[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33797 Adv RvSt inzake de Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek

Wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de Huisvestingswet naar aanleiding van de evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wet uitbreiding Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2013D45103, datum: 2013-11-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2013Z21919:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


No.W04.13.0188/I	's-Gravenhage, 13 september 2013

Bij Kabinetsmissive van 28 juni 2013, no. 13.001309, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State
ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van
de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek en de
Huisvestingswet naar aanleiding van de evaluatie van de Wet bijzondere
maatregelen grootstedelijke problematiek (Wet uitbreiding Wet bijzondere
maatregelen grootstedelijke problematiek), met memorie van toelichting

Het wetsvoorstel biedt gemeenten een aanvullend instrumentarium om
(ernstige) leefbaarheidsproblemen aan te pakken. Hiertoe voorziet het
voorstel onder meer in de mogelijkheid om woningzoekenden met
antecedenten ten aanzien van criminele activiteiten en overlastgevend
gedrag te weren uit kwetsbare wijken. Daarnaast maakt het voorstel het
mogelijk om ongewenste woningvorming tegen te gaan.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderkent de ernst van het
beschreven probleem, maar wijst erop dat de bestaande
handhavingsinstrumenten die een oplossing kunnen bieden om uiteenlopende
redenen niet of onvoldoende worden benut. Met de introductie van nieuwe
maatregelen en bevoegdheden dient terughoudend te worden omgegaan.
Duidelijk moet zijn dat ook adequate toepassing van de bestaande
wetgeving niet toereikend is. In dat licht is de Afdeling niet overtuigd
van de noodzaak om daaraan nieuwe instrumenten of middelen toe te
voegen. De Afdeling maakt daarom opmerkingen over onder meer de noodzaak
van het wetsvoorstel, het antecedentenonderzoek voorafgaand aan de
verlening van een huisvestingsvergunning, het tegengaan van
woningvorming, de uitbreiding van de mogelijkheid om de Onroerend
Zaakbelasting (OZB-heffing) te verlagen en de evaluatie. Zij is van
oordeel dat het voorstel in verband daarmee nader dient te worden
overwogen.

1.	Noodzaak tot uitbreiding 

Eind 2005 is de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek
(Wbmgp) in werking getreden. Deze wet geeft gemeenten met
grootstedelijke problemen in bepaalde wijken de mogelijkheid om een
aantal specifieke instrumenten in te zetten om deze problemen tegen te
gaan. Ten eerste kunnen steden de OZB-heffing voor kleine ondernemers
verlagen in door de gemeente aangewezen kansenzones. Ten tweede kan een
gemeente de Minister verzoeken om bepaalde wijken binnen die gemeente
aan te wijzen waarin een woningzoekende aan bepaalde eisen moet voldoen
om in aanmerking te komen voor een huisvestingsvergunning. Ten slotte
biedt de wet gemeenten extra mogelijkheden om panden te sluiten, in
gebruik of beheer te geven en te onteigenen. De wet kwam met name tot
stand op verzoek van de gemeente Rotterdam. 

Uit de evaluatie van de wet blijkt dat alle drie de maatregelen slechts
in een zeer beperkt aantal gemeenten zijn toegepast. De eerste
maatregel, het verlagen van de OZB-heffing, is in geen enkele gemeente
toegepast. Hoewel dit deels is te wijten aan het feit dat veel gemeenten
niet (goed) op de hoogte zijn van deze mogelijkheid, of haar niet
effectief vinden ā€“ zoals in de toelichting wordt vermeld ā€“, geven
gemeenten ook aan dat deze maatregel niet noodzakelijk is voor de
problematiek in hun gemeente of dat deze maatregel daarvoor te zwaar is
(disproportioneel). De meeste respondenten geven tevens aan de kans niet
groot te achten dat hun gemeente in de toekomst gebruik gaat maken van
dit instrument.

Het instrument van het stellen van eisen voor het verkrijgen van een
huisvestingsvergunning is uitsluitend door de gemeente Rotterdam
toegepast. De meeste andere gemeenten geven aan momenteel voldoende te
hebben aan andere maatregelen, maar dat zij het wel wenselijk vinden het
instrument als ultimum remedium te kunnen inzetten. Ook hier geven
gemeenten in de evaluatie aan dat zij het middel niet gebruiken, omdat
het niet noodzakelijk is voor het aanpakken van de problematiek in de
gemeente en dat zij het middel te zwaar en niet proportioneel vinden in
verhouding tot de ernst van hun problematiek. 

Het derde instrument, het sluiten van panden, het in gebruik of beheer
geven en het onteigenen hiervan, is slechts in twee gemeenten toegepast.
Ook hier geven gemeenten aan dat zij het wenselijk vinden dat het
instrumentarium blijft bestaan, voor geval van nood.

De Afdeling wijst erop dat het voorstel ingrijpende maatregelen bevat
die in het geval van de huisvestingsvergunning ernstig inbreuk maken op
de grondrechten vrijheid van vestiging en de eerbiediging van de
persoonlijke levenssfeer. Zoals in de toelichting wordt aangegeven dient
een inmenging in deze grondrechten noodzakelijk en proportioneel te
zijn. De Afdeling onderkent dat er bepaalde wijken kunnen zijn waarin
sprake is van een dusdanige problematiek met betrekking tot de
leefbaarheid dat de tijdelijke toepassing van het instrument van de
huisvestingsvergunning niet afdoende is. De in het voorstel opgenomen
mogelijkheid van verlenging van dit instrument kan daarom noodzakelijk
zijn. Ook het gebruik van een verklaring omtrent gedrag (VOG) om in
bepaalde wijken het aantal gezinnen dat crimineel gedrag heeft vertoond
te verkleinen kan onder omstandigheden voldoen aan de eisen van
noodzakelijkheid en proportionaliteit.

Voor de in het voorstel opgenomen mogelijkheid van onderzoek op basis
van politiegegevens bij een aanvraag van een huisvestingvergunning moet
worden voldaan aan de eisen van noodzaak en proportionaliteit, nu het
gevoelige persoonsgegevens betreft. Er wordt echter niet voor gekozen om
eerst in de praktijk te gaan werken met de VOG, maar om tevens direct de
zwaardere maatregel van het gebruik van politiegegevens mogelijk te
maken. Nu uit de evaluatie blijkt dat de bestaande maatregelen niet
gebruikt worden, mede omdat gemeenten aangeven dat deze niet
noodzakelijk zijn voor de problematiek in hun gemeente of omdat
gemeenten deze maatregelen te zwaar en niet proportioneel vinden, is de
thans voorgestelde uitbreiding van de bestaande maatregelen niet
noodzakelijk en proportioneel. De Afdeling merkt op dat de introductie
van nieuwe maatregelen en bevoegdheden pas aan de orde is indien niet
kan worden volstaan met een optimale toepassing van bestaande wetgeving.
Het enkele feit dat gemeenten het voor noodgevallen wenselijk vinden een
zwaar instrumentarium achter de hand te hebben, rechtvaardigt de
voorgestelde uitbreiding evenmin. 

Daarnaast worden er andere mogelijkheden vastgelegd voor gemeenten om
problemen met de leefbaarheid aan te pakken. Het wetsvoorstel
Huisvestingswet 2013 biedt gemeenten de mogelijkheid om een
huisvestingsverordening vast te stellen waarmee een vergunningstelsel in
het leven kan worden geroepen voor woonruimteverdeling en de wijziging
van de woningvoorraad. Het wetsvoorstel Evaluatie- en uitbreidingswet
Bibob kent, vanwege een amendement van het Kamerlid Bontes, de
mogelijkheid voor een gemeente om een Bibob-onderzoek in te stellen naar
de aanvrager van een vergunning voor onttrekking, samenvoeging,
omzetting of splitsing van woonruimte, alsmede naar mogelijke huurders
die een huisvestingsvergunning aanvragen. Daarnaast bieden de wetten
Victoria, Damocles en Victor vele handhavingsinstrumenten om de
leefbaarheid in de wijken te verbeteren. Dat aan de huidige regelingen
in de praktijk haken en ogen zitten, zoals de toelichting stelt, is
onvoldoende reden om tot de voorgestelde uitbreiding over te gaan.

De Afdeling onderschrijft op grond van het bovenstaande de onderdelen
van het wetsvoorstel die zien op de toepassing van de
huisvestigingsvergunning en de mogelijkheid van het gebruik van een VOG.
De noodzaak van de overige onderdelen van het wetsvoorstel is echter
niet overtuigend aangetoond. De Afdeling adviseert die onderdelen van
het voorstel te heroverwegen. 



Onverminderd het voorgaande merkt de Afdeling het volgende op.

	

2.	Antecedentenonderzoek op basis van politiegegevens bij aanvraag
huisvestingsvergunning 

Voorgesteld wordt een huisvestingsvergunning te weigeren indien een
gegrond vermoeden bestaat dat de huisvesting van personen een negatief
gevolg zal hebben voor de overlast of criminaliteit in het aangewezen
gebied. De gemeenteraad kan hiertoe vereisen dat zowel de aanvrager als
personen boven de 12 jaren die met de aanvrager de woning in gebruik
zullen nemen een VOG overleggen bij de aanvraag voor de woonruimte.
Indien de gemeenteraad van oordeel is dat een VOG niet toereikend is om
de gevolgen van de huisvesting van een woningzoekende te beoordelen in
verband met de mate van overlast of criminaliteit, kan de gemeenteraad
besluiten om een onderzoek te doen naar de woningzoekende op basis van
de politiegegevens, bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet
politiegegevens. Bij algemene maatregel van bestuur (amvb) worden nadere
regels gesteld over dit onderzoek en de verwerking van de
persoonsgegevens. Deze regels zien in ieder geval op de voorwaarden voor
en de wijze van het onderzoek en de vastlegging, beveiliging, de
bewaartermijn en de vernietiging van de persoonsgegevens. De Afdeling
merkt over het gebruik van politiegegevens het volgende op.

a.	Proportionaliteit gebruik politiegegevens

Zoals de toelichting aangeeft kan bij de toetsing van een VOG-aanvraag
alleen relevante justitiƫle documentatie als weigeringsgrond worden
gebruikt. Politiegegevens kunnen daarmee in deze procedure pas een rol
spelen als er in de relevante periode een beslissing door het openbaar
ministerie of de rechter is genomen over het plegen van een strafbaar
feit door de betrokkene. Politiegegevens kunnen informatie uit bronnen
van uiteenlopende aard bevatten: van een proces-verbaal tot zachte
CIE-informatie, dat wil zeggen informatie of meldingen over zaken die
nog niet tot strafvervolging hebben geleid of hoeven te leiden en (nog)
niet tot een veroordeling hebben geleid. De wijze waarop meldingen zoals
ernstige (geluids)overlast, ernstige misdragingen, vernielingen,
graffiti, intimiderend of discriminerend gedrag worden geĆÆnterpreteerd
en gewaardeerd zijn niet altijd eenduidig en objectief. In verband
daarmee is het van belang dat de verstrekking van politiegegevens met
sterke waarborgen is omgeven. In de toelichting wordt niet ingegaan op
de wijze waarop het onderzoek op basis van de politiegegevens zal
plaatsvinden en door wie de gegevensverstrekking zal plaatsvinden aan de
gemeenteraad. Voorts is onduidelijk op welke wijze de politiegegevens
zullen worden gewaardeerd en geĆÆnterpreteerd met het oog op objectieve,
uniforme en transparante toepassing. 

Uit de toelichting blijkt dat het antecedentenonderzoek op basis van
politiegegevens van toepassing is op zowel de woningzoekende als de
overige personen die met de aanvrager de woning in gebruik zullen nemen.
In het geval dat het onderzoek zich ook uitstrekt tot de overige
bewoners, betwijfelt de Afdeling of de inmenging in de persoonlijke
levenssfeer en de vrijheid van vestiging van anderen dan de aanvrager
proportioneel is en of er voldoende rechtvaardigingsgronden zijn wanneer
er geen aanwijzingen of vermoedens zijn dat de overige bewoners overlast
of crimineel gedrag hebben veroorzaakt dan wel zullen veroorzaken.

De keuze voor toepassing van een VOG of onderzoek op basis van
politiegegevens (of de inzet van beide tegelijk) kan per aangewezen
gebied verschillen. De inzet is, aldus de toelichting, mede afhankelijk
van de soort en ernst van de problematiek in de aangewezen wijk. De
Afdeling wijst erop dat nu voor de inzet van Ć©Ć©n of beide ingrijpende
maatregelen geen tijdsduur en tussentijdse toetsing is bepaald, de inzet
automatisch gekoppeld is aan de duur van de gebiedsaanwijzing, namelijk
vier jaar met een mogelijkheid van verlenging tot (uiteindelijk) 20
jaar. Nu deze ingrijpende maatregelen niet zijn beperkt in duur en op
deze wijze algemeen kunnen worden gebruikt binnen het aangewezen gebied,
is volgens de Afdeling de inzet ervan niet proportioneel en is er geen
sprake van een ā€˜fair balanceā€™ tussen enerzijds het algemeen belang
dat met de inmenging wordt gediend en anderzijds de belangen van de
woningzoekenden. Daarnaast is de Afdeling van oordeel dat de waarborgen
die nodig zijn opdat deze vergaande maatregelen alleen als ultimum
remedium in gezet worden, dat wil zeggen wanneer met lichtere
maatregelen het beoogde doel niet kan worden bereikt, ontbreken. 

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat met het oog op de
vrijheid van vestiging en het recht op eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer de noodzaak en de proportionaliteit van het gebruik van
politiegegevens naast de in het voorstel opgenomen mogelijkheid om een
VOG te vragen, niet overtuigend zijn aangetoond. De Afdeling adviseert
daarom dit onderdeel van het wetsvoorstel te heroverwegen. 

b.	Wettelijke waarborgen

In het wetsvoorstel zelf wordt geen nadere duiding gegeven van de
gedragingen uit het verleden van de woningzoekende die kunnen worden
meegewogen in het besluit om wel of geen huisvestingsvergunning te
verlenen. In de toelichting  wordt opgemerkt dat bij amvb een
toetsingskader zal worden ontwikkeld over de wijze waarop de screening
op basis van de politiegegevens dient plaats te vinden. De Afdeling
wijst erop dat in het voorstel niet uitdrukkelijk wordt bepaald dat dit
toetsingskader bij amvb zal worden vastgesteld. 

Gelet op de ingrijpendheid van de bevoegdheden is het met het oog op de
kenbaarheid en de voorzienbaarheid van te verwachten overheidsoptreden
wenselijk om randvoorwaarden, temeer daar die nu reeds vaststaan, op te
nemen in de tekst van het voorstel zelf en de toepassing hiervan niet
over te laten aan gedelegeerde regelgeving.  

De Afdeling adviseert het voorstel op dit punt aan te passen. 

3.	VOG of gebruik politiegegevens

Zoals onder punt 2 is aangegeven kan worden besloten tot het inzetten
van een VOG, het gebruik van politiegegevens, of beide. Over beide
instrumenten merkt de Afdeling het volgende op.

a.	Toepassingsbereik

In het eerste lid van artikel 8 van de Wbmgp ā€“ dat ziet op het stellen
van inkomenseisen bij het verlenen van een huisvestingsvergunning ā€“
wordt het toepassingsbereik ervan beperkt tot woningzoekenden die minder
dan zes jaar voorafgaand aan de aanvraag van een huisvestingsvergunning
onafgebroken ingezetene zijn van de regio waarin de gemeente is gelegen.
Een vergelijkbare beperking van de doelgroep is niet opgenomen in de
voorgestelde nieuwe leden van het artikel dat ziet op het verstrekken
van een VOG respectievelijk een onderzoek van de politiegegevens. In de
toelichting wordt slechts zeer beperkt ingegaan op de vraag waarom bij
deze maatregelen niet is gekozen voor een beperking tot
ā€˜nieuwkomersā€™ in de wijk. De toelichting vermeldt hierover
uitsluitend dat het noodzakelijk is om geen onderscheid te maken tussen
personen die al dan niet voorafgaande aan de aanvraag van de
huisvestingsvergunning wel of niet gedurende een zekere tijd in de regio
hebben gewoond, omdat door het hele huishouden in het onderzoek te
betrekken kan worden voorkomen dat een verdere instroom plaats vindt van
personen, waarvan een gegrond vermoeden bestaat dat ze bij hun
huisvesting in dat gebied opnieuw crimineel of overlastgevend gedrag
zullen ontplooien.

De Afdeling wijst erop dat het achterwege laten van deze beperking tot
gevolg kan hebben dat een woningzoekende die reeds in een aangewezen
wijk woonachtig is en binnen die wijk wil verhuizen, voor de nieuwe
woning geen huisvestingsvergunning krijgt op grond van crimineel of
overlast veroorzakend gedrag van hemzelf of leden van zijn huishouden,
maar vervolgens wel in zijn oude woning kan blijven wonen met dezelfde
leden van zijn huishouden. Als deze bewoners verhuizen naar een woning
buiten het aangewezen gebied kan een waterbedeffect plaatsvinden in
andere wijken of gemeenten. De Afdeling adviseert in de toelichting in
te gaan op de positie van de zittende bewoners, indien zij geen
huisvestingvergunning kunnen krijgen om te verhuizen binnen het
aangewezen gebied en ook in te gaan op mogelijk waterbedeffecten in
andere wijken of gemeenten en zo nodig het voorstel aan te passen. 

b.	Effectiviteit

Uit de evaluatie van de gemeente Rotterdam inzake de toepassing van de
huisvestigingsvergunning in de periode 2009-2011 blijkt dat het stellen
van inkomensmaatregelen voor nieuwkomers de veiligheid in de betrokken
wijken niet per se heeft verbeterd. In deze evaluatie staat dat daarbij
moet worden aangetekend dat de veiligheid in een gebied niet uitsluitend
wordt bepaald door de bewoners in het gebied. Veel veiligheidsproblemen
(zoals drugsoverlast, diefstal, geweld, inbraak e.d.) spelen zich af in
deze wijken, maar worden deels door buitenstaanders veroorzaakt. De
Afdeling wijst erop dat de inzet van de maatregelen van een VOG en
onderzoek op basis van politiegegevens niet effectief zullen zijn als de
veiligheidsproblemen worden veroorzaakt door buitenstaanders. Daarnaast
wijst de Afdeling erop dat na de toekenning van een
huisvestingsvergunning ook anderen de woning kunnen betrekken die een
directe negatieve invloed kunnen hebben op de mate van overlast en
criminaliteit. In de toelichting wordt niet ingegaan op de vraag of
gemeenten beschikken over  voldoende handhavingscapaciteit om de
samenstelling van de bewoners van woningen te kunnen controleren.
Daarnaast heeft het voorstel uitsluitend betrekking op personen die lang
genoeg in Nederland hebben gewoond om hier een dossier inzake crimineel
of overlastgevend gedrag te hebben opgebouwd. Personen die zich vanuit
het buitenland willen vestigen in deze wijken komen in het algemeen niet
voor in de politiegegevens, noch in de registers die worden gebruikt
voor het afgeven van een VOG. Ook in die zin kunnen de maatregelen maar
in beperkte mate effectief zijn. De Afdeling adviseert in de toelichting
op het bovenstaande in te gaan.

c.	Toepassing nieuwe maatregelen in reeds aangewezen gebieden

Het voorstel voegt aan artikel 8 nieuwe mogelijkheden toe om eisen te
stellen bij het verlenen van een huisvestingsvergunning. De toelichting
stelt dat, indien een wijk eenmaal is aangewezen, de gemeenteraad kan
besluiten om artikel 8 of 9 of beide in te zetten. Ook kan de
gemeenteraad besluiten dat hij Ć©Ć©n dan wel beide maatregelen die
artikel 8 mogelijk maakt verplicht stelt in de aangewezen gebieden. Deze
bevoegdheid is bij de gemeenteraad en niet bij de Minister neergelegd.
De regering geeft in de toelichting aan dat de in artikel 8 van dit
voorstel opgenomen maatregelen niet automatisch kunnen worden ingezet in
die gebieden waarvoor al een gebiedsaanwijzing door de Minister is
afgegeven. De regering geeft aan dat, gelet op de ingrijpendheid van de
maatregelen, hiervoor een aanvraag tot verlenging van de aanwijzing moet
worden gedaan, zodat de Minister deze kan beoordelen op nut en noodzaak,
alsmede op proportionaliteit en subsidiariteit. Na inwerkingtreding van
het voorliggende voorstel geldt, zowel voor nieuwe gebiedsaanwijzingen
als voor gebieden die worden verlengd, dat in die gebieden zowel op
grond van artikel 8 (nieuw) als op grond van artikel 9 van de Wbmgp
eisen aan woningzoekenden kunnen worden gesteld.

De Afdeling wijst erop dat in het voorstel niet is geregeld dat de
maatregelen die in artikel 8 worden toegevoegd pas kunnen worden
toegepast in wijken die reeds zijn aangewezen nadat eerst een verzoek
tot verlenging van deze aanwijzing is gedaan aan de Minister. Zoals
hiervoor is aangegeven kan de Minister uitsluitend een wijk wel of niet
aanwijzen, maar is het aan de gemeenteraad om vervolgens te besluiten
welke maatregelen uit de artikelen 8 en 9 in die wijk worden ingezet.
Indien het de bedoeling is dat voor het inzetten van de nieuwe
maatregelen in alle gevallen, ook na inwerkingtreding van de wet, eerst
een verzoek tot verlenging van de aanwijzing moet worden gedaan, dient
dit in het voorstel te worden geregeld. Indien dit niet de bedoeling is,
moet de toelichting op dit punt worden herzien. 

De Afdeling adviseert het voorstel en de toelichting op dit punt met
elkaar in overeenstemming te brengen en het voorstel zo nodig aan te
passen.

4.	Tegengaan woningvorming

Het voorstel introduceert de mogelijkheid voor de gemeenteraad om voor
de in de huisvestingsverordening aangewezen woningen, die gelegen zijn
in aangewezen wijken een verbod tot woningvorming zonder vergunning in
te stellen. Deze maatregel is bedoeld om in wijken waarin de woningen
gemiddeld al klein zijn verdere opdeling daarvan tegen te gaan. Deze
opdeling zorgt voor een uitbreiding van de woningvoorraad met nog
kleinere woningen met een beperkte gebruikswaarde in het lagere
prijssegment. Dit kan negatieve gevolgen hebben op de leefbaarheid in de
buurt en op de kwaliteit en prijsontwikkeling van de woningen. Het
voorschrijven van een vergunning voor woningvorming betekent een
inmenging in het eigendomsrecht, zoals neergelegd in artikel 1, Eerste
Protocol bij het EVRM. In de toelichting wordt ingegaan op deze
inmenging en gesteld dat deze inmenging in dit geval is gerechtvaardigd.
De Afdeling merkt over dit onderdeel van het voorstel het volgende op.

a.	Voorwaarden voor het weigeren van de vergunning

In de toelichting staat dat de inmenging in het eigendomsrecht beperkt
is, omdat in veel gevallen een vergunning tot woningvorming kan worden
verstrekt. De toelichting stelt vervolgens dat enkel in die gevallen
waarin het omwille van de beperkte omvang van de woonruimte, de
woonomgeving of de leefbaarheid in de buurt niet wenselijk is dat de
woningen worden opgedeeld, de vergunning kan worden geweigerd. De
Afdeling wijst erop dat artikel 31 van de Huisvestingswet, waarin de
mogelijkheid tot het weigeren van deze vergunning is geregeld, deze
voorwaarden niet stelt. Op grond van dit artikel wordt de vergunning
verleend, tenzij het belang van het behoud of de samenstelling van de
woonruimtevoorraad groter is dan het met het onttrekken aan de
bestemming tot bewoning gediende belang en het belang van het behoud of
de samenstelling van de woonruimtevoorraad niet door het stellen van
voorwaarden en voorschriften voldoende kan worden gediend. De tekst van
het artikel lijkt daarmee niet de mogelijkheid te bieden om de
vergunning te weigeren indien dit nodig wordt geacht met het oog op de
woonomgeving of de leefbaarheid in de buurt. Via de toelichting bij het
voorstel kunnen niet aanvullende gronden worden opgenomen op basis
waarvan de vergunning tot woningvorming kan worden geweigerd. 

Artikel 2 van de Huisvestigingswet geeft de gemeenteraad de mogelijkheid
om een huisvestigingsverordening vast te stellen. De toelichting gaat
niet in op de vraag of artikel 31 Huisvestigingswet bedoeld is als
uitputtende regeling, of dat in de gemeentelijke verordening aanvullende
weigeringsgronden kunnen worden opgenomen. De Afdeling adviseert in de
toelichting op het bovenstaande in te gaan en het voorstel zo nodig aan
te passen.

b.	Gevolgen

De Afdeling onderkent het probleem van woningvorming in bepaalde wijken
zoals dit door de toelichting wordt geschetst. De Afdeling wijst er
echter ook op dat deze woningvorming voorziet in aanbod van kleine,
betaalbare woningen. Deze maatregel kan daarom niet los worden gezien
van de problematiek van de woningmarkt. Door het stilvallen van veel
bouwprojecten in verband met de financiƫle crisis is het niet
onaannemelijk dat een mogelijk tekort aan dit type woningen verder zal
toenemen. In de toelichting wordt niet ingegaan op de effecten die dit
onderdeel van het voorstel zal hebben voor het aanbod van kleine,
betaalbare woningen in de grote steden en op welke wijze aan de vraag
naar deze woningen dan voldaan kan worden. De Afdeling adviseert in de
toelichting op het bovenstaande in te gaan.

5.	Vereenvoudiging verlaging OZB-heffing

Het voorstel schrapt in artikel 3 de verwijzing naar het
grotestedenbeleid alsmede de grens van 100.000 inwoners. De toelichting
vermeldt dat deze harde grens van 100.000 inwoners niet wenselijk is,
omdat het minder van belang is of een gemeenten al dan niet 100.000
inwoners heeft om deze maatregelen te kunnen toepassen. Blijkens de
toelichting zijn er immers ook gemeenten met een kleiner inwoneraantal
die kampen met grootstedelijke problemen en met kwetsbare wijken waar de
leefbaarheid onder druk staat. 

De Raad van State heeft in zijn advies over de Wbmgp gevraagd waarom
werd gekozen voor een grens van 100.000 inwoners. In het nader rapport
werd daarover het volgende gezegd:

ā€˜Dat bij de OZB-maatregel is gekozen voor gemeenten met ten minste
100.000 inwoners heeft te maken met het beleid van de Europese Commissie
ten aanzien van het verlenen van staatssteun. De Europese Commissie
heeft in het verleden uitsluitend steunmaatregelen voor
achterstandswijken toegestaan in wijken die ten minste 10.000 en ten
hoogste 30.000 inwoners omvatten, binnen steden met minimaal 100.000
inwoners. Om de maatregel zo goed mogelijk te laten aansluiten bij het
bestaande Europese beleid is er daarom voor gekozen de maatregel
uitsluitend toe te staan in de betreffende gebieden.ā€™

 

In de toelichting wordt niet ingegaan op de vraag of het loslaten van de
grens van 100.000 inwoners nu niet stuit op bezwaren die voortvloeien
uit het beleid van de Europese Commissie inzake het verlenen van
staatssteun. De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te
vullen en zo nodig het voorstel aan te passen. 

6.	Evaluatie

Artikel IV van het voorstel schrijft voor dat het wetsvoorstel vijf jaar
na inwerkingtreding wordt geƫvalueerd. De toelichting stelt dat dit
wenselijk is, gelet op de ingrijpende maatregelen in het voorstel. De
Afdeling wijst erop dat artikel 17 van de Wbmgp een eenmalige evaluatie
voorschrijft binnen vijf jaar na inwerkingtreding. Deze evaluatie heeft
plaatsgevonden. Gelet op het zeer beperkte gebruik van de wet tot nu toe
en de ingrijpendheid van het geboden instrumentarium acht de Afdeling
het aangewezen dat niet alleen de nieuwe maatregelen uit het voorstel,
maar ook de reeds bestaande maatregelen met enige regelmaat geƫvalueerd
worden, zodat kan worden bezien of dit instrumentarium daadwerkelijk
nodig is in de praktijk. De Afdeling adviseert daarom in dit voorstel
niet te voorzien in een aparte evaluatie van de voorgestelde aanvullende
maatregelen, maar om artikel 17 van de Wbmgp zodanig te wijzigen dat
alle instrumenten uit de wet elke vijf jaar geƫvalueerd worden. De
Afdeling adviseert het voorstel op die wijze aan te passen. 

7.	De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele
bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State betreffende no.W04.13.0188/I

In artikel I, onderdeel E, het nieuwe tweede en derde lid opdelen in een
aantal zinnen in verband met de leesbaarheid.

In artikel I, onderdeel E, in het nieuwe derde lid de zinsnede ā€˜een
negatief gevolg zal hebben voor de overlast of criminaliteit in het
aangewezen gebiedā€™ vervangen door: kan leiden tot een toename van
overlast of criminaliteit in het aangewezen gebied.

In artikel III, tweede lid, tevens de samenloop regelen met onderdeel B
van artikel 43 van het genoemde wetsvoorstel, nu de daarin genoemde
leden van artikel 8 in het voorliggende voorstel worden vernummerd.

Artikel VI schrappen gelet op Aanwijzing 184, tweede lid, van de
Aanwijzingen voor de regelgeving.

In de toelichting eerst ingaan op de maatregelen die in het wetsvoorstel
zijn opgenomen en pas daarna op voorstellen die niet tot wetgeving
leiden.

De toelichting bezien op dubbele passages en deze waar mogelijk
schrappen.

	Wet van 22 december 2005, houdende regel die een geconcentreerde aanpak
van de grootstedelijke problematiek mogelijk maken (Wbmgp), Stb. 2005,
726.

 	Kamerstukken II 2004/05, 30 091, nr. 3, blz. 1-2.

 	Toelichting, paragraaf 2a. Stimuleren lokale wijk- en buurteconomie,
tweede alinea.

 	Kamerstukken II 2011/12, 33 340, nr. 1, blz. 9-10.

 	Toelichting, paragraaf 2b. Selectief woningtoewijzingsbeleid in
aangewezen gebieden, tweede alinea.

 	Kamerstukken II 2011/12, 33 340, nr. 1, blz. 11.

 	Kamerstukken II 2011/12, 33 340, nr. 1, blz. 14.

 	Het recht van vrije vestiging (artikel 12 van het Internationaal
verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 2, vierde
protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), respectievelijk het recht op
ongestoord genot van eigendom (artikel 1, eerste protocol EVRM). Het
recht op eerbiediging en bescherming van de persoonlijke levenssfeer
(artikel 10 Grondwet). 

 	Kamerstukken II 2009/10, 32 271, nr. 2.

 	Kamerstukken II 2011/12, 32 676, nr. 12.

 	Artikel 174a Gemeentewet.

 	Artikel 13b Opiumwet.

 	Artikel  17 Woningwet.

 	Toelichting, paragraaf 2c. Gebruik en beheer van panden in verband met
bedreiging van de leefbaarheid.

 	Toelichting, paragraaf 4.3 Screening op criminaliteit en overlast bij
verlening huisvestingsvergunning, vijfde alinea.

 	Toelichting, paragraaf 4.3b Eerbiediging van de persoonlijke
levenssfeer, negende alinea. 

 	Toelichting, paragraaf 4.3 Antecedentenonderzoek op basis van de VOG
en de raadpleging van politiegegevens. 

 	Toelichting, paragraaf 8d. Reacties via de openbare
Internetconsultaties, vijfde alinea.

  Toelichting, paragraaf 4.3 Screening op criminaliteit en overlast bij
verlening huisvestingsvergunning, elfde alinea.

 	Toelichting, paragraaf 4.3, relatie met grondrechten, vrijheid van
vestiging. 

  Evaluatie Huisvestingsvergunning Rotterdam, juli 2009-2011, Centrum
voor Onderzoek en Statistiek, augustus 2012, tweede herziene druk, blz.
8.

 	Toelichting, paragraaf 8, Consultatie, derde alinea.

 	Toelichting, paragraaf 8 Consultatie, derde alinea. 

 	Toelichting, paragraaf 4.4b Relatie met de grondrechten, vijfde
alinea.

 	Zie bijvoorbeeld  HYPERLINK
"https://abonneren.rijksoverheid.nl/article/kennisplein-wb/nieuwsbrief-k
ennisplein-wbi-april-2012/nieuwbouw-geraakt-door-economische-crisis/1242
/12379"
https://abonneren.rijksoverheid.nl/article/kennisplein-wb/nieuwsbrief-ke
nnisplein-wbi-april-2012/nieuwbouw-geraakt-door-economische-crisis/1242/
12379 . 

 	Toelichting, artikelsgewijs, artikel I, onderdeel B.

 	Advies van de Raad van State van 2 februari 2005, inzake het voorstel
van wet houdende regels die een geconcentreerde aanpak van
grootstedelijke problemen mogelijk maken (Wet bijzondere maatregelen
grootstedelijke problematiek), Kamerstukken II 2004/05, 30 091, nr. 5,
blz. 2.

 	Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende regels die een
geconcentreerde aanpak van grootstedelijke problemen mogelijk maken (Wet
bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek), Kamerstukken II
2004/05, 30 091, nr. 5, blz. 2-3.

 PAGE   1 

  PAGE  9 

 PAGE   I 

........................................................................
...........

AAN DE KONING