[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden eerste termijn begrotingsbehandeling SZW 2014

Brief regering

Nummer: 2013D48819, datum: 2013-12-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2013Z23890:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Hierbij zenden wij u de antwoorden van meer feitelijke aard, welke zijn

gesteld tijdens de eerste termijn van de zijde van de Kamer bij de 

behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

voor het jaar 2014 (33 400 XV).

De Minister van Sociale Zaken                    De Staatssecretaris van
Sociale Zaken 

en Werkgelegenheid,                                 en Werkgelegenheid,

L.F. Asscher                                              Jetta Klijnsma







Schriftelijke antwoorden begrotingsbehandeling SZW 2014

Vragen van het lid Kerstens (PvdA)

Vraag:

Wat kunnen de minister en staatssecretaris doen om er voor te zorgen dat
het gelukkig door steeds meer overheden gehanteerde systeem van social
return wordt benut op een manier die echt bijdraagt aan die inclusieve
samenleving? Zijn de minister en staatssecretaris bereid het gebruik van
de door TNO ontwikkelde participatieladder bij aanbestedingen te
stimuleren?

Antwoord:

De rijksoverheid past social return sinds 1 juli 2011 toe in het inkoop-
en aanbestedingsbeleid.

Het beleidsdoel is het creëren van extra plaatsen om mensen aan werk of
werkervaring te helpen. Werkervaring voor de duur van de opdracht,
wanneer een duurzame plaatsing niet mogelijk is, is nadrukkelijk ook een
re-integratiedoel. Werkervaring verkort immers de afstand tot de
arbeidsmarkt.

De minister van BZK en de staatssecretaris van SZW hebben aan de Kamer
toegezegd dat na twee implementatiejaren dit beleid en de uitvoering
daarvan geëvalueerd wordt. Deze evaluatie loopt op dit moment en zal in
het eerste kwartaal van 2014 klaar zijn. Wij wachten daarom eerst de
resultaten van de evaluatie af. Nieuwe toepassingsmethoden, zoals
prestatie-instrumenten, die beantwoorden aan het doel van social return
bij het Rijk, worden in de evaluatie meegenomen.

Vraag:

Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van de motie Hamer/Heerma
over reshoring en is het kabinet bereid centraal een soort
'service-desk' in te stellen waar gemeentes, sw-bedrijven of andere
ondernemingen terecht kunnen met vragen over reshoring? 

Antwoord:

In de brief aan de Tweede Kamer van 10 september jl. is aangegeven dat
het kabinet op diverse terreinen werkt aan het ondersteunen van
bedrijven die bezig zijn met reshoring. Dit komt tegemoet aan het
verzoek in de motie Heerma/Hamer (Kamerstukken II, 2012-2013, nr. 29
544, nr. 455). Ten eerste wordt beleid gevoerd om het vestigingsklimaat
in Nederland te versterken. Ten tweede is de Participatiewet deze week
naar de Tweede Kamer verzonden. De Participatiewet maakt het
aantrekkelijker om productie in Nederland te laten plaatsvinden door het
instrument loonkostensubsidie te introduceren. Hiertoe krijgen gemeenten
met de Participatiewet de juiste instrumenten in handen. Omgekeerd zorgt
reshoring ervoor dat de werkgelegenheid voor de doelgroep van de
Participatiewet wordt bevorderd. Ten derde heeft het kabinet aangeven
dat wanneer een bedrijf besluit om additionele werkgelegenheid via
reshoring te creëren in Nederland en daarbij arbeidsmarktknelpunten
ervaart, het bedrijf in samenwerking met sociale partners via de
Regeling Cofinanciering Sectorplannen een plan kan indienen om die
arbeidsmarktknelpunten op te lossen. Het kabinet ondersteunt deze
sectorplannen en stelt hiervoor in totaal €600 miljoen beschikbaar in
2014 en 2015.

Bedrijven kunnen voor al hun vragen over reshoring altijd terecht bij
het Agentschap NL (www.antwoordvoorbedrijven.nl). Ook het Netherlands
Foreign Investment Agency (NFIA) kan bedrijven van informatie voorzien
wanneer zij willen investeren in Nederland. Maar het kabinet wil verder
gaan en onderzoekt of het mogelijk is om bedrijven inzicht te bieden in
de brede kosten en baten van investeren in Nederland. Een model (het
zogenoemde 'total costs of ownership' model) om dit voor de regio
Tilburg te bepalen wordt momenteel door de gemeente Tilburg in
samenwerking met de Universiteit van Tilburg (UvT) uitgewerkt. Er wordt
aan de hand van de ervaringen in Tilburg bezien of het mogelijk en
wenselijk is om dit model ook landelijk uit te rollen. Tot slot is het
kabinet volop in dialoog met onder andere wetenschappers over het belang
en de kansen van reshoring. Op 13 december wordt een workshop
georganiseerd door EZ en SZW, waar diverse partijen hun licht zullen
laten schijnen over het fenomeen reshoring.



Vraag:

Hoe staan de bewindspersonen van SZW tegenover een bonus of een premie
bovenop de uitkering voor bijstandsgerechtigden die een aantoonbare stap
maken richting arbeidsmarkt?

Antwoord:

Daar staan we positief tegenover.

De Wet Werk en Bijstand biedt de mogelijkheid aan gemeenten een premie
toe te kennen aan bijstandsgerechtigden, die een aantoonbare stap
richting arbeidsmarkt maken, voor zover deze stap naar het oordeel van
de gemeente bijdraagt aan hun arbeidsinschakeling. Deze premie heeft tot
een maximum bedrag ad € 2.251 per kalenderjaar geen invloed op de
hoogte van de bijstandsuitkering.

Voor mensen die werken op een participatieplaats, waarbij zij voor een
langere periode kunnen werken met behoud van uitkering, kent de WWB een
specifieke bepaling. Voor hen geldt dat gemeenten hen na zes maanden
werken op een participatieplaats en vervolgens elke zes maanden een
premie geven, tenzij de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het
college onvoldoende heeft meegewerkt.

Vraag:

Wat vindt de staatssecretaris van de consequenties voor
uitkeringsgerechtigden van de zogenaamde vierwekenzoektermijn? Hebben
gemeenten de mogelijkheid een voorschot te verstrekken? 

Antwoord:

De staatssecretaris heeft Uw Kamer op 12 november 2013 een brief
gestuurd (Kamerstukken II 2013-2014, 30545, nr 134) waarin zij onder
meer ingaat op de resultaten van het onderzoek van de Inspectie SZW naar
de uitvoering van de vier weken zoekperiode voor jongeren. De Inspectie
heeft geconstateerd dat niet alle gemeenten er zicht op hebben wat de
omstandigheden zijn van jongeren die niet terugkomen om een
bijstandsuitkering aan te vragen. Het is in de eerste plaats de
verantwoordelijkheid van de jongeren zelf om terug te keren om een
aanvraag voor een uitkering in te dienen na de zoekperiode. Sommige
gemeenten hebben eigen analyses uitgevoerd en hebben geconstateerd dat
de meeste van hen werk hebben gevonden of zijn begonnen aan een
opleiding. De staatssecretaris vindt het belangrijk dat gemeenten
zelf inzicht verwerven in wat er met mensen gebeurt die uiteindelijk
geen uitkering aanvragen.

Gemeenten kunnen indien noodzakelijk, bij dringende redenen, een
voorschot verstrekken tijdens de zoekperiode.

Vraag:

Is de staatssecretaris van mening dat mantelzorg een uitstekende manier
is om de zgn. maatschappelijke tegenprestatie in te vullen? Op welke
wijze zorgt de staatssecretaris ervoor dat mensen die mantelzorg voor
hun naasten verlenen daar niet de dupe van worden? 

Antwoord:

De regering is van mening dat belemmeringen voor het verrichten van
mantelzorg zoveel mogelijk moeten worden weggenomen. Over dit onderwerp
heeft de staatssecretaris nauw contact met de staatssecretaris van VWS.

Mantelzorgers verrichten een belangrijke maatschappelijke taak bij de
zorg en ondersteuning van langdurig zieke familieleden en naaste
vrienden. 

Als een uitkeringsgerechtigde mantelzorg als tegenprestatie wil
invullen, is het aan de gemeente om dat te beoordelen. 



Vraag:

Ik hoor graag van de minister of hij op het vlak van
ketenaansprakelijkheid bereid is tot verdere initiatieven (denk aan
eerdere discussie van misstanden in de champignonsector en de
verantwoordelijkheid van supermarkten daarbij).

Antwoord:

In de voortgangsrapportage over de aanpak van schijnconstructies heb ik
mijn plannen over de invoering van ketenaansprakelijk voor loon in alle
sectoren uiteengezet. Het plan van het kabinet is om civielrechtelijke
ketenaansprakelijkheid voor betaling van het cao-loonin te voeren, voor
alle sectoren, zodat ook bij aanneming van werk de hoofdaannemer of bij
opdrachtovereenkomst de opdrachtgever kan worden aangesproken op de
loonbetaling aan betrokken werknemers. Naast deze civielrechtelijke
aanpak wordt een bestuursrechtelijke ketenaanpak ingevoerd bij de
handhaving van het wettelijk minimumloon. Dit houdt in dat de Inspectie
SZW bij onderbetaling een boete en/of een last onder dwangsom kan
opleggen aan een andere schakel in de keten. Samen met sociale partners
werk ik deze plannen momenteel verder uit. Voor wat betreft mijn
bereidheid om verdere initiatieven te nemen wijs ik op de adviesaanvraag
aan de Stichting van de Arbeid over cao-naleving en handhaving.
Belangrijk onderwerp in deze adviesaanvraag is het komen tot een
algemene code voor verantwoordelijk aanbesteden. Deze code richt zich
primair op ketens van opdrachtverlening en aanbesteding. Het is
interessant om te bezien of de code ook van waarde kan zijn voor inkoop.

 

Vragen van het lid Hamer (PvdA)

Vraag:

Kan de minister ons toezeggen dat er een actieplan komt over
psychosociale arbeidsbelasting met specifieke aandacht voor de
flexwerkers?

Antwoord:

Tijdens het Algemeen Overleg over arbeidsomstandigheden in mei dit jaar
heb ik toegezegd de Kamer te informeren over mijn plan van aanpak
psychosociale arbeidsbelasting. Ik zal u dit plan van aanpak voor het
einde van het jaar toezenden. Dit plan van aanpak is gericht op het
terugdringen van psychosociale arbeidsbelasting bij alle werkenden. Ook
de flexwerkers worden hierin meegenomen.

Vraag:

Graag een reactie van de minister hoe het met beoogde doelgroep van
alleenstaande ouders zit in samenhang met hervorming kindregelingen (nav
motie Van Ojik/Samson)?

Antwoord:

Binnenkort debatteren wij over de kindregelingen, en dan zal ik
uitgebreid ingaan op de positie van alleenstaande ouders. Ik kijk uit
naar uw inbreng. Daarop vooruitlopend wil ik al vaststellen dat ik goede
en fatsoenlijke inkomensondersteuning bij de kosten voor opgroeiende
kinderen van groot belang vind. Het huidige stelsel van kindregelingen
is echter complex en niet altijd rechtvaardig. Daarom wordt bij de
hervorming kindregelingen de inkomensondersteuning voor alleenstaande
ouders geharmoniseerd. Er komt een kop voor alleenstaande ouders op het
kindgebonden budget, waarmee de compensatie die alleenstaande ouders
ontvangen uniform wordt. Het niet goed te rechtvaardigen verschil in
inkomensondersteuning tussen werkende en niet werkende alleenstaande
ouders verdwijnt hiermee. Nu is het nog zo dat alleenstaande ouders in
de bijstand er vaak financieel op achteruitgaan als zij gaan werken. Dit
houdt mensen in de bijstand en bovendien is het slecht voor onze
arbeidsmarkt. Deze armoedeval voor alleenstaande ouders in de bijstand
wordt opgelost met de hervorming kindregelingen. Dat zal ik bij de
Kamerbehandeling toelichten en daar zal ik graag met u over in debat
gaan.

Vraag:

Kan de staatssecretaris een reactie geven op de nieuwe cijfers van het
SCP en CBS over armoede?

Antwoord:

We zitten in economisch zware tijden. Dat blijkt nu voor het tweede jaar
op rij ook uit de armoedecijfers. Uit het Armoedesignalement 2013 van
het CBS en het SCP blijkt dat circa 664.000 huishoudens in 2012 moesten
rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Tot 2011 was de
financiële crisis niet in de armoedecijfers terug te zien. En ondanks
de stijging van de kans op armoede ligt deze nog steeds onder het niveau
van 2005. Dit is een teken van de sterkte van het Nederlandse sociale
zekerheidsstelsel. Aan het begin van de kabinetsperiode heeft het
kabinet aangegeven dat het ervoor wil zorgen dat mensen niet overvraagd
worden. Hier staat het kabinet nog steeds voor. Het kabinet vindt het
dan ook schrijnend dat de armoede onder kinderen is toegenomen. Het
kabinet wil voorkomen dat kinderen de dupe worden van de financiële
problemen van hun ouders. Met name door de financiële positie van
eenoudergezinnen te verbeteren, kan armoede onder kinderen aangepakt
worden. Dit is ook precies het probleem dat de hervorming kindregelingen
aanpakt. Werken vanuit de bijstand moet lonen en met goedkeuring van de
Kamer gaat het kabinet dit ook bewerkstelligen.

Het kabinet trekt bovendien extra geld uit voor de bestrijding van
armoede. In de brieven van de staatssecretaris aan de kamer van 3 juli
en 25 november jl. heeft zij aangegeven wat het kabinet doet om de
armoede- en schuldenproblematiek aan te pakken. In 2014 wordt €80
miljoen en vanaf 2015 €100 miljoen structureel per jaar extra
beschikbaar gesteld voor dit doel. Onderdeel van dit pakket is ook dat
kinderen mee kunnen doen aan buitenschoolse activiteiten zoals sport.
Daarom wordt in elk geval subsidie aan het Jeugdsportfonds Nederland
verlengd en wordt de Sportimpuls verhoogd.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoedebeleid en staan het
dichtst bij de mensen die extra ondersteuning nodig hebben. Daarom zal
het leeuwendeel van de extra middelen via het gemeentefonds beschikbaar
worden gesteld aan gemeenten, bovenop de circa € 6,2 miljard die
gemeenten beschikbaar hebben om te besteden aan bijstandsuitkeringen.
Daar bovenop bestrijden gemeenten armoede onder andere door het
aanbieden van een stadspas, het kwijtschelden van gemeentelijke
belastingen en het verstrekken van bijzondere bijstand en de
langdurigheidtoeslag.

Er zijn voorzichtige tekenen van economisch herstel. Dit en het
inkomensbeleid van het kabinet is terug te zien in de ramingen van het
CBS waaruit blijkt dat armoede zich dit jaar en komend jaar lijkt te
stabiliseren.  

Vragen van het lid Karabulut (SP)

Vraag:

Wat doet het kabinet om de 384.000 kinderen uit de armoede te halen? 

Antwoord:

Het kabinet is zich ervan bewust dat het in deze moeilijke economische
tijd voor veel mensen niet gemakkelijk is om de eindjes aan elkaar te
knopen. In de brieven van de staatssecretaris van SZW aan de kamer van 3
juli en 25 november jl. heeft zij aangegeven wat het kabinet doet om de
armoede- en schuldenproblematiek aan te pakken. Het kabinet trekt ook
meer geld uit voor de intensivering van de armoede- en schuldenaanpak.
Bovenop de 20 miljoen euro die het kabinet voor 2013 reeds beschikbaar
heeft gesteld, wordt voor 2014 80 miljoen euro extra en daarna 100
miljoen euro structureel per jaar beschikbaar gesteld.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoedebeleid en staan het
dichtst bij de kinderen en de ouders die extra ondersteuning nodig
hebben. Daarom zal het leeuwendeel van de extra middelen via het
gemeentefonds beschikbaar worden gesteld aan gemeenten, bovenop de
circa 6,2 miljard die gemeenten beschikbaar hebben om te besteden aan
bijstandsuitkeringen. Daarnaast beschikken gemeenten over de
mogelijkheid om armoedeproblematiek te bestrijden onder andere door het
aanbieden van een stadspas, het kwijtschelden van gemeentelijke
belastingen en het verstrekken van bijzondere bijstand en de
langdurigheidtoeslag.

Het kabinet vraagt gemeenten om bij de intensivering van het
armoedebeleid speciale aandacht te besteden aan kinderen die in armoede
opgroeien. En zal gemeenten hierin ondersteunen door het bieden van
handvatten, het verspreiden van goede voorbeelden en het stimuleren van
kennisdeling.

Naast extra middelen voor gemeenten stelt het kabinet ook extra middelen
beschikbaar voor een aantal landelijke initiatieven en een aantal
landelijke organisaties die zich specifiek richten op kinderen die
opgroeien in gezinnen met een laag inkomen, zoals Stichting Leergeld,
Jeugdcultuurfonds, Jeugdsportfonds.

Voorop staat dat werk de beste weg uit armoede is en het kabinet levert
derhalve forse inspanningen om mensen aan het werk te helpen en te
houden. Door de financiële positie van eenoudergezinnen te verbeteren,
kunnen we de armoede van kinderen aanpakken. Dit is ook precies het
probleem dat we met de hervorming kindregelingen willen aanpakken.
Werken vanuit de bijstand moet lonen en met goedkeuring van de Kamer
gaat het kabinet dit ook bewerkstelligen.

Vraag:

Waarom wordt de kinderbijslag verlaagd en de bestaande armoederegeling
geschrapt? 

Antwoord:

 De kinderbijslag wordt niet verlaagd. De leeftijdsdifferentie voor de
kinderbijslag blijft behouden (via nota van wijziging op Wet hervorming
kindregelingen). 

Het niet-indexeren van de kinderbijslag gaat overigens wel door. Het is
noodzakelijk de overheidsfinanciën op orde te brengen. Daarbij wordt
van iedereen een bijdrage gevraagd, ook van ouders met kinderen. 

De categoriale bijzondere bijstand voor gezinnen met schoolgaande
kinderen wordt vervangen door de individuele bijzondere bijstand. Op
deze manier komen de middelen gericht terecht bij de mensen die die
ondersteuning het hardst nodig hebben en kunnen gemeenten een integrale
maatwerkaanpak leveren. Door de intensivering van het armoedebeleid zijn
hiervoor bovendien meer middelen beschikbaar.

Vraag:

Zijn de bewindspersonen bereid de kinderbijslag inkomensafhankelijk te
maken? 

Antwoord:

Het kabinet kiest ervoor om alle gezinnen inkomensondersteuning te
bieden, ongeacht hun inkomen. De kinderbijslag is een financiële
tegemoetkoming voor de opvoeding en verzorging van kinderen tot 18 jaar.
De kinderbijslag komt terecht bij alle gezinnen en is gebaseerd op de
solidariteit tussen huishoudens zonder kinderen en huishoudens met
kinderen. Het inkomensafhankelijk maken van de kinderbijslag is in
strijd met het doel van de tegemoetkoming. De regering acht deze
aanpassing ongewenst.

Voor gezinnen met een lager inkomen is er naast de kinderbijslag, ook
het inkomensafhankelijke kindgebonden budget. Dit is een extra
inkomensondersteuning die geheel ten goede komt aan gezinnen met een
lager inkomen.

Vraag:

Zijn bewindspersonen bereid om een eind te maken aan schijnconstructies
(denk bijvoorbeeld aan de straatveger in Den Haag)?

Antwoord:

De gemeenten kunnen op grond van de WWB een aantal instrumenten inzetten
om mensen met een afstand naar werk te begeleiden. Ook kan op grond van
de WWB een tegenprestatie worden gevraagd. Dit betreffen derhalve geen
schijncontructies maar wettelijke instrumenten die met waarborgen zijn
omkleed. De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders
zien er op toe dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan en ik heb
er vertrouwen in dat zijn hun taak goed uitvoeren.

Vraag:

Hoeveel jongeren zijn het afgelopen jaar aan het werk gekomen of hebben
een stage gevonden? Is de minister bereid duidelijke doelen te stellen,
specifiek ook voor migrantenjongeren?

Antwoord:

Over heel 2012 vonden 510 duizend jongeren werk, waarvan 133 duizend
vanuit werkloosheid, en 377 duizend vanuit een positie buiten de
beroepsbevolking (vooral scholieren en schoolverlaters).  HYPERLINK
"http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63349&CalledFrom="
\l "_ftn1" \o ""  [1]  

Er zijn geen geaggregeerde gegevens beschikbaar over het aantal jongeren
dat na het afronden van hun opleiding stage loopt en hun kenmerken.

De ontwikkeling van de werkloosheid hangt sterk af van de ontwikkeling
van de economie. Die ontwikkeling is sterk afhankelijk van wat er in
Europa en de rest van de wereld gebeurt.

Dat geldt in het bijzonder voor de werkloosheid onder jongeren.
Ondermeer door het jaarlijks grote aantal schoolverlaters en het gegeven
dat veel jongeren werkzaam zijn op een flexibel contract en in
conjunctuurgevoelige sectoren, is de werkloosheid onder jongeren
relatief sterk conjunctuurgevoelig. Vanwege de relatief beperkte invloed
op deze ontwikkelingen hanteert het kabinet geen streefcijfer voor het
terugdringen van de jeugdwerkloosheid, ook niet specifiek voor
migrantenjongeren.

Dat neemt niet weg dat het kabinet er samen met de sociale partners hard
aan werkt om de arbeidsmarktpositie van jongeren te versterken.
Ondermeer door jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs te stimuleren
langer door te leren en extra middelen in te zetten voor de bestrijding
van de jeugdwerkloosheid op regionaal niveau.

Het kabinet deelt de zorg over de hoge jeugdwerkloosheid onder bepaalde
groepen jongeren. De ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid heeft dan ook
bijzondere aandacht voor juist die jongeren die extra hard getroffen
worden zoals jongeren zonder startkwalificatie of migrantenjongeren. Ook
binnen de arbeidsmarktregio’s worden veel initiatieven genomen om de
positie van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren.

  HYPERLINK
"http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63349&CalledFrom="
\l "_ftnref1" \o ""  [1]    HYPERLINK
"http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=80220NED&D1
=a&D2=a&D3=3&D4=36-39&HD=" \l "000-1934&HDR=G1&STB=G3,G2,T" 
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=80220NED&D1=
a&D2=a&D3=3&D4=36-39&HD=#000-1934&HDR=G1&STB=G3,G2,T 

 

 

Vraag:

Wat is de stand van zaken met betrekking tot integratie? Wat is de stand
van zaken met betrekking tot segregatie, racisme en discriminatie en het
participatiecontract?

Antwoord:

U krijgt nog voor het kerstreces drie brieven waarin u wordt
geïnformeerd over de voortgang op diverse terreinen. 

Ten eerste de voortgangsbrief integratie waarin u wordt geïnformeerd
over de voortgang in de uitvoering van de agenda integratie. Daarin is
ook aandacht voor inburgering en taalonderwijs. 

Ten tweede een brief over de nadere invulling van de het
participatiecontract: Hiervoor is een pilot in voorbereiding waarin het
participatiecontract in verschillende modellen wordt getest. 

Ten derde, zoals toegezegd in de beantwoording op de schriftelijke
vragen die zijn gesteld over de begroting SZW, zal de minister van BZK
namens het kabinet bovendien de voortgangsbrief discriminatie 2013 naar
de Tweede Kamer zenden. Deze brief gaat in op de kabinetsbrede
uitvoering van het anti-discriminatiebeleid. 

Over de aanpak van racisme en discriminatie heb ik u tot slot
al geïnformeerd in de kabinetsreactie op het ECRI-rapport (Tweede
Kamer, 2013-2014, 30 950, nr. 32)

Vraag:

Deelt de minister de opvatting dat inburgeringscursussen niet aan de
markt moeten worden overgelaten? Neemt hij de inburgering weer in eigen
hand? 

Antwoord:

 Ik deel de opvatting niet dat inburgeringscursussen niet aan de markt
moeten worden overgelaten. Ik  ben dan ook niet van plan de inburgering
weer in eigen hand te nemen. Met de inwerkingtreding van de Wet
inburgering in 2007 is het inburgeringsonderwijs al aan de markt
overgelaten. Met de gewijzigde wet inburgering die per 1 januari j.l.
inwerking is getreden, zie ik geen reden voor verandering hiervan. Ik
faciliteer de randvoorwaarden voor dit inburgeringsonderwijs. Mensen die
onvoldoende inkomen hebben kunnen een beroep doen op een sociale lening
als zij het traject inkopen bij een taalaanbieder met het keurmerk van
Blik op Werk. Het cursusaanbod is te vinden via o.a. de website van Blik
op werk en ik houd in de gaten dat het aanbod landelijk dekkend is.

Vraag:

Waar is de ondersteuning van € 400.000 voor gemengde scholen om
segregatie tegen te gaan gebleven?

Antwoord:

 Zoals ik bij de begrotingsbehandeling van vorig jaar al meldde is de
uitvoering van het amendement Karabulut door mijn voorgangers verbreed
naar burgerschap. Het inzetten op kwaliteit van het onderwijs is het
belangrijkste om segregatie aan te pakken. De aanpak van het kabinet is
er op gericht dat iedere school, ongeacht de samenstelling, de best
mogelijke kwaliteit kan bieden. Voor de komende periode wil ik graag
ouderbetrokkenheid en opvoeding als thema’s centraal stellen. Uit
gesprekken met gemeenten, reguliere instellingen en
migranten(zelf)organisaties blijkt dat er al heel veel gebeurt op dit
gebied, zowel landelijk als lokaal. Om te voorkomen dat er allemaal
losse initiatieven worden uitgevoerd, vinden momenteel gesprekken plaats
met gemeenten, instellingen en migrantengemeenschappen om te komen tot
een gedragen aanpak met praktische meerwaarde die via maatwerk worden
ingezet. In het AO integratie van 17 oktober jl. heb ik daarnaast al
aangegeven bereid te zijn gemeenten te ondersteunen bij gemengde
scholen. Hieraan zal in 2014 in samenwerking met de onderwijskoepels en
FORUM binnen de huidige subsidiekaders nadere invulling worden gegeven.

 

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid inzicht te verschaffen in de omvang van
arbeidsmarktdiscriminatie en het opstellen van een actieplan? Is de
minister bereid om extra bevoegdheden voor de Inspectie SZW, naming en
shaming en boetes te regelen om te kunnen optreden tegen
arbeidsmarktdiscriminatie?

Antwoord:

De omvang van arbeidsmarktdiscriminatie Uit de meldingscijfers van de
diverse instanties waarover de TK jaarlijks geïnformeerd wordt blijkt
dat een derde van meldingen over de arbeidsmarkt gaat. In de
voortgangsbrief discriminatie 2013, die binnenkort verschijnt, wordt de
TK geïnformeerd over de cijfers van het afgelopen jaar.

De verantwoordelijkheid voor het voorkomen en bestrijden van
discriminatie op de arbeidsmarkt ligt primair bij werkgevers en
werknemers. Daarom heeft de Staatssecretaris de SER om een advies over
discriminatie op de arbeidsmarkt gevraagd. Dit advies wordt in het
voorjaar van 2014 verwacht. Naar aanleiding van het SER advies zal de
Staatssecretaris bezien of nader onderzoek of een actieplan tot de
mogelijke vervolgstappen behoren.

Boetes bij arbeidsmarktdiscriminatie

De Inspectie SZW kan bij geconstateerde of gemelde discriminatie op de
werkvloer aan de werkgever vragen om aan te tonen dat deze een adequaat
beleid voert en van de werkgever kan worden geëist dat er gericht
beleid (niet op individueel niveau) wordt gevoerd. Geeft de werkgever
daaraan geen gevolg, dan kan de Inspectie SZW een bestuurlijke boete
opleggen.

Of er in individuele gevallen sprake is van discriminatie is aan de
rechter of het College voor de Rechten van de Mens. Een oordeel of
sprake is van ongelijke behandeling vereist een uitgebreid onderzoek
naar de feiten en een zorgvuldige belangenafweging door een
gerechtelijke instantie. Tevens moet worden onderzocht of er in
juridische zin een objectieve rechtvaardigingsgrond is, waarvoor zowel
rechter als het College geëquipeerd zijn. Een grotere rol voor de
inspectie ten aanzien van individuele gevallen ligt dan ook niet voor de
hand. In individuele gevallen kan de Inspectie geen boete opleggen.

Naming en shaming

Ten aanzien van naming en shaming is van belang dat dit gepubliceerd
moet worden door degene die vaststelt of er sprake is van een verboden
onderscheid (of er sprake is van een verboden onderscheid wordt
vastgesteld door het College of de rechter). Het College publiceert in
haar oordelen of er sprake is van verboden onderscheid ook de betrokken
bedrijfsnamen (voor zover niet tot een natuurlijk persoon herleidbaar)
op de website. Omdat het College haar oordelen “niet geanonimiseerd”
op haar website publiceert en daaruit eenvoudig een lijst met zaken per
werkgever te vervaardigen is, is er dus al sprake van een vorm van
“naming en shaming”.

 

Vraag:

Is de staatssecretaris het met mij eens dat de wachtlijsten bij
voedselbanken moeten verdwijnen en dat voedselbanken voldoende voedsel
hebben. Wat doet de staatssecretaris daaraan?

Antwoord:

Het kabinet heeft grote waardering voor alle partijen die zich inzetten
om vanuit eigen initiatief andere mensen te helpen. De situatie van de
voedselbanken is bij het kabinet bekend. De staatssecretaris heeft
regelmatig contact met Voedselbanken Nederland en in reactie op hun
signalen en ook op verzoek van de Kamer heeft de staatssecretaris samen
met staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken de handen
ineengeslagen om de tekorten bij de voedselbanken te adresseren. Het
gebrek aan voedsel bij de voedselbanken heeft namelijk niet te maken met
een gebrek aan voedsel in Nederland. De Voedselbanken zelf stellen dat
met 1% van de voedselverspilling de tekorten kunnen worden verholpen.
Beide staatssecretarissen hebben gesproken met Stichting Voedselbanken
Nederland en de Alliantie Verduurzaming Voedsel om te bevorderen dat de
voedselbanken en het bedrijfsleven elkaar vinden in het gezamenlijk
belang voedsel duurzaam te benutten. Gezamenlijk wordt verkend waar
kansen liggen ten aanzien van logistiek en voedselveiligheid. Verder
wordt samen met ketenpartners bekeken of misproducties, restanten en
overschotten een duurzamere bestemming kunnen krijgen. Begin volgend
jaar spreken de staatssecretarissen deze partijen opnieuw om te zien wat
de samenwerking tot dan toe heeft opgeleverd. Ook heeft de
staatssecretaris via de verzamelbrief van afgelopen zomer gemeenten
opgeroepen om samenwerking tussen voedselbanken en het bedrijfsleven te
faciliteren zodat er ook op lokaal niveau bruggen kunnen worden
geslagen.

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid de schuldenproblemen (van huurders en
huiseigenaren, geldproblemen als gevolg van crisis) in kaart te brengen
en samen met betrokken partijen preventieve maatregelen te treffen?

Antwoord:

Inzicht in de omvang van het aantal huishoudens met problematische
schulden of een duidelijk risico daarop is belangrijk. Daarom wordt in
2014 een vervolgmeting verricht op het onderzoek Huishoudens in de rode
cijfers 2012. Eerste onderdeel daarvan is een monitor
betalingsachterstanden die tot doel heeft aan te geven hoe groot het
aantal huishoudens met betalingsachterstanden is, wat de kenmerken zijn
van de betalingsachterstand en welke achtergrondkenmerken de huishoudens
met betalingsachterstand hebben. Zoals de staatssecretaris in haar
brief van 3 juli jl. over intensivering armoede en schuldenbeleid aan de
Tweede Kamer heeft gemeld is preventie van betalingsachterstanden en
oplopen van schulden belangrijk en zal de komende jaren steeds meer
nadruk moeten krijgen. Het voorkomen van problemen kan immers veel
effect opleveren. Daarin is een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten
en andere betrokken (keten)partijen. Zij staan immers het dichtste bij
de mensen om wie het gaat en hebben er zicht op aan welke maatregelen
er behoefte is. In de voornoemde brief zijn de maatregelen geschetst die
het kabinet neemt om gemeenten en de verantwoordelijke partijen te
ondersteunen om een extra impuls te geven aan preventie en
vroegsignalering.

Vragen van het lid Ulenbelt (SP)

Vraag:

Wil de minister stakingsdagen laten meetellen met WW en niet aftrekken?

Antwoord:

Een WW-uitkering wordt bepaald op basis van het loon in de laatste
dienstbetrekking. Het loon waarover premies is betaald vormt de basis
voor de vaststelling van de uitkering. Deze koppeling is een belangrijk
uitgangspunt voor de sociale verzekeringen. 

Omdat over een stakingsdag geen loon wordt uitbetaald en geen premie
wordt betaald, leidt een stakingsdag tot een lagere uitkering. 

Een stakingsuitkering van de vakbond kan voorzien in inkomen tijdens de
dagen dat gestaakt wordt. Over deze stakingsuitkering wordt echter geen
premie betaald. Conform het genoemde uitgangspunt telt dit daarom niet
mee bij de vaststelling van een WW-uitkering. 

Een uitzondering op dit principe zou daarom zeer onwenselijk zijn. Het
zou bovendien leiden tot complexiteit in de uitvoering, waardoor
geautomatiseerde uitvoering niet mogelijk is.

 

Vraag:

Waar blijven de banenplannen waar oud plaats maakt voor jong? 

Antwoord:

Het kabinet zet sterk in op de participatie van jongeren én ouderen.

Het kabinet zet niet in op de participatie van jongeren ten koste van de
participatie van ouderen, zoals generieke maatregelen als vervroegde
uittreding (VUT) en werktijdverkorting. Het is een illusie te denken
dat ouderen en jongeren substituten van elkaar zijn. Zij vullen elkaar
juist aan. In de economische literatuur wordt dan ook geen positief
effect gevonden van VUT-maatregelen op de werkgelegenheid van jongeren.
Verder is het een verkeerd signaal naar ouderen, omdat de suggestie
wordt gewekt dat ouderen overbodig zijn of niet meer volledig kunnen
participeren. Ouderen in tijden van economische tegenwind afschrijven
getuigt echter van kortzichtigheid, omdat iedereen nodig is om op
termijn onze sociale voorzieningen betaalbaar te houden. Ouderen die
vervroegd uittreden krijg je zelden tot nooit meer terug op de
arbeidsmarkt en daarmee gaat een enorme hoeveelheid kennis en ervaring
verloren.

Vraag:

Wat vindt de minister van het voorstel om een tewerkstellingvergunning
in te voeren?

Antwoord:

Invoeren van een tewerkstellingvergunning is niet aan de orde.

In de Toetredingsverdragen met Bulgarije en Roemenië is een maximale
overgangsperiode van 7 jaar voor het opleggen van beperkingen
aan werknemers uit deze landen vastgelegd. Nederland heeft deze
overgangsperiode maximaal gebruikt.

Wij hebben er ons in Europa toe verplicht om vanaf 1 januari 2014 de
Nederlandse arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren volledig te openen.

Dan vervalt het vereiste van de tewerkstellingsvergunning.

Per die datum zijn geen maatregelen meer toegestaan die de toegang van
Bulgaarse en Roemeense werknemers tot de arbeidsmarkt beperken.

Vraag:

Wil minister een volledig onderzoek verrichten naar de schijnconstructie
met startersbeurzen?

Antwoord:

Tijdens het VAO arbeidsmarktbeleid op 14 november jl. heeft de
minister aangegeven dat de Inspectie SZW onderzoek doet wanneer er een
vermoeden is van een schijnconstructie met stagiairs en bij concrete
klachten over de oneigenlijke inzet van stagiairs. Deze toezegging is
gedaan in reactie op de (verworpen) motie van het lid Ulenbelt waarin de
regering werd verzocht om de Inspectie SZW onderzoek te laten doen naar
het voorkomen van onderbetaling en schending van het arbeidsrecht in het
geval van stages na het afronden van een opleiding. Tot nu toe zijn,
overigens niet specifiek in het licht van de Startersbeurs, naar
aanleiding van meldingen van studenten drie onderzoeken gestart. Bij een
onderzoek zijn geen onrechtmatigheden vastgesteld. De twee andere
onderzoeken lopen nog.

Het model van de Startersbeurs is niet gericht op werk – waarbij het
wettelijk minimumloon van toepassing is – maar biedt de mogelijkheid
een stage te volgen. De Startersbeurs is een in de praktijk gegroeid
initiatief, ontwikkeld door de Universiteit van Tilburg met FNV Jong en
CNV Jongeren. De Startersbeurs heeft tot doel dat de jongere tussen 18
en 27 jaar in de praktijk 6 maanden lang gericht werkt aan die
competenties en vaardigheden die arbeidsmarktrelevant zijn én
aansluiten bij zijn of haar opleidingsniveau. De jongere verricht
daarbij activiteiten en werkzaamheden die additioneel van aard zijn en
die in de eerste plaats een leerfunctie hebben. De jongere ontvangt van
de werkgever een maandelijkse vergoeding, bekostigd door de gemeente.
Soms draagt ook de werkgever financieel bij aan de vergoeding. Uiteraard
is uiteindelijk de feitelijke situatie bepalend voor de vraag of sprake
is van een stage of niet. Dit vereist dat gemeenten de jongere en de
werkgever hierover goed informeren en aangeven wat wel en wat niet kan.

 

Vraag:

Kan de minister nadenken over manieren waarop de sollicitatieplicht
zinvol en menselijk kan worden gemaakt? Is de minister bereid om van
geval tot geval te bekijken hoe zwaar de sollicitatieplicht moet zijn? 

Antwoord:

Ik begrijp uiteraard dat solliciteren in crisistijd uitermate lastig is,
maar solliciteren vormt in het algemeen de kortste weg naar werk. Dit
gaat zowel op in tijd van hoogconjunctuur als in tijd van
laagconjunctuur. De afgelopen jaren, waarin er sprake was van
laagconjunctuur, waren er jaarlijks nog steeds tussen de 900.000 en
950.000 baanvinders op de Nederlandse arbeidsmarkt. Mensen zijn dus ook
in crisistijd niet kansloos in het vinden van een baan. 

De werknemer is verplicht in voldoende mate te trachten passende arbeid
te verkrijgen (voldoende solliciteren). 

UWV heeft het uitvoeringsbeleid over de invulling van ‘voldoende
solliciteren’ vastgelegd in het UWV-besluit sollicitatieplicht. Dit
besluit stelt een standaard norm van 4 sollicitaties per 4 weken, maar
biedt al (uitvoerings)ruimte om af te wijken van deze norm als daar
goede redenen voor zijn.

Vragen van het lid Dijkgraaf (SGP)

Vraag:

Graag een reactie hoe de regering de positie van alleenverdieners en
alleenstaande ouders met jonge kinderen beziet. 

Antwoord:

Het kabinet begrijpt de zorgen van het SGP als het gaat over de
inkomensontwikkeling van alleenverdieners.  Het kabinet vindt het
belangrijk dat mensen participeren in de samenleving en arbeidsmarkt.
Vanuit deze overweging is in 2009 besloten om de overdraagbaarheid van
de algemene heffingskorting geleidelijk af te bouwen. Daarnaast wil het
kabinet werken meer lonend maken voor alleenstaande ouders. Daarbij komt
het recht op een bijstandsuitkering voor alleenstaande ouders niet te
vervallen. Wel vindt er een harmonisatie plaats voor wat betreft de
inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders. Zo komt er een
alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget waarmee de compensatie
die alleenstaande ouders ontvangen uniform wordt. Dit heeft echter wel
negatieve inkomensgevolgen voor alleenstaande ouders in de bijstand,
waarbij het kabinet zich heeft ingespannen om deze beperkt te houden.

Het kabinet heeft grote waardering voor ouders die thuis blijven om voor
hun gehandicapt kind te zorgen. Het kabinet heeft dan ook eerder
toegezegd om de extra tegemoetkoming voor alleenverdieners met een
thuiswonend gehandicapt kind in stand te houden. Het voorstel is in de
nota van wijziging bij het wetsvoorstel hervorming kindregelingen naar
de Kamer gestuurd. 

Vraag:

Hoe gaat de minister mantelzorg ook bij de belastingaanslag beter
waarderen? 

Antwoord:

Het kabinet heeft grote waardering voor de inspanningen van
mantelzorgers. Mensen verlenen mantelzorg omdat ze dat willen vanuit de
relatie die ze hebben met een zorgbehoevende. Dat is ook de kracht van
mantelzorg. Die vrijwillige zorgzaamheid voor en door burgers wil dit
kabinet stimuleren. De staatssecretaris van VWS heeft uw kamer hier
begin november een brief over gestuurd. 

Verschillende politieke partijen zullen verschillende keuzes maken ten
aanzien van inkomstenbelasting. Wat het kabinet betreft is het
belangrijk dat veel mensen participeren, vanwege het draagvlak voor onze
verzorgingsstaat. Dat neemt niet weg dat het kabinet net zo goed van
mening is dat gezinnen hun eigen afweging moeten maken in hun keuzes
ten aanzien van arbeid- en zorgtaken. Faciliteren van mantelzorg via de
fiscaliteit vindt het kabinet geen optie.

Vraag:

Waarom komt de overheid met eigen kwaliteitseisen wanneer ouders ook
tevreden zijn als het anders kan? Waarom vertrouwt de overheid
geschoolde medewerkers pas wanneer zij geld voor hun werk krijgen.
Waarom mogen ze niet vrijwillig aan de slag in de peuterspeelzaal?
Waarom moeten mensen die overblijf begeleiden geschoold zijn? 

Antwoord:

De overheid heeft een verantwoordelijkheid als het gaat om de opvang van
jonge kinderen. Daarbij past dat de overheid regels stelt aan de
kwaliteit ervan. Dit is geregeld in de wet Ontwikkelingskansen voor
Kinderen. Het uitgangspunt van de wet Oke is de peuterspeelzalen verder
te professionaliseren.

Het kabinet vindt kinderopvang een vak. Cao-partijen hebben een loon
afgesproken voor de uitoefening van dat vak. Daar kan niet zomaar van
worden afgeweken.

Vraag:

Wil de minister onderzoeken of er mogelijkheden zijn om kinderen in te
schrijven en te bekostigen bij de basisschool zonder de leerplicht te
verlagen? 

Antwoord:

Het kabinet heeft de mogelijkheid van integratie met het onderwijs
verkend. Omdat onderwijs mede op basis van internationale verdragen
gratis is voor ouders, is deze optie niet vorm te geven binnen de
huidige financiële kaders. Bovendien zou dit de versnippering van
voorzieningen voor peuters bestendigen. Voor kinderen van werkende
ouders zullen immers aanvullende voorzieningen voor peuters in stand
moeten worden gehouden.

Bovendien is onderwijs niet de enige voorziening waar het kind centraal
staat. In de kinderopvang en peuterspeelzaal wordt steeds meer
ontwikkelingsgericht gewerkt.In het kabinetsplan staat de ontwikkeling
van het kind centraal. De pedagogische kwaliteit wordt versterkt, zodat
kinderen een betere start kunnen maken op de basisschool.

 

Vraag:

Wilt u kritisch kijken naar de doorgevoerde verlenging van
loondoorbetaling bij ziekte van 1 naar 2 jaar? Levert dit nu echt veel
extra prikkels op of is de verantwoordelijkheid voor het eerste
ziektejaar eigenlijk het belangrijkste? 

Antwoord:

De loondoorbetalingperiode van twee jaar heeft een grote bijdrage
geleverd aan de vermindering van het aantal zieken en
arbeidsongeschikten in Nederland. In deze periode zijn werkgevers zowel
verantwoordelijk voor het door betalen van het loon als de begeleiding
en re-integratie van hun zieke werknemer. Het effect van het tweede
ziektejaar is dat jaarlijks ruim 13.000 mensen minder in de
arbeidsongeschiktheidsregeling instromen. Deze mensen blijven behouden
voor de arbeidsmarkt en zijn niet afhankelijk geworden van een
uitkering. Volgens de beschikbare modellen bedragen de besparingen
daarbij structureel 0,8 miljard euro. Hieruit blijkt het belang van de
prikkels van het tweede ziektejaar. Deze effecten wil ik behouden,
daarbij heb ik wel oog voor de knelpunten die werkgevers ervaren.

In het begrotingsakkoord is afgesproken te onderzoeken wat de knelpunten
zijn die werkgevers ervaren bij de loondoorbetalingsystematiek. Ook gaan
we onderzoek verrichten naar mogelijkheden om de solidariteit voor
ziekte- en arbeidsongeschiktheidsrisico te bevorderen onder
MKB-werkgevers. Dit rapport wordt naar verwachting in het laatste
kwartaal van 2014 aan de Tweede Kamer.

Vraag:

Is het kabinet bereid om breed te kijken naar alternatieven voor de
huidige premiekortingen i.v.m. de verzilveringsproblematiek?

Antwoord:

Een kenmerk van het systematiek van premiekortingen is inderdaad dat een
werkgever niet meer korting kan krijgen dan hij aan premie is
verschuldigd over de totale loonsom. 

De verzilveringsproblematiek is beperkt in omvang en eerder - mede naar
aanleiding van de SGP - verder beperkt door de premiekortingen ook
toepasbaar te maken op de sectorpremies. 

Binnen het systeem van de premiekortingen zijn de mogelijkheden om de
verzilveringsproblematiek verder te beperken mijns inziens uitgeput. 

Ik ben bereid te verkennen of een alternatief aan de inkomstenkant van
de begroting naast of in plaats van een premiekorting mogelijk is om
alle werkgevers een gelijke prikkel te geven om uitkeringsgerechtigden
in dienst te nemen. De alternatieven moeten wel in verhouding staan tot
de op te lossen problematiek. 

In de verkenning zal ik meenemen wat het stimulerend effect is voor
werkgevers van een minimale contracttermijn en wat de duur van die
termijn zou moeten zijn.



Vraag:

Wat vindt de minister van een registratieplicht voor werknemers uit
Roemenië en Bulgarije na 1 januari 2014?

Antwoord:

Registratie van EU-arbeidsmigranten is een belangrijk onderdeel van de
aanpak van het Rijk en gemeenten gezamenlijk om EU-arbeidsmigratie in
goede banen te leiden. Het kabinet heeft een aantal maatregelen genomen
om de registratie te bevorderen. Hierover is uw Kamer meermalen
geïnformeerd, onder meer in mijn brief van 2 december jl. In Nederland
is iedereen die hier langer dan vier maanden is verplicht om zich te
registreren in de GBA. Daarnaast wordt binnenkort een basisregistratie
voor personen ingevoerd, waarin ook niet-ingezetenen zoals tijdelijke
arbeidsmigranten worden geregistreerd. Ook treedt een pilot in werking,
waarbij het eerste verblijfsadres van arbeidsmigranten wordt
geregistreerd, zodat gemeenten beter kunnen controleren op huisvesting.

Het invoeren van een registratieplicht voor alleen werknemers uit
Roemenië en Bulgarije is in strijd met de Richtlijn vrij verkeer van
personen.

Vraag:

Vindt de minister ook dat het doorwerken van een fout bij
kinderopvangtoeslag onwenselijk is en ten minste op onderdelen
aanpassing behoeft? 

Antwoord:

Burgers hebben een eigen verantwoordelijkheid bij het aanvragen van
kinderopvangtoeslag.

Burgers vragen vooraf aan en dienen daarbij te bepalen hoeveel uren zij
denken te gebruiken en maken een inschatting van het inkomen waarop
vervolgens de toeslag wordt gebaseerd.

Het is aan de ouders zelf om tijdig mutaties in het gebruik of het
inkomen door te geven. Het is van belang dat men regelmatig kijkt op  
HYPERLINK "http://www.toeslagen.nl/"  www.toeslagen.nl  of rechtsreeks
contact op te nemen met de Belastingdienst als er vragen of
onduidelijkheden zijn.

De situatie waarbij men het gehele bedrag dient terug te betalen heeft
betrekking op de situatie dat iemand geen eigen bijdrage heeft betaald.
De Wet kinderopvang stelt dat ouders een eigen bijdrage moeten betalen
om voor toeslag in aanmerking te komen. Als ouders die eigen bijdrage
niet hebben betaald dan wordt inderdaad de gehele toeslag
teruggevorderd. Dit wordt door recente rechterlijke uitspraken
ondersteund.

Vraag:

Wat is de kabinetsvisie op participeren? Moet dit gelijk worden gesteld
aan altijd betaald werk verrichten? Zou het niet moeten gaan om
verantwoordelijkheid nemen, handen uit de mouwen steken en een taak op
je nemen die van belang is? Zouden mensen hierin zelf geen keuze moeten
hebben?

Antwoord:

Het kabinet hecht aan alle vormen van participatie waarbij mensen een
bijdrage leveren aan de maatschappij. Die vormen van participeren zijn
essentieel als middel om actief mee te draaien in de Nederlandse
samenleving. Wat het kabinet betreft is het belangrijk dat veel mensen
betaald werk verrichten niet alleen om in hun eigen onderhoud te
kunnen voorzien, maar ook vanwege het draagvlak voor onze
verzorgingsstaat. Dat maakt de waardering niet minder voor mensen die op
een andere manier maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Zo deelt
het kabinet de waardering die de SGP uitspreekt voor mantelzorg. En
uiteraard respecteert het kabinet de afweging die individuele gezinnen
maken ten aanzien van arbeid- en zorgtaken



Vragen van het lid Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD)

Vraag:

Is de minister ervan overtuigd dat resultaten van alle sectorplannen
meetbaar zijn?

Antwoord:

Ja. De Regeling cofinanciering sectorplannen schrijft voor dat de
doelstellingen en maatregelen die het samenwerkingsverband voorstelt om
de gesignaleerde problemen op de arbeidsmarkt op te lossen SMART
(specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden)
geformuleerd moeten worden. Partijen moeten per maatregel aangeven wat
ze gaan doen, voor wie, het aantal toepassingen (hoeveel mensen) en met
welk beoogd resultaat. Sectorplannen worden na afloop afgerekend op
gerealiseerde prestaties.

Vraag:

Deelt de minister de visie dat werknemers en werkgevers verantwoordelijk
zijn voor duurzame inzetbaarheid, de overheid moet de randvoorwaarden
hiervoor scheppen en aanjagen.

Antwoord:

Ja. Het ministerie van SZW is in 2012 gestart met het project duurzame
inzetbaarheid, met als doel het thema hoog op de agenda te zetten bij
werkgevers en werknemers, en te stimuleren en faciliteren dat zij er op
de werkvloer mee aan de slag gaan. Niet om het werk uit handen te nemen,
want werkgevers en werknemers moeten het zelf doen, maar om werkgevers
en werknemers te ondersteunen met de beschikbare kennis en
praktijkervaring.

De faciliterende rol van de overheid komt ook tot uitdrukking in de
afspraken in het Sociaal Akkoord (TK 2012-2013, 33 566, nr. 15). Het
Sociaal Akkoord tussen kabinet en sociale partners benadrukt het belang
van duurzame inzetbaarheid, en dan met name (inter)sectorale scholing en
transities van-werk-naar-werk. Met de aanpak sectorplannen ondersteunt
het kabinet (via co-financiering) bedrijven en sectoren bij hun
inspanningen om mensen die hun baan dreigen kwijt te raken via
(inter)sectorale mobiliteit en scholing aan de slag te houden, werklozen
een kans te bieden en in te zetten op gezondheid en duurzame
inzetbaarheid.

Vraag:

Hoe gaat de minister zorgen dat het MKB goed wordt aangehaakt bij de
sectorplannen?

Antwoord:

De regeling cofinanciering sectorplannen is opgesteld in overleg met de
sociale partners in de Stichting van de Arbeid, waaronder MKB-Nederland.
Onder de vele sectoren en branches waarvan bekend is dat zij een
sectorplan opstellen zijn typische MKB branches goed vertegenwoordigd.

Bij de maatregelen waaruit sectoren kunnen kiezen wordt in de regel geen
onderscheid gemaakt tussen maatregelen voor grote en voor MKB bedrijven.
Waar dat wel het geval is, is het ten gunste van MKB bedrijven.

Vraag:

Kan de minister aangeven welke bredere plannen er liggen met betrekking
tot het mbt het verbeteren van de positie van flexwerkers in de
pensioenplannen? 

Antwoord:

Het kabinet zet een aantal stappen om tegemoet te komen aan de grotere
verscheidenheid in arbeidsrelaties.

Het is bekend dat de scholingdeelname van werknemers met een flexibel
contract achterblijft in vergelijking met werknemers met een vast
contract. Het Wetsvoorstel werk en zekerheid bevordert de doorstroom van
flexibele arbeid naar vaste arbeid en draagt er aan bij dat de balans
tussen vaste en flexibele arbeid evenwichtiger wordt. Het kabinet voert
momenteel een onderzoek uit om de scholingsdeelname van mensen met een
flexibel contract in kaart te brengen. De resultaten van dit onderzoek
worden in het voorjaar van 2014 verwacht.

Wat betreft de scholing van zzp’ers is van belang dat sociale partners
in het sociaal akkoord hebben afgesproken dat voor zzp’ers
mogelijkheden moeten komen om onder voorwaarden gebruik te kunnen maken
van voorzieningen uit O&O-fondsen. De initiatieven van sociale partners
op dit punt worden afgewacht.

Wat betreft hypotheken heeft de minister van W&R naar aanleiding van het
Woonakkoord toegezegd de hypotheekverstrekking aan zzp’ers en mensen
met een flexibel contract nader te onderzoeken. Naar verwachting zal dit
onderzoek in het voorjaar van 2014 beschikbaar zijn.

Tot slot wordt de arbeidsrechtelijke positie van bepaalde groepen mensen
versterkt die werken met een ‘overeenkomst van opdracht’.  In de
Eerste Kamer ligt het wetsvoorstel ter behandeling dat regelt dat alle
opdrachtnemers die geen echte ondernemer zijn (zoals postbezorgers),
komen te vallen onder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

 

Vraag:

Is de minister het eens met de VVD dat bedrijven in hun voortbestaan
worden bedreigd doordat te weinig technici worden opgeleid? Is er
voldoende aandacht voor vervanging in de plannen en zijn deze
regiospecifiek?

Antwoord:

Uit het onderzoek arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018 van
het researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt van de Universiteit
van Maastricht blijkt dat het beeld op de arbeidsmarkt voor technici
sterk is veranderd. Gemiddeld genomen worden er geen grote tekorten
verwacht op de arbeidsmarkt voor technici voor de periode tot 2018. 

Echter, voor een aantal technische opleidingen geldt nog steeds dat er
grote tot zeer grote knelpunten in de personeelsvoorziening voor
werkgevers worden verwacht. Dit is bijvoorbeeld het geval voor
werktuigbouwkunde op alle niveaus en voor hbo civiele techniek en wo
elektrotechniek.

De nieuwe cijfers maken duidelijk dat achter het landelijke beeld grote
verschillen per regio, opleidingsrichting en opleidingsniveau schuil
gaan. Het is dus nog urgenter om gericht knelpunten op de technische
arbeidsmarkt aan te pakken. Daarvoor is een regionale en sectorale
aanpak noodzakelijk, en dat is precies de aanpak die met het
Techniekpact en de Human Capital Agenda’s van de topsectoren is
gekozen.

Deze nieuwe prognoses geven voor ons geen aanleiding om de doelstelling
van het Techniekpact van jaarlijks 30.000 extra technici in 2020 aan te
passen. Het Techniekpact moet er juist voor zorgen dat de hoger
geschatte instroom van technici uit het onderwijs ook daadwerkelijk
wordt gerealiseerd. Wel is het nog urgenter om gericht knelpunten op de
technische arbeidsmarkt aan te pakken.

Vraag:

Kan de VVD van het kabinet een effectrapportage ontvangen mbt
schijnconstructies, maar ook mbt de inschrijvingen in het GBA, de
koppeling tussen verschillende uitvoeringsorganisaties (Belastingdienst,
UWV, gemeenten), het komen tot een ingroeimodel sociale zekerheid, zodat
zij de effect kan beoordelen en het beleid indien nodig kunnen
bijsturen?

Antwoord:

In mijn brief van 13 september 2013 heb ik u uitgebreid geïnformeerd
over de voortgang van de maatregelen die het kabinet neemt om de
arbeidsmigratie binnen de EU in goede banen te leiden en ook welke
resultaten reeds zijn bereikt waaronder de maatregelen ten aanzien van
de registratie van EU arbeidsmigranten. Ik zal dit ook in de toekomst
blijven doen, zeker ook met het oog op de openstelling van de
arbeidsmarkt voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië per 1 januari.

Bovendien ben ik zeer alert op het voorkomen van oneerlijke concurrentie
op arbeidsvoorwaarden uit de nieuwe lidstaten, bijvoorbeeld door het
gebruik van (oneigenlijke) constructies. In mijn brief van 26 november
jl. aan uw Kamer ben ik uitgebreid ingegaan op de maatregelen die ik heb
genomen om schijnconstructies te bestrijden. Ik zal de Kamer twee keer
per jaar informeren over de voortgang van het project
“Schijnconstructies” en de resultaten die zijn geboekt. De
eerstkomende keer zal in mei van het volgende jaar zijn.

Vragen van het lid Potters (VVD)

Vraag:

Kan de staatssecretaris toezeggen dat gemeenten per 1 januari 2014 de
mogelijkheid krijgen om zoveel mogelijk integraal tussen WSW en WWB
samen te werken? Zouden gemeenten bijvoorbeeld het participatiebudget en
het budget voor de SW al integraal mogen gebruiken? Bijvoorbeeld door
het verkrijgen van de experimenteerstatus zoals beschreven in de Wet
Participatiebudget? 

Antwoord:

Gemeenten kunnen zoveel mogelijk integraal gaan werken en doen dat al.
Veel gemeenten laten bijvoorbeeld al taken en werkzaamheden rond
re-integratie van bijstanders uitvoeren door sociale werkbedrijven.

Per 2015 wordt voorzien in een ongedeeld participatiebudget en de
daarvoor benodigde wetswijziging in de Wsw. Dit wordt voorgesteld in het
wetsvoorstel Participatiewet dat ik u maandag zond.

Het is niet mogelijk om kosten voor de Wsw in 2014 te financieren uit
het Participatiebudget. In de wet Participatiebudget is financiering van
plekken in de Wsw expliciet uitgesloten.

De middelen die gemeenten ontvangen voor de Wsw worden jaarlijks op
grond van de wet Wsw afgerekend op basis van het aantal gerealiseerde
plekken. Zoals gezegd stel ik voor om dat per 2015 te wijzigen. Dat laat
overigens onverlet dat gemeenten ook in 2014 al bestedingsvrijheid
hebben over de middelen die zij ontvangen voor gerealiseerde plekken.

Vraag:

Kan de staatssecretaris aangeven hoe bureaucratie voorkomen kan worden
bij de invoering van de regionale werkbedrijven om ervoor te zorgen dat
bedrijven niet afgeschrikt worden? 

Antwoord:

Doel van het overleg in de Werkkamer is om tot een werkbare en
praktische invulling te komen van de Werkbedrijven. 

De Werkbedrijven, waarin de gemeenten een trekkersrol vervullen en
werkgevers een belangrijke partij zijn, hebben tot doel de gemeenten en
werkgevers te helpen bij het begeleiden van mensen naar werk. 

Onnodige bureaucratie moet worden voorkomen. Alle partijen hebben er
belang bij dat er in de regio een goede, eenduidige aanpak tot stand
komt om mensen met een arbeidsbeperking te plaatsen op de extra banen
bij werkgevers. 

Dit is mede reden geweest om de inrichting van de Werkbedrijven door de
betrokken partijen zelf te laten uitwerken. Zij zijn bij uitstek in
staat goede afspraken te maken.

Vraag:

Wat vindt de staatssecretaris van het idee om ook onderleveranciers mee
te laten tellen bij het bepalen van de criteria van de quotumwet?

Antwoord:

We komen vast nog uitgebreid te spreken over dit onderwerp bij de
behandeling van de wetgeving die ik voornemens ben begin komend jaar in
te dienen bij uw Kamer. Vooruitlopend daarop wil ik er alvast het
volgende over zeggen.

Het meetellen van onderleveranciers is iets dat werkgevers nu al kunnen
doen bij het realiseren van de gemaakte afspraken dat
werkgevers collectief de komende jaren 100.000 extra banen beschikbaar
stellen voor mensen met een arbeidsbeperking. Aanvullend stelt de
overheid 25.000 extra banen beschikbaar.

De afspraak geeft werkgevers de vrijheid om naar eigen inzicht het
aantal mensen met een arbeidsbeperking dat werkt, te verhogen. Dat kan
op vele manieren: afspraken maken tussen sectoren, inkopen bij sociaal
ondernemers, gebruik maken van detacheringen, onderleveranciers
betrekken zoals u aangeeft etc. Zoals gezegd komen we hier zeker nog
over te spreken in relatie tot het quotum.

Vraag:

Is de staatssecretaris het met de VVD eens dat gemeenten niet alleen
“in de lead”, maar ook eindverantwoordelijk zijn bij de uitvoering
van de Participatiewet? 

Antwoord:

We komen hier vast nog over te spreken bij de wetsbehandeling van de
Participatiewet. Voortuitlopend daarop wil ik alvast bevestigend
antwoorden.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de
Participatiewet. Zij krijgen ook de financiële middelen daarvoor. Zij
voeren de regie. In mijn brief van 2 december bij de Participatiewet heb
ik de Kamer hierover geïnformeerd.

Vraag:

Wat is de visie van de staatssecretaris op de rol van de Werkkamer? Is
zij het met de VVD eens dat de eindverantwoordelijkheid wel in handen
van de gemeente blijft? 

Antwoord:

We komen hier nog over te spreken bij het wetsvoorstel Participatiewet.
Ik wil er alvast het volgende over zeggen.

Sociale Partners en gemeenten hebben met het oog op de voortgaande
decentralisatie van taken de Werkkamer ingesteld. Dat was in maart van
dit jaar. In het sociaal akkoord heeft de Werkkamer dan ook de taak
gekregen om de afspraken over hoe mensen aan de toegezegde banen te
helpen, nader uit te werken.

Dat past dus naadloos bij het feit dat de Participatiewet een van de 3
grote decentralisaties is, waarbij er geen twijfel is dat gemeenten de
regie en ruimte krijgen om op basis van maatwerk te komen tot een
integrale aanpak in het sociale domein.

Vraag:

Wat vindt de staatssecretaris van het idee dat iemand zelf mag meedenken
over zijn tegenprestatie in de WWB? Kan de staatssecretaris nog een
laatste stand van zaken geven van de plannen hieromtrent? 

Antwoord:

Ik vind het heel goed als mensen zelf invloed hebben op de keuze van de
activiteiten en ook dat mensen zelf ideeën aandragen voor hun
tegenprestatie. 

Ik ben het eens met de heer Potters dat wanneer iemand doet waarin hij
plezier heeft en er goed in is, dat zijn activiteiten ook ten goede
komen aan de samenleving en aan de motivatie van de betrokkene zelf. Ik
stel me voor dat er tijdens het wetgevingsoverleg op 16 december 2013
gelegenheid zal zijn nader op het onderwerp in te gaan.

Vraag:

Hoe is de huidige dienstverlening bij het UWV georganiseerd en is er
verbetering mogelijk op dit punt?

Antwoord:

Ik heb afgelopen periode intensief overleg gevoerd met het UWV over de
verbetering van de kwaliteit van dienstverlening. Het UWV werkt hard om
de dienstverlening op orde te krijgen en te houden. De digitale
dienstverlening dient nog verder te verbeteren. Daarbij is besloten om
vanaf februari een half jaar lang alle aandacht te geven aan stabiliteit
van het systeem zodat dat wat er is ook goed werkt. Daarna gaat UWV door
met vernieuwingen. Mensen die moeite hebben om te gaan met digitale
dienstverlening krijgen extra ondersteuning op de werkpleinen. Daarvoor
zijn onlangs nog extra trainees ingezet die de mensen bijstaan, onder
meer bij het gebruik van   HYPERLINK "http://werk.nl/"  werk.nl  en bij
het vinden van vacatures. Van werk naar werk is een activiteit die
primair behoort tot de taken van de werkgevers zelf. UWV biedt
ondersteuning aan bedrijven waar massa-ontslagen vallen, indien sprake
is van een ontslagaanzegging en toereikende financiering beschikbaar
is. 



Vragen van het lid Van Weyenberg (D66)

Vraag:

Uit onderzoek blijkt dat slechts 44% van de jongeren in de bijstand
binnen zes maanden in een re-integratietraject zit. Vindt de
staatssecretaris 44% ook niet erg laag? Hoeveel van die jongeren in de
bijstand blijven langdurig werkloos? Welk percentage vindt binnen één
jaar werk, en welk deel is langdurig werkloos? Wat kan de
staatssecretaris doen om deze groep meer kansen op werk te geven? Hoe
zorgen we dat alle jongeren in de bijstand een aanbod voor scholing,
stage of werk krijgen? 

Antwoord:

De genoemde 44%  HYPERLINK
"http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63385&CalledFrom="
\l "_ftn1" \o ""  [1]  betreft de actuele deelname per eind 2012 van
WWB-jongeren (tot 27 jaar) in een re-integratietraject. Bijna de helft
van de jongeren die uit een re-integratietraject stroomt, behoudt
(gedeeltelijk) hun uitkering. Zo is het heel aannemelijk dat van de
jongeren met een WWB-uitkering die op het meetmoment niet op een traject
zat een substantieel deel eerder wel een traject heeft gehad.
Historische stroomcijfers over het aanbod van stages of (leerwerk)banen
aan jongeren die nu in de bijstand zitten zijn er niet.

Van de instroom in 2012 van jongeren in de WWB (30.500) zaten eind 2012
nog 13.900 jongeren (46 procent) in de WWB (met een uitkeringsduur
korter dan 1 jaar), m.a.w. 54 procent van de instroom in 2012 was
uitgestroomd per eind 2012. De totale uitstroom van jongeren uit de WWB
bedroeg 26.900.  HYPERLINK
"http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63385&CalledFrom="
\l "_ftn2" \o ""  [2]  Op basis van CBS-onderzoek  HYPERLINK
"http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63385&CalledFrom="
\l "_ftn3" \o ""  [3]  is bekend dat bijna de helft van de uitstroom van
jongeren uit de WWB uitstroomt naar werk. Per eind 2012 zaten 14.7002
jongeren langer dan een jaar in de WWB, waarvan 65 procent op dat moment
in een re-integratietraject zat.

In de WWB zijn geen richtlijnen opgenomen die bepalen binnen welke
termijn de gemeente een aanbod dient te doen aan jongeren voor een
opleiding of werk. In de WWB is geregeld dat bij aanvang van de bijstand
met elke jongere een plan van aanpak wordt gemaakt voor gerichte stappen
richting opleiding dan wel werk. De problematiek van de jongeren
verschilt per persoon in complexiteit en de oplossing is individueel
gericht, op maatwerk. De wet gaat uit van eigen verantwoordelijkheid van
jongeren en maatwerk door de gemeente. Voor een aanzienlijk deel van de
jongeren geldt dat zij op eigen kracht de weg vindt naar de
arbeidsmarkt. Zo zit het grootste deel van de jongeren gewoon op school
(in 2012 was dit 74% van de autochtone jongeren en 79% van de
niet-westerse migrantenjongeren). Gemeenten zijn aan zet om kansen op
werk zo groot mogelijk te laten zijn en hebben in de WWB daartoe diverse
instrumenten zoals sollicitatietraining, re-integratie zoals work
first en gerichte bemiddeling naar werk. Verder zijn door de minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de 35 arbeidsmarktregio’s
convenanten ondertekend voor de regionale plannen van aanpak
jeugdwerkloosheid. Deze plannen zijn aanvullend aan de
re-integratieondersteuning die gemeenten op basis van de WWB reeds
kunnen bieden.

  HYPERLINK
"http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63385&CalledFrom="
\l "_ftnref1" \o ""  [1] Reactie op de motie van de leden Van Weyenberg
en Schouten over jongeren in de bijstand, Kamerstukken II, 2012-2013,
29544, nr. 488

  HYPERLINK
"http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63385&CalledFrom="
\l "_ftnref2" \o ""  [2]  CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS)
vierde kwartaal 2012.

  HYPERLINK
"http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63385&CalledFrom="
\l "_ftnref3" \o ""  [3]  CBS, ‘Labour Market Policy database 2012’,
4 november 2013
(http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/#00033-7CC6-4807-9864-#000#000/0/2013lab
ourmarketpolicydatabasepub.pdf.)



Vraag:

Wil de minister ervoor zorgen dat het SCP het jaarlijkse onderzoek naar
discriminatie op de arbeidsmarkt kan blijven uitvoeren? 

Antwoord:

Om de ontwikkelingen op het terrein van discriminatie van niet-westerse
migranten op de arbeidsmarkt te volgen, heeft het SCP in opdracht van
het ministerie van SZW een periodiek onderzoek gedaan naar discriminatie
van niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt (2007, 2010 en 2012). Uit
deze onderzoeken bleek dat de omvang van discriminatie varieert met de
situatie op de arbeidsmarkt. Discriminatie treft niet-westerse migranten
vooral bij instroom (werving en selectie) op de arbeidsmarkt.

Naar aanleiding van het SER-advies over discriminatie dat in het
voorjaar van 2014 wordt verwacht, zal de staatssecretaris bezien òf en
zo ja, welke vervolgacties nodig zijn. Daarbij zal ook worden bezien of
nader SCP-onderzoek nodig is. Na het SER-advies zal het kabinet zo
spoedig mogelijk de Tweede Kamer hierover informeren.

Vraag:

Graag een reactie van de minister op vier voorstellen om doorwerken na
de AOW makkelijker te maken: 1.Biedt ruimte voor tijdelijke contracten.
Een vaste baan is voor de meeste AOW'ers geen logische contractvorm. D66
wil daarom een uitzondering op de ketenbepaling. 2. Kijk naar de
ontslagregels. De transitievergoeding is bedoeld voor scholing en
van-werk-naar-werk. Je kan je afvragen of dat voor AOW’ers ook
relevant is. 3. Ga in gesprek met sociale partners over het
leeftijdsontslag. Zou het geen mooi gebaar zijn als zij, vooruitlopend
op de verhoging van de AOW-leeftijd, het leeftijdsontslag al op 67 jaar
stellen, zodat zij niet automatisch de deur uitvliegen? 4. Sommige
AOW'ers die doorwerken bouwen verplicht aanvullend pensioen op. Dat is
onlogisch, omdat zij al recht op pensioen hebben. Kan de minister dat
veranderen?

Antwoord:

De heer Van Weyenberg heeft enkele suggesties gedaan om het werken na de
AOW-gerechtigde leeftijd te vergemakkelijken. Zijn suggestie met
betrekking tot een verruiming van de ketenbepaling zal ik bezien in het
kader van het wetsvoorstel waaraan hij in zijn bijdrage heeft
gerefereerd. Als het gaat om de transitievergoeding, is dat niet nodig.
In het Wetsvoorstel werk en zekerheid wordt immers al geregeld dat voor
deze werknemers vanwege de AOW-gerechtigdheid geen recht op een
transitievergoeding bestaat. Met betrekking tot de suggestie het
automatisch leeftijdsontslag op 67 jaar stellen, merk ik op dat dit
vooral een zaak van sociale partners zelf is. Afspraken hierover worden
veelal op het niveau van de cao gemaakt. Ik meen dat dit ook zo moet
blijven en ga ervan uit dat als een verhoging van de leeftijdsgrens voor
een sector dienstig is, cao-partijen hiertoe ook zullen besluiten.

Wat betreft het aanvullend pensioen merk ik op dat dit een
arbeidsvoorwaarde is waarover werkgevers en werknemers afspraken maken
in een pensioenregeling. Of AOW-ers die doorwerken ook aanvullend
pensioen opbouwen, hangt af van desbetreffende pensioenregeling. Dat is
niet aan de wetgever. Deelnemers bepalen verder zelf wanneer zij met
pensioen gaan. Langer doorwerken levert een hoger pensioen op. En zolang
ze werken, ontvangen ze nog geen aanvullend pensioen en is het niet
onlogisch dat ze pensioen blijven opbouwen. Het is onlogisch om in een
verplichte collectief aanvullende pensioenregeling sommige deelnemers
bij een bepaalde leeftijd de mogelijkheid te bieden om zich te
onttrekken aan de verplichte pensioenregeling, bijvoorbeeld omdat zij
AOW ontvangen, terwijl dat niet voor deelnemers in andere
leeftijdscohorten zou gelden (die bijvoorbeeld om andere redenen genoeg
middelen hebben voor de oude dag).

 



Vraag:

Kan de minister toezeggen dat het SER-onderzoek tot concrete maatregelen
gaat leiden? Wil hij hier prioriteit aan geven? En wanneer verschijnt
het SER-rapport eigenlijk en krijgen we de kabinetsreactie? 

Antwoord:

Discriminatie op de arbeidsmarkt dient met kracht te worden bestreden.
Het is onacceptabel als mensen worden afgewezen voor een baan op
discriminatoire gronden of niet in aanmerking komen voor een stageplek
op grond van hun huidskleur of herkomst. De verantwoordelijkheid voor
het voorkomen en bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt ligt
primair bij werkgevers. Zij moeten die verantwoordelijkheid ook
oppakken. Om discriminatie te bestrijden is het belangrijk dat
werknemers of sollicitanten die te maken krijgen met discriminatie daar
ook melding van maken. Of er in individuele gevallen sprake is van
discriminatie is aan de rechter of het College voor de Rechten van de
Mens.

De staatssecretaris heeft de SER om een advies over discriminatie op de
arbeidsmarkt gevraagd. Dit advies wordt in het voorjaar van 2014
verwacht. Naar aanleiding van het SER-advies zal de Staatssecretaris
bezien of en, zo ja, welke vervolgacties nodig zijn. Na het SER-advies
zal het kabinet zo spoedig mogelijk de Tweede Kamer hierover informeren.

Vraag:

De termijn voor een jobcoach is een paar jaar geleden gemaximeerd op 3
jaar. Kan de staatssecretaris bevestigen dat dit maximum in de
Participatiewet verdwijnt? 

Antwoord:

Gemeenten krijgen met het wetsvoorstel Participatiewet beleidsvrijheid
om regels te stellen voor het bieden van ondersteuning via bijvoorbeeld
een jobcoach. Daarbij is in het wetsvoorstel dat ik afgelopen
maandag bij uw Kamer heb ingediend geen maximum gesteld.

Vraag:

Kan de minister reageren op het voorstel voor een offensief ‘leven
lang leren’? Wat D66 betreft moet in elk arbeidscontract afspraken
staan over scholing. Kan de minister ingaan op het feit dat slechts 2 op
de 100 O&O-fondsen intersectorale scholing aanbieden? Welke hervormingen
stelt hij voor? En slechts 6,3% van de zzp’ers doet aan scholing. Kan
de minister ingaan op knelpunten voor zzp’ers en scholing? 

Antwoord:

Recht op scholing 

Met de Wet werk en zekerheid wordt invulling gegeven aan de vraag wat
van een goed werkgever mag worden verwacht bij het einde van het
dienstverband. 

Het behoort tot ‘goed werkgeverschap’ dat een werkgever zijn
werknemers schoolt voor de functie waarin de werknemer werkzaam is. De
Wet werk en zekerheid stelt dat in zekere zin ook verplicht: een
werkgever kan een werknemer niet ontslaan wegens disfunctioneren als dat
te wijten is aan gebrek aan scholing voor de functie. 

Daarnaast is de werkgever, op grond van het wetsvoorstel werk en
zekerheid, een transitievergoeding verschuldigd als het dienstverband 2
jaar of langer heeft geduurd. Als een werkgever bijvoorbeeld scholing
aanbiedt aan een werknemer die hij wil ontslaan, mag hij die
scholingskosten aftrekken van de transitievergoeding. 

Ook wordt via de Wet werk en zekerheid gestimuleerd dat de werkgever
investeert in bredere inzetbaarheid van de werknemer op de arbeidsmarkt.
Kosten die de werkgever daarvoor maakt tijdens het dienstverband, mogen
ook worden afgetrokken van de transitievergoeding. 

Sociale partners brengen nog een advies uit over welke kosten precies
mogen worden afgetrokken van de transitievergoeding. 

Met de voorzieningen in de Wet werk en zekerheid vind ik het niet nodig
om daarnaast nog een apart wettelijk recht op scholing voor de werknemer
te creëren.

 

Cao-fondsen

In mijn brief over de cao-jaarrapportage 2012 heb ik aangegeven dat in 2
van de 100 onderzochte cao’s specifieke afspraken staan over
intersectorale scholing. In die brief heb ik ook de kanttekening
geplaatst dat dit cijfer niet representatief is voor wat er in de
sectoren gebeurt. Daarbij heb ik voorbeelden uit de bouw, de creatieve
industrie en de techniek genoemd. 

Het zijn de sociale partners die in overleg bepalen hoe de middelen van
de O&O-fondsen worden besteed. 

Ten aanzien van die besteding hebben de sociale partners recent in het
sociaal akkoord van de Stichting van de Arbeid de ambitie uitgesproken
om O&O-fondsen meer sectoroverstijgend te laten samenwerken, zodat
werknemers eenvoudiger een beroep op ondersteuning kunnen doen bij de
overstap naar een andere sector. 

Daarbij denken zij aan het omvormen van O&O-fondsen naar
transitiefondsen, of aan het oprichten van transitiefondsen náást de
O&O-fondsen. 

Nu sociale partners die ambitie zelf hebben uitgesproken wil ik hen ook
de kans geven deze te realiseren. In de Wet werk en zekerheid is in
ieder geval de ruimte geboden om deze ambitie waar te maken: de
transitievergoeding bij ontslag is niet verschuldigd als de werknemer
aanspraak kan maken op een gelijkwaardige voorziening uit een cao. Zo
kunnen sociale partners zelf van-werk-naar-werk transities bevorderen.
Dat kan bijvoorbeeld via een transitiefonds, dat middelen beschikbaar
stelt - in geld of natura - om de werknemer naar een andere baan te
helpen. 

Tot slot wijs ik nog op de sectorplannen, waarin (inter)sectorale
scholing gecofinancierd kan worden en de ESF-subsidies waarmee sectoren
ondersteund kunnen worden bij hun inspanningen om werknemers duurzaam
inzetbaar te houden.

ZZP

Wat betreft knelpunten bij scholing van zzp’ers kan ik melden dat dit
onderwerp was van de zzp-panelenquete die SZW twee keer per jaar in
samenwerking met onderzoeksbureau EIM uitvoert. We leggen nu de laatste
hand aan het rapport, maar ik kan hierbij alvast enkele kerncijfers
noemen.  HYPERLINK
"http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63394&CalledFrom="
\l "_ftn1" \o ""  [1]  

Iets meer dan de helft van de ondernemers (53%) heeft sinds 2011 een
opleiding, cursus of training gevolgd. Het verbreden van de competenties
om de inzetbaarheid te verbeteren wordt het vaakst genoemd als
belangrijkste doel van de opleiding (32%). Op de tweede plaats komt het
up-to-date houden van de beroepscompetenties (30%). 

Wat betreft knelpunten: meer dan tweederde ondernemers (69%) vindt dat
men in het algemeen voldoende tijd aan opleiding of bijscholing
besteedt. Het grootste deel van de zzp’ers ervaart hierin dus gen
knelpunten. Van de ondernemers die vinden dat men over het algemeen niet
voldoende tijd besteedt aan opleiding of bijscholing, noemt 67% als
belangrijkste reden daarvoor ‘te weinig tijd’ en 13% ‘te weinig
inkomen’. 

De bekendheid met O&O-fondsen is onder ondernemers niet groot: slechts
10% is bekend met een O&O-fonds in de sector waarin men actief is.
Vrijwel geen enkele ondernemer (1%) heeft in 2012 gebruik gemaakt van
diensten die aangeboden worden door een O&O-fonds in de sector waarin
men actief is zoals hulp bij een subsidieaanvraag, financiële
tegemoetkoming, volgen van scholing, of loopbaanadvies. Wat betreft de
scholing van zzp’ers is van belang dat sociale partners in het sociaal
akkoord hebben afgesproken dat voor zzp’ers meer mogelijkheden moeten
komen om onder voorwaarden gebruik te kunnen maken van voorzieningen uit
O&O-fondsen. De initiatieven van sociale partners op dit punt worden
afgewacht.

 

 

  HYPERLINK
"http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63394&CalledFrom="
\l "_ftnref1" \o ""  [1]  Daarbij moet worden aangetekend dat de
verschillen  met andere bronnen te maken hebben met de gehanteerde
definitie van scholing (breed of uitsluitend werkgerelateerde scholing)
en met de periode waarover gemeten is (bijv. over twee of één jaar).
Belangrijk is het verschil met de scholingsdeelname van werknemers in
loondienst. De scholingsdeelname van zzp-ers is ongeveer een kwart
minder dan van werknemers in loondienst.

Vraag:

Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat in het overgangsjaar 2014
ruimhartig wordt omgegaan met de uitzondering die het UWV nu kan maken
op de maximumtermijn voor een jobcoach van drie jaar? Is er een
hardheidsclausule waarmee het UWV maatwerk kan leveren, maar die in de
praktijk af en toe knelt? 

Antwoord:

Uitgangspunt bij de toepassing van de voorziening jobcoach is dat een
werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder
begeleiding van een jobcoach bij een werkgever werkzaam kan zijn. 

De inzet is daarbij altijd tijdelijk, de toekenning is per periode van
een half jaar met een totale maximale duur van drie jaar. 

Tijdelijke voortzetting na drie jaar is in uitzonderingssituaties
mogelijk. 

Voor die gevallen waarbij het UWV het nodig acht een langere termijn de
voorziening jobcoach in te zetten, past UWV deze uitzonderingsbepaling
ook toe. 

Ik zal met UWV in gesprek gaan over de toepassing van de
uitzonderingsbepaling in 2014, daarbij worden ook de financiële
effecten bezien.

Vraag:

Wat vindt minister van voorstellen voor aanpassing AVV beleid. 1.
Verhoging van percentage werknemers die de aangesloten werkgevers in een
sector in dienst hebben tot 67%. 2. Om nieuwe caos een kans tegen
bepleit D66 toetsing door een onafhankelijk instituut. 3. Geen avv van
bepalingen in strijd met het kabinetsbeleid. Wil de minister om voor de
zomer met een notitie over de toekomst van het 'algemeen verbindend
verklaren-beleid' te komen? En daarin de suggestie van de OESO en de WRR
mee te nemen? 

Antwoord:

De heer Van Weyenberg (D66) heeft drie concrete voorstellen gedaan voor
aanpassing van het avv-beleid. Voorop staat het belang van avv: cao’s
en avv zijn van grote waarde voor een positieve en stabiele
sociaaleconomische ontwikkeling. Dit is een belangrijk goed, vooral in
tijden van crisis. Als ondernemingen druk zijn het hoofd boven water te
houden is het belangrijk dat er geen concurrentie op arbeidsvoorwaarden
is. Daarnaast maakt avv cao-afspraken mogelijk die het bedrijfs- of
sectorbelang overstijgen zoals opleidingsfaciliteiten. Avv is ook een
belangrijk instrument in de strijd tegen oneerlijke concurrentie en
onderbetaling van arbeidsmigranten, omdat avv zorgt voor gelijke
arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid. Het draagvlak voor
avv’de cao’s onder werkgevers en werknemers is hoog. Werknemers,
zowel vakbondsleden als niet-leden, zijn tevreden over de cao’s. Zij
geven redelijk hoge cijfers aan cao’s: een 8 voor het belang van
cao’s als instrument en een 6,8 voor hun eigen cao. Ook werkgevers
zijn positief over de cao, zij geven de cao een 7. Dit geldt ook voor
werkgevers die door avv aan de cao zijn gebonden. Ruim 80 procent van
deze werkgevers geeft aan dat zij avv’en een goed principe vinden.
Kortom: vanwege het belang van avv en de hoge waardering zie ik geen
reden om extra zware drempels op te werpen. In het verlengde ervan zie
ik geen reden om te komen met een notitie over de toekomst van avv.

Het tweede voorstel betreft onafhankelijke toetsing van
dispensatieverzoeken.

Inherent aan avv is dat een meerderheid in een sector bepalend is voor
de geldende arbeidsvoorwaarden. Dispensatie is er voor uitzonderingen
waarin toepassing van de avv’de cao tot grote problemen zou leiden. In
de praktijk is dit nauwelijks aan de orde omdat sector-cao’s zelf al
veel ruimte voor maatwerk bieden. Cao-partijen kunnen zelf dispensatie
verlenen. Het is ook mijn streven dat partijen dit zoveel mogelijk zelf
doen. Zij gaan immers zelf over de afbakening van cao’s. Bij die rol
is transparantie van belang en daarom heb ik recent mijn
dispensatiebeleid aangepast. Vanaf april 2014 komen dispensatieregels in
cao’s alleen nog voor avv in aanmerking als zij transparant zijn. Er
moet een duidelijke procedure zijn en criteria voor toe- of afwijzing.
Ik heb zelf een aanvullende bevoegdheid om dispensatie te verlenen, voor
het geval de partijen er onderling niet uit komen. Daarbij betrek ik de
zienswijzen van alle betrokken partijen. Dit doe ik om een zorgvuldig
besluit te kunnen nemen. Ik neem mijn avv- en dispensatiebesluiten
vanuit een onafhankelijke positie. Voor een onafhankelijke toetsing
hoeft dit dus niet elders te worden ondergebracht.

Het derde punt betreft geen avv van cao-bepalingen die strijdig zijn met
het kabinetsbeleid. Ik ben hier geen voorstander van. Ten eerste is
dergelijk ‘sturend avv’ een directe inbreuk in de contractvrijheid
van cao-partijen. Zij zijn zelf primair verantwoordelijk voor de
totstandkoming, de inhoud en de naleving van de cao. Dit ligt
internationaalrechtelijk en in ons eigen stelsel besloten. Daarom is avv
een cao-volgend en ordenend instrument. Ten tweede kan het verplicht
voorschrijven of verbieden van specifieke cao-bepalingen een averechts
effect hebben. Cao-partijen kunnen namelijk cao-bepalingen buiten het
avv-verzoek houden of helemaal niet meer om avv vragen. Die richting
moeten we zeker niet op. Ten derde is de uitvoerbaarheid van sturend avv
een probleem. De vraag wat nog net wel of juist niet voor avv in
aanmerking komt is niet eenvoudig te beantwoorden.

Beïnvloeding van de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming kan beter
lopen via:

1. Arbeidsrechtelijke wet- en regelgeving met minimumvoorschriften,
verbodsbepalingen en doelbepalingen als kader.

2. Met de ordenende wetgeving op het terrein van cao en avv stimuleert
de overheid de zelfregulering.

3. Via het centraal overleg met sociale partners oefenen we indirect
invloed uit op de inhoud van cao’s.

 

Vraag:

In het herfstakkoord is afgesproken dat er onderzoek komt naar meer uren
werken. Wanneer kan de Kamer dit onderzoek tegemoet zien? 

Antwoord:

Het kabinet zal de komende periode benutten om te laten onderzoeken wat
arbeidsduurverlenging op structurele basis voor de werkgelegenheid zou
kunnen betekenen. Dit is afgesproken in de recente begrotingsafspraken
met D66, CU en SGP. Het is nog niet mogelijk om aan te geven wanneer het
onderzoek gereed zal zijn. Hierover zal de Tweede Kamer in het voorjaar
2014 nader worden geïnformeerd. Meer inzicht in de structurele effecten
van arbeidsduurverlenging op de werkgelegenheid kan de basis vormen voor
de discussie over de gewenste arbeidsduur. Het ligt overigens wel voor
de hand dat een langere werkweek vooral positieve effecten zal hebben
wanneer de economie weer is aangetrokken, dus op de langere termijn. In
de huidige tijd van economische crisis is het vooral belangrijk dat
mensen die nu nog buiten de arbeidsmarkt staan, zo snel mogelijk aan het
werk komen.



Vraag:

Kunnen de staatssecretaris en minister garanderen dat we bij de
quotumregeling niet afhankelijk zijn van de liefdadigheid van de
werkgevers?

Antwoord:

Als het quotum in werking treedt, geldt een wettelijke verplichting en
als de werkgever daaraan niet voldoet, betaalt hij 5000 euro heffing per
niet vervulde plek. Dat is geen liefdadigheid.

Vraag:

Wanneer komt de langverwachte wet arbeid en zorg?

Antwoord:

Het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden
ligt in de Tweede Kamer. Volgende week zal het kabinet de Kamer
informeren over de resultaten van de arbeid-en-zorgbijeenkomst en de
kabinetsvoornemens, ook in relatie tot genoemd wetsvoorstel.

Vraag:

Hoe gaat de minister voorkomen dat er nu onnodig veel regels bijkomen
voor peuterspeelzalen?

Antwoord:

De huidige kwaliteitsregels voor peuterspeelzalen komen al voor een
groot gedeelte overeen met de kwaliteitsregels voor de kinderopvang. 

Op een aantal aspecten worden nog verschillende eisen gesteld aan beide
voorzieningen.

Op deze aspecten willen wij de kwaliteitseisen gelijkschakelen. Zo
ontstaat één kwaliteitskader voor alle voorschoolse voorzieningen.

Uitgangspunt hierbij is dat er geen onnodige regels bijkomen.

Het kabinet gaat dit samen met de betrokken brancheorganisaties en de
VNG vormgeven.

Vraag:

Wat kost het als je ouders twee of vier dagen kinderopvangtoeslag geeft
ook als ze niet werken? Is de tweedeling van werkende en niet werkende
ouders een principiële keus of ingegeven door financiële overwegingen?


Antwoord:

Ik kan me voorstellen dat er nog meer vragen van deze orde gesteld gaan
worden. Die vragen wil ik graag beantwoorden bij de behandeling van de
brief in de Kamer. Ik wil daar nu niet op vooruitlopen.



Vragen van het lid De Graaf (PVV)

Vraag:

Kan de minister reageren op het voorstel van wethouder Norder van Den
Haag?

Antwoord:

Vandaag is een informatieloket voor Roemenen en Bulgaren geopend. Er is
al een loket voor Poolse arbeidsmigranten. Dat heeft in Den Haag goed
gewerkt.

Het loket zorgt er voor dat mensen die al naar Nederland gekomen zijn,
goed geïnformeerd zijn en zelf eventuele problemen het hoofd kunnen
bieden. Ik vind het dus goed dat Den Haag dit loket geopend heeft. Het
kan er aan bijdragen dat mensen uit Roemenië en Bulgarije op de hoogte
zijn van hun rechten en plichten, snel zelfredzaam zijn en participeren
in de Nederlandse samenleving.

Vraag:

Is de regering bereid de wensen van de Nederlandse bevolking over te
nemen en de grenzen dicht te gooien voor Roemenen en Bulgaren?

Antwoord:

De grenzen dichtgooien voor Roemenen en Bulgaren is niet aan de orde. In
de Toetredingsverdragen met Bulgarije en Roemenië is een maximale
overgangsperiode van 7 jaar voor het opleggen van beperkingen
aan werknemers uit deze landen vastgelegd. Nederland heeft deze
overgangsperiode maximaal gebruikt.

Wij hebben er ons in Europa toe verplicht om vanaf 1 januari 2014 de
Nederlandse arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren volledig te openen.

Dan vervallen alle beperkingen. Per die datum zijn geen maatregelen meer
toegestaan die de toegang van Bulgaarse en Roemeense werknemers tot de
arbeidsmarkt beperken.

Vraag:

Is minister bereid de hoogte en duur WW ongemoeid te laten?

Antwoord:

Met het sociaal akkoord wordt allereerst ingezet op het voorkomen van
werkloosheid. Met sociale partners is afgesproken dat zij in cao’s
afspraken zullen maken over van-werk-naar-werk en reïntegratie. Zo kan
zoveel mogelijk de instroom in de WW worden voorkomen. Daarnaast wordt
de WW activerender gemaakt om de uitstroom te bevorderen. Ik wil
voorkomen dat mensen langdurig afhankelijk zijn van een uitkering. Dat
is slecht voor hun kansen op de arbeidsmarkt. Een activerender WW zorgt
ervoor dat mensen sneller weer het werk hervatten en zo kan langdurige
werkloosheid worden voorkomen. Daartoe wordt de maximale duur van de WW
geleidelijk beperkt tot 24 maanden. Daarnaast wordt de opbouw van de
WW-duur aangepast. De opbouw voor de eerste 10 jaar arbeidsverleden
blijft gelijk en elk jaar arbeidsverleden geeft recht op 1 maand WW. Dit
geeft werknemers relatief snel de zekerheid van een zekere WW-duur om op
terug te vallen. Voor de jaren daarna geldt dat elk jaar arbeidsverleden
zal leiden tot een langere WW-duur van een halve maand. Verder wordt
inkomstenverrekening ingevoerd vanaf de eerste WW-dag. Hierdoor is aan
het werk gaan altijd lonend. Ook wordt het begrip passende arbeid
aangescherpt waardoor na 6 maanden alle arbeid als passend wordt
beschouwd. Deze maatregelen zijn hard nodig. Ze leiden tot een forse
besparing op de uitkeringslasten en leiden ertoe dat minder mensen
afhankelijk zijn van een WW-uitkering.

Vragen van het lid Madlener (PVV)

Vraag:

Wanneer komt de uitwerking van de MKOB op de zorgtoeslag?

Antwoord:

Voor de zomer van 2014 wordt de wetgeving van de huishoudentoeslag naar
de Kamer gestuurd.

Vraag:

Hoe staat het met de plannen rondom pensioenopbouw (Witteveenkader)?

Antwoord:

De minister van Financiën voert namens het kabinet gesprekken met een
aantal fracties. Zolang de gesprekken nog lopen, kan het kabinet
daarover geen mededelingen doen.

Vraag:

Is er al meer bekend over premiekorting in het financieel
toetsingskader?

Antwoord:

Zoals de staatssecretaris tijdens het VAO Pensioenen van 3 december
jl. heeft gemeld wordt alles in het werk gesteld om eind januari een
wetsvoorstel voor het financieel toetsingskader naar de Tweede Kamer te
sturen.

Vraag:

Klopt het dat er sprake is van aftopping van AOW partnertoeslag bij
90.000 euro?

Antwoord:

Dat klopt niet. Het wetsvoorstel waarin de partnertoeslag vanaf 2015 in
3 jaar wordt afgebouwd voor hogere inkomens gaat uit van een korting die
begint bij een huishoud inkomen exclusief AOW van 46.000 euro per jaar
en de korting is  volledig bij een huishoudinkomen exclusief AOW van
54.000 euro per jaar. Het betreffende wetsvoorstel is door de Tweede
Kamer aangenomen en ligt thans bij de Eerste Kamer.

Vraag:

Ziet de staatssecretaris ook dat mensen geen vertrouwen hebben in hun
pensioen en haar beleid van kortingen door pensioenfondsen en dat dit
vertrouwen wordt aangetast?

Antwoord:

Het vertrouwen in het pensioenstelsel staat onder druk. Mensen hebben
jarenlang gedacht dat hun pensioen zeker was. Nu blijkt dat niet zo te
zijn. Door de slechte economische omstandigheden in de afgelopen jaren
zijn de dekkingsgraden van pensioenfondsen sterk gedaald. Kortingen
waren in sommige gevallen helaas onvermijdelijk.

Het is van belang dat in de toekomst duidelijker wordt gemaakt welke
risico’s verbonden zijn aan pensioenen en op welke wijze deze
risico’s bij de deelnemers neerslaan. Dan weten mensen beter waar ze
aan toe zijn. Het nieuwe financieel toetsingskader en de nieuwe
wetgeving ten aanzien van de communicatie over pensioen zullen in dat
licht tot een verbetering leiden. 

Vraag:

Wat is de stand van zaken bij pensioenfondsen nu en specifiek bij ABP.
Komt de verlaging bij ABP ten gunste van de werknemers? Hoe verhoudt dit
zich tot de situatie bij andere pensioenfondsen? Is de aangekondigde
komende pensioenverlaging van de baan?

Antwoord:

De dekkingsgraad van pensioenfondsen is de afgelopen maanden verbeterd.
Dat is fijn, maar dat beeld moet wel zo blijven. Het herstel is nog
pril. De meeste pensioenfondsen hebben nog geen reserves, dus het is de
komende tijd nog even afwachten. Het is nu nog te vroeg om conclusies te
trekken over mogelijk komende pensioenverlagingen.

De Minister van BZK is primair verantwoordelijk voor  het ABP. Het ABP
heeft voor komend jaar een verlaging van de premie aangekondigd. Dat
heeft te maken met de versobering van het Witteveenkader in 2014 die
voortvloeit uit het Begrotingsakkoord 2013. Een lagere pensioenopbouw
betekent dat de premie ook lager kan worden vastgesteld. Hoe andere
pensioenfondsen hiermee zullen zullen omgaan, is nog niet bekend. In
het geval van het ABP is in 2014 ook na de premieverlaging nog steeds
sprake van een herstelopslag in de premie. Als geen premieverlaging zou
hebben plaatsgevonden, dan zou de rekening heel eenzijdig worden
neergelegd bij de jongere generaties. Dat zou moeilijk verenigbaar zijn
met de evenwichtige belangenafweging die pensioenfondsen moeten maken.

Vragen van het lid Van Klaveren (PVV)

Vraag:

Wat vindt de minister van de steun voor de Jihad vanuit de
moslimgemeenschap?

Antwoord:

Ik herken het beeld dat er enorme steun heerst onder moslims voor
jihadisten zoals de heer Van Klaveren stelt, niet. Het onderzoek waar
de heer Van Klaveren naar verwijst, bevestigt de sterke emotionele
betrokkenheid van Marokkaans- en Turks-Nederlandse moslims bij het
conflict in Syrië en de brede steun voor de strijd(ers) tegen het
Syrische regime. De steun voor jihadistische motieven en jihadistische
facties in het Syrische conflict is in dit onderzoek niet onderzocht. Op
basis van de stellingen die zijn gehanteerd in het onderzoek kan niet de
conclusie worden getrokken dat de geënquêteerde moslims in meerderheid
uitreizigers met jihadistische intenties steunen.

 

Vraag:

Welke maatregelen gaat de minister nemen om te zorgen dat jongeren niet
thuiszitten maar aan de slag kunnen? En kan de minister in het verlengde
daarvan aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Hamer/Van
Weyenberg?

Antwoord:

Het kabinet deelt de zorg en urgentie over de hoge jeugdwerkloosheid
onder bepaalde groepen jongeren, zoals jongeren zonder startkwalificatie
of migrantenjongeren. Het kabinet geeft met diverse maatregelen
uitvoering aan de motie van de leden Hamer en Van Weyenberg. In het
kabinetsbeleid en specifiek binnen de Aanpak jeugdwerkloosheid is
bijzondere aandacht voor jongeren die harder worden getroffen door op de
oplopende werkloosheid, zoals allochtone jongeren.

Zo stimuleert het kabinet met het programma School Ex 2.0 jongeren op
mbo niveau 1 en 2 om door te leren. Juist op deze niveaus zijn
migrantenjongeren oververtegenwoordigd die belang hebben bij
persoonlijke begeleiding. Ook binnen de arbeidsmarktregio’s worden
veel initiatieven genomen om de positie van allochtone jongeren op de
arbeidsmarkt te verbeteren. Initiatieven zoals JINC, KIX en de
Buzinezzclub richten zich juist op die problemen waar migrantenjongeren
vaker mee te maken hebben, zoals een slecht beroepsbeeld, een beperkt
netwerk, onvoldoende softskills en moeite met het vinden van een stage.

De ambassadeur Aanpak jeugdwerkloosheid ondersteunt deze goede aanpakken
bij hun uitrol naar andere gemeenten. Ook start zij op 9 december met
Link2work. Een aanpak samen met de SER, de werkgevers en vakbonden en de
gemeenten Amsterdam en Rotterdam,  waarbij werkgevers en
jongerenorganisaties  via een train-de-trainer-aanpak minder kansrijke
jongeren gaan ondersteunen in hun benadering van de arbeidsmarkt. Verder
is de ambassadeur aan het werk met werkgevers uit de techniek en
defensie om de toegang van migrantenjongeren tot deze sectoren te
verbeteren.

Overigens vindt een groot deel van de jongeren op eigen kracht de weg
naar de arbeidsmarkt. Het grootste deel van de jongeren zit gewoon op
school (in 2012 74% van de autochtone jongeren en 79% van de
niet-westerse migrantenjongeren). Zij werken iedere dag om hun positie
te verbeteren. Dit geldt ook voor migrantenjongeren in de G4.
Migrantenjongeren doen het steeds beter in het onderwijs. Ze zijn vaker
hoog opgeleid, doen het beter in het beroepsonderwijs en de afgelopen
jaren is de voortijdig schooluitval onder allochtonen jongeren afgenomen
(6,6% naar 4,8% sinds 2005). Verder zoeken niet alle werkzoekende
jongeren hulp van de overheid. Veel jongeren maken wel gebruik van hun
netwerk of van uitzendorganisaties.

Vragen van het lid Heerma (CDA)

Vraag:

Hoe kijkt de minister aan tegen regio CAO's zoals in Brabant?

Antwoord:

Een regio-cao kan een goede aanvulling zijn voor individuele bedrijven
met een eigen cao of bedrijven die gebonden zijn aan een specifieke
bedrijfstak-cao. Het opstellen van regio-cao’s is mogelijk binnen het
wettelijk cao-kader. Een regio-cao is één van de mogelijkheden voor
bedrijven en hun werknemers om zaken zoals uitwisseling van personeel,
opleiding en loopbaantrajecten in de regio te organiseren. Een andere
mogelijkheid is bijvoorbeeld een structureel overlegorgaan over
sectoroverstijgende onderwerpen in een regio. Dergelijke activiteiten
kunnen de goede werking van de regionale arbeidsmarkt bevorderen.

 

Vraag:

Graag reactie minister op bureaucratie en financiële risico's van de
sector plannen?

Antwoord:

Bij de beoordeling van de sectorplannen moet het ministerie kunnen zien
of de aanwending van middelen effectief en efficiënt is. Om achteraf te
kunnen bepalen of de middelen van de regeling sectorplannen ook
daadwerkelijk zijn ingezet waar ze voor bedoeld zijn, moet de besteding
van de subsidie verantwoord worden met bewijsstukken over de geleverde
prestaties en de werkelijk gemaakte kosten. 

Bij de Regeling Cofinanciering Sectorplannen gaan grote bedragen om. Een
billijke verantwoording van de bestede middelen en bereikte resultaten
is daarbij vanzelfsprekend en noodzakelijk. Om financiële risico’s te
beperken worden aan de voorkant eisen gesteld aan de financiële
soliditeit van de aanvrager. 

Wel is getracht de administratieve lasten voor burgers en individuele
ondernemingen te beperken en worden de aanvragers ondersteund met een
praktische leidraad en een helpdesk.

 

Vraag:

Kan de minister ingaan op de suggestie van OVO om de transitievergoeding
te oormerken voor employability? 

Antwoord:

De transitievergoeding is enerzijds bedoeld als compensatie voor het
ontslag en anderzijds om de werknemer met behulp van de hiermee gemoeide
financiële middelen in staat te stellen de transitie naar een andere
baan te vergemakkelijken.

De transitievergoeding kan dus worden ingezet voor scholing om de
transitie van-werk-naar-werk te bevorderen, maar bijvoorbeeld ook voor
outplacement als scholing niet noodzakelijk is. Het is dan ook
uiteindelijk aan de werknemer om te bepalen waar hij deze vergoeding
voor aanwendt. Het oormerken van de transitievergoeding voor het
bevorderen van de inzetbaarheid van de werknemer verhoudt zich daar niet
mee.

Dat neemt niet weg dat ik het bevorderen van de brede inzetbaarheid van
werknemers van groot belang acht. Dat is ook mede wat met het
Wetsvoorstel werk en zekerheid wordt beoogd. Zo kunnen tijdens het
dienstverband gemaakte kosten voor scholing ter bevordering van deze
brede inzetbaarheid in mindering worden gebracht op de
transitievergoeding. Dat stimuleert werkgevers om ook tijdens een
dienstverband te blijven werken aan brede inzetbaarheid van de
werknemer. Ook kunnen kosten die bij beëindiging van de
arbeidsovereenkomst worden gemaakt wegens maatregelen gericht op het
voorkomen van werkloosheid of bekorten van de periode van werkloosheid
hierop in mindering worden gebracht. Zoals uit het wetsvoorstel blijkt,
zal de Stichting van de Arbeid advies uitbrengen over de nadere regels
die hiervoor zullen worden gesteld.

 

Vraag:

Is de minister bereid om voor het kerstreces contact op te nemen met de
Bulgaarse ambassadeur om te bekijken of de onrechtmatig uitgekeerde
toeslagen teruggevorderd kunnen worden?

Antwoord:

De terugvordering van onrechtmatig uitgekeerde toeslagen valt onder de
verantwoordelijkheid van de minister van Financiën. De vraag zal worden
doorgeleid naar Financiën.

Vraag:

Kan de minister ingaan op de bezuiniging bij OCW op de WVA in het kader
van de verslechtering van de positie van jongeren op de arbeidsmarkt
door het wetsvoorstel werk en zekerheid?

Antwoord:  

Allereerst wil ik opmerken dat het Wetsvoorstel werk en zekerheid niet
zal leiden tot een verslechtering van de positie van jongeren op de
arbeidsmarkt. 

Voor de omzetting van de afdrachtvermindering onderwijs in een
subsidieregeling, en de redenen daarvoor, verwijs ik u naar de brief van
de minister van OCW aan de Tweede Kamer van 23 mei 2013. 

De nieuwe regeling richt zich vooral op:

- de groepen in een kwetsbare positie waar bijvoorbeeld
jeugdwerkloosheid een groot probleem is;

- sectoren waarin knelpunten in de personele voorziening worden
verwacht;

- wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor onze kenniseconomie.

Leerwerkplaatsen vervullen een belangrijke functie bij de instroom van
groepen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt. Praktijkleren
versterkt de arbeidsmarktpositie van deze groepen. 

Door de regeling beter te richten op specifieke groepen en sectoren zijn
er in relatie tot de oplopende (jeugd)werkloosheid geen nadelige
gevolgen te verwachten ten opzichte van de afdrachtvermindering
onderwijs en zal er geen groot verlies zijn aan stage- en
leerwerkplaatsen voor jongeren.

 

Vraag:

Is minister bereid om in verdragen te regelen dat gewerkt wordt met
standaard BSN nummers?

Antwoord:

BSN-nummers worden alleen in Nederland gebruikt. Uitwisseling van
BSN-nummers is niet van toegevoegde waarde. 

De vraag of iemand inkomen, bezit of vermogen in het buitenland heeft
kan op verschillende manieren worden vastgesteld. Allereerst door de
buitenlandse mogendheid bij de belastingaangifte, als het land in
kwestie dit registreert. De belastingdienst wisselt op basis van
belastingverdragen gegevens uit met een aantal landen. De
belastingdienst kan op deze manier vaststellen of iemand recht heeft op
een toeslag. 

De belastingdienst verstrekt de inkomensgegevens aan gemeenten, UWV en
de SVB. De gegevens over vermogen (in casu het saldo van box 3 van de
vastgestelde belastingaanslag inkomstenbelasting) zullen vanaf medio
2014 structureel worden verstrekt aan gemeenten.

Daarnaast komt het voor, dat de belastingdienst bij het uitvoeren van
controles voor de heffing en invordering van belastingen in het
buitenland vaststelt dat een uitkeringsgerechtigde vermogen in het
buitenland heeft. Deze gegevens mogen vanaf per 1 januari 2014, als de
wijziging van de Wet SUWI in werking treedt, worden verstrekt.



Vraag:

Wat gaat de minister doen in Europa om arbeidsmigratie te beperken voor
mensen die gefraudeerd hebben?

Antwoord:

Op verzoek van de vaste Commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
heb ik - samen met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie - de
Tweede kamer heden (dinsdag 3 december) een reactie gestuurd op de
Commissie Mededeling ‘Vrij Verkeer van EU-burgers en hun
gezinsleden’.  Deze Mededeling bevat onder meer voorstellen gericht
op de bestrijding van fraude. Wij verwelkomen de voorstellen van de
Commissie maar zien dit als eerste stappen in de goede richting. De
Staatssecretaris van V&J zal tijdens de eerstvolgende JBZ-Raad de
Commissie oproepen om lidstaten in staat te stellen criminele EU-burgers
zo effectief mogelijk aan te pakken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om
verbeterde mogelijkheden tot ongewenstverklaring. Zelf zal ik op
Europees niveau aandacht vragen voor fraude en uitbuiting. De
eerstvolgende gelegenheid doet zich voor tijdens de Raad WSBVC van 9
december a.s.

Vraag:

De export van kinderbijslag is onderwerp van discussie geweest. Kan deze
discussie worden opgepakt in relatie tot de uitspraken van de Britse
premier Cameron? En kan de minister aangeven hoe het staat met de
behandeling van dit onderwerp in de Eerste Kamer?

Antwoord:

Uitgangspunt ook voor dit kabinet is dat de kinderbijslag en
kindgebonden budget, gefinancierd uit de belastingen en niet uit
premies, bedoeld zijn voor ondersteuning in het onderhoud van kinderen
die in Nederland wonen. Zoals bekend ligt bij de Eerste Kamer het
wetsvoorstel Herziening export kinderbijslag. Dit wetsvoorstel heeft tot
doel de export van kinderbijslag voor kinderen die in verdragslanden
buiten de EU wonen stop te zetten. De Eerste Kamer heeft nog een aantal
nadere vragen gesteld die binnen niet al te lange tijd zullen worden
beantwoord. De heer Cameron lijkt dit exportverbod ook uit te willen
breiden naar kinderen die binnen de EU wonen. Een dergelijk exportverbod
is nu in strijd met Europees recht en zal naar verwachting niet direct
op voldoende steun kunnen rekenen binnen Europa.  

Vraag:

Welke mogelijkheden zijn er om vooruitlopend op de evaluatie van de
fraudewet te kijken naar het boeteregime, bijvoorbeeld de ketenbepaling
Wav?

Antwoord:

De Fraudewet is op 1 januari 2013 in werking getreden. Deze wet moet
zich nu in de praktijk bewijzen. De uitwerking van de fraudewet en alle
signalen worden nauwgezet gevolgd. Zo is er overleg met de Nationale
Ombudsman om de aard van de klachten te monitoren en in het Jaarverslag
2013 van SZW worden cijfers en ervaringen van UWV, SVB en gemeenten met
de Fraudewet opgenomen. Gemeenten kunnen bij het bepalen van de boete
rekening houden met de mate van verwijtbaarheid. Van verminderderde
verwijtbaarheid is bijvoorbeeld sprake bij onvoorziene en ongewenste
omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en
emotioneel ontwrichtend waren, of dat betrokkene in een zodanige
geestelijke toestand verkeerde dat de overtreding hem niet volledig valt
aan te rekenen. Los van de (verminderde) verwijtbaarheid kan de
overtreder in omstandigheden verkeren die het opleggen van de zwaarste
sanctie onredelijk en onbillijk maken. Dit is de zgn. dringende redenen.
Hierbij kan bijvoorbeeld een rol spelen dat een sanctie op een
overtreding door de cliënt onaanvaardbare gevolgen heeft voor zijn
kinderen. Vast dient te staan dat sprake is van incidentele gevallen en
dat de behoeftige omstandigheden waarin bijv. de (minderjarige)
gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen.
Daarnaast is het aan de gemeenten zelf om, als zij dat nodig achten,
hierop in een verordening aanvullende regels te stellen. SVB en UWV
kunnen aanvullende regels stellen in beleidsregels.

De hoogte van de boetes bij de Wav maakt deel uit van de door de Tweede
Kamer aangenomen Fraudewet. De Wav kent al matigingsgronden, waaronder
bijvoorbeeld het ontbreken van verwijtbaarheid. Ik zal uw Kamer bij het
Jaarverslag 2013 informeren over de huidige matigingsmogelijkheden en de
uitwerking daarvan in de praktijk.



Vraag:

Hoe kijkt de minister aan tegen het feit dat de ondersteuning voor
gezinnen in Nederland gering is in vergelijking met omringende landen? 

Antwoord:

De internationale vergelijking van Eurostat laat zien dat Nederland
minder uitgeeft aan gezinsondersteuning ten opzichte van omringende
Europese landen. De vergelijking geeft meer inzicht in verschillen
tussen landen wat betreft sociale zekerheidsstelsel, maar de uitkomsten
moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd. In de gegevens van Eurostat
ontbreken enkele belangrijke gegevens om een complete internationale
vergelijking te kunnen maken. Zo zijn voor Nederland niet alle
regelingen meegenomen, zoals de inkomensafhankelijke combinatiekorting
(IACK).

Het gaat hier echter wat het kabinet betreft niet om hoeveel elk land
uitgeeft, maar om wat daarmee wordt bereikt. Nederland blijkt goed te
presteren op terreinen als kindwelzijn, de kans op armoede onder
minderjarige, arbeidsparticipatie, en arbeidsproductiviteit van zowel
mannen als vrouwen. 

Vraag:

Wat is de voortgang van de kabinetsbrede visie toezicht kinderopvang? In
welke mate is daar sprake van 'staatsdenken' richting gemeenten? Kan de
minister de toezegging doen geen onomkeerbare stappen te zetten?

Antwoord:

Goede kinderopvang is de verantwoordelijkheid van zowel de overheid als
de sector. Hierin hebben zowel het rijk als de gemeente een eigen rol.

In de brief over toezicht en handhaving heb ik aangegeven hoe ik tegen
de ontwikkelingen op dit terrein aankijk. De minimumbasis voor een goede
ontwikkeling van kinderen zou voor alle kinderen in Nederland geborgd
moeten worden, in alle voorzieningen. Uitgangspunt daarbij is een zo
goed mogelijke kwaliteit voor kinderen, met niet meer regelgeving dan
daarvoor nodig is.

Ten aanzien van ’t Hinnepykje en de OPC’s wil ik u vragen
de verkenning af te wachten. Ik hoop deze rond de jaarwisseling aan uw
Kamer te kunnen aanbieden. Ik zal op dit punt geen stappen nemen voordat
deze verkenning met uw Kamer besproken is.

Vraag:

Wat heeft de Arbeid en Zorgtop opgeleverd ten behoeve van het
Initiatiefwetsvoorstel flexibel werken? En welke concrete vervolgacties
heeft de minister verder voor ogen naar aanleiding van deze top?

Antwoord:

Het kabinet zal volgende week de Tweede Kamer informeren over de
resultaten van de arbeid- en zorgbijeenkomst en de voornemens op het
gebied van arbeid en zorg.



Vraag:

Is het in het licht van verschillende zorgelijke ontwikkelingen zoals de
onduidelijkheid over financiering van diverse organisaties door het
buitenland, recente cijfers over incidenten van racistische aarden,
toenemnde maatschappelijke spanningen niet tijd voor een
integratieakkoord? 

Antwoord:

Ik herken de hardnekkige problemen rond het internaliseren van
kernwaarden, de invloed vanuit het buitenland op migrantengroeperingen
en de situatie op de arbeidsmarkt, met name de vraagstukken van
jeugdwerkloosheid en discriminatie. Vanuit een probleemgerichte aanpak
heeft het kabinet deze onderwerpen opgenomen in de Integratie Agenda. Zo
wordt gewerkt aan de totstandkoming van een participatiecontract, het
toerusten van jongeren met de juiste werknemersvaardigheden en een
aanpak met werkgevers gericht op taal op de werkvloer. De ambassadeur
Jeugdwerkloosheid onderneemt acties die zich ook richten op
migrantenjongeren. In 2014 zal ik rond de thema’s kernwaarden en
arbeidsmarkt nadere afspraken maken met de meest betrokken partijen
gericht op een concrete aanpak vanuit gedeelde verantwoordelijkheden.
Hierbij kan gedacht worden aan afspraken met werkgevers over taal op de
werkvloer, het tegengaan van discriminatie en negatieve beeldvorming, en
met partijen als het CMO, SMN, Turkse religieuze organisaties over het
internaliseren van kernwaarden en adresseren van thema's zoals
buitenlandse beïnvloeding.

Vragen van het lid Schouten (ChristenUnie)

Vraag:

Kan de minister een bredere beschouwing geven op het punt van arbeid en
zorg?

Antwoord:

Het kabinet zal volgende week de Tweede Kamer informeren over de
resultaten van de arbeid- en zorgbijeenkomst en de voornemens op het
gebied van arbeid en zorg. In deze brief zal het kabinet ook meer
algemeen zijn visie schetsen op de combinatie van arbeid en zorg.

Vraag:

Werkzoekenden ondervinden nauwelijks ondersteuning van het UWV. Ze
moeten het doen met de e-coach. In de praktijk blijkt er een groep te
zijn die behoefte heeft aan meer ondersteuning. Wil de minister kijken
hoe het UWV meer maatwerk kan leveren? 

Antwoord:

De dienstverlening van UWV is grotendeels digitaal. 

Maatwerk is binnen het beschikbare budget al ingepast. Zo is er voor een
kleine groep werklozen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt al
intensieve dienstverlening. Deze intensieve dienstverlening bestaat
enerzijds uit een op een gesprekken en anderzijds uit groepsgewijze
begeleiding in combinatie met een competentietest en omvat drie
thema’s: profileren, netwerken en solliciteren. In een serie van tien
bijeenkomsten worden klanten geactiveerd en toegerust om zelfstandig
werk te vinden.

Voor 43.000 oudere WW-ers (55-plus) is intensieve dienstverlening
beschikbaar via netwerktrainingen of intensieve ondersteuning door een
adviseur van UWV. Daarbij kunnen scholingsvouchers worden ingezet en
fees voor uitzendbureaus en re-integratiebureaus bij plaatsing van
ouderen.

Klanten die niet goed met internet kunnen omgaan kunnen op weg geholpen
worden op inloopmiddagen op de vestigingen.Vanaf 15 november is deze
dienstverlening verder uitgebreid. Werkbedrijf heeft voor 1 jaar 130
trainees aangenomen die samen met de collega's die al actief zijn op de
dinsdagmiddag, klanten ondersteunen bij de dienstverlening op werk.nl.
Dit doen zij niet alleen op verzoek van de klant, ook klanten die nog
geen gebruik maken van de Werkmap of die nog geen cv of geen goed cv op
werk.nl hebben gezet, worden uitgenodigd om van deze extra
dienstverlening gebruik te maken. Klanten zullen zowel individueel als
in groepen worden ondersteund.

Vraag:

Hoe rijmt minister de wens om verlof beter mogelijk te maken met het
afschaffen van de ouderschapsverlofkorting?

Antwoord:

Het afschaffen van de ouderschapsverlofkorting is een onderdeel van de
hervorming kindregelingen. Hiermee maken we het stelsel van
kindregelingen eenvoudiger en effectiever. Het stelsel is nu
ingewikkeld, is ondoorzichtig voor ouders en kent een aantal regelingen
die tegen elkaar inwerken. Het einddoel is een stelsel met vier
overzichtelijke regelingen. Door de ouderschapsverlofkorting af te
schaffen, wordt niet de mogelijkheid tot ouderschapsverlof afgeschaft.
Het wordt echter meer een eigen verantwoordelijkheid van sociale
partners en ouders. In de praktijk blijkt namelijk dat de
ouderschapsverlofkorting niet doelmatig is. Het heeft niet voldoende
geleid tot afspraken tussen sociale partners over doorbetaling. Verder
is de ouderschapsverlofkorting administratief ingewikkeld en leidt voor
ouders tot verzilveringsproblemen als het loon toch stijgt. Dit laatste
kan leiden tot onvoorziene gevolgen voor de marginale druk.

Vraag:

Veel initiatieven op het terrein van begeleiding van werkzoekenden
worden ook buiten de overheid om georganiseerd, maar veel mensen hebben
hier geen weet van. Een overzicht van initiatieven en de verwijzing
daarnaar zou een aantal werkzoekenden kunnen helpen. Kan de minister
bezien hoe we werkzoekenden niet helemaal aan hun lot overlaten de
eerste zes maanden?

Antwoord:

Het is niet juist dat werklozen de eerste zes maanden aan hun lot worden
overgelaten. 

De eerste drie maanden wordt digitale basisdienstverlening aangeboden. 

Na 3 maanden werkloosheid vindt met alle klanten een evaluatiegesprek
plaats. Daarbij wordt beoordeeld hoe zelfredzaam de klant is. 

Voor een kleine groep werklozen met een grote afstand tot de
arbeidsmarkt is intensieve dienstverlening nodig (uitgangspunt circa
10%). De rest (90%) krijgt ondersteuning via de e-coach. 

Deze intensieve dienstverlening bestaat enerzijds uit een op een
gesprekken en anderzijds uit groepsgewijze begeleiding in combinatie met
een competentietest en omvat drie thema’s: profileren, netwerken en
solliciteren. In een serie van tien bijeenkomsten worden klanten
geactiveerd en toegerust om zelfstandig werk te vinden. 

Voor 43.000 oudere WW-ers (55-plus) is intensieve dienstverlening
beschikbaar via netwerktrainingen of intensieve ondersteuning door een
adviseur van UWV. Daarbij kunnen scholingsvouchers worden ingezet en
fees voor uitzendbureaus en re-integratiebureaus bij plaatsing van
ouderen.

Vraag:

Heeft het gesprek met sociale partners over het rapport rouw en werk
plaatsgevonden, en wat is het resultaat? Is de staatsecretaris bereid om
met de sociale partners concrete afspraken te maken, bijvoorbeeld over
voorlichting en het stimuleren van het gebruik van protocollen via
CAO’s?

Antwoord:

De staatssecretaris heeft gesproken met nabestaanden ter voorbereiding
op de uitwerking van het regeerakkoord om de algemene nabestaandenwet te
moderniseren. In het herfstakkoord is afgesproken deze maatregel niet
uit te werken. Daarmee is niet gezegd dat er niets hoeft te veranderen.
Integendeel, het is van groot belang dat in bedrijven aandacht komt voor
de positie van nabestaanden. Nabestaanden die werken op het moment van
overlijden van hun partner geven aan dat aandacht, begrip en steun
vanuit collega's en leidinggevende buitengewoon belangrijk is voor een
'gezonde' terugkeer naar werk.

Het is belangrijk dat werkgevers en werknemers overleggen over hoe in de
werksituatie beter kan worden omgegaan met werknemers die hun partner
verliezen. Uit het onderzoek dat de staatssecretaris aan de Kamer heeft
gestuurd (Rouw en werk) is namelijk gebleken dat werken van groot belang
is voor de verwerking van het verlies, mits rekening gehouden wordt met
maatwerk. Volgens professionals en nabestaanden kan werken een positieve
invloed hebben op het rouwproces. Veel mensen, werkgevers, collega’s
maar ook uitvoerders van sociale zekerheid, weten echter niet precies
hoe te handelen.  Ik denk dat meer aandacht daarvoor een goede zaak is.

Vraag:

Kunt u bezien hoe binnen de huidige verlofregelingen meer rekening
gehouden kan worden met de positie van nabestaanden?

Antwoord:

Rouw is voor iedereen anders en vraagt maatwerkafspraken tussen
werkgever en werknemer. De in het Burgerlijk Wetboek neergelegde
beginselen van goed werkgeverschap en goed werknemerschap verplichten
beide partijen tot een oplossing te komen die passend is bij de rouw
waarmee de werknemer wordt geconfronteerd. Dat is het meest adequaat.



Vraag:

In de praktijk belemmeren regels voor werkzoekenden vaak het doen van
vrijwilligerswerk. Het vrijwilligerswerk moet per se bij een ideële
instelling gebeuren en bij een organisatie die hoofdzakelijk uit
vrijwilligers bestaat. Is de minister bereid deze regels te versoepelen,
juist ook met het oog op een snelle reïntegratie van werkzoekenden?

Antwoord:

Vrijwilligerswerk kan een mooie opstap zijn naar betaald werk en op deze
wijze de re-integratie bevorderen. 

Vrijwilligerswerk kan in sommige gevallen echter ook de opstap naar een
betaalde baan belemmeren. 

In het beleid wordt een middenweg gezocht. 

Mensen die naast hun reguliere baan reeds vrijwilliger waren en
vervolgens werkloos worden, kunnen zonder consequenties voor de
WW-uitkering vrijwilliger blijven als de omvang (het aantal uren) gelijk
blijft. 

WW’ers die traditioneel vrijwilligerswerk willen gaan doen,
ondervinden evenmin problemen. Het UWV toetst in dat geval wel of er
inderdaad sprake is van traditioneel vrijwilligerswerk en of voldaan
blijft worden aan de verplichtingen in de WW. 

Wanneer het UWV van oordeel is dat het niet gaat om traditioneel
vrijwilligerswerk of wanneer het vrijwilligerswerk de re-integratie
belemmert kan het UWV hieraan gevolgen verbinden voor de WW-uitkering. 

Met betrekking tot de specifieke casus van het verrichten van
vrijwilligerswerk bij de politie verwijs ik naar de beantwoording van de
schriftelijke vragen van de leden Segers en Schouten aan de Ministers
van V&J en SZW.

 

Vraag:

Wat gaat de staatssecretaris er aan doen om te zorgen dat de 30.000
beschutte werkplekken echt worden gerealiseerd? 

Antwoord:

De Staatssecretaris zal hierover nog met uw Kamer komen te spreken bij
behandeling van het wetsvoorstel. In algemene zin zijn de volgende
punten van belang:

Bij de financiering van de Participatiewet houden we rekening met 30.000
plekken voor beschut werk in de structurele situatie.

Gemeenten worden met de Participatiewet verplicht om beleid voor beschut
werk te ontwikkelen en vast te leggen in een verordening. Gemeenten
dienen bij het opstellen van deze verordening vertegenwoordiging van
cliënten te betrekken.

Met het vastleggen van het beleid voor beschut werk in een verordening
wordt dat beleid onderwerp van gesprek en besluitvorming in de locale
democratie. 

Het Rijk gaat de inspanningen van gemeenten monitoren.

Vraag:

Zouden we niet tenminste moeten kijken of het bijstandsregime de juiste
plek is voor de Wajongers met arbeidsvermogen of moeten deze worden
uitgesloten van de partner- en vermogenstoets?

Antwoord:

De staatssecretaris komt hierover nader te spreken met uw Kamer tijdens
de wetsbehandeling.

In algemene zin zijn de volgende punten belangrijk.

Het is van wezenlijk belang dat de beoordeling en overdracht van
Wajongers met arbeidsvermogen naar gemeenten zeer zorgvuldig
plaatsvindt.

Daarom is in de nota van wijziging die 2 december naar de Kamer is
gestuurd opgenomen dat er in ieder geval een overgangstermijn van zes
maanden komt voor Wajongers.

Verder wordt gezorgd voor een geleidelijke overgang van Wajongers naar
gemeenten.

In de begeleidende brief bij de nota van wijziging heeft de
staatssecretaris aangegeven dat de komende jaren de Wajongers en
personen op de Wsw-wachtlijst voorrang krijgen bij het invullen van de
extra banen die werkgevers met het sociaal akkoord hebben toegezegd.

Ten slotte is er als gevolg van het sociaal akkoord 100 miljoen
beschikbaar om personen met een zorgbehoefte te compenseren voor de
gevolgen van de kostendelersnorm.

Vraag:

Graag een reactie op de oproep ik het kabinet op de verplichte vier
weken eis voor bijstandsgerechtigden boven de 27 te laten vallen. [motie
aangekondigd]

Antwoord:

De bijstand kent al een zoektijd van vier weken voor
uitkeringsaanvragers die jonger zijn dan 27 jaar. 

Er zijn gemeenten die de zoektijd ook al hanteren voor
uitkeringsaanvragers van 27 jaar en ouder en die daar goede resultaten
mee boeken. Gezien de bereikte resultaten met de zoektijd, heeft de
regering besloten om deze ook in te voeren voor personen van 27 jaar en
ouder. 

Gemeenten kunnen indien noodzakelijk bij dringende redenen een voorschot
verstrekken. 

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel WWB maatregelen praat ik 
hier graag verder met uw Kamer over door. Ik vraag u de motie aan te
houden tot de wetsbehandeling.

Vraag:

Wat is de reactie van de staatssecretaris om het uitbesteden aan
beschutte werkplaatsen mee te tellen voor de quotumregeling? 

Antwoord:

We komen vast nog uitgebreid te spreken over dit onderwerp bij de
behandeling van de wetgeving die ik voornemens ben begin komend jaar in
te dienen bij uw Kamer. Vooruitlopend daarop wil ik er alvast het
volgende over zeggen.

Het meetellen van onderleveranciers is iets dat werkgevers nu al kunnen
doen bij het realiseren van de gemaakte afspraken dat
werkgevers collectief de komende jaren 100.000 extra banen beschikbaar
stellen voor mensen met een arbeidsbeperking. Aanvullend stelt de
overheid 25.000 extra banen beschikbaar. 

De afspraak geeft werkgevers de vrijheid om naar eigen inzicht het
aantal mensen met een arbeidsbeperking dat werkt, te verhogen. Dat kan
op vele manieren: afspraken maken tussen sectoren, inkopen bij sociaal
ondernemers, gebruik maken van detacheringen, onderleveranciers
betrekken zoals u aangeeft etc. 

Om verwarring te voorkomen is het wel goed te melden dat de 125.000
extra banen (baanafspraak/quotum) losstaan van de 30.000 beschutte
werplekken.

Zoals gezegd komen we hier zeker nog over te spreken in relatie tot het
quotum.

 



Vragen van het lid Van Ojik (GroenLinks)

Vraag:

Wat vindt de staatssecretaris van het voorstel om het recht op bijstand
tijdelijk op te schorten?

Antwoord:

Het aanvaarden van tijdelijk werk  in de relatie tot het herleven van
het recht op bijstand is op dit moment een onderwerp waarover ik met
gemeenten in gesprek ben. 

Bijstandsgerechtigden die regelmatig flexibel/tijdelijk werk aannemen en
dan korte tijd geen recht op bijstand hebben,moeten opnieuw een
uitkering aanvragen.   

Het is aan gemeenten zelf om te bepalen wat wel en niet opnieuw moet
worden onderzocht.  

Ik zal in het verdere overleg met gemeenten deze problematiek bespreken.

Vraag:

Wat vindt de staatssecretaris van het werken in deeltijd naast een
uitkering? 

Antwoord:

De Commissie Van Rhijn die zich na de Tweede Wereldoorlog boog over het
stelsel van de sociale zekerheid formuleerde als grondslag voor de
sociale zekerheid "De gemeenschap georganiseerd in den Staat, is
aansprakelijk voor de sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek van
al haar leden, op voorwaarde dat deze leden zelf het redelijke doen om
zich die sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek te verschaffen."

Deze rechtsgrond is nog steeds actueel en geeft daarmee een antwoord op
de door GroenLinks gestelde vraag. Werk biedt immers de beste sociale
zekerheid en werk in voltijd of deeltijd is altijd te prefereren boven
het beroep op een uitkering.

Vragen van het lid Klein (50PLUS)

Vraag:

Is de minister bereid een onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheid
om iedere Nederlander analoog het persoonsgebonden budget een sociaal
budget te geven dat iedereen een sociaal minimum garandeert?

Antwoord:

Uitgangspunt van ons stelsel van sociale zekerheid is dat iedereen zelf
in de noodzakelijke middelen voor het bestaan moet voorzien. In
aanvulling daarop biedt het stelsel van verzekeringen en voorzieningen
inkomenswaarborg in geval werknemers (tijdelijk) loonverlies leiden als
gevolg van ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. De sociale
voorzieningen bieden daarnaast een minimum inkomenswaarborg. Via de
sociale voorzieningen wordt zodoende al voorzien in de garantie van een
sociaal minimum. Daarom zie ik geen reden om analoog aan het
persoonsgebonden budget een onderzoek te doen naar een sociaal budget.

Vraag:

Wat is het bezwaar van de staatssecretaris tegen een flexibel opneembare
AOW?

Antwoord:

Ik vind het flexibel opnemen van de AOW niet gewenst. In het debat over
de regeringsverklaring heeft Minister-President Rutte een
flexibele/deeltijd-AOW reeds afgewezen. 

De boodschap blijft dan dat je met pensioen kunt gaan op 65-jarige
leeftijd, terwijl iedereen juist langer moet doorwerken om de AOW voor
onze kinderen en kleinkinderen betaalbaar en houdbaar te houden. 

Op de korte termijn leidt de introductie van een flexibele AOW ertoe dat
vrijwel de hele besparing die het gevolg is van de verhoging van de
AOW-leeftijd in de eerste jaren zal vervallen.

Ook op de lange termijn is de introductie van een flexibele AOW een
kostbare maatregel door een negatief effect op de werkgelegenheid. De
houdbaarheid zal hierdoor met 0,2% BBP (ca. € 1 mld à 1½ mld)
verslechteren

Vraag:

Mensen zouden zelf moeten kunnen beslissen hoe aan pensioenfondsen wordt
deelgenomen en op welke wijze dit wordt ingevuld. Hoe staat de
staatssecretaris hier tegenover?

Antwoord:

Pensioenen zijn een arbeidsvoorwaarde. Daarover maken werkgevers en
werknemers afspraken die uitmonden in een pensioenregeling. 

Werknemers zijn via hun werkgever verplicht aangesloten bij een
pensioenfonds. Het is een collectief en een solidair systeem. Ongeacht
het geslacht, de leeftijd of de kans op arbeidsongeschiktheid betaal je
als deelnemer een doorsneepremie. Alle risico’s binnen het systeem
worden met elkaar gedeeld. Ook alle financiële risico’s vang je samen
op. 

Wanneer je als werknemer kunt kiezen waar je je pensioenregeling mag
onderbrengen, waar de 50+-fractie op doelt, schuif je de belangrijkste
kenmerken (collectiviteit en solidariteit) van het huidige stelsel
terzijde. 

De individuele werknemer zal een pensioenfonds kiezen dat voor hem of
haar het meest voordelig is. De discussie daarover gaat het
kabinet niet uit de weg, maar het is een principiële discussie die
gevoerd moet worden in het kader van de aangekondigde brede
stelseldiscussie. 

Overigens hebben werknemers nu al individuele keuzevrijheid om bij
baanwisseling de waarde van hun opgebouwde pensioenaanspraken wel of
niet te kunnen overdragen naar de pensioenregeling van de nieuwe
werkgever. Dat is nu vrij complex geregeld. Daarom is het voornemen het
systeem van individuele waardeoverdracht te vereenvoudigen. De
staatssecretaris heeft eerder aangegeven de Kamer voor het einde van
dit jaar hierover nader te informeren.

Vraag:

Waarom gelden de criteria van de ww niet voor de tegenprestatie in de
bijstand? 

Antwoord:

De bijstand is een sociale voorziening en wordt bekostigd uit de
algemene middelen. De WW daarentegen is een verzekering gefinancierd uit
premies die voorziet in een inkomenswaarborg voor werknemers die
gerelateerd is aan het dagloon. Dit verschil in karakter werkt ook door
in het verschil in verplichtingen in beide stelsels. Aan beide
uitkeringen zijn verplichten verbonden gericht op werkhervatting. In
aanvulling daarop kan van iemand die een uitkering ontvangt uit de
algemene middelen worden verlangd dat hij iets terug doet voor de
uitkering.

 

Vraag:

Wat doet minister aan het feit dat slechts 16 procent van de gemeenten
specifiek beleid voor oudere werklozen heeft (n.a.v. het onderzoek van
de Inspectie SZW 'Perspectief voor oudere werklozen')? 

Antwoord:

Het is geen verplichting voor gemeenten om specifiek beleid te
formuleren. Dat er geen specifiek beleid is geformuleerd betekent niet
dat gemeenten niets doen voor ouderen. 

Het rapport van de inspectie geeft aan dat gemeenten hun dienstverlening
aan ouderen effectiever kunnen vormgeven. De verbetering moet met name
voortkomen uit vergroting van het vakmanschap en het meer methodisch
werken. Het ministerie ondersteunt het programma van Divosa dat daarop
ziet.

Vraag:

Kunt u bevestigen dat geld voor premiekorting jongeren niet ten koste
gaat van premiekorting ouderen?

Antwoord:

Ja, ik kan bevestigen dat er extra middelen zijn uitgetrokken om een
(tijdelijke) premiekorting voor jongeren in te voeren en het niet ten
koste gaat van de premiekorting ouderen.

Vraag:

Is de minister bereid om, net als is gebeurd in het kader van de aanpak
van jeugdwerkloosheid, mee te werken om het beeld van ouderen op de
arbeidsmarkt te verbeteren? 

Antwoord:

De gevolgen van de crisis zijn voelbaar op de arbeidsmarkt. De
ontwikkeling van de werkloosheid is al langere tijd ongunstig, hoewel de
laatste cijfers daar een kleine uitzondering op vormen. Het is echter
niet zo dat de situatie van ouderen op de arbeidsmarkt alleen maar
zorgelijk is. De arbeidsparticipatie van ouderen is in de afgelopen
economische moeilijke jaren continu gestegen. De arbeidsdeelname van 50-
tot 60-jarigen verschilt inmiddels niet wezenlijk meer van de
arbeidsdeelname van de totale beroepsbevolking en ook die van 60- tot
65-jarigen is fors gegroeid.

Dit laat onverlet dat ouderen die hun baan verliezen momenteel veel
moeite hebben weer aan de slag te komen. Vandaar dat – naast het
bestaande instrumentarium, zoals de premiekortingen - voor de jaren 2013
en 2014 in totaal 67 miljoen euro extra uitgetrokken om oudere werklozen
aan het werk te helpen. Hierbij gaat het om extra inspanningen op het
gebied van re-integratie van oudere werklozen, het intensiveren van
netwerkgroepen en het organiseren van inspiratiedagen voor oudere
werklozen om hen te helpen bij het vinden van een baan. De voorlopige
resultaten zijn hoopgevend.

Bovendien wordt in het kader van het actieplan 55pluswerkt samen gewerkt
tussen UWV en MKB met als doel de mindset bij werkgevers te veranderen
met betrekking tot het aannemen van 55plussers. Het actieplan is tot
stand  in overleg met SZW, sociale partners, intermediairs en VNG. Deze
partijen nemen ook deel aan de begeleidingscommissie. Ook in de
sectorplannen is er aandacht voor de arbeidsmarktpositie van ouderen.



Vraag:

Kan de plaatsingsbonus ook beschikbaar worden gesteld voor werving &
selectiebureau's?

Antwoord:

De plaatsingsbonus is niet alleen voor uitzendbureaus maar is bestemd
voor intermediairs. 

Dit kunnen ook werving en selectiebureaus zijn.

Vraag:

Waarom is gekozen voor leeftijdsgrens 55 bij scholingsvoucher en
plaatsingsbonus? 

Antwoord:

De beschikbare middelen worden ingezet voor de groep waarvoor het het
lastigst is om aan het werk te komen. Er is gekozen voor de
leeftijdsgrens van 55 jaar omdat de werkhervattingskansen vooral vanaf
deze leeftijd dalen. Tot de leeftijd van 55 jaar ligt de
werkhervattingskans binnen 1 jaar WW rond de 60%. Vanaf 55 jaar zakt dit
tot rond de 45% en vanaf 60 naar 20%.

Vraag:

Hoe kan minister de met Prinsjesdag aangekondigde koopkrachtdalingen
voor ouderen rechtvaardigen? Kan het kabinet onevenredig
koopkrachtverlies van ouderen repareren (o.a. door het handhaven van de
MKOB-regeling)?

Antwoord:

Het kabinet neemt ingrijpende maatregelen om de overheidsfinanciën weer
op orde te krijgen. Van iedereen waarvan het kabinet denkt dat zij het
kunnen dragen wordt een bijdrage gevraagd. Dit geldt ook voor ouderen.
Gelukkig is het niet meer zo dat ouderdom gelijk staat aan armoede. Dit
is het resultaat van het harde werk en de spaarzaamheid van veel ouderen
in de afgelopen decennia. Het gemiddelde inkomen van ouderen is de
afgelopen jaren fors toegenomen doordat nieuwe generaties ouderen een
groter pensioen hebben opgebouwd dan oudere generaties. Tegelijkertijd
hebben niet alle ouderen het breed, met name diegenen die geen ruim
aanvullend pensioen hebben kunnen opbouwen. Het kabinetsbeleid is er op
gericht om oog te hebben voor deze verschillen en past de maatregelen
daarop aan. Dat betekent concreet dat het kabinet de
inkomensondersteuning versobert waar men het zelf kan redden, maar
ondersteuning blijft bieden waar dit niet zo is.

In de koopkrachtontwikkeling voor 2014 is dit zichtbaar doordat ouderen
met een laag inkomen er iets op vooruit gaan danwel dat de
inkomensachteruitgang beperkt blijft. Voor ouderen groter aanvullend
pensioen (bijvoorbeeld van 10.000 euro) daalt de koopkracht in 2014 met
-1%. Deze koopkrachtontwikkeling wijkt niet substantieel af van de
koopkrachtontwikkeling van werknemers met een hoger inkomen.

Voor latere jaren heeft de invoering van de huishoudentoeslag gevolgen
voor de koopkracht van ouderen. Onderdeel van het voorstel is dat de
MKOB wordt afgeschaft, maar hier komt een ouderencomponent voor terug.
De middelen voor inkomensondersteuning worden zo gericht mogelijk
ingezet, zodat het geld zoveel mogelijk daar terecht komt waar dit het
meest nodig is.

 PAGE   1 

	  DOCPROPERTY  kPagina  \* MERGEFORMAT  Pagina    PAGE   \* MERGEFORMAT
 2    DOCPROPERTY  kPaginaVan  \* MERGEFORMAT  van    NUMPAGES   \*
MERGEFORMAT  67 

  DOCPROPERTY  kRetouradres  \* MERGEFORMAT  > Retouradres   
DOCPROPERTY  iRetouradres  \* MERGEFORMAT  Postbus 90801 2509 LV  Den
Haag 

  DOCPROPERTY  iAdressering  \* MERGEFORMAT  De Voorzitter van de Tweede
Kamer 

Der Staten-Generaal 

  DOCPROPERTY  iStraat  \* MERGEFORMAT  Binnenhof    DOCPROPERTY  iNr 
\* MERGEFORMAT  1    DOCPROPERTY  iToev  \* MERGEFORMAT  A 

  DOCPROPERTY  iPostcode  \* MERGEFORMAT  2513 AA     DOCPROPERTY 
iPlaats  \* MERGEFORMAT  S GRAVENHAGE 

  DOCPROPERTY  iKixCode  \* MERGEFORMAT  2513 AA1XA 

  DOCPROPERTY  kDatum  \* MERGEFORMAT  Datum  	4 december 2013  IF  
DOCPROPERTY  iChkDatum  \* MERGEFORMAT  0  = "0" "" "  DOCPROPERTY 
iDatum  \@ "d MMMM yyyy"  iDatum "    

  DOCPROPERTY  kOnderwerp  \* MERGEFORMAT  Betreft 	Schriftelijke
antwoorden op de begroting SZW voor het jaar 2014  DOCPROPERTY 
iOnderwerp  \* MERGEFORMAT   



	  DOCPROPERTY  kPagina  \* MERGEFORMAT  Pagina    PAGE   \* MERGEFORMAT
 1    DOCPROPERTY  kPaginaVan  \* MERGEFORMAT  van    NUMPAGES   \*
MERGEFORMAT  67 

  IF   DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" "" " 
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i2eGeledingTxt 

"      IF   DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i3eGeledingtxt     

  DOCPROPERTY  kDatum  \* MERGEFORMAT  Datum 

  IF   DOCPROPERTY  iChkDatum  \* MERGEFORMAT  0  = "0" "" " 
DOCPROPERTY  iDatum  \@ "d MMMM yyyy"  iDatum "    

  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Onze referentie 

  DOCPROPERTY  iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  2013-0000170971 

  IF   DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" "" " 
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i2eGeledingTxt 

"      IF   DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  i3eGeledingtxt     

Postbus 90801

2509 LV  Den Haag

Anna van Hannoverstraat 4

T	070 333 44 44

F	070 333 40 33

www.rijksoverheid.nl



  DOCPROPERTY  kCP  \* MERGEFORMAT  Contactpersoon 

  IF   DOCPROPERTY  iCP2  \* MERGEFORMAT    = "" "" "

  DOCPROPERTY  iCP2  \* MERGEFORMAT  iCP2 

  IF   DOCPROPERTY  iChkDoorkies  \* MERGEFORMAT  Fout! Onbekende naam
voor documenteigenschap.  = "0" "" "  DOCPROPERTY  kDoorkies  \*
MERGEFORMAT  T 	  DOCPROPERTY  iDoorkies2  \* MERGEFORMAT  iDoorkies2 

"   T	iDoorkies2

   IF   DOCPROPERTY  iChkEmail  \* MERGEFORMAT  Fout! Onbekende naam
voor documenteigenschap.  = "0" "" "  DOCPROPERTY  iEmail2  \*
MERGEFORMAT  iEmail2 

"   iEmail2

 "    

  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Onze referentie 

  DOCPROPERTY  iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  2013-0000170971 

  IF   DOCPROPERTY iUwBrief \* MERGEFORMAT    = "" "" "

  DOCPROPERTY  kUwBrief  \* MERGEFORMAT  Uw referentie 

  DOCPROPERTY  iUwbrief  \* MERGEFORMAT  iUwBrief 

"     IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = "" "" "

  DOCPROPERTY  kCC  \* MERGEFORMAT  Kopie aan 

  DOCPROPERTY iCC  \* MERGEFORMAT  iCC 

"     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" "" "

  DOCPROPERTY  kBijlagen \* MERGEFORMAT  Bijlagen 

  DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT  iBijlagen "