sprake kan zijn als gevolg van
de beperkingen die aan EVT zijn opgelegd?  Is het juist dat het
marktaandeel van EVT onder de huidige beperkingen nooit meer dan 25% kan
bedragen?  Zo ja, hoe kan de staatssecretaris dan desondanks stellen
dat de door Doeksen gestelde verliezen herleidbaar zijn naar de komst
van EVT in de markt? Kan de staatssecretaris daarbij ook ingaan op de
constatering van Lexonomics (wier rapport nu onderdeel uitmaakt van de
beroepsprocedure bij het CBb) dat de veerverbinding zelfs ruimte biedt
voor drie aanbieders en dat er ten minste 65% verlies van marktaandeel
nodig is, voordat een verlieslatende exploitatie voor de hand ligt? 

 

Heeft de staatssecretaris onderzoek laten doen naar het marktaandeel van
EVT in de respectievelijk markten van passagiers, passagiers met de auto
en sneldienst passagiers?

Zo ja, is de staatssecretaris bereid om die onderzoeken naar de Kamer te
sturen? Zo nee, was dergelijk onderzoek niet nodig voor  beoordeling
van de vraag of verlieslatende exploitatie door Rederij Doeksen kan
worden toegeschreven aan de komst van EVT?

 

Is het juist dat de constatering dat Doeksen verlies zou lijden,
gebaseerd is op een rapport van PWC? Wie was de opdrachtgever voor dat
onderzoek? Heeft de staatssecretaris PWC gewezen op de bestaande
onderzoeken van de RebelGroup en Lexonomics? En zo nee, waarom niet? Is
het juist dat het genoemde PWC-rapport nooit openbaar is gemaakt?  De
leden van de fractie van het CDA vragen waarom dat niet is gebeurd, nu
het zo´n elementaire rol speelt in de discussie. Dit aangezien het de
verliezen die Doeksen zegt te lijden blijkbaar onderbouwt en de
staatssecretaris op basis van die verliezen oordeelt dat het recht van
EVT om aan te leggen aan de steigers, beëindigd moet worden.

 

Is het juist dat de onafhankelijk procesbegeleider die door de
Botencommissie is aangetrokken, eerder ook opdrachten uitvoerde voor de
gemeente Terschelling en Rederij Doeksen?  Is het juist dat de
procesbegeleider tot kort voor zijn aanstelling als procesbegeleider
namens Rederij Doeksen gesprekken voerde met rederij EVT?

 

Hoe beoordeelt de staatssecretaris de stelling, dat het gebruik van
aanlegsteigers voor elke reder noodzakelijk en essentieel is en dat de
staat als eigenaar van de steigers dus beschikt over een
machtspositie?  Deelt de staatssecretaris die analyse? Klopt het dat
duplicatie van dergelijke steigers niet eenvoudig mogelijk is? Zo ja,
voorziet de staatssecretaris het risico dat door de huur van de steigers
op te zeggen en het gebruik daarvan feitelijk te blokkeren voor EVT, met
uitsluiting van EVT uit de markt tot gevolg, de Staat mogelijk misbruik
maakt van een machtspositie?

 

Heeft de staatssecretaris het standpunt van de Europese Commissie
gelezen naar aanleiding van de prejudiciële vragen die het CBb heeft
gesteld? Wat vindt de staatssecretaris van de stelling van de Europese
Commissie, dat wat de Europese Commissie betreft uit de
verwijzingsuitspraak van het CBb kan worden afgeleid, dat bij de
uitgifte van de concessie het Europees recht is geschonden?

 

De aan Rederij Doeksen toegekende concessie gaat om een alleenrecht op
personenvervoer voor Rederij Doeksen. Hoe beoordeelt de
staatssecretaris de voorgaande stelling van de Europese Commissie in
het licht van haar huidige voornemen om het gebruik van de steigers door
EVT op te zeggen, nu dit feitelijk een alleenrecht voor personenvervoer
voor Rederij Doeksen schept?  Is dit niet praktisch gezien in
tegenspraak met elkaar?  En zou het om reden van het standpunt van de
Europese Commissie niet beter zijn om de CBb-procedure en de
prejudiciële stappen af te wachten, voordat het recht op huur van de
steigers door EVT wordt beëindigd? Kan de staatssecretaris haar
antwoord gedetailleerd toelichten? 

 

Kan de staatssecretaris in het licht van deze vragen over haar
voornemens advies vragen aan de landsadvocaat en de Autoriteit Consument
en Markt (ACM) en beide adviezen zo spoedig mogelijk, maar in elk geval
uiterlijk één week voor het algemeen overleg van 27 november 2013,
openbaar maken en aan de Kamer toezenden?

 

De staatssecretaris schrijft in haar brief dat aan haar besluit
“grondige analyses, gesprekken met deskundigen en overleg met de
betrokken gemeentebestuurders en een zorgvuldige afweging” ten
grondslag liggen.  Tevens schrijft de staatssecretaris dat op basis van
intern en extern onderzoek gebleken is dat de continuïteitsproblemen
die Rederij Doeksen zegt te lijden, direct herleidbaar zijn naar het
medegebruik door EVT.  Kan de staatssecretaris de gemaakte analyses,
gespreksverslagen met de deskundigen en gemeentebestuurders, de
schriftelijke documentatie rondom de “zorgvuldige afweging” en de
gepleegde interne en externe onderzoeken, uiterlijk één week voor het
algemeen overleg over de Waddenveren op 27 november 2013, aan de Kamer
toesturen?

Kan de staatssecretaris een onderbouwing geven van de termijn van 15
jaar voor de onderhandse gunning aan Doeksen? Waarom is er voor een
termijn van 15 jaar gekozen en niet langer of korter?

Kan de staatssecretaris een beeld geven van alle juridische procedures
uit het verleden en procedures die nu lopen, in deze kwestie? Kan de
staatssecretaris daarbij ook aangeven wat de samenhang is met het
besluit ten aanzien van EVT/Doeksen?

Vragen van de leden van de D66-fractie

De leden van de fractie van D66 hebben kennis genomen van de
besluitvorming rond de waddenveren en hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de fractie van D66 lezen dat de staatsecretaris het
medegebruik van de aanlegsteigers door EVT heeft opgezegd om de
continuïteit van de veerverbinding te waarborgen. De leden
onderschrijven dat het maatschappelijke belang voorop staat, maar hebben
vraagtekens bij dit besluit. Welke minder verstrekkende oplossingen zijn
door de staatssecretaris onderzocht? En waarom zijn ze afgewezen? Heeft
de EVT aangeboden om mee te werken aan een oplossing en een eventuele
versobering van de dienstregeling van Doeksen voor een gedeelte in te
vullen?  En zo ja,  waarom is de staatssecretaris niet op dat aanbod
ingegaan? Heeft de staatssecretaris onderzocht of het mogelijk is om ook
aan de EVT openbare dienstverplichtingen op te op te leggen? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, waarom is daar niets mee gebeurd? 

De leden van de fractie van D66 constateren dat de EVT nog verwikkeld is
in een juridisch proces tegen de onderhandse gunning van de concessie
aan rederij Doeksen. Hoe groot acht de staatssecretaris de kans dat de
EVT in het gelijk wordt gesteld? Kan de staatssecretaris in haar
antwoord ook de verwijzingsuitspraak van het CBb en het oordeel van de
Europese Commissie betrekken? Hoe denkt de staatssecretaris over de
rechtmatigheid van het intrekken van het medegebruik van de
aanlegsteigers, waardoor de facto EVT niet meer zal kunnen opereren,
terwijl de beroepsprocedure tegen de onderhandse concessie nog gaande
is? Welke risico op nieuwe procedures en mogelijke claims aan het adres
van de overheid kunnen het gevolg zijn van het besluit van de
staatssecretaris om nu het medegebruik van EVT van de aanlegsteigers in
te trekken? Is de EVT volledig en van het begin af aan bij het tot stand
komen van het JBR rapport betrokken geweest? Bestaan er zakelijke of
persoonlijke relaties tussen de procesbegeleider en de betrokken
personen die de onafhankelijkheid van de procesbegeleider ter discussie
kunnen stellen? Hoe oordeelt de staatssecretaris daarover?

De leden van de fractie van D66 vragen of het klopt dat de
staatssecretaris in 2009 een onderzoek door RebelGroup heeft laten
uitvoeren waaruit blijkt dat verlieslatende exploitatie pas optreedt bij
een verlies aan marktaandeel van 45%. Is dit rapport aan de Tweede Kamer
gezonden?  Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt deze analyse zich tot de
constatering van de staatssecretaris dat het verlies van rederij Doeksen
terug te voeren is op de EVT, die nog ruim onder 45% marktaandeel
opereert? Maakt rederij Doeksen meer afvaarten dan door de ODC wordt
opgedragen? Is het mogelijk dat de verlieslatende dienstverlening van
rederij Doeksen geheel of gedeeltelijk terug te voeren op die extra
afvaarten? Zijn er nog andere bedrijfsmatige aspecten bij rederij
Doeksen die die oorzaak kunnen zijn van het probleem?

De leden van de fractie van D66 vragen welke gevolgen het besluit van de
staatssecretaris kan hebben voor de dienstverlening en de tarieven op de
veerverbinding. Is het mogelijk of zelfs waarschijnlijk dat rederij
Doeksen hogere tarieven zal gaan vragen wanneer de concurrentie met EVT
wegvalt?







II 	Reactie van de staatssecretaris









 Verordening (EG) Nr. 1370/2007 van het Europees Parlement en de Raad.

 PAGE    

 PAGE   1