[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden eerste termijn begrotingsbehandeling Binnenlandse Zaken

Brief regering

Nummer: 2013D47912, datum: 2013-11-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2013Z23436:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


ANTWOORDEN Begroting BZK

Vragen van het lid Van Raak (SP)

Vraag 1
Wat wil de minister met de regierol op de decentralisaties?

Antwoord:
Als coördinerend minister voor de decentralisaties zorg ik dat de wetgeving op het terrein van de jeugdzorg, de nieuwe Wmo en de participatie op elkaar wordt afgestemd, zodat gemeenten in staat zijn integraal te werken. Ik let op de samenhang tussen de beleidsterreinen en vanuit mijn portefeuille in het bijzonder op de werking van het openbaar bestuur: de bestuurlijke verhoudingen, de financiering en de regelgeving over het uitvoeringstoezicht en de informatielast. De afstemming vindt plaats in de ministeriële commissie decentralisaties waarvan ik als coördinerend minister de stukkenstroom beheer. Ook bij de invulling van de systeemverantwoordelijkheid van de betrokken ministers en het gezamenlijk monitoren van de effecten, voer ik regie om te zorgen voor een eenduidige rolopvatting binnen het kabinet.

Vraag 2
Kan minister BZK toezeggen dat hij zich volgend jaar aan de Roemernorm houdt?

Antwoord:
Zie vraag 4.

Vraag 3
Weet de minister waar hij aan begon? Decentralisaties.

Antwoord:
De decentralisaties vormen inderdaad een van de grootste hervormingsoperaties uit het Regeerakkoord. Er worden niet alleen taken en middelen overgedragen, maar er wordt ook van gemeenten verwacht dat ze in het sociale domein integraal gaan werken. De decentralisaties versterken de rol van gemeenten om burgers te ondersteunen en meer te laten participeren in de maatschappij (zie ook mijn brief aan de Tweede Kamer van 18 oktober 2013 – nr. 33750-VII-12).

Vraag 4
Kan de minister nu beloven dat het ministerie zich aan de norm voor externe inhuur houdt?

Antwoord:
Bij de toepassing van de norm externe inhuur (motie Roemer) bij BZK maak ik onderscheid tussen enerzijds de externe inhuur voor het kerndepartement en anderzijds de externe inhuur voor de Shared Service organisaties. Voor wat betreft het kerndepartement is de norm goed realiseerbaar. Voor de Shared Service organisaties is dat niet altijd het geval. Voor deze organisaties is het soms noodzakelijk om uit doelmatigheidsoverwegingen te werken met de nodige flexibiliteit in de personeelsvoorziening. De norm van 10% heeft het karakter van “comply or explain”, waarbij in het departementale Jaarverslag jaarlijks verantwoording wordt afgelegd aan de Tweede Kamer. Overigens is het zo dat inclusief de Shared Services Organisaties (SSO’s), die voor het gehele Rijk werken, het totaal aan externe inhuur voor het Rijk onder de 10% ligt.

Vraag 5
Wat is de internationale samenwerking van de AIVD met het vermeende Nine Eyes-samenwerkingsverband?

Antwoord:
Op 4 november heeft de Volkskrant een bericht over de werkwijze van de Amerikaanse NSA gepubliceerd. Daar komt de term 'Nine eyes' vandaan. Op verzoek van de Tweede Kamer heb ik op 5 november een reactie op dit artikel gestuurd.

De AIVD en de MIVD werken uiteraard samen met andere inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Dat is van groot belang voor onze eigen nationale veiligheid. Die samenwerking vindt plaats binnen de kaders van de wet.

Over de vorm van samenwerking met specifieke buitenlandse diensten kan ik in het openbaar geen mededelingen doen. Ik kan dus ook niet bevestigen of ontkennen of er zoiets als de 'nine eyes' bestaat en wie daartoe zou behoren.

Ik kan wel melden welke afwegingen worden gemaakt bij het bepalen van de vorm van samenwerking. Daarbij worden criteria gehanteerd als de democratische inbedding van de collega-dienst, het respect voor de mensenrechten van het desbetreffende land, de betrouwbaarheid en de professionaliteit van de dienst en het operationele belang van de samenwerking.

Vraag 6
Welke afspraken zijn gemaakt met NSA?

Antwoord:
Tijdens het algemeen overleg van 16 oktober heb ik met de Tweede Kamer over mogelijke afspraken met de NSA gesproken. Ik heb de Kamer toen gemeld dat ik bereid ben te kijken naar een bilaterale oplossing. Ik ben bezig daar naar te kijken. De AIVD heeft inmiddels overleg met buitenlandse diensten hierover.

Ik kan u daarover nu in de openbaarheid niets melden, omdat het overleg vertrouwelijk plaatsvindt met buitenlandse diensten. Over de uitkomsten zal ik waar mogelijk in de openbaarheid, maar anders in beslotenheid van de Commissie IVD terugkoppelen.

Het uitgangspunt blijft daarbij dat we samenwerken voor onze nationale veiligheid. De Tweede Kamer heeft gewezen op het belang van de balans tussen veiligheid en privacybescherming. Dat belang onderschrijf ik en is voor mij een leidraad in de gesprekken daarover.

Vraag 7
Kan de minister ingaan op de verschillende berichten over de NSA die in de media verschijnen? Waarom bestelt de regering een systeem dat alleen nuttig is als de wet wordt overtreden?

Antwoord:
Er zijn diverse mediaberichten over de NSA verschenen in de afgelopen periode. Die berichten gaan onder meer over de capaciteiten en de werkwijze van de NSA. Over de meest recente mediaberichten heb ik 27 november j.l. een brief aan de Tweede Kamer gestuurd, voor zover dat mogelijk is. Een geheime dienst kan nu eenmaal niet vertellen hoe hij werkt. Dat doet de AIVD ook niet, omdat dan de terroristen die we moeten opsporen weten hoe we dat doen. En dat zou het werk van de AIVD ondergraven.
Ten aanzien van het project Argo II zijn eerder op 7 juni door het lid Van Raak vragen gesteld. Deze vragen hebben de minister van Defensie en ik op 21 juni beantwoord. Later, op 12 november, heeft de minister van Defensie naar aanleiding van een verzoek van het lid Recourt (PvdA) een brief hierover aan de Tweede Kamer gestuurd.

Vraag 8
Weet de minister dat gemeenten 4-5 miljard moeten afschrijven op grondexploitatie maar dit niet doen vanwege de verkiezingen?

Antwoord:
Op dit moment wordt door onderzoekers de laatste hand gelegd aan de rapportage over het vervolgonderzoek naar de financiële effecten van de financiële crisis bij de gemeentelijke grondbedrijven. Zoals de minister van I&M al in haar brief van 14 oktober jl. heeft gemeld in antwoord op eerdere Kamervragen over deze problematiek, zal dit rapport nog dit jaar aan uw Kamer worden aangeboden.

Vraag 9
Hoe neemt de minister zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van de arbeidsgehandicapten?

Antwoord:
In het sociaal akkoord is afgesproken dat de overheid elk jaar 2500 gehandicapten aanneemt. Ik heb alle overheids- en onderwijswerkgevers geïnformeerd over deze afspraak en aangegeven welke bijdrage ik van hun verwacht in de realisatie hiervan.

De overheid- en onderwijswerkgevers hebben aangegeven hun verantwoordelijkheid te nemen, en gaan aan de slag om specifiek voor deze doelgroep gerichte functies te creëren. Waar vraag bestaat aan expertise en kennisdelen ondersteunt mijn ministerie dat.

Vraag 10
Waarom weigert de minister mee te werken aan de mogelijkheid voor de Tweede Kamer om te spreken met ambtenaren, met de hoofden van Europese diensten en met een bezoek van de heer Snowden?

Antwoord:
Het kabinet heeft per brief van 28 augustus jl. geen toestemming gegeven voor deelname van ambtenaren aan het rondetafelgesprek over de bezuinigingen op de AIVD. Gezien de ministeriële verantwoordelijkheid en de vertrouwelijkheid van een geheime dienst achtte ik het de verantwoordelijkheid van de minister om het gesprek met de Tweede Kamer over dit onderwerp te hebben.

Op 26 juni is een besloten hoorzitting geweest met HAIVD over de onthullingen van de heer Snowden. Komende vrijdag 29 november is een technische briefing voorzien over afluisteren en tappen.

Ten aanzien van de hoofden van Europese diensten heb ik de Tweede Kamer per brief van 16 september jl. gemeld dat ik de AIVD heb verzocht in contact te treden met de Britse veiligheidsdienst om een bezoek van de commissie BiZa te organiseren.

Ten aanzien van een bezoek van de heer Snowden heb ik in het Algemeen Overleg AIVD van 5 november jl. gemeld dat dit valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Veiligheid en Justitie.




Vragen van het lid Taverne (VVD)

Vraag 11
Is de minister het met mij eens dat om het vertrouwen van de kiezer in de uitslag van de verkiezingen te waarborgen, het van cruciaal belang is dat als we in de toekomst mogelijk elektronisch gaan stemmen dat technisch veilig is? Zo ja, kan de minister toezeggen dat het veiligheidsaspect van zwaarwegend, zo niet doorslaggevend belang zal zijn bij de keuze voor een systeem van elektronisch stemmen.

Antwoord:
In de taakopdracht voor de commissie elektronisch stemmen staat uitdrukkelijk dat de risico’s van elektronisch stemmen moeten worden geanalyseerd en dat moet worden bepaald of er maatregelen zijn om die risico’s in voldoende mate af te dekken. Ik ga er vanuit dat in het advies van de commissie de betrouwbaarheid van de verkiezingen centraal zal staan.

Vraag 12
Vindt de minister dat misbruik en oneigen gebruik van met name Wet dwangsom het draagvlak voor openbaarheid bestuur ondergraaft?

Antwoord:
Ik deel de opvatting dat er snel maatregelen moeten komen die een einde maken aan misbruik van de Wet dwangsom (en denk daarbij vooral aan de verhouding tussen Wob en de Wet dwangsom). Ik ben daar ook mee bezig en zal de Tweede Kamer daarover voor 1 maart 2014 nader informeren.

Vraag 13
Kan de minister zeggen hoe en wanneer hij de afdeling bestuursrechtspraak en de rechtsprekende functie van de Raad van State in twee afzonderlijke organisaties denkt onder te brengen? Kan de minister voor 1 april een brief sturen naar de Kamer met een reactie hierop?

Antwoord:
De heer Taverne vroeg naar de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van zijn motie over de organisatie van de bestuursrechtspraak. Ik zeg u toe dat de regering voor 1 april 2014 de Tweede Kamer zal laten weten op welke wijze deze motie zal worden uitgevoerd.

Vraag 14
Wil de minister zich tot het uiterste inspannen, om daar waar hij kan, de beleidsvrijheid van het lokaal bestuur op het gebied van de jeugdzorg, AWBZ en de participatiewet te bevorderen?

Antwoord:
Ja, in de ministeriële commissie decentralisaties kijk ik scherp naar de mate van beleidsvrijheid die gemeenten krijgen. Het gesprek over beleidsvrijheid voor gemeenten zal ik blijven voeren. In dat licht wil ik u ook wijzen op mijn brief over de vormgeving van het sociaal deelfonds (TK 33750-VII-9 van 9 oktober). In die brief is afgesproken dat de bestedingsvoorwaarden van tijdelijke aard zijn en na drie jaar komen te vervallen.

Vraag 15
Voorziet de minister een verdere stijging in de toekomstige BES-begrotingen (thans € 300 mln)?

Antwoord:
Dit ligt niet in de rede. In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen Caribisch Nederland van 31 oktober jl. is met de openbare lichamen geconstateerd dat binnen de 300 miljoen euro de prioriteitstelling kan worden versterkt. Daar zet ik – met de eilanden – op in. Overigens is het wel van belang om de 300 miljoen euro te nuanceren. Naast rijksuitgaven aan Caribisch Nederland zijn er ook rijksinkomsten, in het bijzonder rijksbelastingen (circa 110 miljoen euro).

Vraag 16
Kan de minister op korte termijn aangeven hoe hij denkt om te gaan met het probleem dat een lokale rekenkamer niet bevoegd is om zich uit te spreken over een gemeenschappelijke regeling waarin een gemeente minder dan 50% deelneemt?

Antwoord:
Zie antwoord op vraag 24

Vraag 17
Kan de minister aangeven op welke termijn hij bij de Tweede Kamer denkt terug te komen met zijn, al dan niet aangepaste, wetsvoorstel voor de opschaling van Noord-Holland, Utrecht en Flevoland? (motie Vliegenthart)

Antwoord:
 Ik streef er naar om in het voorjaar van 2014 het wetsvoorstel tot samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht voor behandeling door uw Kamer aan te kunnen bieden.

Vraag 18
Wanneer kan Kamer voorstel halvering van de verlengde wachtgelduitkering van 10 jaar tegemoet kan zien?

Antwoord:
Het wetsvoorstel aanpassing duur voortgezette uitkering Appa wordt binnenkort voor bestuurlijke consultatie aangeboden aan IPO, VNG en Unie van Waterschappen en aan de beroepsgroepen. De noodzaak van een zorgvuldig betrekken van deze organisaties bij dit voorstel is ook door de Tweede Kamer onderschreven. Het wetsvoorstel heeft enige vertraging opgelopen. Dat is terug te voeren op het wetsvoorstel dat in de Eerste Kamer is aangehouden over de versobering van de pensioenen met ingang van 1 januari 2015. Als dat wetsvoorstel wel zou zijn aangenomen, had ook de Appa snel moeten volgen. Om in een kort tijdsbestek twee Appa-wijzigingen aan te bieden, leek niet aangewezen. Nu dat wetsvoorstel in de Eerste Kamer in afwachting van nadere voorstellen vooralsnog is aangehouden, ga ik de verkorting van duur van de voortgezette uitkering separaat aanbieden.
Ik verwacht het wetsvoorstel in het begin van 2014 aan de Tweede Kamer te kunnen aanbieden.


Vragen van het lid Bosma (PVV)

Vraag 19
Hoe staat het met de Noordvleugelprovincie? Wat is de stand van zaken van het wetsvoorstel? Hoe staat het met de discussie over de bevoegdheden? Wat is het tijdschema, onder meer met betrekking tot de verkiezingen?

Antwoord:
De stand van zaken van het wetsvoorstel is dat naar aanleiding van de zienswijzen het herindelingsontwerp -waar nodig- wordt aangepast. Ik streef er naar om in 2014 het wetsvoorstel tot samenvoeging van de provincies Flevoland, Noord-Holland en Utrecht voor behandeling door uw Kamer aan te kunnen bieden.

Vanaf de zomer van 2013 heb ik, samen met de bestuurders van de drie provincies, het proces gestart om een inhoudelijke agenda voor het besturen van de nieuwe provincie op te stellen. In dat kader verken ik ook met de drie provincies en mijn collega-ministers in het kabinet over welke taken en bevoegdheden in het ruimtelijk-economisch domein de nieuw te vormen provincie dient te beschikken (uitvoering motie Schouw/Voortman, Kamerstuk 33 047 nr. 16).

Het is de bedoeling de taken en bevoegdheden af te stemmen op de specifieke opgaven van de nieuwe provincie. Daarbij zal ook worden verkend of taken bij wijze van experiment uniek kunnen worden toebedeeld aan de nieuw te vormen provincie. Tegelijk met de indiening van het wetsvoorstel zal ik rapporteren over de uitkomsten van het traject van de inhoudelijke agenda.

Naar aanleiding van kanttekeningen uit het open overleg over de snelheid van de procedure heb ik de voorgenomen datum van herindeling verschoven van 26 maart 2015 naar 1 januari 2016.

Daarbij heb ik aangemerkt dat dit tot gevolg heeft dat bij de verkiezingen voor provinciale staten in maart 2015 nog gestemd zal worden voor de provinciale staten van de drie nu bestaande provincies.

Het is door de grondwettelijke koppeling van de provinciale Statenverkiezingen met de Eerste Kamerverkiezingen niet mogelijk de zittingsduur van een deel van de huidige provinciale staten te verlengen.

Hoewel de mogelijkheid van verlenging van zittingsduur in alle provinciale staten in theorie bestaat, is deze optie geen reëel alternatief, omdat daarvoor een separate wetswijziging in procedure zou moeten worden gebracht. Het komt er dan op neer dat de wetgever reeds een besluit moet nemen over de verlenging van de zittingsduur van alle provinciale staten en van de Eerste Kamer, terwijl deze nog geen besluit heeft genomen over de samenvoeging van de drie provincies. Daarnaast acht het kabinet het niet wenselijk dat de herindeling die drie provincies raakt gevolgen heeft voor de zittingsduur van provinciale staten in de negen andere provincies.

Vraag 20
Hoe staat minister van BZK tegenover het plan van eurocommissaris Reding voor een Europese CIA en wat betekent dat voor de AIVD?

Antwoord:
Het plan van een Europese CIA van eurocommissaris Reding is niet uitgewerkt en kan ik niet beoordelen.
In het EU-verdrag is bepaald dat de EU niet treedt in de competenties van de lidstaten als het gaat om de nationale veiligheid. De nationale verantwoordelijkheid is de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat (artikel 4 EU-verdrag). Wel neemt de samenwerking tussen Europese veiligheidsdiensten aan belang toe door de toegenomen internationalisering van veiligheidsproblematiek, bijvoorbeeld over Europese jihadisten in Syrië. In dit kader participeert de AIVD in de Europese analyse-eenheid Intcen. Deze eenheid verzamelt geen gegevens, maar maakt analyses op basis van bijdragen van de aangesloten landen.

Vraag 21
Graag opheldering van de minister over de mening dat verkiezingsuitslag van de aanstaande Europese verkiezingen overal tegelijk bekend zou moeten worden en dus niet direct mogen worden gecommuniceerd.

Antwoord:
Nederland heeft in Europees verband afspraken gemaakt over het feit dat de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement niet bekend mag worden gemaakt voor dat op zondagavond in alle lidstaten de stembussen gesloten zijn (i.c. 22 uur). Deze afspraken in Europees verband dienen nagekomen te worden. De Tweede Kamer is over de afspraken in Europees verband op de hoogte gebracht door het kabinet. Dit is voor de laatste keer gebeurd begin 2012 naar aanleiding van de afloop van de pre-inbreukprocedure. Daarin is gecommuniceerd dat de uitslagen niet op donderdag bekend mogen worden gemaakt, maar wel exit-polls zijn toegestaan. Het kabinet is niet voornemens de stemdag te wijzigen. Het is niet te verwachten dat in Europees verband de stemdag naar de Nederlandse voorkeur wordt gewijzigd, aangezien de meerderheid van de landen voor zondag is. De Commissie heeft reeds in 2009 een 'pre'-inbreuk procedure tegen Nederland gestart. Dat kan eventueel leiden tot een infractieprocedure en een aanzienlijke boete op basis van het Verdrag betreffend de werking van de Europese Unie.

Overigens wordt de officiële uitslag nooit op de verkiezingsdag zelf bekendgemaakt, maar in geval van nationale en Europese verkiezingen enkele dagen later door de Kiesraad. De bekendmaking van de officiële uitslag is vooralsnog gepland op vrijdag 30 mei 2014. Er kunnen dus altijd (o.a. door definitieve verdeling restzetels) nog verschuivingen optreden aan de hand van de voorlopige uitslag.

Vraag 22
Hoe komt het dat er nog niet wordt gekort op de financiering van politieke partijen?

Antwoord:
De subsidie voor de politieke partijen wordt geregeld in de Wet financiering politieke partijen. In deze wet is vastgelegd dat de subsidiebedragen in de periode 2010-2015 stapsgewijs worden verlaagd, met de volgende bedragen per jaar: 5,11% per januari 2010, 1,39% per 1 januari 2011 en 1,5% per 1 januari 2012, 2013, 2014 en 2015. De subsidie aan de politieke partijen is de afgelopen jaren derhalve reeds substantieel gekort en zal de komende jaren verder worden verlaagd. Ik zie geen reden om de subsidie aan de politieke partijen verder te verlagen.



Vragen van het lid Fokke (PvdA)

Vraag 23:
Kan de minister inzicht geven in het aantal slapende rekenkamers? Kan de minister aangeven welke maatregelen hij neemt om slapende (lokale) rekenkamers tegen te gaan?

Antwoord:
Zie antwoord op vraag 24

Vraag 24:
Hoe kijkt de minister aan tegen het voorstel van de NvRR om artikel 184 van de Gemeentewet te wijzigen?

Antwoord:
De NvRR vraagt terecht aandacht voor de financiële verantwoording van de decentralisatiegelden. Voor het rekenkameronderzoek naar Wgr-samenwerkingsverbanden heb ik reeds een wijzigingsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd. Om rekenkameronderzoek te kunnen doen naar privaatrechtelijke samenwerkingsverbanden, moet één gemeente een meerderheidsbelang hebben (> 50%). Die onderzoeksbevoegdheid is er echter niet, als er een gemeentelijk meerderheidsbelang is bij meerdere gemeenten.
Ik zal zien hoe en op welke termijn ik dit kan aanpassen.

Vraag 25:
Hoe gaat de Overheid de doe-democratie bevorderen en ondersteunen?

Antwoord:
BZK is partner in een netwerk van ruim 30 organisaties die gezamenlijk werken aan de versnellingsagenda ‘doe-democratie’. Belangrijke partners zijn de VNG, kennisinstellingen als P31 en Movisie en Kracht in Nederland.

Een van de onderdelen is de ontwikkeling van een ondersteuningsaanbod voor gemeenten in nauwe samenwerking met de VNG, zowel individueel maatwerk als leerkringen met gemeenten en beroepsverenigingen rondom specifieke thema’s. Meer dan 100 professionals van gemeenten doen hier aan mee. Voor raadsleden en bestuurders is er een specifiek programma In Actie met Burgers georganiseerd.

Vraag 26
Wil de minister in overleg met de minister van Veiligheid en Justitie voor 1 maart 2014 met concrete oplossingen komen om het misbruik van de Wet dwangsom tegen te gaan?

Antwoord:
Ik deel de opvatting dat er snel maatregelen moeten komen die een einde maken aan misbruik van de Wet dwangsom (en denk daarbij vooral aan de verhouding tussen Wob en de Wet dwangsom). Ik zal de Tweede Kamer over dergelijke maatregelen op korte termijn nader informeren, in ieder geval voor 1 maart 2014.

Vraag 27
Waarom is er geen actie genomen op het voornemen van toenmalig minister BZK Spies dat raadsleden geen deel meer kunnen uitmaken van een (lokale) rekenkamercommissie?

Antwoord:
Op dit moment vind ik het belangrijk dat er in ieder geval een landelijke dekking is van de rekenkamerfunctie. De bevoegdheden moeten op orde zijn, de budgetten toereikend en de bemensing georganiseerd. Het is om die reden dat ik aarzelingen heb om de eisen over de samenstelling van de rekenkamercommissies nu op dit moment aan te scherpen. Gemeenten worden reeds geconfronteerd met veel nieuwe opgaven en stelselwijzigingen. Mijn inzet is om allereerst het decentralisatieproces ten uitvoer te brengen. Daarbij wil ik er toe bijdragen dat de rekenkamerfunctie op orde is en voldoende verankerd is in het gemeentelijk bestel.

Ik stel voor dat na de decentralisatieoperatie de samenstelling van de rekenkamercommissies wordt bezien. Daarbij kan ook nader worden onderzocht wat nu de verschillen (moeten) zijn tussen rekenkamers en rekenkamercommissies.

Vraag 28
Tijdens het algemeen overleg over verkiezingsaanlegenheden bleek dat tijdens de verkiezingen voor de Tweede Kamerverkiezingen vele stembureaus ver onder de maat scoorden. Wordt druk uitgeoefend om ervoor te zorgen dat ten minste 25 procent van de stembureaus voor iedereen toegankelijk is?

Antwoord:
De uitkomst van de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen in 2012 op dit punt vond ik ook teleurstellend. Twee procent van de stemlokalen die voldoen aan de toegankelijkheidseisen is ondermaats. Wel past enige nuancering in deze. De Tweede Kamerverkiezingen waren tussentijdse verkiezingen. De criteria waaraan de stemlokalen zijn getoetst zijn op verzoek van mijn ministerie opgesteld door het Projectbureau Toegankelijkheid. De criteria worden aangeduid als de ‘checklist toegankelijkheid’ (hierna: de checklist). De checklist ziet niet alleen op fysieke toegankelijkheid maar ook op goed leesbare bewegwijzering en een uitvergrootte kandidatenlijst in het stemlokaal, parkeergelegenheid en voldoende ruimte om bijvoorbeeld een rolstoel of scootmobiel te kunnen manoeuvreren. Deze checklist is pas eind juni 2012 aan gemeenten verstrekt.  Tijdens de beide komende verkiezingen, gemeenteraad en Europees Parlement, zal de toegankelijkheid van stemlokalen opnieuw worden gemonitord en geëvalueerd. De onderzoekers zullen dezelfde evaluatiemethode gaan gebruiken, op basis van de checklist. De checklist is tijdens de evaluatie in 2012 bijzonder strikt gehanteerd. Een stemlokaal dat aan 100% van alle eisen voldeed werd als toegankelijk beoordeeld. Tijdens de komende evaluatie zal bij het onderzoek meer oog zijn voor de feitelijke situatie ter plaatse.

Tijdens het Algemeen overleg op 5 november jl. heb ik aangekondigd dat ik de gemeenten nadrukkelijk op hun verantwoordelijkheid ter zake op zal wijzen. Dat is schriftelijk gedaan middels een digitale nieuwsbrief die onlangs aan alle gemeenten is verzonden. Er zijn in december vier bijeenkomsten gepland (in Assen, Zwolle, Utrecht en Eindhoven), die in het teken staan van voorlichting van de gemeenteambtenaren die zich met het verkiezingsproces bezighouden. Er zijn inmiddels 400 aanmeldingen binnen voor deze bijeenkomsten. Tijdens die bijeenkomsten zal het onderdeel toegankelijkheid van stemlokalen nadrukkelijk aan de orde komen. Concreet zullen de gemeenteambtenaren erop worden gewezen dat zij hun inwoners moeten voorlichten over welke stemlokalen extra voorzieningen hebben, zodat kiezers met een beperking weten waar zij terecht kunnen, én dat het bij het vaststellen van de locaties van stemlokalen in de rede ligt om gebouwen aan te wijzen die naar hun aard toegankelijk zijn voor mindervalide kiezers (zoals gemeentehuizen, stadskantoren, schoolgebouwen (gebouwd na 1992), ziekenhuizen, bejaarden- en verzorgingstehuizen, theaters en musea. Dit opdat de aanpassingen die noodzakelijk zijn, minimaal zijn.


Vragen van het lid Oosenbrug-Blokland (PvdA)

Vraag 29
Waarom zijn niet alle reacties op inspraak bij internetconsultatie openbaar? Waarom zijn niet alle stukken die behoren bij een wetsvoorstel overzichtelijk op een web beschikbaar?

Antwoord:
Om de drempel voor het geven van een reactie zo laag mogelijk te houden, kunnen mensen zelf aangeven of zij willen dat hun reactie openbaar wordt gemaakt op de website. Alle reacties, openbaar of niet openbaar, worden door de ministeries gelezen en kunnen leiden tot aanpassing van het voorstel. In de toelichting bij het voorstel dat naar het parlement gaat wordt op hoofdlijnen vermeld welke reacties zijn ontvangen en wat hiermee is gedaan in het voorstel. Bij de internetconsultatie worden standaard het conceptwetsvoorstel, toelichting en mogelijk andere relevante documenten toegevoegd.

Vraag 30
Hoe gaat de minister zorgen dat persoonsgegevens waar de overheid over beschikt niet beschikbaar komen voor 'data graaiende mogendheden' en cybercriminelen?

Antwoord:
Het kabinet draagt actief zorg voor een goede bescherming van persoonsgegevens.

Natuurlijk is informatieveiligheid in het openbaar bestuur een verantwoordelijkheid van iedere organisatie zelf. We maken onze systemen zodanig veilig dat ze voldoen aan de eisen op het gebied van bescherming van persoonsgegevens. Voorts is een privacy Impactassessment sinds dit jaar verplicht bij het ontwikkelen van nieuwe systemen en wetgeving door de rijksoverheid.
 
Ik ondersteun de organisaties binnen het openbaar bestuur met de taskforce Bestuur en Informatieveiligheid Dienstverlening die inzet op vergroting van de bewustwording van informatieveiligheid bij bestuurders en topmanagers.

Het kabinet zet zich tevens in voor verbetering van privacybescherming in de onderhandelingen over de nieuwe verordening gegevensbescherming van de EU. Belangrijk speerpunt hierbij is de inzet op een meer sluitende regeling voor doorgifte van persoonsgegevens naar derde landen.

Vraag 31
Is het mogelijk nieuwe ZZP BTW-nummers en BSN los te koppelen in het kader van identiteitsfraude?

Antwoord:
Ik heb problematiek onder de aandacht gebracht van de staatssecretaris van Financiën. Onlangs heeft de Tweede Kamer vragen over dit onderwerp (de leden Oosenbrug en Vos) gesteld en die zullen worden op korte termijn beantwoord worden door de staatssecretaris van Financiën samen met de minister van Economische Zaken.  


Vragen van het lid Van Toorenburg (CDA)

Vraag 32
Wat is de volgende stap in het 'openbaarheid van bestuur - proces', nadat bijvoorbeeld de declaraties van ministeries (zonder ernstige gevolgen) openbaar zijn gemaakt?

Antwoord:
In het actieplan open overheid is een onderzoek aangekondigd naar de categorieën van overheidsinformatie die in aanmerking komen voor actieve openbaarheid, daar waar dat nu nog niet of onvoldoende gebeurt. Doel van dit onderzoek is te achterhalen wat een goede volgende stap is die aansluit bij de informatiebehoefte in de samenleving. Ik start dit jaar nog met dit onderzoek. Ik denk bijvoorbeeld aan informatie over verleende subsidies, inkoop door het Rijk, uitvoeringstoetsen en onderzoeksrapporten. De Tweede Kamer wordt hierover vanzelfsprekend nader geïnformeerd. Over de open data heb ik de Kamer recent geïnformeerd met mijn brief van 25 november 2013.

Vraag 33
Wanneer worden taken uit het sociaal domein in het kader van decentralisaties duidelijk voor de gemeenteraden? Hoe en waarop moeten zij toezien?

Antwoord:
Met betrekking tot de jeugdzorg zijn de taken bekend. Per 1 januari 2015 zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het geheel aan taken op het gebied van jeugdzorg. Voor wat betreft de Wmo heeft de staatssecretaris van VWS op 6 november jl. de brief over de nadere uitwerking van de langdurige zorg naar de Tweede Kamer gestuurd. Hierin heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de positionering van de persoonlijke verzorging, de langdurige GGZ en over een aantal specifieke groepen. Voor wat betreft de Participatiewet is het kabinet voornemens nog dit jaar de nota van wijziging Participatiewet aan de Tweede Kamer te sturen.

Vraag 34
Hoe zorgt de minister van BZK, als coördinerend minister, voor de samenhang tussen de decentralisaties?

Antwoord:
Zie de beantwoording van vraag 1.

Vraag 35
Hoe verhouden de decentralisaties zich nu tot elkaar? En hoe om te gaan met het verschillende gebruik van techniek binnen de uitvoering van de drie decentralisaties? In de Wmo wordt uitgegaan van een groter beroep op mantelzorgers. Tegelijk worden in de Participatiewet mantelzorgers gekort op hun uitkering. Dit lijkt tegenstrijdig.

Antwoord:
In de ministeriele commissie decentralisaties wordt de wetgeving op elkaar afgestemd zodat het voor gemeenten in 2015 mogelijk is om integraal te werken. Het lid Van Toorenburg vraagt naar de verschillen tussen de nieuwe Wmo en de Wet Werk en Bijstand. In mijn ogen is er geen verschil bij de uitvoering van deze twee decentralisaties. Bij de Wmo wordt gesteld dat burgers meer op eigen kracht zijn aangewezen en dat er meer zorg door de omgeving kan worden geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van mantelzorg. In de sociale zekerheid geldt het principe dat de uitkeringsnorm bij minimumuitkeringen afhankelijk is van de leefvorm en daarmee de kosten van levensonderhoud. Daarbij speelt de mate waarin men kosten kan delen een rol. De voordelen waar de kostendelersnorm rekening mee houdt, staan echter los van de redenen waarom men samenwoont, en zijn ook aanwezig als sprake is van het verlenen van mantelzorg.

Het doel van de uitkering is om een inkomen te bieden op het bestaansminimum voor mensen die (tijdelijk) niet kunnen werken. Het is daarmee niet het geëigende middel om mantelzorg te stimuleren. Er zijn andere instrumenten beschikbaar die belemmeringen voor het bieden van mantelzorg wegnemen. Zo geldt voor bijstandsgerechtigden dat het hebben van zorgtaken een dringende reden kan zijn waardoor men tijdelijk ontheven wordt van de verplichting tot arbeidsinschakeling of het uitvoeren van een tegenprestatie. Ook is het huidige mantelzorgcompliment van de middelentoets in de WWB uitgezonderd.

Vraag 36
Welke bevoegdheden liggen op tafel in de onderhandelingen rondom de Noordvleugelprovincie?

Antwoord:
Zie vraag 19.

Vraag 37
Er worden steeds meer waarnemend burgemeesters benoemd. Dit lijkt op vooruit te lopen op een gemeentelijke herindeling. Kan de minister aangeven dat dat niet kan?

Antwoord:
Bij een perspectief op herindeling kan besloten worden tot niet openstelling van een vacature. Voor het niet openstellen van een vacature en het dientengevolge benoemen van een waarnemer geldt een duidelijk kader:

- er loopt een Arhi-procedure;
- de gemeente neemt zelf het initiatief tot de aanloop naar een Arhi-procedure;
- vooruitlopend op een formele Arhi-procedure wordt een vacature alleen niet opengesteld als een gemeenteraad zich daar niet tegen verzet. Daarop geldt een uitzondering: als er bestuurskrachtonderzoek loopt dan wordt de beslissing tot het wel of niet openstellen opgeschort tot er duidelijkheid is.

Het aantal waarnemers in geval van herindeling hangt dus samen met het aantal lopende herindelingsplannen en met het aantal vacatures dat in de betreffende gemeenten ontstaat door vertrek van de oude burgemeester. Dat kan in de tijd fluctueren. Ik verwacht dat Commissarissen van de Koning mij in geval van vacatures ook binnen dit kader adviseren over de openstelling. In de afgelopen jaren is de Tweede Kamer regelmatig over de ontwikkeling van het aantal waarnemers geïnformeerd.

Vraag 38
Kan de minister van BZK eerder dan voorjaar 2014 een reactie geven op de door G32 en de VNG geuite zorgen rondom de BTW en vennootschapsbelasting die intergemeentelijke samenwerking in de weg zitten?

Antwoord:
Wat de vennootschapsbelasting voor overheidsbedrijven betreft, onderzoekt de staatssecretaris van Financiën op dit moment de beste vormgeving van vennootschapsbelastingplicht, langs de in de brief aan de Tweede Kamer van 11 mei 2012 uitgezette lijn. In dit kader wordt een verdere, meer concrete, inventarisatie van (ondernemings-)activiteiten van verschillende publiekrechtelijke lichamen uitgevoerd. De afgelopen maanden is met de medeoverheden gesproken en zullen de komende maanden worden gebruikt om een (nadere) inventarisatie uit te voeren naar de verschillende (ondernemings-)activiteiten van de overheid. Daarnaast zal de komende maanden het beeld dat uit de inventarisatie naar voren komt, dienen te worden vertaald naar een wetsvoorstel omtrent de vennootschapsbelastingplicht. Tijdens de inventarisatie bij decentrale overheden zijn bezwaren geuit ten aanzien van de ondernemingsvariant,deze zullen worden meegenomen in de afwegingen die worden gemaakt bij de vormgeving van een wetsvoorstel. De bedoeling is dat het wetsvoorstel op Prinsjesdag 2014 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Vanuit BZK wordt daarbij extra aandacht besteed aan de door de G32 gestelde vragen, met name ook naar de financiële consequenties voor decentrale overheden en hun autonome positie.
Wat de BTW bij nieuwe samenwerkingsverbanden betreft, hebben het Rijk, de VNG en het IPO afgesproken dat een werkgroep onderzoek doet naar de gevolgen van nieuwe samenwerkingsverbanden voor compensabele BTW via het BTW-compensatiefonds. Deze werkgroep rapporteert vóór het Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen in het voorjaar van 2014. Ik heb de Tweede Kamer een brief toegezegd naar aanleiding van dit Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen. Eerder acht ik niet haalbaar met het oog op de werkzaamheden van de werkgroep.

Vraag 39
Hoe staat de minister in de discussie rond de Metropoolregio, vervoerregio en de vorming van de Noordvleugelprovincie?

Antwoord:
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 19.

Voorts heb ik in de visienota in reactie op de motie Vliegenthart en het wetsvoorstel inzake de afschaffing van de WGR+ mijn positie en opvatting over de vorming van de Noordvleugelprovincie en de introductie van een vervoerregio geduid.

Vraag 40
Hoe moeten de gemeenten de opschalingskorting opvangen nu de opschaling niet doorgaat?

Antwoord:
De opschalingskorting staat in het Regeerakkoord en is deze kabinetsperiode onderdeel van het pakket van kabinetsmaatregelen om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Inmiddels is de korting niet meer strikt verbonden aan schaalvergroting van gemeenten, omdat ik mede op verzoek van de gemeenten het perspectief in het Regeerakkoord met betrekking tot de opschaling naar gemeenten van minimaal 100.000 inwoners, heb laten vervallen. Daarmee heeft de taakstelling nu een generiek karakter gekregen.

Vraag 41
De korting van € 18 miljoen op het Gemeentefonds die gemoeid was met het initiatiefwetsvoorstel Heijnen tot vermindering van het aantal gemeenteraadsleden met 10% (dualiseringskorting) blijft staan ondanks het niet doorgaan van de vermindering van het aantal gemeenteraadsleden. Hoe wordt dit opgevangen?

Antwoord:
Het is aan gemeenten zelf om te bepalen hoe zij met deze vermindering om gaan, bijvoorbeeld door andere maatregel te nemen binnen het taakveld bestuur. Het gaat om 0.1% van het Gemeentefonds.


Vragen van het lid Schouw (D66)

Vraag 42
Wat verwacht de minister van zijn vraag aan de Amerikanen of zij Nederlandse burgers afluisteren?

Antwoord:
Het vragen van opheldering aan de VS is slechts één van de manieren waarop de Nederlandse regering zoveel mogelijk helderheid probeert te krijgen over de recente berichtgeving over de NSA. Het is in de inlichtingenwereld overigens niet de gewoonte naar elkaar openheid te geven over de ingezette middelen en bronnen. De vraag is echter wel gesteld, ik wacht het antwoord af.

Vraag 43
De CTIVD heeft in verschillende toezichtsrapporten gezegd de rechtmatigheid niet te kunnen beoordelen (rapporten 19, 26, 31 en 35). Wat hebben deze minister en zijn voorgangers hieraan gedaan?

Antwoord:
De rapporten van de CTIVD zijn door mij aangeboden aan de Tweede Kamer, en daarbij heb ik steeds in de reactie daarop gemeld welke aanbevelingen van de Commissie ik opvolg. De CTIVD onderzoekt periodiek de opvolging van mijn toezeggingen terzake en rapporteert hierover aan uw kamer. Hieraan kan ik toevoegen dat CTIVD heeft geconcludeerd dat de toezeggingen ook worden opgevolgd.

De genoemde constateringen in de CTIVD-rapporten betreffen de selectie van signal intelligence (art. 27 lid 3 sub a en b Wiv 2002). Waar het de AIVD betreft wordt het onderwerp voor het eerst behandeld in een rapport uit 2009 (nr. 19), en is daarna in meerdere rapporten teruggekomen, die zijn uitgekomen in 2011 (nr. 26), 2012 (nr. 31) en 2013 (nr. 35).

De CTIVD heeft in zijn rapporten uit 2009, 2011 en 2013 aangegeven dat zij geen oordeel kan geven over de rechtmatigheid van de selectie op grond van artikel 27 lid 3 sub a en b WIV 2002. Dit betekent niet dat de CTIVD de inzet van de bijzondere bevoegdheid onrechtmatig acht.

In het meest recente rapport, uit 2013, heeft de Commissie één specifieke operatie waarin de selectie van Sigint is toegepast nader onderzocht. De Commissie constateert enkele onzorgvuldigheden op het gebied van de motivering van de selectie. De Commissie sluit niet uit dat in een aantal van deze gevallen een adequate motivering wel mogelijk zou zijn geweest en dat aldus sprake is van een tekortkoming op het procedurele vlak zonder dat er sprake is van een inhoudelijk ontoelaatbare inzet van artikel 27 Wiv 2002. Zij is evenwel van oordeel dat in een substantieel aantal gevallen een adequate motivering niet mogelijk was, zodat de toepassing van artikel 27 Wiv 2002 ten aanzien van deze kenmerken als onrechtmatig moet worden aangemerkt.

De rapporten van de CTIVD zijn door mij aangeboden aan de Tweede Kamer, en daarbij heb ik steeds in de reactie daarop gemeld welke aanbevelingen van de Commissie ik opvolg. De CTIVD onderzoekt periodiek de opvolging van mijn toezeggingen terzake en rapporteert hierover in het openbaar. Hieraan kan ik toevoegen dat CTIVD heeft geconcludeerd dat de toezeggingen in het algemeen goed worden opgevolgd.

Vraag 44
Welke speerpunten heeft de minister om BZK weer het moederdepartement te maken?

Antwoord:
Het ministerie van BZK heeft een aantal belangrijke dossiers die de kern betreffen van het functioneren van ons openbaar bestuur en van ons staatsbestel als democratische rechtsstaat. Ik noem de verantwoordelijkheid voor het onderhoud en toepassing van de Grondwet en van het Statuut en de inrichting van ons staatsbestel. Op het terrein van het openbaar bestuur staat BZK voor het hoeden van de kwaliteit in het belang van goed openbaar bestuur in zijn democratische, maatschappelijke en economische betekenis. Onder andere de zorg dat de inrichting van ons openbaar bestuur toekomstbestendig is en gelijke tred houdt met de ontwikkelingen in de samenleving. De staatsinrichting, waaronder de Hoge Colleges van Staat, behoort tot de zorg van mijn departement. Kiesrecht en openbaarheid van bestuur, normering van de topinkomens, paspoortwetgeving en identiteitskaarten, [Mijn overheid, en eID etc ], de arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel. Geen staat ten slotte, zonder nationale veiligheid. Die wordt bewaakt door de AIVD. Tussen deze terreinen bestaat een wezenlijke politieke samenhang, want die verantwoordelijkheden omvatten de schillen van ons bestaan in gemeenschap, individuele vrijheid en persoonlijke levenssfeer: wonen en leefomgeving, burgerlijke rechten en verantwoordelijkheden, bestuurlijke organisatie en burgerlijke betrokkenheid, daadkrachtige overheid en adequate dienstverlening, hechte gemeenschap en open constitutionele orde, Nederland en Koninkrijk.

Vraag 45
Wil de minister van BZK werk maken van studies ten aanzien van het verruimen van het lokale belastinggebied?

Antwoord:
Dit kabinet is niet voornemens deze kabinetsperiode het lokaal belastinggebied aan te passen. Wel ben ik bezig met de evaluatie van de macronorm OZB, veruit de belangrijkste belasting voor gemeenten. In die evaluatie bekijk ik de werking van de macronorm in de afgelopen 6 jaar. De resultaten zijn gepland voor volgend voorjaar. Zoals ik vanochtend ook in het AO WOZ heb aangegeven is één van opties om de macronorm af te schaffen.

Daarnaast werk ik in overleg met de VNG en het CPB, parallel aan de uitvoering motie Schouw inzake kansen en risico’s decentralisaties, aan de opzet van een meerjarige onderzoeksagenda inzake de financiële verhoudingen en economisch onderzoek decentrale overheden. Het ligt voor de hand dat in het werkplan van het CPB de (ontwikkeling van) totale financieringsmix van gemeenten, mede in het licht van de huidige economische situatie, een plek krijgt.

Vragen van het lid Segers (CU)

Vraag 46
Wil de minister de handschoen weer oppakken over de participatie van burgers en de relatie burger-overheid?

Antwoord:
Dit handvest paste in dat tijdbestek. De samenleving en de overheid zijn inmiddels een stap verder.

Het genoemde Handvest voor Verantwoordelijk Burgerschap ging uit van een evenwicht tussen rechten en plichten van burgers. Mijn voorgangers hebben een maatschappelijk debat georganiseerd met de vraag: welke waarden volgens de burger bij verantwoord burgerschap horen en of er behoefte is aan een codificatie van deze waarden. Er werden in het debat wel waarden gedefinieerd over behoorlijk gedrag en omgang met elkaar, maar niet op het gebied van burgerschap of bijdragen aan een betere samenleving. Daarbij werd de wens geuit om te komen tot publicatie van een lijst van burgerschapswaarden maar niet door de overheid. Burgerschap is niet van de overheid maar van burgers. In het kader van de doe-democratie vind ik dan ook: de overheid moet kunnen aan sluiten bij initiatieven van burgers. De rol van de overheid is daarom vooral die van het stimuleren en faciliteren en niet van reguleren. Het gaat meer om overheidsparticipatie dan burgerparticipatie.

Vraag 47
Hoe kijkt minister van BZK naar de rol van de burgemeesters in kader van de nationale politie?

Antwoord:
De nationale politie is sinds begin dit jaar een feit en het uitgangspunt is dat de burgemeester ook in het nieuwe bestel een duidelijke rol heeft waar het de lokale openbare orde en veiligheid betreft. Net zoals in de oude situatie is de burgemeester het bevoegd gezag in zijn gemeente over de politie bij de handhaving van openbare orde en veiligheid. Ik ga als minister van BZK niet over de politie en ik heb vertrouwen in de uitgangspunten van het stelsel van de nationale politie. Dit laat onverlet dat ik de rol van de burgemeester in het kader van de nationale politie wel ondersteun. Dit doe ik zowel in gesprekken met burgemeesters als via de Commissarissen van de Koning bij wie ik informeer naar signalen die wijzen op knelpunten in de rol van de burgemeester in het kader van de nationale politie. Vanzelfsprekend heb ik hierover het nodige contact met mijn collega van Veiligheid en Justitie.

Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het openbaar bestuur en het ambt van de burgemeester heb ik een onderzoek gelast naar de ontwikkelingen in het ambt van burgemeester. In dit empirisch onderzoek wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de rol van de burgemeester inzake openbare orde en veiligheid. De uitkomsten van dit onderzoek kan de Tweede Kamer in 2014 tegemoet zien.

Vraag 48
Reflectie van de minister van BZK op de verhouding overheid-burger, na berichten over toegenomen spionage en druk op internationale verhoudingen, en op de aanstaande uitkomsten van het onderzoek CTIVD en van de commissie-Dessens? Wat is de betekenis van het bondgenootschap als je elkaar bespioneert?

Antwoord:
Ik wil nu niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek van de CTIVD naar de verwerking van gegevens door de AIVD en de MIVD op het vlak van telecommunicatie, waarbij –naar ik aanneem- ook de internationale samenwerking op dat terrein wordt betrokken, en van de evaluatie van de Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten 2002 door de commissie-Dessens. De Tweede Kamer zal op beide rapporten te zijner tijd een schriftelijke reactie ontvangen.

Vraag 49
Hoe bedienen we de mensen die niet overweg kunnen met de digitale overheid (DigiD)?

Antwoord:
Er lopen al veel ondersteuningsprogramma’s, die in intensiteit zullen toenemen naarmate er meer dienstverlening gedigitaliseerd wordt. Programma’s die mensen niet alleen antwoord geven op vragen, maar hen ook helpen om in de toekomst zelf meer digitaal hun zaken te regelen. Op die manier proberen we de groep mensen die het niet lukt zelf digivaardig te worden zo klein mogelijk te maken. Die groep is nu zo'n 5%.

Een instrument als DigiD Machtigen ondersteunt mensen die niet digivaardig zijn onder andere bij het indienen van hun belastingaangifte. Zij machtigen anderen, die vervolgens zaken namens hen kunnen regelen.

Als het mensen niet lukt digitaal hun zaken af te handelen, kunnen zij langs bij een balie of bellen met een ambtenaar. Er zijn veel mogelijkheden om hulp te vinden.

Bovendien blijft voor bepaalde producten, zoals het ophalen van een paspoort, persoonlijk contact aan de balie noodzakelijk. Ook wanneer het gaat om een gecompliceerde hulpvraag, zoals bij keukentafelgesprekken van gemeenten in het sociale domein, blijft fysiek contact noodzakelijkerwijs aanwezig.

Vraag 50
Is de minister bereid om naar voorbeelden te kijken van Franse overzeese gebieden om de kloof (tussen burger en overheid) te dichten?

Antwoord:
De inwoners van Saba, Statia en Bonaire worden goed gehoord in Den Haag en in de Tweede Kamer, ondermeer door de reguliere CN-weken  
Een apart kamerlid voor de drie openbare lichamen wringt constitutioneel. Het zou het evenredige, representatieve (lijsten-)systeem vermengen met een kieskringsyteem, voor een aantal kiezers fors lager dan de kiesdrempel. Nederland kent een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Dit voorstel doet daar afbreuk aan. Dit voorstel kan alleen door een wijziging van de Grondwet worden gerealiseerd.
Het filter om onnodige bureaucratische lasten te voorkomen ligt bij het kabinet en de openbare lichamen. In de recente Caribisch Nederland-week is dit wederom besproken. Ik onderken wel dat de huidige rijkscoördinatie verbetering behoeft. De bijzondere positie van de drie openbare lichamen in het staatsbestel is in de WolBES en FinBES afdoende geregeld en komt onder ander naar voren bij de verderstrekkende consultatieverplichting en een apart begrotingsfonds.

Vraag 51
Hoe staat de minister tegenover voorstel van het lid Taverne (VVD)voor een 'BES-huis'?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 50.

Vraag 52
Op welke concrete manieren gaat de minister van BZK zorgen voor de door Unicef genoemde noodzakelijke interdepartementale afstemming voor de verbetering van de kinderrechten op de BES. Extra aandachtspunten hierbij zijn bestrijding van armoede en geweld. Hoe gaat de minister zicht houden op deze situatie zoals we dat ook in Nederland doen.

Antwoord:
Ik vind kinderrechten een heel belangrijk thema. De landen Curaçao, Sint Maarten en Aruba zijn primair zelf verantwoordelijk voor de borging van de kinderrechten op hun grondgebied. Dat neemt niet weg dat we als koninkrijkspartners samenwerken speciaal op die gebieden die voor kinderen en jongeren van belang zijn. Voor de landen geldt dat het thema zal worden geagendeerd in de Koninkrijksconferentie van maart volgend jaar. De gedachte om kennis en kunde in te brengen wordt omarmd, die bereidheid is er. Ik ga er van uit dat de landen ook zelf de urgentie voelen en prioriteit geven aan de kinderrechten en daarvoor middelen beschikbaar stellen. Voor Caribisch Nederland geldt dat in de CN-week hierover is gesproken en zijn nadere afspraken gemaakt om tot verdere acties te komen. Dat vereist overleg tussen de departementen en de betrokken openbare lichamen.  Het streven is om in juni 2014 nadere besluiten te nemen. In de CN-week is daarnaast met de eilanden besproken of we binnen de beschikbare middelen de juiste prioriteiten stellen, wellicht liggen hier nog mogelijkheden om de problematiek te bestrijden.

Overigens wijs ik u er op dat ik op het onderwerp kinderrechten ook in ben gegaan in de beantwoording van de vragen gesteld door het lid van Laar bij de begroting Koninkrijksrelaties.


Vragen van het lid Voortman (GL)

Vraag 53
Is de 'minister van openheid' bereid om de Oekaze-Kok onder de loep te nemen en te bezien of deze versoepeld kan worden?

Antwoord:
Op 15 april 2011 en 10 mei 2011 heeft de kamer brieven van respectievelijk de minister president en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ontvangen waarin uitvoerig op de de informatievoorziening aan de kamer in relatie tot de ministeriële verantwoordelijkheid is ingegaan. Sindsdien werkt het kabinet met parlementaire contactpersonen voor de feitelijke informatievoorziening aan kamerleden. Vaak zijn dit de directeuren Bestuursondersteuning die ervoor zorgdragen dat op feitelijke vragen van kamerleden een snel en adequaat antwoord volgt. Daarnaast nemen ambtenaren op zeer regelmatige basis deel aan technische briefings in de Tweede Kamer. Met deze structuur is een goede balans gevonden in de ambtelijke informatievoorziening aan de Tweede Kamer in relatie tot de ministeriële verantwoordelijkheid. Het parlement verkrijgt daarmee op een efficiënte manier alle gevraagde inlichtingen. Er is dan ook geen aanleiding de Aanwijzingen externe contacten, die houvast geven in deze contacten en geenszins een verbod op directe contacten tussen kamerleden en ambtenaren zijn, te herzien.

Vraag 54
Wil de minister rapporten aan de Tweede Kamer versturen? Wil hij collega's dat voorbeeld laten volgen?

Antwoord:
In het actieplan open overheid is opgenomen hoe bijvoorbeeld onderzoeksrapporten sneller beschikbaar kunnen komen daar waar dat nog onvoldoende gebeurt. De staatssecretaris van OCW nam onlangs het initiatief om alle wetenschappelijke publicaties in 2016 digitaal en gratis ter beschikking te stellen. Ik ga de komende tijd met de verschillende departementen verder in gesprek over een goede vormgeving van de open overheid en zal dit specifieke punt en de goede voorbeelden meenemen.

Vraag 55
Hoe gaat de minister de taak als coördinerende minister met betrekking tot decentralisatie oppakken?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 1.

Vraag 56
Hoe kijkt de minister aan tegen de wijze van toezicht op de Engelse diensten, en tegen het systeem van de Duitsers van intensieve parlementaire controle?

Antwoord:
De Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 wordt op verzoek van de Tweede Kamer geëvalueerd. Daarin is het toezicht op de diensten op verzoek van de Tweede Kamer nadrukkelijk als aandachtsgebied opgenomen. Het rapport van de evaluatiecommissie (commissie Dessens) verschijnt op korte termijn en wordt dan ook direct openbaar gemaakt. Het kabinet zal vervolgens binnen 3 maanden met een reactie op dat rapport komen. Het lijkt mij dat dat het moment is om met de Tweede Kamer over het toezicht op de diensten te spreken.

Vraag 57
Is de minister ("van openheid") bereid om het voorbeeld uit Engeland - waar burgers vanaf 2014 inzicht zullen krijgen in de uitgaven van belastinggeld- samen met de staatssecretaris van Financiën aandachtig te bestuderen, en de Tweede Kamer bij de Voorjaarsnota te informeren of Nederland dit voorbeeld wil overnemen?

Antwoord:
Inzicht in de uitgaven van belastinggeld wordt voornamelijk verkregen door het beter zichtbaar maken van de overheidsbestedingen. De afgelopen jaren is al steeds hard gewerkt aan het toegankelijker maken van de miljoenennota en de begrotingen. Denk ook aan publicatie op overheid.nl/rijksbegroting.nl en een rijksbegrotingsapp.
Overigens worden dergelijke initatieven reeds op decentraal niveau ontplooid, bijvoorbeeld in stadsdeel Amsterdam-Centrum. In het Actieplan Open Overheid heb ik al aangekondigd dat ik dit verder zal gaan uitbreiden samen met mijn collega’s en de medeoverheden, waarbij ik de voorbeelden van Engeland als inspiratie zal meenemen.

Vraag 58
Wat vond de minister van de persconferentie van de Noorse dienst met daarin veel openheid? Kan dit ook in Nederland?

Antwoord:
Het kabinet streeft zoveel mogelijk openheid na over het handelen van de AIVD. Daarbij past dat ik in openbaarheid verantwoording afleg aan de Tweede Kamer over het handelen van de AIVD. Ik ben daarbij echter wel gebonden aan de eisen die de Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten 2002 (Wiv2002) stelt aan geheimhouding over de werkwijze, bronnen en kennisniveau van de dienst.

Vraag 59
Is de minister bereid om de vervaldatum in het paspoort van 80-plussers naar 35 jaar te zetten? Deze groep heeft regelmatig geen geldig ID-bewijs omdat ze niet mobiel en/of ziek zijn.

Antwoord:
Neen. Ik denk dat wat aan de orde wordt gesteld grotendeels wordt opgelost met het 10 jaar geldig maken van de identiteitskaart en het paspoort. Daarnaast blijft het mogelijk dat ambtenaren van gemeenten naar personen (waaronder ouderen) toe kunnen gaan voor wie het niet mogelijk is om in persoon aan de balie van het gemeentehuis een paspoort of een Nederlandse identiteitskaart aan te vragen. Op locatie wordt de aanvraag dan afgehandeld. Burgers mogen zich bij het stemmen legitimeren met een 5 jaar verlopen identiteitsdocument. Ook kan aan iemand anders een schriftelijke volmacht worden gegeven. Bij die volmacht hoeft geen (kopie van het) identiteitsbewijs worden meegegeven. Dat is alleen verplicht bij een onderhandse volmacht.

Daarnaast ben ik van mening dat aan het verlengen van de geldigheidsduur tot 35 jaar te grote veiligheidsrisico's kleven. In steeds grotere aantallen zullen, gelet op de toenemende vergrijzing, voor zeer lange tijd modellen in omloop zijn waarvan de foto niet meer bruikbaar is.


Vragen van het lid Staaij, C.G. van der (SGP)

Vraag 60
Hoe vervult de minister de rol van coördinerend minister en borgt hij de samenhang tussen de decentralisaties?

Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 1.

Vraag 61
Wil de minister onderzoeken op welke wijze het gemeentelijke belastinggebied in evenwicht blijft bij landelijke belastinggebied?

Antwoord:
Zie antwoord op vraag 45

Vraag 62
Wat is de visie van de minister op het benutten van maatschappelijke veerkracht in de context van de decentralisaties, terwijl het bestuur verder van de burger komt te staan als gevolg van opschaling en gemeentelijke samenwerking?

Antwoord:
De decentralisaties leiden tot een grote verandering in het openbaar bestuur. Gemeenten krijgen er veel taken bij in het sociale domein. Daarbij geldt dat de uitvoering van de decentralisaties door gemeenten zoveel mogelijk lokaal en dicht bij de burger zal plaatsvinden -onder andere via sociale wijkteams- waarbij meer dan nu een beroep zal worden gedaan op de lokale veerkracht van burgers en maatschappelijke initiatieven.

Om de decentralisaties goed uit te kunnen voeren, werken gemeenten  samen en kiezen in sommige gevallen voor herindeling. Redenen hiervoor zijn om (gezamenlijk) voldoende expertise te hebben, goed opdrachtgeverschap voor instellingen waar te kunnen maken en om afspraken te kunnen maken over risicoverevening. Deze voordelen van schaalvergroting leiden tot een betere dienstverlening naar de burger toe. Het risico dat door regionale samenwerking en opschaling het bestuur verder af staat van de burger, kan worden ondervangen door het instellen van dorps- en wijkraden.

Vraag 63
Is er voldoende interdepartementale afstemming op het volgen van terroristen die zich als toeristen voordoen?

Antwoord:
De algehele coördinatie van de aanpak van de jihadgang ligt bij de NCTV.

AIVD en OM/Politie stemmen de lopende onderzoeken onderling af.

Enkele ambtsberichten zijn uitgebracht om de uitreis van minderjarigen of van ouders met kinderen te voorkomen. Ook zijn er ambtsberichten uitgebracht over terugkeerders en personen die actief deelnemen aan de strijd in Syrië en zich veelal hebben aangesloten bij een jihadistische groepering. Hiermee wordt het Openbaar Ministerie in gelegenheid gesteld om strafrechtelijk onderzoek te verrichten naar deze personen.

Op initiatief van de NCTV worden overleggen georganiseerd met het lokale bestuur, waaraan ook de AIVD een bijdrage levert. De AIVD is in gesprek met alle gemeenten waar veel uitreizigers vandaan komen, ook met Delft. De AIVD geeft het lokale bestuur zoveel mogelijk exacte informatie, ook over aantallen en namen, zodat het lokale bestuur zelf de aanpak van de problematiek in de eigen gemeente kan bepalen.

Vraag 64
Hoe ver gaat de minister in het opvoeren van de druk op gemeenten voor gemeentelijke herindelingen van onderop.

Antwoord:
In het Beleidskader gemeentelijke herindeling dat ik in mei 2013 naar de Tweede Kamer heb gestuurd, ben ik ook ingegaan op de rolverdeling bij gemeentelijke herindeling. Het is primair aan gemeenten zelf om hun eigen bestuurskracht te versterken als zij dat nodig vinden. In bijzondere gevallen, bijvoorbeeld wanneer een discussie in een regio al jaren duurt en er geen zicht is op een oplossing, kan de provincie het initiatief nemen. Als minister zal ik zelf geen initiatief tot een gemeentelijke herindeling nemen. Iets anders is dat ik gemeenten, waar mogelijk en gewenst, wel wil ondersteunen. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het delen van kennis.