Schriftelijke antwoorden eerste termijn begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken
Brief regering
Nummer: 2013D47912, datum: 2013-11-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.H.A. Plasterk, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2013Z23436:
- Indiener: R.H.A. Plasterk, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2013-11-28 19:00: Begroting Binnenlandse Zaken (VII + IIA en IIB) Voortzetting (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2013-12-05 11:30: Procedurevergadering cie. Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2013-12-12 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2014-01-21 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
ANTWOORDEN Begroting BZK
Vragen van het lid Van Raak (SP)
Vraag 1
Wat wil de minister met de regierol op de decentralisaties?
Antwoord:
Als coördinerend minister voor de decentralisaties zorg ik dat de
wetgeving op het terrein van de jeugdzorg, de nieuwe Wmo en de
participatie op elkaar wordt afgestemd, zodat gemeenten in staat zijn
integraal te werken. Ik let op de samenhang tussen de beleidsterreinen
en vanuit mijn portefeuille in het bijzonder op de werking van het
openbaar bestuur: de bestuurlijke verhoudingen, de financiering en de
regelgeving over het uitvoeringstoezicht en de informatielast. De
afstemming vindt plaats in de ministeriële commissie decentralisaties
waarvan ik als coördinerend minister de stukkenstroom beheer. Ook bij de
invulling van de systeemverantwoordelijkheid van de betrokken ministers
en het gezamenlijk monitoren van de effecten, voer ik regie om te zorgen
voor een eenduidige rolopvatting binnen het kabinet.
Vraag 2
Kan minister BZK toezeggen dat hij zich volgend jaar aan de Roemernorm
houdt?
Antwoord:
Zie vraag 4.
Vraag 3
Weet de minister waar hij aan begon? Decentralisaties.
Antwoord:
De decentralisaties vormen inderdaad een van de grootste
hervormingsoperaties uit het Regeerakkoord. Er worden niet alleen taken
en middelen overgedragen, maar er wordt ook van gemeenten verwacht dat
ze in het sociale domein integraal gaan werken. De decentralisaties
versterken de rol van gemeenten om burgers te ondersteunen en meer te
laten participeren in de maatschappij (zie ook mijn brief aan de Tweede
Kamer van 18 oktober 2013 – nr. 33750-VII-12).
Vraag 4
Kan de minister nu beloven dat het ministerie zich aan de norm voor
externe inhuur houdt?
Antwoord:
Bij de toepassing van de norm externe inhuur (motie Roemer) bij BZK maak
ik onderscheid tussen enerzijds de externe inhuur voor het
kerndepartement en anderzijds de externe inhuur voor de Shared Service
organisaties. Voor wat betreft het kerndepartement is de norm goed
realiseerbaar. Voor de Shared Service organisaties is dat niet altijd
het geval. Voor deze organisaties is het soms noodzakelijk om uit
doelmatigheidsoverwegingen te werken met de nodige flexibiliteit in de
personeelsvoorziening. De norm van 10% heeft het karakter van “comply or
explain”, waarbij in het departementale Jaarverslag jaarlijks
verantwoording wordt afgelegd aan de Tweede Kamer. Overigens is het zo
dat inclusief de Shared Services Organisaties (SSO’s), die voor het
gehele Rijk werken, het totaal aan externe inhuur voor het Rijk onder de
10% ligt.
Vraag 5
Wat is de internationale samenwerking van de AIVD met het vermeende Nine
Eyes-samenwerkingsverband?
Antwoord:
Op 4 november heeft de Volkskrant een bericht over de werkwijze van de
Amerikaanse NSA gepubliceerd. Daar komt de term 'Nine eyes' vandaan. Op
verzoek van de Tweede Kamer heb ik op 5 november een reactie op dit
artikel gestuurd.
De AIVD en de MIVD werken uiteraard samen met andere inlichtingen- en
veiligheidsdiensten. Dat is van groot belang voor onze eigen nationale
veiligheid. Die samenwerking vindt plaats binnen de kaders van de
wet.
Over de vorm van samenwerking met specifieke buitenlandse diensten kan
ik in het openbaar geen mededelingen doen. Ik kan dus ook niet
bevestigen of ontkennen of er zoiets als de 'nine eyes' bestaat en wie
daartoe zou behoren.
Ik kan wel melden welke afwegingen worden gemaakt bij het bepalen van de
vorm van samenwerking. Daarbij worden criteria gehanteerd als de
democratische inbedding van de collega-dienst, het respect voor de
mensenrechten van het desbetreffende land, de betrouwbaarheid en de
professionaliteit van de dienst en het operationele belang van de
samenwerking.
Vraag 6
Welke afspraken zijn gemaakt met NSA?
Antwoord:
Tijdens het algemeen overleg van 16 oktober heb ik met de Tweede Kamer
over mogelijke afspraken met de NSA gesproken. Ik heb de Kamer toen
gemeld dat ik bereid ben te kijken naar een bilaterale oplossing. Ik ben
bezig daar naar te kijken. De AIVD heeft inmiddels overleg met
buitenlandse diensten hierover.
Ik kan u daarover nu in de openbaarheid niets melden, omdat het overleg
vertrouwelijk plaatsvindt met buitenlandse diensten. Over de uitkomsten
zal ik waar mogelijk in de openbaarheid, maar anders in beslotenheid van
de Commissie IVD terugkoppelen.
Het uitgangspunt blijft daarbij dat we samenwerken voor onze nationale
veiligheid. De Tweede Kamer heeft gewezen op het belang van de balans
tussen veiligheid en privacybescherming. Dat belang onderschrijf ik en
is voor mij een leidraad in de gesprekken daarover.
Vraag 7
Kan de minister ingaan op de verschillende berichten over de NSA die in
de media verschijnen? Waarom bestelt de regering een systeem dat alleen
nuttig is als de wet wordt overtreden?
Antwoord:
Er zijn diverse mediaberichten over de NSA verschenen in de afgelopen
periode. Die berichten gaan onder meer over de capaciteiten en de
werkwijze van de NSA. Over de meest recente mediaberichten heb ik 27
november j.l. een brief aan de Tweede Kamer gestuurd, voor zover dat
mogelijk is. Een geheime dienst kan nu eenmaal niet vertellen hoe hij
werkt. Dat doet de AIVD ook niet, omdat dan de terroristen die we moeten
opsporen weten hoe we dat doen. En dat zou het werk van de AIVD
ondergraven.
Ten aanzien van het project Argo II zijn eerder op 7 juni door het lid
Van Raak vragen gesteld. Deze vragen hebben de minister van Defensie en
ik op 21 juni beantwoord. Later, op 12 november, heeft de minister van
Defensie naar aanleiding van een verzoek van het lid Recourt (PvdA) een
brief hierover aan de Tweede Kamer gestuurd.
Vraag 8
Weet de minister dat gemeenten 4-5 miljard moeten afschrijven op
grondexploitatie maar dit niet doen vanwege de verkiezingen?
Antwoord:
Op dit moment wordt door onderzoekers de laatste hand gelegd aan de
rapportage over het vervolgonderzoek naar de financiële effecten van de
financiële crisis bij de gemeentelijke grondbedrijven. Zoals de minister
van I&M al in haar brief van 14 oktober jl. heeft gemeld in antwoord
op eerdere Kamervragen over deze problematiek, zal dit rapport nog dit
jaar aan uw Kamer worden aangeboden.
Vraag 9
Hoe neemt de minister zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van de
arbeidsgehandicapten?
Antwoord:
In het sociaal akkoord is afgesproken dat de overheid elk jaar 2500
gehandicapten aanneemt. Ik heb alle overheids- en onderwijswerkgevers
geïnformeerd over deze afspraak en aangegeven welke bijdrage ik van hun
verwacht in de realisatie hiervan.
De overheid- en onderwijswerkgevers hebben aangegeven hun
verantwoordelijkheid te nemen, en gaan aan de slag om specifiek voor
deze doelgroep gerichte functies te creëren. Waar vraag bestaat aan
expertise en kennisdelen ondersteunt mijn ministerie dat.
Vraag 10
Waarom weigert de minister mee te werken aan de mogelijkheid voor de
Tweede Kamer om te spreken met ambtenaren, met de hoofden van Europese
diensten en met een bezoek van de heer Snowden?
Antwoord:
Het kabinet heeft per brief van 28 augustus jl. geen toestemming gegeven
voor deelname van ambtenaren aan het rondetafelgesprek over de
bezuinigingen op de AIVD. Gezien de ministeriële verantwoordelijkheid en
de vertrouwelijkheid van een geheime dienst achtte ik het de
verantwoordelijkheid van de minister om het gesprek met de Tweede Kamer
over dit onderwerp te hebben.
Op 26 juni is een besloten hoorzitting geweest met HAIVD over de
onthullingen van de heer Snowden. Komende vrijdag 29 november is een
technische briefing voorzien over afluisteren en tappen.
Ten aanzien van de hoofden van Europese diensten heb ik de Tweede
Kamer per brief van 16 september jl. gemeld dat ik de AIVD heb verzocht
in contact te treden met de Britse veiligheidsdienst om een bezoek van
de commissie BiZa te organiseren.
Ten aanzien van een bezoek van de heer Snowden heb ik in het Algemeen
Overleg AIVD van 5 november jl. gemeld dat dit valt onder de
verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie.
Vragen van het lid Taverne (VVD)
Vraag 11
Is de minister het met mij eens dat om het vertrouwen van de kiezer in
de uitslag van de verkiezingen te waarborgen, het van cruciaal belang is
dat als we in de toekomst mogelijk elektronisch gaan stemmen dat
technisch veilig is? Zo ja, kan de minister toezeggen dat het
veiligheidsaspect van zwaarwegend, zo niet doorslaggevend belang zal
zijn bij de keuze voor een systeem van elektronisch stemmen.
Antwoord:
In de taakopdracht voor de commissie elektronisch stemmen staat
uitdrukkelijk dat de risico’s van elektronisch stemmen moeten worden
geanalyseerd en dat moet worden bepaald of er maatregelen zijn om die
risico’s in voldoende mate af te dekken. Ik ga er vanuit dat in het
advies van de commissie de betrouwbaarheid van de verkiezingen centraal
zal staan.
Vraag 12
Vindt de minister dat misbruik en oneigen gebruik van met name Wet
dwangsom het draagvlak voor openbaarheid bestuur ondergraaft?
Antwoord:
Ik deel de opvatting dat er snel maatregelen moeten komen die een einde
maken aan misbruik van de Wet dwangsom (en denk daarbij vooral aan de
verhouding tussen Wob en de Wet dwangsom). Ik ben daar ook mee bezig en
zal de Tweede Kamer daarover voor 1 maart 2014 nader informeren.
Vraag 13
Kan de minister zeggen hoe en wanneer hij de afdeling
bestuursrechtspraak en de rechtsprekende functie van de Raad van State
in twee afzonderlijke organisaties denkt onder te brengen? Kan de
minister voor 1 april een brief sturen naar de Kamer met een reactie
hierop?
Antwoord:
De heer Taverne vroeg naar de stand van zaken met betrekking tot de
uitvoering van zijn motie over de organisatie van de
bestuursrechtspraak. Ik zeg u toe dat de regering voor 1 april 2014 de
Tweede Kamer zal laten weten op welke wijze deze motie zal worden
uitgevoerd.
Vraag 14
Wil de minister zich tot het uiterste inspannen, om daar waar hij kan,
de beleidsvrijheid van het lokaal bestuur op het gebied van de
jeugdzorg, AWBZ en de participatiewet te bevorderen?
Antwoord:
Ja, in de ministeriële commissie decentralisaties kijk ik scherp naar de
mate van beleidsvrijheid die gemeenten krijgen. Het gesprek over
beleidsvrijheid voor gemeenten zal ik blijven voeren. In dat licht wil
ik u ook wijzen op mijn brief over de vormgeving van het sociaal
deelfonds (TK 33750-VII-9 van 9 oktober). In die brief is afgesproken
dat de bestedingsvoorwaarden van tijdelijke aard zijn en na drie jaar
komen te vervallen.
Vraag 15
Voorziet de minister een verdere stijging in de toekomstige
BES-begrotingen (thans € 300 mln)?
Antwoord:
Dit ligt niet in de rede. In het bestuurlijk overleg financiële
verhoudingen Caribisch Nederland van 31 oktober jl. is met de openbare
lichamen geconstateerd dat binnen de 300 miljoen euro de
prioriteitstelling kan worden versterkt. Daar zet ik – met de eilanden –
op in. Overigens is het wel van belang om de 300 miljoen euro te
nuanceren. Naast rijksuitgaven aan Caribisch Nederland zijn er ook
rijksinkomsten, in het bijzonder rijksbelastingen (circa 110 miljoen
euro).
Vraag 16
Kan de minister op korte termijn aangeven hoe hij denkt om te gaan met
het probleem dat een lokale rekenkamer niet bevoegd is om zich uit te
spreken over een gemeenschappelijke regeling waarin een gemeente minder
dan 50% deelneemt?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 24
Vraag 17
Kan de minister aangeven op welke termijn hij bij de Tweede Kamer denkt
terug te komen met zijn, al dan niet aangepaste, wetsvoorstel voor de
opschaling van Noord-Holland, Utrecht en Flevoland? (motie
Vliegenthart)
Antwoord:
Ik streef er naar om in het voorjaar van 2014 het wetsvoorstel tot
samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht voor
behandeling door uw Kamer aan te kunnen bieden.
Vraag 18
Wanneer kan Kamer voorstel halvering van de verlengde wachtgelduitkering
van 10 jaar tegemoet kan zien?
Antwoord:
Het wetsvoorstel aanpassing duur voortgezette uitkering Appa wordt
binnenkort voor bestuurlijke consultatie aangeboden aan IPO, VNG en Unie
van Waterschappen en aan de beroepsgroepen. De noodzaak van een
zorgvuldig betrekken van deze organisaties bij dit voorstel is ook door
de Tweede Kamer onderschreven. Het wetsvoorstel heeft enige vertraging
opgelopen. Dat is terug te voeren op het wetsvoorstel dat in de Eerste
Kamer is aangehouden over de versobering van de pensioenen met ingang
van 1 januari 2015. Als dat wetsvoorstel wel zou zijn aangenomen, had
ook de Appa snel moeten volgen. Om in een kort tijdsbestek twee
Appa-wijzigingen aan te bieden, leek niet aangewezen. Nu dat
wetsvoorstel in de Eerste Kamer in afwachting van nadere voorstellen
vooralsnog is aangehouden, ga ik de verkorting van duur van de
voortgezette uitkering separaat aanbieden.
Ik verwacht het wetsvoorstel in het begin van 2014 aan de Tweede Kamer
te kunnen aanbieden.
Vragen van het lid Bosma (PVV)
Vraag 19
Hoe staat het met de Noordvleugelprovincie? Wat is de stand van zaken
van het wetsvoorstel? Hoe staat het met de discussie over de
bevoegdheden? Wat is het tijdschema, onder meer met betrekking tot de
verkiezingen?
Antwoord:
De stand van zaken van het wetsvoorstel is dat naar aanleiding van de
zienswijzen het herindelingsontwerp -waar nodig- wordt aangepast. Ik
streef er naar om in 2014 het wetsvoorstel tot samenvoeging van de
provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht voor behandeling door uw
Kamer aan te kunnen bieden.
Vanaf de zomer van 2013 heb ik, samen met de bestuurders van de drie
provincies, het proces gestart om een inhoudelijke agenda voor het
besturen van de nieuwe provincie op te stellen. In dat kader verken ik
ook met de drie provincies en mijn collega-ministers in het kabinet over
welke taken en bevoegdheden in het ruimtelijk-economisch domein de nieuw
te vormen provincie dient te beschikken (uitvoering motie
Schouw/Voortman, Kamerstuk 33 047 nr. 16).
Het is de bedoeling de taken en bevoegdheden af te stemmen op de
specifieke opgaven van de nieuwe provincie. Daarbij zal ook worden
verkend of taken bij wijze van experiment uniek kunnen worden toebedeeld
aan de nieuw te vormen provincie. Tegelijk met de indiening van het
wetsvoorstel zal ik rapporteren over de uitkomsten van het traject van
de inhoudelijke agenda.
Naar aanleiding van kanttekeningen uit het open overleg over de snelheid
van de procedure heb ik de voorgenomen datum van herindeling verschoven
van 26 maart 2015 naar 1 januari 2016.
Daarbij heb ik aangemerkt dat dit tot gevolg heeft dat bij de
verkiezingen voor provinciale staten in maart 2015 nog gestemd zal
worden voor de provinciale staten van de drie nu bestaande
provincies.
Het is door de grondwettelijke koppeling van de provinciale
Statenverkiezingen met de Eerste Kamerverkiezingen niet mogelijk de
zittingsduur van een deel van de huidige provinciale staten te
verlengen.
Hoewel de mogelijkheid van verlenging van zittingsduur in alle
provinciale staten in theorie bestaat, is deze optie geen reëel
alternatief, omdat daarvoor een separate wetswijziging in procedure zou
moeten worden gebracht. Het komt er dan op neer dat de wetgever reeds
een besluit moet nemen over de verlenging van de zittingsduur van alle
provinciale staten en van de Eerste Kamer, terwijl deze nog geen besluit
heeft genomen over de samenvoeging van de drie provincies. Daarnaast
acht het kabinet het niet wenselijk dat de herindeling die drie
provincies raakt gevolgen heeft voor de zittingsduur van provinciale
staten in de negen andere provincies.
Vraag 20
Hoe staat minister van BZK tegenover het plan van eurocommissaris Reding
voor een Europese CIA en wat betekent dat voor de AIVD?
Antwoord:
Het plan van een Europese CIA van eurocommissaris Reding is niet
uitgewerkt en kan ik niet beoordelen.
In het EU-verdrag is bepaald dat de EU niet treedt in de competenties
van de lidstaten als het gaat om de nationale veiligheid. De nationale
verantwoordelijkheid is de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke
lidstaat (artikel 4 EU-verdrag). Wel neemt de samenwerking tussen
Europese veiligheidsdiensten aan belang toe door de toegenomen
internationalisering van veiligheidsproblematiek, bijvoorbeeld over
Europese jihadisten in Syrië. In dit kader participeert de AIVD in de
Europese analyse-eenheid Intcen. Deze eenheid verzamelt geen gegevens,
maar maakt analyses op basis van bijdragen van de aangesloten
landen.
Vraag 21
Graag opheldering van de minister over de mening dat verkiezingsuitslag
van de aanstaande Europese verkiezingen overal tegelijk bekend zou
moeten worden en dus niet direct mogen worden gecommuniceerd.
Antwoord:
Nederland heeft in Europees verband afspraken gemaakt over het feit dat
de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement niet bekend
mag worden gemaakt voor dat op zondagavond in alle lidstaten de
stembussen gesloten zijn (i.c. 22 uur). Deze afspraken in Europees
verband dienen nagekomen te worden. De Tweede Kamer is over de afspraken
in Europees verband op de hoogte gebracht door het kabinet. Dit is voor
de laatste keer gebeurd begin 2012 naar aanleiding van de afloop van de
pre-inbreukprocedure. Daarin is gecommuniceerd dat de uitslagen niet op
donderdag bekend mogen worden gemaakt, maar wel exit-polls zijn
toegestaan. Het kabinet is niet voornemens de stemdag te wijzigen. Het
is niet te verwachten dat in Europees verband de stemdag naar de
Nederlandse voorkeur wordt gewijzigd, aangezien de meerderheid van de
landen voor zondag is. De Commissie heeft reeds in 2009 een
'pre'-inbreuk procedure tegen Nederland gestart. Dat kan eventueel
leiden tot een infractieprocedure en een aanzienlijke boete op basis van
het Verdrag betreffend de werking van de Europese Unie.
Overigens wordt de officiële uitslag nooit op de verkiezingsdag zelf
bekendgemaakt, maar in geval van nationale en Europese verkiezingen
enkele dagen later door de Kiesraad. De bekendmaking van de officiële
uitslag is vooralsnog gepland op vrijdag 30 mei 2014. Er kunnen dus
altijd (o.a. door definitieve verdeling restzetels) nog verschuivingen
optreden aan de hand van de voorlopige uitslag.
Vraag 22
Hoe komt het dat er nog niet wordt gekort op de financiering van
politieke partijen?
Antwoord:
De subsidie voor de politieke partijen wordt geregeld in de Wet
financiering politieke partijen. In deze wet is vastgelegd dat de
subsidiebedragen in de periode 2010-2015 stapsgewijs worden verlaagd,
met de volgende bedragen per jaar: 5,11% per januari 2010, 1,39% per 1
januari 2011 en 1,5% per 1 januari 2012, 2013, 2014 en 2015. De subsidie
aan de politieke partijen is de afgelopen jaren derhalve reeds
substantieel gekort en zal de komende jaren verder worden verlaagd. Ik
zie geen reden om de subsidie aan de politieke partijen verder te
verlagen.
Vragen van het lid Fokke (PvdA)
Vraag 23:
Kan de minister inzicht geven in het aantal slapende rekenkamers? Kan de
minister aangeven welke maatregelen hij neemt om slapende (lokale)
rekenkamers tegen te gaan?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 24
Vraag 24:
Hoe kijkt de minister aan tegen het voorstel van de NvRR om artikel 184
van de Gemeentewet te wijzigen?
Antwoord:
De NvRR vraagt terecht aandacht voor de financiële verantwoording van de
decentralisatiegelden. Voor het rekenkameronderzoek naar
Wgr-samenwerkingsverbanden heb ik reeds een wijzigingsvoorstel naar de
Tweede Kamer gestuurd. Om rekenkameronderzoek te kunnen doen naar
privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden, moet één gemeente een
meerderheidsbelang hebben (> 50%). Die onderzoeksbevoegdheid is er
echter niet, als er een gemeentelijk meerderheidsbelang is bij meerdere
gemeenten.
Ik zal zien hoe en op welke termijn ik dit kan aanpassen.
Vraag 25:
Hoe gaat de Overheid de doe-democratie bevorderen en ondersteunen?
Antwoord:
BZK is partner in een netwerk van ruim 30 organisaties die gezamenlijk
werken aan de versnellingsagenda ‘doe-democratie’. Belangrijke partners
zijn de VNG, kennisinstellingen als P31 en Movisie en Kracht in
Nederland.
Een van de onderdelen is de ontwikkeling van een ondersteuningsaanbod
voor gemeenten in nauwe samenwerking met de VNG, zowel individueel
maatwerk als leerkringen met gemeenten en beroepsverenigingen rondom
specifieke thema’s. Meer dan 100 professionals van gemeenten doen hier
aan mee. Voor raadsleden en bestuurders is er een specifiek programma In
Actie met Burgers georganiseerd.
Vraag 26
Wil de minister in overleg met de minister van Veiligheid en Justitie
voor 1 maart 2014 met concrete oplossingen komen om het misbruik van de
Wet dwangsom tegen te gaan?
Antwoord:
Ik deel de opvatting dat er snel maatregelen moeten komen die een einde
maken aan misbruik van de Wet dwangsom (en denk daarbij vooral aan de
verhouding tussen Wob en de Wet dwangsom). Ik zal de Tweede Kamer over
dergelijke maatregelen op korte termijn nader informeren, in ieder geval
voor 1 maart 2014.
Vraag 27
Waarom is er geen actie genomen op het voornemen van toenmalig minister
BZK Spies dat raadsleden geen deel meer kunnen uitmaken van een (lokale)
rekenkamercommissie?
Antwoord:
Op dit moment vind ik het belangrijk dat er in ieder geval een
landelijke dekking is van de rekenkamerfunctie. De bevoegdheden moeten
op orde zijn, de budgetten toereikend en de bemensing georganiseerd. Het
is om die reden dat ik aarzelingen heb om de eisen over de samenstelling
van de rekenkamercommissies nu op dit moment aan te scherpen. Gemeenten
worden reeds geconfronteerd met veel nieuwe opgaven en
stelselwijzigingen. Mijn inzet is om allereerst het
decentralisatieproces ten uitvoer te brengen. Daarbij wil ik er toe
bijdragen dat de rekenkamerfunctie op orde is en voldoende verankerd is
in het gemeentelijk bestel.
Ik stel voor dat na de decentralisatieoperatie de samenstelling van de
rekenkamercommissies wordt bezien. Daarbij kan ook nader worden
onderzocht wat nu de verschillen (moeten) zijn tussen rekenkamers en
rekenkamercommissies.
Vraag 28
Tijdens het algemeen overleg over verkiezingsaanlegenheden bleek dat
tijdens de verkiezingen voor de Tweede Kamerverkiezingen vele
stembureaus ver onder de maat scoorden. Wordt druk uitgeoefend om ervoor
te zorgen dat ten minste 25 procent van de stembureaus voor iedereen
toegankelijk is?
Antwoord:
De uitkomst van de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen in 2012 op
dit punt vond ik ook teleurstellend. Twee procent van de stemlokalen die
voldoen aan de toegankelijkheidseisen is ondermaats. Wel past enige
nuancering in deze. De Tweede Kamerverkiezingen waren tussentijdse
verkiezingen. De criteria waaraan de stemlokalen zijn getoetst zijn op
verzoek van mijn ministerie opgesteld door het Projectbureau
Toegankelijkheid. De criteria worden aangeduid als de ‘checklist
toegankelijkheid’ (hierna: de checklist). De checklist ziet niet alleen
op fysieke toegankelijkheid maar ook op goed leesbare bewegwijzering en
een uitvergrootte kandidatenlijst in het stemlokaal, parkeergelegenheid
en voldoende ruimte om bijvoorbeeld een rolstoel of scootmobiel te
kunnen manoeuvreren. Deze checklist is pas eind juni 2012 aan gemeenten
verstrekt. Tijdens de beide komende verkiezingen, gemeenteraad en
Europees Parlement, zal de toegankelijkheid van stemlokalen opnieuw
worden gemonitord en geëvalueerd. De onderzoekers zullen dezelfde
evaluatiemethode gaan gebruiken, op basis van de checklist. De checklist
is tijdens de evaluatie in 2012 bijzonder strikt gehanteerd. Een
stemlokaal dat aan 100% van alle eisen voldeed werd als toegankelijk
beoordeeld. Tijdens de komende evaluatie zal bij het onderzoek meer oog
zijn voor de feitelijke situatie ter plaatse.
Tijdens het Algemeen overleg op 5 november jl. heb ik aangekondigd dat
ik de gemeenten nadrukkelijk op hun verantwoordelijkheid ter zake op zal
wijzen. Dat is schriftelijk gedaan middels een digitale nieuwsbrief
die onlangs aan alle gemeenten is verzonden. Er zijn in december vier
bijeenkomsten gepland (in Assen, Zwolle, Utrecht en Eindhoven), die in
het teken staan van voorlichting van de gemeenteambtenaren die zich met
het verkiezingsproces bezighouden. Er zijn inmiddels 400 aanmeldingen
binnen voor deze bijeenkomsten. Tijdens die bijeenkomsten zal het
onderdeel toegankelijkheid van stemlokalen nadrukkelijk aan de orde
komen. Concreet zullen de gemeenteambtenaren erop worden gewezen dat zij
hun inwoners moeten voorlichten over welke stemlokalen extra
voorzieningen hebben, zodat kiezers met een beperking weten waar zij
terecht kunnen, én dat het bij het vaststellen van de locaties van
stemlokalen in de rede ligt om gebouwen aan te wijzen die naar hun aard
toegankelijk zijn voor mindervalide kiezers (zoals gemeentehuizen,
stadskantoren, schoolgebouwen (gebouwd na 1992), ziekenhuizen,
bejaarden- en verzorgingstehuizen, theaters en musea. Dit opdat de
aanpassingen die noodzakelijk zijn, minimaal zijn.
Vragen van het lid Oosenbrug-Blokland (PvdA)
Vraag 29
Waarom zijn niet alle reacties op inspraak bij internetconsultatie
openbaar? Waarom zijn niet alle stukken die behoren bij een wetsvoorstel
overzichtelijk op een web beschikbaar?
Antwoord:
Om de drempel voor het geven van een reactie zo laag mogelijk te houden,
kunnen mensen zelf aangeven of zij willen dat hun reactie openbaar wordt
gemaakt op de website. Alle reacties, openbaar of niet openbaar, worden
door de ministeries gelezen en kunnen leiden tot aanpassing van het
voorstel. In de toelichting bij het voorstel dat naar het parlement
gaat wordt op hoofdlijnen vermeld welke reacties zijn ontvangen en wat
hiermee is gedaan in het voorstel. Bij de internetconsultatie
worden standaard het conceptwetsvoorstel, toelichting en mogelijk andere
relevante documenten toegevoegd.
Vraag 30
Hoe gaat de minister zorgen dat persoonsgegevens waar de overheid over
beschikt niet beschikbaar komen voor 'data graaiende mogendheden' en
cybercriminelen?
Antwoord:
Het kabinet draagt actief zorg voor een goede bescherming van
persoonsgegevens.
Natuurlijk is informatieveiligheid in het openbaar bestuur een
verantwoordelijkheid van iedere organisatie zelf. We maken onze systemen
zodanig veilig dat ze voldoen aan de eisen op het gebied van bescherming
van persoonsgegevens. Voorts is een privacy Impactassessment sinds dit
jaar verplicht bij het ontwikkelen van nieuwe systemen en wetgeving door
de rijksoverheid.
Ik ondersteun de organisaties binnen het openbaar bestuur met de
taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening die inzet op
vergroting van de bewustwording van informatieveiligheid bij bestuurders
en topmanagers.
Het kabinet zet zich tevens in voor verbetering van privacybescherming
in de onderhandelingen over de nieuwe verordening gegevensbescherming
van de EU. Belangrijk speerpunt hierbij is de inzet op een meer
sluitende regeling voor doorgifte van persoonsgegevens naar derde
landen.
Vraag 31
Is het mogelijk nieuwe ZZP BTW-nummers en BSN los te koppelen in het
kader van identiteitsfraude?
Antwoord:
Ik heb problematiek onder de aandacht gebracht van de staatssecretaris
van Financiën. Onlangs heeft de Tweede Kamer vragen over dit onderwerp
(de leden Oosenbrug en Vos) gesteld en die zullen worden op korte
termijn beantwoord worden door de staatssecretaris van Financiën samen
met de minister van Economische Zaken.
Vragen van het lid Van Toorenburg (CDA)
Vraag 32
Wat is de volgende stap in het 'openbaarheid van bestuur - proces',
nadat bijvoorbeeld de declaraties van ministeries (zonder ernstige
gevolgen) openbaar zijn gemaakt?
Antwoord:
In het actieplan open overheid is een onderzoek aangekondigd naar de
categorieën van overheidsinformatie die in aanmerking komen voor actieve
openbaarheid, daar waar dat nu nog niet of onvoldoende gebeurt. Doel van
dit onderzoek is te achterhalen wat een goede volgende stap is die
aansluit bij de informatiebehoefte in de samenleving. Ik start dit jaar
nog met dit onderzoek. Ik denk bijvoorbeeld aan informatie over
verleende subsidies, inkoop door het Rijk, uitvoeringstoetsen en
onderzoeksrapporten. De Tweede Kamer wordt hierover vanzelfsprekend
nader geïnformeerd. Over de open data heb ik de Kamer recent
geïnformeerd met mijn brief van 25 november 2013.
Vraag 33
Wanneer worden taken uit het sociaal domein in het kader van
decentralisaties duidelijk voor de gemeenteraden? Hoe en waarop moeten
zij toezien?
Antwoord:
Met betrekking tot de jeugdzorg zijn de taken bekend. Per 1 januari 2015
zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het geheel aan taken op het
gebied van jeugdzorg. Voor wat betreft de Wmo heeft de staatssecretaris
van VWS op 6 november jl. de brief over de nadere uitwerking van de
langdurige zorg naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin heeft het kabinet
de Kamer geïnformeerd over de positionering van de persoonlijke
verzorging, de langdurige GGZ en over een aantal specifieke groepen.
Voor wat betreft de Participatiewet is het kabinet voornemens nog dit
jaar de nota van wijziging Participatiewet aan de Tweede Kamer te
sturen.
Vraag 34
Hoe zorgt de minister van BZK, als coördinerend minister, voor de
samenhang tussen de decentralisaties?
Antwoord:
Zie de beantwoording van vraag 1.
Vraag 35
Hoe verhouden de decentralisaties zich nu tot elkaar? En hoe om te gaan
met het verschillende gebruik van techniek binnen de uitvoering van de
drie decentralisaties? In de Wmo wordt uitgegaan van een groter beroep
op mantelzorgers. Tegelijk worden in de Participatiewet mantelzorgers
gekort op hun uitkering. Dit lijkt tegenstrijdig.
Antwoord:
In de ministeriele commissie decentralisaties wordt de wetgeving op
elkaar afgestemd zodat het voor gemeenten in 2015 mogelijk is om
integraal te werken. Het lid Van Toorenburg vraagt naar de verschillen
tussen de nieuwe Wmo en de Wet Werk en Bijstand. In mijn ogen is er geen
verschil bij de uitvoering van deze twee decentralisaties. Bij de Wmo
wordt gesteld dat burgers meer op eigen kracht zijn aangewezen en dat er
meer zorg door de omgeving kan worden geleverd, bijvoorbeeld in de vorm
van mantelzorg. In de sociale zekerheid geldt het principe dat de
uitkeringsnorm bij minimumuitkeringen afhankelijk is van de leefvorm en
daarmee de kosten van levensonderhoud. Daarbij speelt de mate waarin men
kosten kan delen een rol. De voordelen waar de kostendelersnorm rekening
mee houdt, staan echter los van de redenen waarom men samenwoont, en
zijn ook aanwezig als sprake is van het verlenen van mantelzorg.
Het doel van de uitkering is om een inkomen te bieden op het
bestaansminimum voor mensen die (tijdelijk) niet kunnen werken. Het is
daarmee niet het geëigende middel om mantelzorg te stimuleren. Er zijn
andere instrumenten beschikbaar die belemmeringen voor het bieden van
mantelzorg wegnemen. Zo geldt voor bijstandsgerechtigden dat het hebben
van zorgtaken een dringende reden kan zijn waardoor men tijdelijk
ontheven wordt van de verplichting tot arbeidsinschakeling of het
uitvoeren van een tegenprestatie. Ook is het huidige
mantelzorgcompliment van de middelentoets in de WWB uitgezonderd.
Vraag 36
Welke bevoegdheden liggen op tafel in de onderhandelingen rondom de
Noordvleugelprovincie?
Antwoord:
Zie vraag 19.
Vraag 37
Er worden steeds meer waarnemend burgemeesters benoemd. Dit lijkt op
vooruit te lopen op een gemeentelijke herindeling. Kan de minister
aangeven dat dat niet kan?
Antwoord:
Bij een perspectief op herindeling kan besloten worden tot niet
openstelling van een vacature. Voor het niet openstellen van een
vacature en het dientengevolge benoemen van een waarnemer geldt een
duidelijk kader:
- er loopt een Arhi-procedure;
- de gemeente neemt zelf het initiatief tot de aanloop naar een
Arhi-procedure;
- vooruitlopend op een formele Arhi-procedure wordt een vacature alleen
niet opengesteld als een gemeenteraad zich daar niet tegen verzet.
Daarop geldt een uitzondering: als er bestuurskrachtonderzoek loopt dan
wordt de beslissing tot het wel of niet openstellen opgeschort tot er
duidelijkheid is.
Het aantal waarnemers in geval van herindeling hangt dus samen met het
aantal lopende herindelingsplannen en met het aantal vacatures dat in de
betreffende gemeenten ontstaat door vertrek van de oude burgemeester.
Dat kan in de tijd fluctueren. Ik verwacht dat Commissarissen van de
Koning mij in geval van vacatures ook binnen dit kader adviseren over de
openstelling. In de afgelopen jaren is de Tweede Kamer regelmatig over
de ontwikkeling van het aantal waarnemers geïnformeerd.
Vraag 38
Kan de minister van BZK eerder dan voorjaar 2014 een reactie geven op de
door G32 en de VNG geuite zorgen rondom de BTW en vennootschapsbelasting
die intergemeentelijke samenwerking in de weg zitten?
Antwoord:
Wat de vennootschapsbelasting voor overheidsbedrijven
betreft, onderzoekt de staatssecretaris van Financiën op dit moment de
beste vormgeving van vennootschapsbelastingplicht, langs de in de brief
aan de Tweede Kamer van 11 mei 2012 uitgezette lijn. In dit kader wordt
een verdere, meer concrete, inventarisatie van
(ondernemings-)activiteiten van verschillende publiekrechtelijke
lichamen uitgevoerd. De afgelopen maanden is met de medeoverheden
gesproken en zullen de komende maanden worden gebruikt om een (nadere)
inventarisatie uit te voeren naar de verschillende
(ondernemings-)activiteiten van de overheid. Daarnaast zal de komende
maanden het beeld dat uit de inventarisatie naar voren komt, dienen te
worden vertaald naar een wetsvoorstel omtrent de
vennootschapsbelastingplicht. Tijdens de inventarisatie bij decentrale
overheden zijn bezwaren geuit ten aanzien van de
ondernemingsvariant,deze zullen worden meegenomen in de afwegingen die
worden gemaakt bij de vormgeving van een wetsvoorstel. De bedoeling is
dat het wetsvoorstel op Prinsjesdag 2014 aan de Tweede Kamer wordt
aangeboden. Vanuit BZK wordt daarbij extra aandacht besteed aan de door
de G32 gestelde vragen, met name ook naar de financiële consequenties
voor decentrale overheden en hun autonome positie.
Wat de BTW bij nieuwe samenwerkingsverbanden betreft, hebben het Rijk,
de VNG en het IPO afgesproken dat een werkgroep onderzoek doet naar de
gevolgen van nieuwe samenwerkingsverbanden voor compensabele BTW via het
BTW-compensatiefonds. Deze werkgroep rapporteert vóór het Bestuurlijk
overleg financiële verhoudingen in het voorjaar van 2014. Ik heb de
Tweede Kamer een brief toegezegd naar aanleiding van dit Bestuurlijk
overleg financiële verhoudingen. Eerder acht ik niet haalbaar met het
oog op de werkzaamheden van de werkgroep.
Vraag 39
Hoe staat de minister in de discussie rond de Metropoolregio,
vervoerregio en de vorming van de Noordvleugelprovincie?
Antwoord:
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 19.
Voorts heb ik in de visienota in reactie op de motie Vliegenthart en het wetsvoorstel inzake de afschaffing van de WGR+ mijn positie en opvatting over de vorming van de Noordvleugelprovincie en de introductie van een vervoerregio geduid.
Vraag 40
Hoe moeten de gemeenten de opschalingskorting opvangen nu de opschaling
niet doorgaat?
Antwoord:
De opschalingskorting staat in het Regeerakkoord en is deze
kabinetsperiode onderdeel van het pakket van kabinetsmaatregelen om de
overheidsfinanciën op orde te brengen. Inmiddels is de korting niet meer
strikt verbonden aan schaalvergroting van gemeenten, omdat ik mede op
verzoek van de gemeenten het perspectief in het Regeerakkoord met
betrekking tot de opschaling naar gemeenten van minimaal 100.000
inwoners, heb laten vervallen. Daarmee heeft de taakstelling nu een
generiek karakter gekregen.
Vraag 41
De korting van € 18 miljoen op het Gemeentefonds die gemoeid was met het
initiatiefwetsvoorstel Heijnen tot vermindering van het aantal
gemeenteraadsleden met 10% (dualiseringskorting) blijft staan ondanks
het niet doorgaan van de vermindering van het aantal gemeenteraadsleden.
Hoe wordt dit opgevangen?
Antwoord:
Het is aan gemeenten zelf om te bepalen hoe zij met deze vermindering om
gaan, bijvoorbeeld door andere maatregel te nemen binnen het taakveld
bestuur. Het gaat om 0.1% van het Gemeentefonds.
Vragen van het lid Schouw (D66)
Vraag 42
Wat verwacht de minister van zijn vraag aan de Amerikanen of zij
Nederlandse burgers afluisteren?
Antwoord:
Het vragen van opheldering aan de VS is slechts één van de manieren
waarop de Nederlandse regering zoveel mogelijk helderheid probeert te
krijgen over de recente berichtgeving over de NSA. Het is in de
inlichtingenwereld overigens niet de gewoonte naar elkaar openheid te
geven over de ingezette middelen en bronnen. De vraag is echter wel
gesteld, ik wacht het antwoord af.
Vraag 43
De CTIVD heeft in verschillende toezichtsrapporten gezegd de
rechtmatigheid niet te kunnen beoordelen (rapporten 19, 26, 31 en 35).
Wat hebben deze minister en zijn voorgangers hieraan gedaan?
Antwoord:
De rapporten van de CTIVD zijn door mij aangeboden aan de Tweede Kamer,
en daarbij heb ik steeds in de reactie daarop gemeld welke aanbevelingen
van de Commissie ik opvolg. De CTIVD onderzoekt periodiek de opvolging
van mijn toezeggingen terzake en rapporteert hierover aan uw kamer.
Hieraan kan ik toevoegen dat CTIVD heeft geconcludeerd dat de
toezeggingen ook worden opgevolgd.
De genoemde constateringen in de CTIVD-rapporten betreffen de selectie van signal intelligence (art. 27 lid 3 sub a en b Wiv 2002). Waar het de AIVD betreft wordt het onderwerp voor het eerst behandeld in een rapport uit 2009 (nr. 19), en is daarna in meerdere rapporten teruggekomen, die zijn uitgekomen in 2011 (nr. 26), 2012 (nr. 31) en 2013 (nr. 35).
De CTIVD heeft in zijn rapporten uit 2009, 2011 en 2013 aangegeven dat zij geen oordeel kan geven over de rechtmatigheid van de selectie op grond van artikel 27 lid 3 sub a en b WIV 2002. Dit betekent niet dat de CTIVD de inzet van de bijzondere bevoegdheid onrechtmatig acht.
In het meest recente rapport, uit 2013, heeft de Commissie één specifieke operatie waarin de selectie van Sigint is toegepast nader onderzocht. De Commissie constateert enkele onzorgvuldigheden op het gebied van de motivering van de selectie. De Commissie sluit niet uit dat in een aantal van deze gevallen een adequate motivering wel mogelijk zou zijn geweest en dat aldus sprake is van een tekortkoming op het procedurele vlak zonder dat er sprake is van een inhoudelijk ontoelaatbare inzet van artikel 27 Wiv 2002. Zij is evenwel van oordeel dat in een substantieel aantal gevallen een adequate motivering niet mogelijk was, zodat de toepassing van artikel 27 Wiv 2002 ten aanzien van deze kenmerken als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
De rapporten van de CTIVD zijn door mij aangeboden aan de Tweede Kamer, en daarbij heb ik steeds in de reactie daarop gemeld welke aanbevelingen van de Commissie ik opvolg. De CTIVD onderzoekt periodiek de opvolging van mijn toezeggingen terzake en rapporteert hierover in het openbaar. Hieraan kan ik toevoegen dat CTIVD heeft geconcludeerd dat de toezeggingen in het algemeen goed worden opgevolgd.
Vraag 44
Welke speerpunten heeft de minister om BZK weer het moederdepartement te
maken?
Antwoord:
Het ministerie van BZK heeft een aantal belangrijke dossiers die de kern
betreffen van het functioneren van ons openbaar bestuur en van ons
staatsbestel als democratische rechtsstaat. Ik noem de
verantwoordelijkheid voor het onderhoud en toepassing van de Grondwet en
van het Statuut en de inrichting van ons staatsbestel. Op het terrein
van het openbaar bestuur staat BZK voor het hoeden van de kwaliteit in
het belang van goed openbaar bestuur in zijn democratische,
maatschappelijke en economische betekenis. Onder andere de zorg dat de
inrichting van ons openbaar bestuur toekomstbestendig is en gelijke tred
houdt met de ontwikkelingen in de samenleving. De staatsinrichting,
waaronder de Hoge Colleges van Staat, behoort tot de zorg van mijn
departement. Kiesrecht en openbaarheid van bestuur, normering van de
topinkomens, paspoortwetgeving en identiteitskaarten, [Mijn overheid, en
eID etc ], de arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel. Geen staat
ten slotte, zonder nationale veiligheid. Die wordt bewaakt door de AIVD.
Tussen deze terreinen bestaat een wezenlijke politieke samenhang, want
die verantwoordelijkheden omvatten de schillen van ons bestaan in
gemeenschap, individuele vrijheid en persoonlijke levenssfeer: wonen en
leefomgeving, burgerlijke rechten en verantwoordelijkheden, bestuurlijke
organisatie en burgerlijke betrokkenheid, daadkrachtige overheid en
adequate dienstverlening, hechte gemeenschap en open constitutionele
orde, Nederland en Koninkrijk.
Vraag 45
Wil de minister van BZK werk maken van studies ten aanzien van het
verruimen van het lokale belastinggebied?
Antwoord:
Dit kabinet is niet voornemens deze kabinetsperiode het lokaal
belastinggebied aan te passen. Wel ben ik bezig met de evaluatie van de
macronorm OZB, veruit de belangrijkste belasting voor gemeenten. In die
evaluatie bekijk ik de werking van de macronorm in de afgelopen 6 jaar.
De resultaten zijn gepland voor volgend voorjaar. Zoals ik vanochtend
ook in het AO WOZ heb aangegeven is één van opties om de macronorm af te
schaffen.
Daarnaast werk ik in overleg met de VNG en het CPB, parallel aan de
uitvoering motie Schouw inzake kansen en risico’s decentralisaties, aan
de opzet van een meerjarige onderzoeksagenda inzake de financiële
verhoudingen en economisch onderzoek decentrale overheden. Het ligt voor
de hand dat in het werkplan van het CPB de (ontwikkeling van) totale
financieringsmix van gemeenten, mede in het licht van de huidige
economische situatie, een plek krijgt.
Vragen van het lid Segers (CU)
Vraag 46
Wil de minister de handschoen weer oppakken over de participatie van
burgers en de relatie burger-overheid?
Antwoord:
Dit handvest paste in dat tijdbestek. De samenleving en de overheid zijn
inmiddels een stap verder.
Het genoemde Handvest voor Verantwoordelijk Burgerschap ging uit van een
evenwicht tussen rechten en plichten van burgers. Mijn voorgangers
hebben een maatschappelijk debat georganiseerd met de vraag: welke
waarden volgens de burger bij verantwoord burgerschap horen en of er
behoefte is aan een codificatie van deze waarden. Er werden in het debat
wel waarden gedefinieerd over behoorlijk gedrag en omgang met elkaar,
maar niet op het gebied van burgerschap of bijdragen aan een betere
samenleving. Daarbij werd de wens geuit om te komen tot publicatie van
een lijst van burgerschapswaarden maar niet door de overheid.
Burgerschap is niet van de overheid maar van burgers. In het kader van
de doe-democratie vind ik dan ook: de overheid moet kunnen aan sluiten
bij initiatieven van burgers. De rol van de overheid is daarom vooral
die van het stimuleren en faciliteren en niet van reguleren. Het gaat
meer om overheidsparticipatie dan burgerparticipatie.
Vraag 47
Hoe kijkt minister van BZK naar de rol van de burgemeesters in kader van
de nationale politie?
Antwoord:
De nationale politie is sinds begin dit jaar een feit en het
uitgangspunt is dat de burgemeester ook in het nieuwe bestel een
duidelijke rol heeft waar het de lokale openbare orde en veiligheid
betreft. Net zoals in de oude situatie is de burgemeester het bevoegd
gezag in zijn gemeente over de politie bij de handhaving van openbare
orde en veiligheid. Ik ga als minister van BZK niet over de politie en
ik heb vertrouwen in de uitgangspunten van het stelsel van de nationale
politie. Dit laat onverlet dat ik de rol van de burgemeester in het
kader van de nationale politie wel ondersteun. Dit doe ik zowel in
gesprekken met burgemeesters als via de Commissarissen van de Koning bij
wie ik informeer naar signalen die wijzen op knelpunten in de rol van de
burgemeester in het kader van de nationale politie. Vanzelfsprekend heb
ik hierover het nodige contact met mijn collega van Veiligheid en
Justitie.
Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het openbaar bestuur en het ambt
van de burgemeester heb ik een onderzoek gelast naar de ontwikkelingen
in het ambt van burgemeester. In dit empirisch onderzoek wordt
nadrukkelijk aandacht besteed aan de rol van de burgemeester inzake
openbare orde en veiligheid. De uitkomsten van dit onderzoek kan de
Tweede Kamer in 2014 tegemoet zien.
Vraag 48
Reflectie van de minister van BZK op de verhouding overheid-burger, na
berichten over toegenomen spionage en druk op internationale
verhoudingen, en op de aanstaande uitkomsten van het onderzoek CTIVD en
van de commissie-Dessens? Wat is de betekenis van het bondgenootschap
als je elkaar bespioneert?
Antwoord:
Ik wil nu niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van de
CTIVD naar de verwerking van gegevens door de AIVD en de MIVD op het
vlak van telecommunicatie, waarbij –naar ik aanneem- ook de
internationale samenwerking op dat terrein wordt betrokken, en van de
evaluatie van de Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2002 door
de commissie-Dessens. De Tweede Kamer zal op beide rapporten te zijner
tijd een schriftelijke reactie ontvangen.
Vraag 49
Hoe bedienen we de mensen die niet overweg kunnen met de digitale
overheid (DigiD)?
Antwoord:
Er lopen al veel ondersteuningsprogramma’s, die in intensiteit zullen
toenemen naarmate er meer dienstverlening gedigitaliseerd wordt.
Programma’s die mensen niet alleen antwoord geven op vragen, maar hen
ook helpen om in de toekomst zelf meer digitaal hun zaken te regelen. Op
die manier proberen we de groep mensen die het niet lukt zelf
digivaardig te worden zo klein mogelijk te maken. Die groep is nu
zo'n 5%.
Een instrument als DigiD Machtigen ondersteunt mensen die niet
digivaardig zijn onder andere bij het indienen van hun
belastingaangifte. Zij machtigen anderen, die vervolgens zaken namens
hen kunnen regelen.
Als het mensen niet lukt digitaal hun zaken af te handelen, kunnen zij
langs bij een balie of bellen met een ambtenaar. Er zijn veel
mogelijkheden om hulp te vinden.
Bovendien blijft voor bepaalde producten, zoals het ophalen van een
paspoort, persoonlijk contact aan de balie noodzakelijk. Ook wanneer het
gaat om een gecompliceerde hulpvraag, zoals bij keukentafelgesprekken
van gemeenten in het sociale domein, blijft fysiek contact
noodzakelijkerwijs aanwezig.
Vraag 50
Is de minister bereid om naar voorbeelden te kijken van Franse overzeese
gebieden om de kloof (tussen burger en overheid) te dichten?
Antwoord:
De inwoners van Saba, Statia en Bonaire worden goed gehoord in Den Haag
en in de Tweede Kamer, ondermeer door de reguliere CN-weken
Een apart kamerlid voor de drie openbare lichamen wringt
constitutioneel. Het zou het evenredige, representatieve
(lijsten-)systeem vermengen met een kieskringsyteem, voor een aantal
kiezers fors lager dan de kiesdrempel. Nederland kent een stelsel van
evenredige vertegenwoordiging. Dit voorstel doet daar afbreuk aan. Dit
voorstel kan alleen door een wijziging van de Grondwet worden
gerealiseerd.
Het filter om onnodige bureaucratische lasten te voorkomen ligt bij het
kabinet en de openbare lichamen. In de recente Caribisch Nederland-week
is dit wederom besproken. Ik onderken wel dat de huidige
rijkscoördinatie verbetering behoeft. De bijzondere positie van de drie
openbare lichamen in het staatsbestel is in de WolBES en FinBES afdoende
geregeld en komt onder ander naar voren bij de verderstrekkende
consultatieverplichting en een apart begrotingsfonds.
Vraag 51
Hoe staat de minister tegenover voorstel van het lid Taverne (VVD)voor
een 'BES-huis'?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 50.
Vraag 52
Op welke concrete manieren gaat de minister van BZK zorgen voor de door
Unicef genoemde noodzakelijke interdepartementale afstemming voor de
verbetering van de kinderrechten op de BES. Extra aandachtspunten
hierbij zijn bestrijding van armoede en geweld. Hoe gaat de minister
zicht houden op deze situatie zoals we dat ook in Nederland doen.
Antwoord:
Ik vind kinderrechten een heel belangrijk thema. De landen Curaçao, Sint
Maarten en Aruba zijn primair zelf verantwoordelijk voor de borging van
de kinderrechten op hun grondgebied. Dat neemt niet weg dat we als
koninkrijkspartners samenwerken speciaal op die gebieden die voor
kinderen en jongeren van belang zijn. Voor de landen geldt dat het thema
zal worden geagendeerd in de Koninkrijksconferentie van maart volgend
jaar. De gedachte om kennis en kunde in te brengen wordt omarmd, die
bereidheid is er. Ik ga er van uit dat de landen ook zelf de urgentie
voelen en prioriteit geven aan de kinderrechten en daarvoor middelen
beschikbaar stellen. Voor Caribisch Nederland geldt dat in de CN-week
hierover is gesproken en zijn nadere afspraken gemaakt om tot verdere
acties te komen. Dat vereist overleg tussen de departementen en de
betrokken openbare lichamen. Het streven is om in juni 2014 nadere
besluiten te nemen. In de CN-week is daarnaast met de eilanden besproken
of we binnen de beschikbare middelen de juiste prioriteiten stellen,
wellicht liggen hier nog mogelijkheden om de problematiek te
bestrijden.
Overigens wijs ik u er op dat ik op het onderwerp kinderrechten ook
in ben gegaan in de beantwoording van de vragen gesteld door het lid van
Laar bij de begroting Koninkrijksrelaties.
Vragen van het lid Voortman (GL)
Vraag 53
Is de 'minister van openheid' bereid om de Oekaze-Kok onder de loep te
nemen en te bezien of deze versoepeld kan worden?
Antwoord:
Op 15 april 2011 en 10 mei 2011 heeft de kamer brieven van
respectievelijk de minister president en de minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties ontvangen waarin uitvoerig op de de
informatievoorziening aan de kamer in relatie tot de ministeriële
verantwoordelijkheid is ingegaan. Sindsdien werkt het kabinet met
parlementaire contactpersonen voor de feitelijke informatievoorziening
aan kamerleden. Vaak zijn dit de directeuren Bestuursondersteuning die
ervoor zorgdragen dat op feitelijke vragen van kamerleden een snel en
adequaat antwoord volgt. Daarnaast nemen ambtenaren op zeer regelmatige
basis deel aan technische briefings in de Tweede Kamer. Met deze
structuur is een goede balans gevonden in de ambtelijke
informatievoorziening aan de Tweede Kamer in relatie tot de ministeriële
verantwoordelijkheid. Het parlement verkrijgt daarmee op een efficiënte
manier alle gevraagde inlichtingen. Er is dan ook geen aanleiding de
Aanwijzingen externe contacten, die houvast geven in deze contacten en
geenszins een verbod op directe contacten tussen kamerleden en
ambtenaren zijn, te herzien.
Vraag 54
Wil de minister rapporten aan de Tweede Kamer versturen? Wil hij
collega's dat voorbeeld laten volgen?
Antwoord:
In het actieplan open overheid is opgenomen hoe bijvoorbeeld
onderzoeksrapporten sneller beschikbaar kunnen komen daar waar dat nog
onvoldoende gebeurt. De staatssecretaris van OCW nam onlangs het
initiatief om alle wetenschappelijke publicaties in 2016 digitaal en
gratis ter beschikking te stellen. Ik ga de komende tijd met de
verschillende departementen verder in gesprek over een goede vormgeving
van de open overheid en zal dit specifieke punt en de goede voorbeelden
meenemen.
Vraag 55
Hoe gaat de minister de taak als coördinerende minister met betrekking
tot decentralisatie oppakken?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 56
Hoe kijkt de minister aan tegen de wijze van toezicht op de Engelse
diensten, en tegen het systeem van de Duitsers van intensieve
parlementaire controle?
Antwoord:
De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 wordt op verzoek
van de Tweede Kamer geëvalueerd. Daarin is het toezicht op de diensten
op verzoek van de Tweede Kamer nadrukkelijk als aandachtsgebied
opgenomen. Het rapport van de evaluatiecommissie (commissie Dessens)
verschijnt op korte termijn en wordt dan ook direct openbaar gemaakt.
Het kabinet zal vervolgens binnen 3 maanden met een reactie op dat
rapport komen. Het lijkt mij dat dat het moment is om met de Tweede
Kamer over het toezicht op de diensten te spreken.
Vraag 57
Is de minister ("van openheid") bereid om het voorbeeld uit Engeland -
waar burgers vanaf 2014 inzicht zullen krijgen in de uitgaven van
belastinggeld- samen met de staatssecretaris van Financiën aandachtig te
bestuderen, en de Tweede Kamer bij de Voorjaarsnota te informeren of
Nederland dit voorbeeld wil overnemen?
Antwoord:
Inzicht in de uitgaven van belastinggeld wordt voornamelijk verkregen
door het beter zichtbaar maken van de overheidsbestedingen. De afgelopen
jaren is al steeds hard gewerkt aan het toegankelijker maken van de
miljoenennota en de begrotingen. Denk ook aan publicatie op
overheid.nl/rijksbegroting.nl en een rijksbegrotingsapp.
Overigens worden dergelijke initatieven reeds op decentraal niveau
ontplooid, bijvoorbeeld in stadsdeel Amsterdam-Centrum. In het Actieplan
Open Overheid heb ik al aangekondigd dat ik dit verder zal gaan
uitbreiden samen met mijn collega’s en de medeoverheden, waarbij ik de
voorbeelden van Engeland als inspiratie zal meenemen.
Vraag 58
Wat vond de minister van de persconferentie van de Noorse dienst met
daarin veel openheid? Kan dit ook in Nederland?
Antwoord:
Het kabinet streeft zoveel mogelijk openheid na over het handelen van de
AIVD. Daarbij past dat ik in openbaarheid verantwoording afleg aan de
Tweede Kamer over het handelen van de AIVD. Ik ben daarbij echter wel
gebonden aan de eisen die de Wet op de Inlichtingen en
Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv2002) stelt aan geheimhouding over de
werkwijze, bronnen en kennisniveau van de dienst.
Vraag 59
Is de minister bereid om de vervaldatum in het paspoort van 80-plussers
naar 35 jaar te zetten? Deze groep heeft regelmatig geen geldig
ID-bewijs omdat ze niet mobiel en/of ziek zijn.
Antwoord:
Neen. Ik denk dat wat aan de orde wordt gesteld grotendeels wordt
opgelost met het 10 jaar geldig maken van de identiteitskaart en het
paspoort. Daarnaast blijft het mogelijk dat ambtenaren van gemeenten
naar personen (waaronder ouderen) toe kunnen gaan voor wie het niet
mogelijk is om in persoon aan de balie van het gemeentehuis een paspoort
of een Nederlandse identiteitskaart aan te vragen. Op locatie wordt de
aanvraag dan afgehandeld. Burgers mogen zich bij het stemmen legitimeren
met een 5 jaar verlopen identiteitsdocument. Ook kan aan iemand anders
een schriftelijke volmacht worden gegeven. Bij die volmacht hoeft geen
(kopie van het) identiteitsbewijs worden meegegeven. Dat is alleen
verplicht bij een onderhandse volmacht.
Daarnaast ben ik van mening dat aan het verlengen van de geldigheidsduur
tot 35 jaar te grote veiligheidsrisico's kleven. In steeds grotere
aantallen zullen, gelet op de toenemende vergrijzing, voor zeer lange
tijd modellen in omloop zijn waarvan de foto niet meer bruikbaar
is.
Vragen van het lid Staaij, C.G. van der (SGP)
Vraag 60
Hoe vervult de minister de rol van coördinerend minister en borgt hij de
samenhang tussen de decentralisaties?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 1.
Vraag 61
Wil de minister onderzoeken op welke wijze het gemeentelijke
belastinggebied in evenwicht blijft bij landelijke
belastinggebied?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 45
Vraag 62
Wat is de visie van de minister op het benutten van maatschappelijke
veerkracht in de context van de decentralisaties, terwijl het bestuur
verder van de burger komt te staan als gevolg van opschaling en
gemeentelijke samenwerking?
Antwoord:
De decentralisaties leiden tot een grote verandering in het openbaar
bestuur. Gemeenten krijgen er veel taken bij in het sociale domein.
Daarbij geldt dat de uitvoering van de decentralisaties door
gemeenten zoveel mogelijk lokaal en dicht bij de burger zal
plaatsvinden -onder andere via sociale wijkteams- waarbij meer dan nu
een beroep zal worden gedaan op de lokale veerkracht van burgers en
maatschappelijke initiatieven.
Om de decentralisaties goed uit te kunnen voeren, werken gemeenten
samen en kiezen in sommige gevallen voor herindeling. Redenen hiervoor
zijn om (gezamenlijk) voldoende expertise te hebben, goed
opdrachtgeverschap voor instellingen waar te kunnen maken en om
afspraken te kunnen maken over risicoverevening. Deze voordelen van
schaalvergroting leiden tot een betere dienstverlening naar de burger
toe. Het risico dat door regionale samenwerking en opschaling het
bestuur verder af staat van de burger, kan worden ondervangen door het
instellen van dorps- en wijkraden.
Vraag 63
Is er voldoende interdepartementale afstemming op het volgen van
terroristen die zich als toeristen voordoen?
Antwoord:
De algehele coördinatie van de aanpak van de jihadgang ligt bij de
NCTV.
AIVD en OM/Politie stemmen de lopende onderzoeken onderling af.
Enkele ambtsberichten zijn uitgebracht om de uitreis van minderjarigen
of van ouders met kinderen te voorkomen. Ook zijn er ambtsberichten
uitgebracht over terugkeerders en personen die actief deelnemen aan de
strijd in Syrië en zich veelal hebben aangesloten bij een jihadistische
groepering. Hiermee wordt het Openbaar Ministerie in gelegenheid gesteld
om strafrechtelijk onderzoek te verrichten naar deze personen.
Op initiatief van de NCTV worden overleggen georganiseerd met het lokale
bestuur, waaraan ook de AIVD een bijdrage levert. De AIVD is in gesprek
met alle gemeenten waar veel uitreizigers vandaan komen, ook met Delft.
De AIVD geeft het lokale bestuur zoveel mogelijk exacte informatie, ook
over aantallen en namen, zodat het lokale bestuur zelf de aanpak van de
problematiek in de eigen gemeente kan bepalen.
Vraag 64
Hoe ver gaat de minister in het opvoeren van de druk op gemeenten voor
gemeentelijke herindelingen van onderop.
Antwoord:
In het Beleidskader gemeentelijke herindeling dat ik in mei 2013 naar de
Tweede Kamer heb gestuurd, ben ik ook ingegaan op de rolverdeling bij
gemeentelijke herindeling. Het is primair aan gemeenten zelf om hun
eigen bestuurskracht te versterken als zij dat nodig vinden. In
bijzondere gevallen, bijvoorbeeld wanneer een discussie in een regio al
jaren duurt en er geen zicht is op een oplossing, kan de provincie het
initiatief nemen. Als minister zal ik zelf geen initiatief tot een
gemeentelijke herindeling nemen. Iets anders is dat ik gemeenten, waar
mogelijk en gewenst, wel wil ondersteunen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan
het delen van kennis.