Schriftelijke antwoorden eerste termijn begrotingsbehandeling SZW 2014
Brief regering
Nummer: 2013D48819, datum: 2013-12-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L.F. Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: J. Klijnsma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2013Z23890:
- Indiener: L.F. Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: J. Klijnsma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2013-12-04 15:00: Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2013-12-10 17:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2014-01-21 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-11-02 13:20: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Hierbij zenden wij u de antwoorden van meer feitelijke aard, welke zijn gesteld tijdens de eerste termijn van de zijde van de Kamer bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2014 (33 400 XV). De Minister van Sociale Zaken De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Werkgelegenheid, L.F. Asscher Jetta Klijnsma Schriftelijke antwoorden begrotingsbehandeling SZW 2014 Vragen van het lid Kerstens (PvdA) Vraag: Wat kunnen de minister en staatssecretaris doen om er voor te zorgen dat het gelukkig door steeds meer overheden gehanteerde systeem van social return wordt benut op een manier die echt bijdraagt aan die inclusieve samenleving? Zijn de minister en staatssecretaris bereid het gebruik van de door TNO ontwikkelde participatieladder bij aanbestedingen te stimuleren? Antwoord: De rijksoverheid past social return sinds 1 juli 2011 toe in het inkoop- en aanbestedingsbeleid. Het beleidsdoel is het creëren van extra plaatsen om mensen aan werk of werkervaring te helpen. Werkervaring voor de duur van de opdracht, wanneer een duurzame plaatsing niet mogelijk is, is nadrukkelijk ook een re-integratiedoel. Werkervaring verkort immers de afstand tot de arbeidsmarkt. De minister van BZK en de staatssecretaris van SZW hebben aan de Kamer toegezegd dat na twee implementatiejaren dit beleid en de uitvoering daarvan geëvalueerd wordt. Deze evaluatie loopt op dit moment en zal in het eerste kwartaal van 2014 klaar zijn. Wij wachten daarom eerst de resultaten van de evaluatie af. Nieuwe toepassingsmethoden, zoals prestatie-instrumenten, die beantwoorden aan het doel van social return bij het Rijk, worden in de evaluatie meegenomen. Vraag: Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van de motie Hamer/Heerma over reshoring en is het kabinet bereid centraal een soort 'service-desk' in te stellen waar gemeentes, sw-bedrijven of andere ondernemingen terecht kunnen met vragen over reshoring? Antwoord: In de brief aan de Tweede Kamer van 10 september jl. is aangegeven dat het kabinet op diverse terreinen werkt aan het ondersteunen van bedrijven die bezig zijn met reshoring. Dit komt tegemoet aan het verzoek in de motie Heerma/Hamer (Kamerstukken II, 2012-2013, nr. 29 544, nr. 455). Ten eerste wordt beleid gevoerd om het vestigingsklimaat in Nederland te versterken. Ten tweede is de Participatiewet deze week naar de Tweede Kamer verzonden. De Participatiewet maakt het aantrekkelijker om productie in Nederland te laten plaatsvinden door het instrument loonkostensubsidie te introduceren. Hiertoe krijgen gemeenten met de Participatiewet de juiste instrumenten in handen. Omgekeerd zorgt reshoring ervoor dat de werkgelegenheid voor de doelgroep van de Participatiewet wordt bevorderd. Ten derde heeft het kabinet aangeven dat wanneer een bedrijf besluit om additionele werkgelegenheid via reshoring te creëren in Nederland en daarbij arbeidsmarktknelpunten ervaart, het bedrijf in samenwerking met sociale partners via de Regeling Cofinanciering Sectorplannen een plan kan indienen om die arbeidsmarktknelpunten op te lossen. Het kabinet ondersteunt deze sectorplannen en stelt hiervoor in totaal €600 miljoen beschikbaar in 2014 en 2015. Bedrijven kunnen voor al hun vragen over reshoring altijd terecht bij het Agentschap NL (www.antwoordvoorbedrijven.nl). Ook het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) kan bedrijven van informatie voorzien wanneer zij willen investeren in Nederland. Maar het kabinet wil verder gaan en onderzoekt of het mogelijk is om bedrijven inzicht te bieden in de brede kosten en baten van investeren in Nederland. Een model (het zogenoemde 'total costs of ownership' model) om dit voor de regio Tilburg te bepalen wordt momenteel door de gemeente Tilburg in samenwerking met de Universiteit van Tilburg (UvT) uitgewerkt. Er wordt aan de hand van de ervaringen in Tilburg bezien of het mogelijk en wenselijk is om dit model ook landelijk uit te rollen. Tot slot is het kabinet volop in dialoog met onder andere wetenschappers over het belang en de kansen van reshoring. Op 13 december wordt een workshop georganiseerd door EZ en SZW, waar diverse partijen hun licht zullen laten schijnen over het fenomeen reshoring. Vraag: Hoe staan de bewindspersonen van SZW tegenover een bonus of een premie bovenop de uitkering voor bijstandsgerechtigden die een aantoonbare stap maken richting arbeidsmarkt? Antwoord: Daar staan we positief tegenover. De Wet Werk en Bijstand biedt de mogelijkheid aan gemeenten een premie toe te kennen aan bijstandsgerechtigden, die een aantoonbare stap richting arbeidsmarkt maken, voor zover deze stap naar het oordeel van de gemeente bijdraagt aan hun arbeidsinschakeling. Deze premie heeft tot een maximum bedrag ad € 2.251 per kalenderjaar geen invloed op de hoogte van de bijstandsuitkering. Voor mensen die werken op een participatieplaats, waarbij zij voor een langere periode kunnen werken met behoud van uitkering, kent de WWB een specifieke bepaling. Voor hen geldt dat gemeenten hen na zes maanden werken op een participatieplaats en vervolgens elke zes maanden een premie geven, tenzij de uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college onvoldoende heeft meegewerkt. Vraag: Wat vindt de staatssecretaris van de consequenties voor uitkeringsgerechtigden van de zogenaamde vierwekenzoektermijn? Hebben gemeenten de mogelijkheid een voorschot te verstrekken? Antwoord: De staatssecretaris heeft Uw Kamer op 12 november 2013 een brief gestuurd (Kamerstukken II 2013-2014, 30545, nr 134) waarin zij onder meer ingaat op de resultaten van het onderzoek van de Inspectie SZW naar de uitvoering van de vier weken zoekperiode voor jongeren. De Inspectie heeft geconstateerd dat niet alle gemeenten er zicht op hebben wat de omstandigheden zijn van jongeren die niet terugkomen om een bijstandsuitkering aan te vragen. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de jongeren zelf om terug te keren om een aanvraag voor een uitkering in te dienen na de zoekperiode. Sommige gemeenten hebben eigen analyses uitgevoerd en hebben geconstateerd dat de meeste van hen werk hebben gevonden of zijn begonnen aan een opleiding. De staatssecretaris vindt het belangrijk dat gemeenten zelf inzicht verwerven in wat er met mensen gebeurt die uiteindelijk geen uitkering aanvragen. Gemeenten kunnen indien noodzakelijk, bij dringende redenen, een voorschot verstrekken tijdens de zoekperiode. Vraag: Is de staatssecretaris van mening dat mantelzorg een uitstekende manier is om de zgn. maatschappelijke tegenprestatie in te vullen? Op welke wijze zorgt de staatssecretaris ervoor dat mensen die mantelzorg voor hun naasten verlenen daar niet de dupe van worden? Antwoord: De regering is van mening dat belemmeringen voor het verrichten van mantelzorg zoveel mogelijk moeten worden weggenomen. Over dit onderwerp heeft de staatssecretaris nauw contact met de staatssecretaris van VWS. Mantelzorgers verrichten een belangrijke maatschappelijke taak bij de zorg en ondersteuning van langdurig zieke familieleden en naaste vrienden. Als een uitkeringsgerechtigde mantelzorg als tegenprestatie wil invullen, is het aan de gemeente om dat te beoordelen. Vraag: Ik hoor graag van de minister of hij op het vlak van ketenaansprakelijkheid bereid is tot verdere initiatieven (denk aan eerdere discussie van misstanden in de champignonsector en de verantwoordelijkheid van supermarkten daarbij). Antwoord: In de voortgangsrapportage over de aanpak van schijnconstructies heb ik mijn plannen over de invoering van ketenaansprakelijk voor loon in alle sectoren uiteengezet. Het plan van het kabinet is om civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid voor betaling van het cao-loonin te voeren, voor alle sectoren, zodat ook bij aanneming van werk de hoofdaannemer of bij opdrachtovereenkomst de opdrachtgever kan worden aangesproken op de loonbetaling aan betrokken werknemers. Naast deze civielrechtelijke aanpak wordt een bestuursrechtelijke ketenaanpak ingevoerd bij de handhaving van het wettelijk minimumloon. Dit houdt in dat de Inspectie SZW bij onderbetaling een boete en/of een last onder dwangsom kan opleggen aan een andere schakel in de keten. Samen met sociale partners werk ik deze plannen momenteel verder uit. Voor wat betreft mijn bereidheid om verdere initiatieven te nemen wijs ik op de adviesaanvraag aan de Stichting van de Arbeid over cao-naleving en handhaving. Belangrijk onderwerp in deze adviesaanvraag is het komen tot een algemene code voor verantwoordelijk aanbesteden. Deze code richt zich primair op ketens van opdrachtverlening en aanbesteding. Het is interessant om te bezien of de code ook van waarde kan zijn voor inkoop. Vragen van het lid Hamer (PvdA) Vraag: Kan de minister ons toezeggen dat er een actieplan komt over psychosociale arbeidsbelasting met specifieke aandacht voor de flexwerkers? Antwoord: Tijdens het Algemeen Overleg over arbeidsomstandigheden in mei dit jaar heb ik toegezegd de Kamer te informeren over mijn plan van aanpak psychosociale arbeidsbelasting. Ik zal u dit plan van aanpak voor het einde van het jaar toezenden. Dit plan van aanpak is gericht op het terugdringen van psychosociale arbeidsbelasting bij alle werkenden. Ook de flexwerkers worden hierin meegenomen. Vraag: Graag een reactie van de minister hoe het met beoogde doelgroep van alleenstaande ouders zit in samenhang met hervorming kindregelingen (nav motie Van Ojik/Samson)? Antwoord: Binnenkort debatteren wij over de kindregelingen, en dan zal ik uitgebreid ingaan op de positie van alleenstaande ouders. Ik kijk uit naar uw inbreng. Daarop vooruitlopend wil ik al vaststellen dat ik goede en fatsoenlijke inkomensondersteuning bij de kosten voor opgroeiende kinderen van groot belang vind. Het huidige stelsel van kindregelingen is echter complex en niet altijd rechtvaardig. Daarom wordt bij de hervorming kindregelingen de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders geharmoniseerd. Er komt een kop voor alleenstaande ouders op het kindgebonden budget, waarmee de compensatie die alleenstaande ouders ontvangen uniform wordt. Het niet goed te rechtvaardigen verschil in inkomensondersteuning tussen werkende en niet werkende alleenstaande ouders verdwijnt hiermee. Nu is het nog zo dat alleenstaande ouders in de bijstand er vaak financieel op achteruitgaan als zij gaan werken. Dit houdt mensen in de bijstand en bovendien is het slecht voor onze arbeidsmarkt. Deze armoedeval voor alleenstaande ouders in de bijstand wordt opgelost met de hervorming kindregelingen. Dat zal ik bij de Kamerbehandeling toelichten en daar zal ik graag met u over in debat gaan. Vraag: Kan de staatssecretaris een reactie geven op de nieuwe cijfers van het SCP en CBS over armoede? Antwoord: We zitten in economisch zware tijden. Dat blijkt nu voor het tweede jaar op rij ook uit de armoedecijfers. Uit het Armoedesignalement 2013 van het CBS en het SCP blijkt dat circa 664.000 huishoudens in 2012 moesten rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Tot 2011 was de financiële crisis niet in de armoedecijfers terug te zien. En ondanks de stijging van de kans op armoede ligt deze nog steeds onder het niveau van 2005. Dit is een teken van de sterkte van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. Aan het begin van de kabinetsperiode heeft het kabinet aangegeven dat het ervoor wil zorgen dat mensen niet overvraagd worden. Hier staat het kabinet nog steeds voor. Het kabinet vindt het dan ook schrijnend dat de armoede onder kinderen is toegenomen. Het kabinet wil voorkomen dat kinderen de dupe worden van de financiële problemen van hun ouders. Met name door de financiële positie van eenoudergezinnen te verbeteren, kan armoede onder kinderen aangepakt worden. Dit is ook precies het probleem dat de hervorming kindregelingen aanpakt. Werken vanuit de bijstand moet lonen en met goedkeuring van de Kamer gaat het kabinet dit ook bewerkstelligen. Het kabinet trekt bovendien extra geld uit voor de bestrijding van armoede. In de brieven van de staatssecretaris aan de kamer van 3 juli en 25 november jl. heeft zij aangegeven wat het kabinet doet om de armoede- en schuldenproblematiek aan te pakken. In 2014 wordt €80 miljoen en vanaf 2015 €100 miljoen structureel per jaar extra beschikbaar gesteld voor dit doel. Onderdeel van dit pakket is ook dat kinderen mee kunnen doen aan buitenschoolse activiteiten zoals sport. Daarom wordt in elk geval subsidie aan het Jeugdsportfonds Nederland verlengd en wordt de Sportimpuls verhoogd. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoedebeleid en staan het dichtst bij de mensen die extra ondersteuning nodig hebben. Daarom zal het leeuwendeel van de extra middelen via het gemeentefonds beschikbaar worden gesteld aan gemeenten, bovenop de circa € 6,2 miljard die gemeenten beschikbaar hebben om te besteden aan bijstandsuitkeringen. Daar bovenop bestrijden gemeenten armoede onder andere door het aanbieden van een stadspas, het kwijtschelden van gemeentelijke belastingen en het verstrekken van bijzondere bijstand en de langdurigheidtoeslag. Er zijn voorzichtige tekenen van economisch herstel. Dit en het inkomensbeleid van het kabinet is terug te zien in de ramingen van het CBS waaruit blijkt dat armoede zich dit jaar en komend jaar lijkt te stabiliseren. Vragen van het lid Karabulut (SP) Vraag: Wat doet het kabinet om de 384.000 kinderen uit de armoede te halen? Antwoord: Het kabinet is zich ervan bewust dat het in deze moeilijke economische tijd voor veel mensen niet gemakkelijk is om de eindjes aan elkaar te knopen. In de brieven van de staatssecretaris van SZW aan de kamer van 3 juli en 25 november jl. heeft zij aangegeven wat het kabinet doet om de armoede- en schuldenproblematiek aan te pakken. Het kabinet trekt ook meer geld uit voor de intensivering van de armoede- en schuldenaanpak. Bovenop de 20 miljoen euro die het kabinet voor 2013 reeds beschikbaar heeft gesteld, wordt voor 2014 80 miljoen euro extra en daarna 100 miljoen euro structureel per jaar beschikbaar gesteld. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoedebeleid en staan het dichtst bij de kinderen en de ouders die extra ondersteuning nodig hebben. Daarom zal het leeuwendeel van de extra middelen via het gemeentefonds beschikbaar worden gesteld aan gemeenten, bovenop de circa 6,2 miljard die gemeenten beschikbaar hebben om te besteden aan bijstandsuitkeringen. Daarnaast beschikken gemeenten over de mogelijkheid om armoedeproblematiek te bestrijden onder andere door het aanbieden van een stadspas, het kwijtschelden van gemeentelijke belastingen en het verstrekken van bijzondere bijstand en de langdurigheidtoeslag. Het kabinet vraagt gemeenten om bij de intensivering van het armoedebeleid speciale aandacht te besteden aan kinderen die in armoede opgroeien. En zal gemeenten hierin ondersteunen door het bieden van handvatten, het verspreiden van goede voorbeelden en het stimuleren van kennisdeling. Naast extra middelen voor gemeenten stelt het kabinet ook extra middelen beschikbaar voor een aantal landelijke initiatieven en een aantal landelijke organisaties die zich specifiek richten op kinderen die opgroeien in gezinnen met een laag inkomen, zoals Stichting Leergeld, Jeugdcultuurfonds, Jeugdsportfonds. Voorop staat dat werk de beste weg uit armoede is en het kabinet levert derhalve forse inspanningen om mensen aan het werk te helpen en te houden. Door de financiële positie van eenoudergezinnen te verbeteren, kunnen we de armoede van kinderen aanpakken. Dit is ook precies het probleem dat we met de hervorming kindregelingen willen aanpakken. Werken vanuit de bijstand moet lonen en met goedkeuring van de Kamer gaat het kabinet dit ook bewerkstelligen. Vraag: Waarom wordt de kinderbijslag verlaagd en de bestaande armoederegeling geschrapt? Antwoord: De kinderbijslag wordt niet verlaagd. De leeftijdsdifferentie voor de kinderbijslag blijft behouden (via nota van wijziging op Wet hervorming kindregelingen). Het niet-indexeren van de kinderbijslag gaat overigens wel door. Het is noodzakelijk de overheidsfinanciën op orde te brengen. Daarbij wordt van iedereen een bijdrage gevraagd, ook van ouders met kinderen. De categoriale bijzondere bijstand voor gezinnen met schoolgaande kinderen wordt vervangen door de individuele bijzondere bijstand. Op deze manier komen de middelen gericht terecht bij de mensen die die ondersteuning het hardst nodig hebben en kunnen gemeenten een integrale maatwerkaanpak leveren. Door de intensivering van het armoedebeleid zijn hiervoor bovendien meer middelen beschikbaar. Vraag: Zijn de bewindspersonen bereid de kinderbijslag inkomensafhankelijk te maken? Antwoord: Het kabinet kiest ervoor om alle gezinnen inkomensondersteuning te bieden, ongeacht hun inkomen. De kinderbijslag is een financiële tegemoetkoming voor de opvoeding en verzorging van kinderen tot 18 jaar. De kinderbijslag komt terecht bij alle gezinnen en is gebaseerd op de solidariteit tussen huishoudens zonder kinderen en huishoudens met kinderen. Het inkomensafhankelijk maken van de kinderbijslag is in strijd met het doel van de tegemoetkoming. De regering acht deze aanpassing ongewenst. Voor gezinnen met een lager inkomen is er naast de kinderbijslag, ook het inkomensafhankelijke kindgebonden budget. Dit is een extra inkomensondersteuning die geheel ten goede komt aan gezinnen met een lager inkomen. Vraag: Zijn bewindspersonen bereid om een eind te maken aan schijnconstructies (denk bijvoorbeeld aan de straatveger in Den Haag)? Antwoord: De gemeenten kunnen op grond van de WWB een aantal instrumenten inzetten om mensen met een afstand naar werk te begeleiden. Ook kan op grond van de WWB een tegenprestatie worden gevraagd. Dit betreffen derhalve geen schijncontructies maar wettelijke instrumenten die met waarborgen zijn omkleed. De gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders zien er op toe dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan en ik heb er vertrouwen in dat zijn hun taak goed uitvoeren. Vraag: Hoeveel jongeren zijn het afgelopen jaar aan het werk gekomen of hebben een stage gevonden? Is de minister bereid duidelijke doelen te stellen, specifiek ook voor migrantenjongeren? Antwoord: Over heel 2012 vonden 510 duizend jongeren werk, waarvan 133 duizend vanuit werkloosheid, en 377 duizend vanuit een positie buiten de beroepsbevolking (vooral scholieren en schoolverlaters). HYPERLINK "http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63349&CalledFrom=" \l "_ftn1" \o "" [1] Er zijn geen geaggregeerde gegevens beschikbaar over het aantal jongeren dat na het afronden van hun opleiding stage loopt en hun kenmerken. De ontwikkeling van de werkloosheid hangt sterk af van de ontwikkeling van de economie. Die ontwikkeling is sterk afhankelijk van wat er in Europa en de rest van de wereld gebeurt. Dat geldt in het bijzonder voor de werkloosheid onder jongeren. Ondermeer door het jaarlijks grote aantal schoolverlaters en het gegeven dat veel jongeren werkzaam zijn op een flexibel contract en in conjunctuurgevoelige sectoren, is de werkloosheid onder jongeren relatief sterk conjunctuurgevoelig. Vanwege de relatief beperkte invloed op deze ontwikkelingen hanteert het kabinet geen streefcijfer voor het terugdringen van de jeugdwerkloosheid, ook niet specifiek voor migrantenjongeren. Dat neemt niet weg dat het kabinet er samen met de sociale partners hard aan werkt om de arbeidsmarktpositie van jongeren te versterken. Ondermeer door jongeren in het middelbaar beroepsonderwijs te stimuleren langer door te leren en extra middelen in te zetten voor de bestrijding van de jeugdwerkloosheid op regionaal niveau. Het kabinet deelt de zorg over de hoge jeugdwerkloosheid onder bepaalde groepen jongeren. De ambassadeur Aanpak Jeugdwerkloosheid heeft dan ook bijzondere aandacht voor juist die jongeren die extra hard getroffen worden zoals jongeren zonder startkwalificatie of migrantenjongeren. Ook binnen de arbeidsmarktregio’s worden veel initiatieven genomen om de positie van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren. HYPERLINK "http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63349&CalledFrom=" \l "_ftnref1" \o "" [1] HYPERLINK "http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=80220NED&D1 =a&D2=a&D3=3&D4=36-39&HD=" \l "000-1934&HDR=G1&STB=G3,G2,T" http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=80220NED&D1= a&D2=a&D3=3&D4=36-39&HD=#000-1934&HDR=G1&STB=G3,G2,T Vraag: Wat is de stand van zaken met betrekking tot integratie? Wat is de stand van zaken met betrekking tot segregatie, racisme en discriminatie en het participatiecontract? Antwoord: U krijgt nog voor het kerstreces drie brieven waarin u wordt geïnformeerd over de voortgang op diverse terreinen. Ten eerste de voortgangsbrief integratie waarin u wordt geïnformeerd over de voortgang in de uitvoering van de agenda integratie. Daarin is ook aandacht voor inburgering en taalonderwijs. Ten tweede een brief over de nadere invulling van de het participatiecontract: Hiervoor is een pilot in voorbereiding waarin het participatiecontract in verschillende modellen wordt getest. Ten derde, zoals toegezegd in de beantwoording op de schriftelijke vragen die zijn gesteld over de begroting SZW, zal de minister van BZK namens het kabinet bovendien de voortgangsbrief discriminatie 2013 naar de Tweede Kamer zenden. Deze brief gaat in op de kabinetsbrede uitvoering van het anti-discriminatiebeleid. Over de aanpak van racisme en discriminatie heb ik u tot slot al geïnformeerd in de kabinetsreactie op het ECRI-rapport (Tweede Kamer, 2013-2014, 30 950, nr. 32) Vraag: Deelt de minister de opvatting dat inburgeringscursussen niet aan de markt moeten worden overgelaten? Neemt hij de inburgering weer in eigen hand? Antwoord: Ik deel de opvatting niet dat inburgeringscursussen niet aan de markt moeten worden overgelaten. Ik ben dan ook niet van plan de inburgering weer in eigen hand te nemen. Met de inwerkingtreding van de Wet inburgering in 2007 is het inburgeringsonderwijs al aan de markt overgelaten. Met de gewijzigde wet inburgering die per 1 januari j.l. inwerking is getreden, zie ik geen reden voor verandering hiervan. Ik faciliteer de randvoorwaarden voor dit inburgeringsonderwijs. Mensen die onvoldoende inkomen hebben kunnen een beroep doen op een sociale lening als zij het traject inkopen bij een taalaanbieder met het keurmerk van Blik op Werk. Het cursusaanbod is te vinden via o.a. de website van Blik op werk en ik houd in de gaten dat het aanbod landelijk dekkend is. Vraag: Waar is de ondersteuning van € 400.000 voor gemengde scholen om segregatie tegen te gaan gebleven? Antwoord: Zoals ik bij de begrotingsbehandeling van vorig jaar al meldde is de uitvoering van het amendement Karabulut door mijn voorgangers verbreed naar burgerschap. Het inzetten op kwaliteit van het onderwijs is het belangrijkste om segregatie aan te pakken. De aanpak van het kabinet is er op gericht dat iedere school, ongeacht de samenstelling, de best mogelijke kwaliteit kan bieden. Voor de komende periode wil ik graag ouderbetrokkenheid en opvoeding als thema’s centraal stellen. Uit gesprekken met gemeenten, reguliere instellingen en migranten(zelf)organisaties blijkt dat er al heel veel gebeurt op dit gebied, zowel landelijk als lokaal. Om te voorkomen dat er allemaal losse initiatieven worden uitgevoerd, vinden momenteel gesprekken plaats met gemeenten, instellingen en migrantengemeenschappen om te komen tot een gedragen aanpak met praktische meerwaarde die via maatwerk worden ingezet. In het AO integratie van 17 oktober jl. heb ik daarnaast al aangegeven bereid te zijn gemeenten te ondersteunen bij gemengde scholen. Hieraan zal in 2014 in samenwerking met de onderwijskoepels en FORUM binnen de huidige subsidiekaders nadere invulling worden gegeven. Vraag: Is de staatssecretaris bereid inzicht te verschaffen in de omvang van arbeidsmarktdiscriminatie en het opstellen van een actieplan? Is de minister bereid om extra bevoegdheden voor de Inspectie SZW, naming en shaming en boetes te regelen om te kunnen optreden tegen arbeidsmarktdiscriminatie? Antwoord: De omvang van arbeidsmarktdiscriminatie Uit de meldingscijfers van de diverse instanties waarover de TK jaarlijks geïnformeerd wordt blijkt dat een derde van meldingen over de arbeidsmarkt gaat. In de voortgangsbrief discriminatie 2013, die binnenkort verschijnt, wordt de TK geïnformeerd over de cijfers van het afgelopen jaar. De verantwoordelijkheid voor het voorkomen en bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt ligt primair bij werkgevers en werknemers. Daarom heeft de Staatssecretaris de SER om een advies over discriminatie op de arbeidsmarkt gevraagd. Dit advies wordt in het voorjaar van 2014 verwacht. Naar aanleiding van het SER advies zal de Staatssecretaris bezien of nader onderzoek of een actieplan tot de mogelijke vervolgstappen behoren. Boetes bij arbeidsmarktdiscriminatie De Inspectie SZW kan bij geconstateerde of gemelde discriminatie op de werkvloer aan de werkgever vragen om aan te tonen dat deze een adequaat beleid voert en van de werkgever kan worden geëist dat er gericht beleid (niet op individueel niveau) wordt gevoerd. Geeft de werkgever daaraan geen gevolg, dan kan de Inspectie SZW een bestuurlijke boete opleggen. Of er in individuele gevallen sprake is van discriminatie is aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens. Een oordeel of sprake is van ongelijke behandeling vereist een uitgebreid onderzoek naar de feiten en een zorgvuldige belangenafweging door een gerechtelijke instantie. Tevens moet worden onderzocht of er in juridische zin een objectieve rechtvaardigingsgrond is, waarvoor zowel rechter als het College geëquipeerd zijn. Een grotere rol voor de inspectie ten aanzien van individuele gevallen ligt dan ook niet voor de hand. In individuele gevallen kan de Inspectie geen boete opleggen. Naming en shaming Ten aanzien van naming en shaming is van belang dat dit gepubliceerd moet worden door degene die vaststelt of er sprake is van een verboden onderscheid (of er sprake is van een verboden onderscheid wordt vastgesteld door het College of de rechter). Het College publiceert in haar oordelen of er sprake is van verboden onderscheid ook de betrokken bedrijfsnamen (voor zover niet tot een natuurlijk persoon herleidbaar) op de website. Omdat het College haar oordelen “niet geanonimiseerd” op haar website publiceert en daaruit eenvoudig een lijst met zaken per werkgever te vervaardigen is, is er dus al sprake van een vorm van “naming en shaming”. Vraag: Is de staatssecretaris het met mij eens dat de wachtlijsten bij voedselbanken moeten verdwijnen en dat voedselbanken voldoende voedsel hebben. Wat doet de staatssecretaris daaraan? Antwoord: Het kabinet heeft grote waardering voor alle partijen die zich inzetten om vanuit eigen initiatief andere mensen te helpen. De situatie van de voedselbanken is bij het kabinet bekend. De staatssecretaris heeft regelmatig contact met Voedselbanken Nederland en in reactie op hun signalen en ook op verzoek van de Kamer heeft de staatssecretaris samen met staatssecretaris Dijksma van Economische Zaken de handen ineengeslagen om de tekorten bij de voedselbanken te adresseren. Het gebrek aan voedsel bij de voedselbanken heeft namelijk niet te maken met een gebrek aan voedsel in Nederland. De Voedselbanken zelf stellen dat met 1% van de voedselverspilling de tekorten kunnen worden verholpen. Beide staatssecretarissen hebben gesproken met Stichting Voedselbanken Nederland en de Alliantie Verduurzaming Voedsel om te bevorderen dat de voedselbanken en het bedrijfsleven elkaar vinden in het gezamenlijk belang voedsel duurzaam te benutten. Gezamenlijk wordt verkend waar kansen liggen ten aanzien van logistiek en voedselveiligheid. Verder wordt samen met ketenpartners bekeken of misproducties, restanten en overschotten een duurzamere bestemming kunnen krijgen. Begin volgend jaar spreken de staatssecretarissen deze partijen opnieuw om te zien wat de samenwerking tot dan toe heeft opgeleverd. Ook heeft de staatssecretaris via de verzamelbrief van afgelopen zomer gemeenten opgeroepen om samenwerking tussen voedselbanken en het bedrijfsleven te faciliteren zodat er ook op lokaal niveau bruggen kunnen worden geslagen. Vraag: Is de staatssecretaris bereid de schuldenproblemen (van huurders en huiseigenaren, geldproblemen als gevolg van crisis) in kaart te brengen en samen met betrokken partijen preventieve maatregelen te treffen? Antwoord: Inzicht in de omvang van het aantal huishoudens met problematische schulden of een duidelijk risico daarop is belangrijk. Daarom wordt in 2014 een vervolgmeting verricht op het onderzoek Huishoudens in de rode cijfers 2012. Eerste onderdeel daarvan is een monitor betalingsachterstanden die tot doel heeft aan te geven hoe groot het aantal huishoudens met betalingsachterstanden is, wat de kenmerken zijn van de betalingsachterstand en welke achtergrondkenmerken de huishoudens met betalingsachterstand hebben. Zoals de staatssecretaris in haar brief van 3 juli jl. over intensivering armoede en schuldenbeleid aan de Tweede Kamer heeft gemeld is preventie van betalingsachterstanden en oplopen van schulden belangrijk en zal de komende jaren steeds meer nadruk moeten krijgen. Het voorkomen van problemen kan immers veel effect opleveren. Daarin is een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten en andere betrokken (keten)partijen. Zij staan immers het dichtste bij de mensen om wie het gaat en hebben er zicht op aan welke maatregelen er behoefte is. In de voornoemde brief zijn de maatregelen geschetst die het kabinet neemt om gemeenten en de verantwoordelijke partijen te ondersteunen om een extra impuls te geven aan preventie en vroegsignalering. Vragen van het lid Ulenbelt (SP) Vraag: Wil de minister stakingsdagen laten meetellen met WW en niet aftrekken? Antwoord: Een WW-uitkering wordt bepaald op basis van het loon in de laatste dienstbetrekking. Het loon waarover premies is betaald vormt de basis voor de vaststelling van de uitkering. Deze koppeling is een belangrijk uitgangspunt voor de sociale verzekeringen. Omdat over een stakingsdag geen loon wordt uitbetaald en geen premie wordt betaald, leidt een stakingsdag tot een lagere uitkering. Een stakingsuitkering van de vakbond kan voorzien in inkomen tijdens de dagen dat gestaakt wordt. Over deze stakingsuitkering wordt echter geen premie betaald. Conform het genoemde uitgangspunt telt dit daarom niet mee bij de vaststelling van een WW-uitkering. Een uitzondering op dit principe zou daarom zeer onwenselijk zijn. Het zou bovendien leiden tot complexiteit in de uitvoering, waardoor geautomatiseerde uitvoering niet mogelijk is. Vraag: Waar blijven de banenplannen waar oud plaats maakt voor jong? Antwoord: Het kabinet zet sterk in op de participatie van jongeren én ouderen. Het kabinet zet niet in op de participatie van jongeren ten koste van de participatie van ouderen, zoals generieke maatregelen als vervroegde uittreding (VUT) en werktijdverkorting. Het is een illusie te denken dat ouderen en jongeren substituten van elkaar zijn. Zij vullen elkaar juist aan. In de economische literatuur wordt dan ook geen positief effect gevonden van VUT-maatregelen op de werkgelegenheid van jongeren. Verder is het een verkeerd signaal naar ouderen, omdat de suggestie wordt gewekt dat ouderen overbodig zijn of niet meer volledig kunnen participeren. Ouderen in tijden van economische tegenwind afschrijven getuigt echter van kortzichtigheid, omdat iedereen nodig is om op termijn onze sociale voorzieningen betaalbaar te houden. Ouderen die vervroegd uittreden krijg je zelden tot nooit meer terug op de arbeidsmarkt en daarmee gaat een enorme hoeveelheid kennis en ervaring verloren. Vraag: Wat vindt de minister van het voorstel om een tewerkstellingvergunning in te voeren? Antwoord: Invoeren van een tewerkstellingvergunning is niet aan de orde. In de Toetredingsverdragen met Bulgarije en Roemenië is een maximale overgangsperiode van 7 jaar voor het opleggen van beperkingen aan werknemers uit deze landen vastgelegd. Nederland heeft deze overgangsperiode maximaal gebruikt. Wij hebben er ons in Europa toe verplicht om vanaf 1 januari 2014 de Nederlandse arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren volledig te openen. Dan vervalt het vereiste van de tewerkstellingsvergunning. Per die datum zijn geen maatregelen meer toegestaan die de toegang van Bulgaarse en Roemeense werknemers tot de arbeidsmarkt beperken. Vraag: Wil minister een volledig onderzoek verrichten naar de schijnconstructie met startersbeurzen? Antwoord: Tijdens het VAO arbeidsmarktbeleid op 14 november jl. heeft de minister aangegeven dat de Inspectie SZW onderzoek doet wanneer er een vermoeden is van een schijnconstructie met stagiairs en bij concrete klachten over de oneigenlijke inzet van stagiairs. Deze toezegging is gedaan in reactie op de (verworpen) motie van het lid Ulenbelt waarin de regering werd verzocht om de Inspectie SZW onderzoek te laten doen naar het voorkomen van onderbetaling en schending van het arbeidsrecht in het geval van stages na het afronden van een opleiding. Tot nu toe zijn, overigens niet specifiek in het licht van de Startersbeurs, naar aanleiding van meldingen van studenten drie onderzoeken gestart. Bij een onderzoek zijn geen onrechtmatigheden vastgesteld. De twee andere onderzoeken lopen nog. Het model van de Startersbeurs is niet gericht op werk – waarbij het wettelijk minimumloon van toepassing is – maar biedt de mogelijkheid een stage te volgen. De Startersbeurs is een in de praktijk gegroeid initiatief, ontwikkeld door de Universiteit van Tilburg met FNV Jong en CNV Jongeren. De Startersbeurs heeft tot doel dat de jongere tussen 18 en 27 jaar in de praktijk 6 maanden lang gericht werkt aan die competenties en vaardigheden die arbeidsmarktrelevant zijn én aansluiten bij zijn of haar opleidingsniveau. De jongere verricht daarbij activiteiten en werkzaamheden die additioneel van aard zijn en die in de eerste plaats een leerfunctie hebben. De jongere ontvangt van de werkgever een maandelijkse vergoeding, bekostigd door de gemeente. Soms draagt ook de werkgever financieel bij aan de vergoeding. Uiteraard is uiteindelijk de feitelijke situatie bepalend voor de vraag of sprake is van een stage of niet. Dit vereist dat gemeenten de jongere en de werkgever hierover goed informeren en aangeven wat wel en wat niet kan. Vraag: Kan de minister nadenken over manieren waarop de sollicitatieplicht zinvol en menselijk kan worden gemaakt? Is de minister bereid om van geval tot geval te bekijken hoe zwaar de sollicitatieplicht moet zijn? Antwoord: Ik begrijp uiteraard dat solliciteren in crisistijd uitermate lastig is, maar solliciteren vormt in het algemeen de kortste weg naar werk. Dit gaat zowel op in tijd van hoogconjunctuur als in tijd van laagconjunctuur. De afgelopen jaren, waarin er sprake was van laagconjunctuur, waren er jaarlijks nog steeds tussen de 900.000 en 950.000 baanvinders op de Nederlandse arbeidsmarkt. Mensen zijn dus ook in crisistijd niet kansloos in het vinden van een baan. De werknemer is verplicht in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen (voldoende solliciteren). UWV heeft het uitvoeringsbeleid over de invulling van ‘voldoende solliciteren’ vastgelegd in het UWV-besluit sollicitatieplicht. Dit besluit stelt een standaard norm van 4 sollicitaties per 4 weken, maar biedt al (uitvoerings)ruimte om af te wijken van deze norm als daar goede redenen voor zijn. Vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) Vraag: Graag een reactie hoe de regering de positie van alleenverdieners en alleenstaande ouders met jonge kinderen beziet. Antwoord: Het kabinet begrijpt de zorgen van het SGP als het gaat over de inkomensontwikkeling van alleenverdieners. Het kabinet vindt het belangrijk dat mensen participeren in de samenleving en arbeidsmarkt. Vanuit deze overweging is in 2009 besloten om de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting geleidelijk af te bouwen. Daarnaast wil het kabinet werken meer lonend maken voor alleenstaande ouders. Daarbij komt het recht op een bijstandsuitkering voor alleenstaande ouders niet te vervallen. Wel vindt er een harmonisatie plaats voor wat betreft de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders. Zo komt er een alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget waarmee de compensatie die alleenstaande ouders ontvangen uniform wordt. Dit heeft echter wel negatieve inkomensgevolgen voor alleenstaande ouders in de bijstand, waarbij het kabinet zich heeft ingespannen om deze beperkt te houden. Het kabinet heeft grote waardering voor ouders die thuis blijven om voor hun gehandicapt kind te zorgen. Het kabinet heeft dan ook eerder toegezegd om de extra tegemoetkoming voor alleenverdieners met een thuiswonend gehandicapt kind in stand te houden. Het voorstel is in de nota van wijziging bij het wetsvoorstel hervorming kindregelingen naar de Kamer gestuurd. Vraag: Hoe gaat de minister mantelzorg ook bij de belastingaanslag beter waarderen? Antwoord: Het kabinet heeft grote waardering voor de inspanningen van mantelzorgers. Mensen verlenen mantelzorg omdat ze dat willen vanuit de relatie die ze hebben met een zorgbehoevende. Dat is ook de kracht van mantelzorg. Die vrijwillige zorgzaamheid voor en door burgers wil dit kabinet stimuleren. De staatssecretaris van VWS heeft uw kamer hier begin november een brief over gestuurd. Verschillende politieke partijen zullen verschillende keuzes maken ten aanzien van inkomstenbelasting. Wat het kabinet betreft is het belangrijk dat veel mensen participeren, vanwege het draagvlak voor onze verzorgingsstaat. Dat neemt niet weg dat het kabinet net zo goed van mening is dat gezinnen hun eigen afweging moeten maken in hun keuzes ten aanzien van arbeid- en zorgtaken. Faciliteren van mantelzorg via de fiscaliteit vindt het kabinet geen optie. Vraag: Waarom komt de overheid met eigen kwaliteitseisen wanneer ouders ook tevreden zijn als het anders kan? Waarom vertrouwt de overheid geschoolde medewerkers pas wanneer zij geld voor hun werk krijgen. Waarom mogen ze niet vrijwillig aan de slag in de peuterspeelzaal? Waarom moeten mensen die overblijf begeleiden geschoold zijn? Antwoord: De overheid heeft een verantwoordelijkheid als het gaat om de opvang van jonge kinderen. Daarbij past dat de overheid regels stelt aan de kwaliteit ervan. Dit is geregeld in de wet Ontwikkelingskansen voor Kinderen. Het uitgangspunt van de wet Oke is de peuterspeelzalen verder te professionaliseren. Het kabinet vindt kinderopvang een vak. Cao-partijen hebben een loon afgesproken voor de uitoefening van dat vak. Daar kan niet zomaar van worden afgeweken. Vraag: Wil de minister onderzoeken of er mogelijkheden zijn om kinderen in te schrijven en te bekostigen bij de basisschool zonder de leerplicht te verlagen? Antwoord: Het kabinet heeft de mogelijkheid van integratie met het onderwijs verkend. Omdat onderwijs mede op basis van internationale verdragen gratis is voor ouders, is deze optie niet vorm te geven binnen de huidige financiële kaders. Bovendien zou dit de versnippering van voorzieningen voor peuters bestendigen. Voor kinderen van werkende ouders zullen immers aanvullende voorzieningen voor peuters in stand moeten worden gehouden. Bovendien is onderwijs niet de enige voorziening waar het kind centraal staat. In de kinderopvang en peuterspeelzaal wordt steeds meer ontwikkelingsgericht gewerkt.In het kabinetsplan staat de ontwikkeling van het kind centraal. De pedagogische kwaliteit wordt versterkt, zodat kinderen een betere start kunnen maken op de basisschool. Vraag: Wilt u kritisch kijken naar de doorgevoerde verlenging van loondoorbetaling bij ziekte van 1 naar 2 jaar? Levert dit nu echt veel extra prikkels op of is de verantwoordelijkheid voor het eerste ziektejaar eigenlijk het belangrijkste? Antwoord: De loondoorbetalingperiode van twee jaar heeft een grote bijdrage geleverd aan de vermindering van het aantal zieken en arbeidsongeschikten in Nederland. In deze periode zijn werkgevers zowel verantwoordelijk voor het door betalen van het loon als de begeleiding en re-integratie van hun zieke werknemer. Het effect van het tweede ziektejaar is dat jaarlijks ruim 13.000 mensen minder in de arbeidsongeschiktheidsregeling instromen. Deze mensen blijven behouden voor de arbeidsmarkt en zijn niet afhankelijk geworden van een uitkering. Volgens de beschikbare modellen bedragen de besparingen daarbij structureel 0,8 miljard euro. Hieruit blijkt het belang van de prikkels van het tweede ziektejaar. Deze effecten wil ik behouden, daarbij heb ik wel oog voor de knelpunten die werkgevers ervaren. In het begrotingsakkoord is afgesproken te onderzoeken wat de knelpunten zijn die werkgevers ervaren bij de loondoorbetalingsystematiek. Ook gaan we onderzoek verrichten naar mogelijkheden om de solidariteit voor ziekte- en arbeidsongeschiktheidsrisico te bevorderen onder MKB-werkgevers. Dit rapport wordt naar verwachting in het laatste kwartaal van 2014 aan de Tweede Kamer. Vraag: Is het kabinet bereid om breed te kijken naar alternatieven voor de huidige premiekortingen i.v.m. de verzilveringsproblematiek? Antwoord: Een kenmerk van het systematiek van premiekortingen is inderdaad dat een werkgever niet meer korting kan krijgen dan hij aan premie is verschuldigd over de totale loonsom. De verzilveringsproblematiek is beperkt in omvang en eerder - mede naar aanleiding van de SGP - verder beperkt door de premiekortingen ook toepasbaar te maken op de sectorpremies. Binnen het systeem van de premiekortingen zijn de mogelijkheden om de verzilveringsproblematiek verder te beperken mijns inziens uitgeput. Ik ben bereid te verkennen of een alternatief aan de inkomstenkant van de begroting naast of in plaats van een premiekorting mogelijk is om alle werkgevers een gelijke prikkel te geven om uitkeringsgerechtigden in dienst te nemen. De alternatieven moeten wel in verhouding staan tot de op te lossen problematiek. In de verkenning zal ik meenemen wat het stimulerend effect is voor werkgevers van een minimale contracttermijn en wat de duur van die termijn zou moeten zijn. Vraag: Wat vindt de minister van een registratieplicht voor werknemers uit Roemenië en Bulgarije na 1 januari 2014? Antwoord: Registratie van EU-arbeidsmigranten is een belangrijk onderdeel van de aanpak van het Rijk en gemeenten gezamenlijk om EU-arbeidsmigratie in goede banen te leiden. Het kabinet heeft een aantal maatregelen genomen om de registratie te bevorderen. Hierover is uw Kamer meermalen geïnformeerd, onder meer in mijn brief van 2 december jl. In Nederland is iedereen die hier langer dan vier maanden is verplicht om zich te registreren in de GBA. Daarnaast wordt binnenkort een basisregistratie voor personen ingevoerd, waarin ook niet-ingezetenen zoals tijdelijke arbeidsmigranten worden geregistreerd. Ook treedt een pilot in werking, waarbij het eerste verblijfsadres van arbeidsmigranten wordt geregistreerd, zodat gemeenten beter kunnen controleren op huisvesting. Het invoeren van een registratieplicht voor alleen werknemers uit Roemenië en Bulgarije is in strijd met de Richtlijn vrij verkeer van personen. Vraag: Vindt de minister ook dat het doorwerken van een fout bij kinderopvangtoeslag onwenselijk is en ten minste op onderdelen aanpassing behoeft? Antwoord: Burgers hebben een eigen verantwoordelijkheid bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag. Burgers vragen vooraf aan en dienen daarbij te bepalen hoeveel uren zij denken te gebruiken en maken een inschatting van het inkomen waarop vervolgens de toeslag wordt gebaseerd. Het is aan de ouders zelf om tijdig mutaties in het gebruik of het inkomen door te geven. Het is van belang dat men regelmatig kijkt op HYPERLINK "http://www.toeslagen.nl/" www.toeslagen.nl of rechtsreeks contact op te nemen met de Belastingdienst als er vragen of onduidelijkheden zijn. De situatie waarbij men het gehele bedrag dient terug te betalen heeft betrekking op de situatie dat iemand geen eigen bijdrage heeft betaald. De Wet kinderopvang stelt dat ouders een eigen bijdrage moeten betalen om voor toeslag in aanmerking te komen. Als ouders die eigen bijdrage niet hebben betaald dan wordt inderdaad de gehele toeslag teruggevorderd. Dit wordt door recente rechterlijke uitspraken ondersteund. Vraag: Wat is de kabinetsvisie op participeren? Moet dit gelijk worden gesteld aan altijd betaald werk verrichten? Zou het niet moeten gaan om verantwoordelijkheid nemen, handen uit de mouwen steken en een taak op je nemen die van belang is? Zouden mensen hierin zelf geen keuze moeten hebben? Antwoord: Het kabinet hecht aan alle vormen van participatie waarbij mensen een bijdrage leveren aan de maatschappij. Die vormen van participeren zijn essentieel als middel om actief mee te draaien in de Nederlandse samenleving. Wat het kabinet betreft is het belangrijk dat veel mensen betaald werk verrichten niet alleen om in hun eigen onderhoud te kunnen voorzien, maar ook vanwege het draagvlak voor onze verzorgingsstaat. Dat maakt de waardering niet minder voor mensen die op een andere manier maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. Zo deelt het kabinet de waardering die de SGP uitspreekt voor mantelzorg. En uiteraard respecteert het kabinet de afweging die individuele gezinnen maken ten aanzien van arbeid- en zorgtaken Vragen van het lid Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD) Vraag: Is de minister ervan overtuigd dat resultaten van alle sectorplannen meetbaar zijn? Antwoord: Ja. De Regeling cofinanciering sectorplannen schrijft voor dat de doelstellingen en maatregelen die het samenwerkingsverband voorstelt om de gesignaleerde problemen op de arbeidsmarkt op te lossen SMART (specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden) geformuleerd moeten worden. Partijen moeten per maatregel aangeven wat ze gaan doen, voor wie, het aantal toepassingen (hoeveel mensen) en met welk beoogd resultaat. Sectorplannen worden na afloop afgerekend op gerealiseerde prestaties. Vraag: Deelt de minister de visie dat werknemers en werkgevers verantwoordelijk zijn voor duurzame inzetbaarheid, de overheid moet de randvoorwaarden hiervoor scheppen en aanjagen. Antwoord: Ja. Het ministerie van SZW is in 2012 gestart met het project duurzame inzetbaarheid, met als doel het thema hoog op de agenda te zetten bij werkgevers en werknemers, en te stimuleren en faciliteren dat zij er op de werkvloer mee aan de slag gaan. Niet om het werk uit handen te nemen, want werkgevers en werknemers moeten het zelf doen, maar om werkgevers en werknemers te ondersteunen met de beschikbare kennis en praktijkervaring. De faciliterende rol van de overheid komt ook tot uitdrukking in de afspraken in het Sociaal Akkoord (TK 2012-2013, 33 566, nr. 15). Het Sociaal Akkoord tussen kabinet en sociale partners benadrukt het belang van duurzame inzetbaarheid, en dan met name (inter)sectorale scholing en transities van-werk-naar-werk. Met de aanpak sectorplannen ondersteunt het kabinet (via co-financiering) bedrijven en sectoren bij hun inspanningen om mensen die hun baan dreigen kwijt te raken via (inter)sectorale mobiliteit en scholing aan de slag te houden, werklozen een kans te bieden en in te zetten op gezondheid en duurzame inzetbaarheid. Vraag: Hoe gaat de minister zorgen dat het MKB goed wordt aangehaakt bij de sectorplannen? Antwoord: De regeling cofinanciering sectorplannen is opgesteld in overleg met de sociale partners in de Stichting van de Arbeid, waaronder MKB-Nederland. Onder de vele sectoren en branches waarvan bekend is dat zij een sectorplan opstellen zijn typische MKB branches goed vertegenwoordigd. Bij de maatregelen waaruit sectoren kunnen kiezen wordt in de regel geen onderscheid gemaakt tussen maatregelen voor grote en voor MKB bedrijven. Waar dat wel het geval is, is het ten gunste van MKB bedrijven. Vraag: Kan de minister aangeven welke bredere plannen er liggen met betrekking tot het mbt het verbeteren van de positie van flexwerkers in de pensioenplannen? Antwoord: Het kabinet zet een aantal stappen om tegemoet te komen aan de grotere verscheidenheid in arbeidsrelaties. Het is bekend dat de scholingdeelname van werknemers met een flexibel contract achterblijft in vergelijking met werknemers met een vast contract. Het Wetsvoorstel werk en zekerheid bevordert de doorstroom van flexibele arbeid naar vaste arbeid en draagt er aan bij dat de balans tussen vaste en flexibele arbeid evenwichtiger wordt. Het kabinet voert momenteel een onderzoek uit om de scholingsdeelname van mensen met een flexibel contract in kaart te brengen. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2014 verwacht. Wat betreft de scholing van zzp’ers is van belang dat sociale partners in het sociaal akkoord hebben afgesproken dat voor zzp’ers mogelijkheden moeten komen om onder voorwaarden gebruik te kunnen maken van voorzieningen uit O&O-fondsen. De initiatieven van sociale partners op dit punt worden afgewacht. Wat betreft hypotheken heeft de minister van W&R naar aanleiding van het Woonakkoord toegezegd de hypotheekverstrekking aan zzp’ers en mensen met een flexibel contract nader te onderzoeken. Naar verwachting zal dit onderzoek in het voorjaar van 2014 beschikbaar zijn. Tot slot wordt de arbeidsrechtelijke positie van bepaalde groepen mensen versterkt die werken met een ‘overeenkomst van opdracht’. In de Eerste Kamer ligt het wetsvoorstel ter behandeling dat regelt dat alle opdrachtnemers die geen echte ondernemer zijn (zoals postbezorgers), komen te vallen onder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Vraag: Is de minister het eens met de VVD dat bedrijven in hun voortbestaan worden bedreigd doordat te weinig technici worden opgeleid? Is er voldoende aandacht voor vervanging in de plannen en zijn deze regiospecifiek? Antwoord: Uit het onderzoek arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018 van het researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt van de Universiteit van Maastricht blijkt dat het beeld op de arbeidsmarkt voor technici sterk is veranderd. Gemiddeld genomen worden er geen grote tekorten verwacht op de arbeidsmarkt voor technici voor de periode tot 2018. Echter, voor een aantal technische opleidingen geldt nog steeds dat er grote tot zeer grote knelpunten in de personeelsvoorziening voor werkgevers worden verwacht. Dit is bijvoorbeeld het geval voor werktuigbouwkunde op alle niveaus en voor hbo civiele techniek en wo elektrotechniek. De nieuwe cijfers maken duidelijk dat achter het landelijke beeld grote verschillen per regio, opleidingsrichting en opleidingsniveau schuil gaan. Het is dus nog urgenter om gericht knelpunten op de technische arbeidsmarkt aan te pakken. Daarvoor is een regionale en sectorale aanpak noodzakelijk, en dat is precies de aanpak die met het Techniekpact en de Human Capital Agenda’s van de topsectoren is gekozen. Deze nieuwe prognoses geven voor ons geen aanleiding om de doelstelling van het Techniekpact van jaarlijks 30.000 extra technici in 2020 aan te passen. Het Techniekpact moet er juist voor zorgen dat de hoger geschatte instroom van technici uit het onderwijs ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Wel is het nog urgenter om gericht knelpunten op de technische arbeidsmarkt aan te pakken. Vraag: Kan de VVD van het kabinet een effectrapportage ontvangen mbt schijnconstructies, maar ook mbt de inschrijvingen in het GBA, de koppeling tussen verschillende uitvoeringsorganisaties (Belastingdienst, UWV, gemeenten), het komen tot een ingroeimodel sociale zekerheid, zodat zij de effect kan beoordelen en het beleid indien nodig kunnen bijsturen? Antwoord: In mijn brief van 13 september 2013 heb ik u uitgebreid geïnformeerd over de voortgang van de maatregelen die het kabinet neemt om de arbeidsmigratie binnen de EU in goede banen te leiden en ook welke resultaten reeds zijn bereikt waaronder de maatregelen ten aanzien van de registratie van EU arbeidsmigranten. Ik zal dit ook in de toekomst blijven doen, zeker ook met het oog op de openstelling van de arbeidsmarkt voor werknemers uit Bulgarije en Roemenië per 1 januari. Bovendien ben ik zeer alert op het voorkomen van oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden uit de nieuwe lidstaten, bijvoorbeeld door het gebruik van (oneigenlijke) constructies. In mijn brief van 26 november jl. aan uw Kamer ben ik uitgebreid ingegaan op de maatregelen die ik heb genomen om schijnconstructies te bestrijden. Ik zal de Kamer twee keer per jaar informeren over de voortgang van het project “Schijnconstructies” en de resultaten die zijn geboekt. De eerstkomende keer zal in mei van het volgende jaar zijn. Vragen van het lid Potters (VVD) Vraag: Kan de staatssecretaris toezeggen dat gemeenten per 1 januari 2014 de mogelijkheid krijgen om zoveel mogelijk integraal tussen WSW en WWB samen te werken? Zouden gemeenten bijvoorbeeld het participatiebudget en het budget voor de SW al integraal mogen gebruiken? Bijvoorbeeld door het verkrijgen van de experimenteerstatus zoals beschreven in de Wet Participatiebudget? Antwoord: Gemeenten kunnen zoveel mogelijk integraal gaan werken en doen dat al. Veel gemeenten laten bijvoorbeeld al taken en werkzaamheden rond re-integratie van bijstanders uitvoeren door sociale werkbedrijven. Per 2015 wordt voorzien in een ongedeeld participatiebudget en de daarvoor benodigde wetswijziging in de Wsw. Dit wordt voorgesteld in het wetsvoorstel Participatiewet dat ik u maandag zond. Het is niet mogelijk om kosten voor de Wsw in 2014 te financieren uit het Participatiebudget. In de wet Participatiebudget is financiering van plekken in de Wsw expliciet uitgesloten. De middelen die gemeenten ontvangen voor de Wsw worden jaarlijks op grond van de wet Wsw afgerekend op basis van het aantal gerealiseerde plekken. Zoals gezegd stel ik voor om dat per 2015 te wijzigen. Dat laat overigens onverlet dat gemeenten ook in 2014 al bestedingsvrijheid hebben over de middelen die zij ontvangen voor gerealiseerde plekken. Vraag: Kan de staatssecretaris aangeven hoe bureaucratie voorkomen kan worden bij de invoering van de regionale werkbedrijven om ervoor te zorgen dat bedrijven niet afgeschrikt worden? Antwoord: Doel van het overleg in de Werkkamer is om tot een werkbare en praktische invulling te komen van de Werkbedrijven. De Werkbedrijven, waarin de gemeenten een trekkersrol vervullen en werkgevers een belangrijke partij zijn, hebben tot doel de gemeenten en werkgevers te helpen bij het begeleiden van mensen naar werk. Onnodige bureaucratie moet worden voorkomen. Alle partijen hebben er belang bij dat er in de regio een goede, eenduidige aanpak tot stand komt om mensen met een arbeidsbeperking te plaatsen op de extra banen bij werkgevers. Dit is mede reden geweest om de inrichting van de Werkbedrijven door de betrokken partijen zelf te laten uitwerken. Zij zijn bij uitstek in staat goede afspraken te maken. Vraag: Wat vindt de staatssecretaris van het idee om ook onderleveranciers mee te laten tellen bij het bepalen van de criteria van de quotumwet? Antwoord: We komen vast nog uitgebreid te spreken over dit onderwerp bij de behandeling van de wetgeving die ik voornemens ben begin komend jaar in te dienen bij uw Kamer. Vooruitlopend daarop wil ik er alvast het volgende over zeggen. Het meetellen van onderleveranciers is iets dat werkgevers nu al kunnen doen bij het realiseren van de gemaakte afspraken dat werkgevers collectief de komende jaren 100.000 extra banen beschikbaar stellen voor mensen met een arbeidsbeperking. Aanvullend stelt de overheid 25.000 extra banen beschikbaar. De afspraak geeft werkgevers de vrijheid om naar eigen inzicht het aantal mensen met een arbeidsbeperking dat werkt, te verhogen. Dat kan op vele manieren: afspraken maken tussen sectoren, inkopen bij sociaal ondernemers, gebruik maken van detacheringen, onderleveranciers betrekken zoals u aangeeft etc. Zoals gezegd komen we hier zeker nog over te spreken in relatie tot het quotum. Vraag: Is de staatssecretaris het met de VVD eens dat gemeenten niet alleen “in de lead”, maar ook eindverantwoordelijk zijn bij de uitvoering van de Participatiewet? Antwoord: We komen hier vast nog over te spreken bij de wetsbehandeling van de Participatiewet. Voortuitlopend daarop wil ik alvast bevestigend antwoorden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. Zij krijgen ook de financiële middelen daarvoor. Zij voeren de regie. In mijn brief van 2 december bij de Participatiewet heb ik de Kamer hierover geïnformeerd. Vraag: Wat is de visie van de staatssecretaris op de rol van de Werkkamer? Is zij het met de VVD eens dat de eindverantwoordelijkheid wel in handen van de gemeente blijft? Antwoord: We komen hier nog over te spreken bij het wetsvoorstel Participatiewet. Ik wil er alvast het volgende over zeggen. Sociale Partners en gemeenten hebben met het oog op de voortgaande decentralisatie van taken de Werkkamer ingesteld. Dat was in maart van dit jaar. In het sociaal akkoord heeft de Werkkamer dan ook de taak gekregen om de afspraken over hoe mensen aan de toegezegde banen te helpen, nader uit te werken. Dat past dus naadloos bij het feit dat de Participatiewet een van de 3 grote decentralisaties is, waarbij er geen twijfel is dat gemeenten de regie en ruimte krijgen om op basis van maatwerk te komen tot een integrale aanpak in het sociale domein. Vraag: Wat vindt de staatssecretaris van het idee dat iemand zelf mag meedenken over zijn tegenprestatie in de WWB? Kan de staatssecretaris nog een laatste stand van zaken geven van de plannen hieromtrent? Antwoord: Ik vind het heel goed als mensen zelf invloed hebben op de keuze van de activiteiten en ook dat mensen zelf ideeën aandragen voor hun tegenprestatie. Ik ben het eens met de heer Potters dat wanneer iemand doet waarin hij plezier heeft en er goed in is, dat zijn activiteiten ook ten goede komen aan de samenleving en aan de motivatie van de betrokkene zelf. Ik stel me voor dat er tijdens het wetgevingsoverleg op 16 december 2013 gelegenheid zal zijn nader op het onderwerp in te gaan. Vraag: Hoe is de huidige dienstverlening bij het UWV georganiseerd en is er verbetering mogelijk op dit punt? Antwoord: Ik heb afgelopen periode intensief overleg gevoerd met het UWV over de verbetering van de kwaliteit van dienstverlening. Het UWV werkt hard om de dienstverlening op orde te krijgen en te houden. De digitale dienstverlening dient nog verder te verbeteren. Daarbij is besloten om vanaf februari een half jaar lang alle aandacht te geven aan stabiliteit van het systeem zodat dat wat er is ook goed werkt. Daarna gaat UWV door met vernieuwingen. Mensen die moeite hebben om te gaan met digitale dienstverlening krijgen extra ondersteuning op de werkpleinen. Daarvoor zijn onlangs nog extra trainees ingezet die de mensen bijstaan, onder meer bij het gebruik van HYPERLINK "http://werk.nl/" werk.nl en bij het vinden van vacatures. Van werk naar werk is een activiteit die primair behoort tot de taken van de werkgevers zelf. UWV biedt ondersteuning aan bedrijven waar massa-ontslagen vallen, indien sprake is van een ontslagaanzegging en toereikende financiering beschikbaar is. Vragen van het lid Van Weyenberg (D66) Vraag: Uit onderzoek blijkt dat slechts 44% van de jongeren in de bijstand binnen zes maanden in een re-integratietraject zit. Vindt de staatssecretaris 44% ook niet erg laag? Hoeveel van die jongeren in de bijstand blijven langdurig werkloos? Welk percentage vindt binnen één jaar werk, en welk deel is langdurig werkloos? Wat kan de staatssecretaris doen om deze groep meer kansen op werk te geven? Hoe zorgen we dat alle jongeren in de bijstand een aanbod voor scholing, stage of werk krijgen? Antwoord: De genoemde 44% HYPERLINK "http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63385&CalledFrom=" \l "_ftn1" \o "" [1] betreft de actuele deelname per eind 2012 van WWB-jongeren (tot 27 jaar) in een re-integratietraject. Bijna de helft van de jongeren die uit een re-integratietraject stroomt, behoudt (gedeeltelijk) hun uitkering. Zo is het heel aannemelijk dat van de jongeren met een WWB-uitkering die op het meetmoment niet op een traject zat een substantieel deel eerder wel een traject heeft gehad. Historische stroomcijfers over het aanbod van stages of (leerwerk)banen aan jongeren die nu in de bijstand zitten zijn er niet. Van de instroom in 2012 van jongeren in de WWB (30.500) zaten eind 2012 nog 13.900 jongeren (46 procent) in de WWB (met een uitkeringsduur korter dan 1 jaar), m.a.w. 54 procent van de instroom in 2012 was uitgestroomd per eind 2012. De totale uitstroom van jongeren uit de WWB bedroeg 26.900. HYPERLINK "http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63385&CalledFrom=" \l "_ftn2" \o "" [2] Op basis van CBS-onderzoek HYPERLINK "http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63385&CalledFrom=" \l "_ftn3" \o "" [3] is bekend dat bijna de helft van de uitstroom van jongeren uit de WWB uitstroomt naar werk. Per eind 2012 zaten 14.7002 jongeren langer dan een jaar in de WWB, waarvan 65 procent op dat moment in een re-integratietraject zat. In de WWB zijn geen richtlijnen opgenomen die bepalen binnen welke termijn de gemeente een aanbod dient te doen aan jongeren voor een opleiding of werk. In de WWB is geregeld dat bij aanvang van de bijstand met elke jongere een plan van aanpak wordt gemaakt voor gerichte stappen richting opleiding dan wel werk. De problematiek van de jongeren verschilt per persoon in complexiteit en de oplossing is individueel gericht, op maatwerk. De wet gaat uit van eigen verantwoordelijkheid van jongeren en maatwerk door de gemeente. Voor een aanzienlijk deel van de jongeren geldt dat zij op eigen kracht de weg vindt naar de arbeidsmarkt. Zo zit het grootste deel van de jongeren gewoon op school (in 2012 was dit 74% van de autochtone jongeren en 79% van de niet-westerse migrantenjongeren). Gemeenten zijn aan zet om kansen op werk zo groot mogelijk te laten zijn en hebben in de WWB daartoe diverse instrumenten zoals sollicitatietraining, re-integratie zoals work first en gerichte bemiddeling naar werk. Verder zijn door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de 35 arbeidsmarktregio’s convenanten ondertekend voor de regionale plannen van aanpak jeugdwerkloosheid. Deze plannen zijn aanvullend aan de re-integratieondersteuning die gemeenten op basis van de WWB reeds kunnen bieden. HYPERLINK "http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63385&CalledFrom=" \l "_ftnref1" \o "" [1] Reactie op de motie van de leden Van Weyenberg en Schouten over jongeren in de bijstand, Kamerstukken II, 2012-2013, 29544, nr. 488 HYPERLINK "http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63385&CalledFrom=" \l "_ftnref2" \o "" [2] CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek (BUS) vierde kwartaal 2012. HYPERLINK "http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63385&CalledFrom=" \l "_ftnref3" \o "" [3] CBS, ‘Labour Market Policy database 2012’, 4 november 2013 (http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/#00033-7CC6-4807-9864-#000#000/0/2013lab ourmarketpolicydatabasepub.pdf.) Vraag: Wil de minister ervoor zorgen dat het SCP het jaarlijkse onderzoek naar discriminatie op de arbeidsmarkt kan blijven uitvoeren? Antwoord: Om de ontwikkelingen op het terrein van discriminatie van niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt te volgen, heeft het SCP in opdracht van het ministerie van SZW een periodiek onderzoek gedaan naar discriminatie van niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt (2007, 2010 en 2012). Uit deze onderzoeken bleek dat de omvang van discriminatie varieert met de situatie op de arbeidsmarkt. Discriminatie treft niet-westerse migranten vooral bij instroom (werving en selectie) op de arbeidsmarkt. Naar aanleiding van het SER-advies over discriminatie dat in het voorjaar van 2014 wordt verwacht, zal de staatssecretaris bezien òf en zo ja, welke vervolgacties nodig zijn. Daarbij zal ook worden bezien of nader SCP-onderzoek nodig is. Na het SER-advies zal het kabinet zo spoedig mogelijk de Tweede Kamer hierover informeren. Vraag: Graag een reactie van de minister op vier voorstellen om doorwerken na de AOW makkelijker te maken: 1.Biedt ruimte voor tijdelijke contracten. Een vaste baan is voor de meeste AOW'ers geen logische contractvorm. D66 wil daarom een uitzondering op de ketenbepaling. 2. Kijk naar de ontslagregels. De transitievergoeding is bedoeld voor scholing en van-werk-naar-werk. Je kan je afvragen of dat voor AOW’ers ook relevant is. 3. Ga in gesprek met sociale partners over het leeftijdsontslag. Zou het geen mooi gebaar zijn als zij, vooruitlopend op de verhoging van de AOW-leeftijd, het leeftijdsontslag al op 67 jaar stellen, zodat zij niet automatisch de deur uitvliegen? 4. Sommige AOW'ers die doorwerken bouwen verplicht aanvullend pensioen op. Dat is onlogisch, omdat zij al recht op pensioen hebben. Kan de minister dat veranderen? Antwoord: De heer Van Weyenberg heeft enkele suggesties gedaan om het werken na de AOW-gerechtigde leeftijd te vergemakkelijken. Zijn suggestie met betrekking tot een verruiming van de ketenbepaling zal ik bezien in het kader van het wetsvoorstel waaraan hij in zijn bijdrage heeft gerefereerd. Als het gaat om de transitievergoeding, is dat niet nodig. In het Wetsvoorstel werk en zekerheid wordt immers al geregeld dat voor deze werknemers vanwege de AOW-gerechtigdheid geen recht op een transitievergoeding bestaat. Met betrekking tot de suggestie het automatisch leeftijdsontslag op 67 jaar stellen, merk ik op dat dit vooral een zaak van sociale partners zelf is. Afspraken hierover worden veelal op het niveau van de cao gemaakt. Ik meen dat dit ook zo moet blijven en ga ervan uit dat als een verhoging van de leeftijdsgrens voor een sector dienstig is, cao-partijen hiertoe ook zullen besluiten. Wat betreft het aanvullend pensioen merk ik op dat dit een arbeidsvoorwaarde is waarover werkgevers en werknemers afspraken maken in een pensioenregeling. Of AOW-ers die doorwerken ook aanvullend pensioen opbouwen, hangt af van desbetreffende pensioenregeling. Dat is niet aan de wetgever. Deelnemers bepalen verder zelf wanneer zij met pensioen gaan. Langer doorwerken levert een hoger pensioen op. En zolang ze werken, ontvangen ze nog geen aanvullend pensioen en is het niet onlogisch dat ze pensioen blijven opbouwen. Het is onlogisch om in een verplichte collectief aanvullende pensioenregeling sommige deelnemers bij een bepaalde leeftijd de mogelijkheid te bieden om zich te onttrekken aan de verplichte pensioenregeling, bijvoorbeeld omdat zij AOW ontvangen, terwijl dat niet voor deelnemers in andere leeftijdscohorten zou gelden (die bijvoorbeeld om andere redenen genoeg middelen hebben voor de oude dag). Vraag: Kan de minister toezeggen dat het SER-onderzoek tot concrete maatregelen gaat leiden? Wil hij hier prioriteit aan geven? En wanneer verschijnt het SER-rapport eigenlijk en krijgen we de kabinetsreactie? Antwoord: Discriminatie op de arbeidsmarkt dient met kracht te worden bestreden. Het is onacceptabel als mensen worden afgewezen voor een baan op discriminatoire gronden of niet in aanmerking komen voor een stageplek op grond van hun huidskleur of herkomst. De verantwoordelijkheid voor het voorkomen en bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt ligt primair bij werkgevers. Zij moeten die verantwoordelijkheid ook oppakken. Om discriminatie te bestrijden is het belangrijk dat werknemers of sollicitanten die te maken krijgen met discriminatie daar ook melding van maken. Of er in individuele gevallen sprake is van discriminatie is aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens. De staatssecretaris heeft de SER om een advies over discriminatie op de arbeidsmarkt gevraagd. Dit advies wordt in het voorjaar van 2014 verwacht. Naar aanleiding van het SER-advies zal de Staatssecretaris bezien of en, zo ja, welke vervolgacties nodig zijn. Na het SER-advies zal het kabinet zo spoedig mogelijk de Tweede Kamer hierover informeren. Vraag: De termijn voor een jobcoach is een paar jaar geleden gemaximeerd op 3 jaar. Kan de staatssecretaris bevestigen dat dit maximum in de Participatiewet verdwijnt? Antwoord: Gemeenten krijgen met het wetsvoorstel Participatiewet beleidsvrijheid om regels te stellen voor het bieden van ondersteuning via bijvoorbeeld een jobcoach. Daarbij is in het wetsvoorstel dat ik afgelopen maandag bij uw Kamer heb ingediend geen maximum gesteld. Vraag: Kan de minister reageren op het voorstel voor een offensief ‘leven lang leren’? Wat D66 betreft moet in elk arbeidscontract afspraken staan over scholing. Kan de minister ingaan op het feit dat slechts 2 op de 100 O&O-fondsen intersectorale scholing aanbieden? Welke hervormingen stelt hij voor? En slechts 6,3% van de zzp’ers doet aan scholing. Kan de minister ingaan op knelpunten voor zzp’ers en scholing? Antwoord: Recht op scholing Met de Wet werk en zekerheid wordt invulling gegeven aan de vraag wat van een goed werkgever mag worden verwacht bij het einde van het dienstverband. Het behoort tot ‘goed werkgeverschap’ dat een werkgever zijn werknemers schoolt voor de functie waarin de werknemer werkzaam is. De Wet werk en zekerheid stelt dat in zekere zin ook verplicht: een werkgever kan een werknemer niet ontslaan wegens disfunctioneren als dat te wijten is aan gebrek aan scholing voor de functie. Daarnaast is de werkgever, op grond van het wetsvoorstel werk en zekerheid, een transitievergoeding verschuldigd als het dienstverband 2 jaar of langer heeft geduurd. Als een werkgever bijvoorbeeld scholing aanbiedt aan een werknemer die hij wil ontslaan, mag hij die scholingskosten aftrekken van de transitievergoeding. Ook wordt via de Wet werk en zekerheid gestimuleerd dat de werkgever investeert in bredere inzetbaarheid van de werknemer op de arbeidsmarkt. Kosten die de werkgever daarvoor maakt tijdens het dienstverband, mogen ook worden afgetrokken van de transitievergoeding. Sociale partners brengen nog een advies uit over welke kosten precies mogen worden afgetrokken van de transitievergoeding. Met de voorzieningen in de Wet werk en zekerheid vind ik het niet nodig om daarnaast nog een apart wettelijk recht op scholing voor de werknemer te creëren. Cao-fondsen In mijn brief over de cao-jaarrapportage 2012 heb ik aangegeven dat in 2 van de 100 onderzochte cao’s specifieke afspraken staan over intersectorale scholing. In die brief heb ik ook de kanttekening geplaatst dat dit cijfer niet representatief is voor wat er in de sectoren gebeurt. Daarbij heb ik voorbeelden uit de bouw, de creatieve industrie en de techniek genoemd. Het zijn de sociale partners die in overleg bepalen hoe de middelen van de O&O-fondsen worden besteed. Ten aanzien van die besteding hebben de sociale partners recent in het sociaal akkoord van de Stichting van de Arbeid de ambitie uitgesproken om O&O-fondsen meer sectoroverstijgend te laten samenwerken, zodat werknemers eenvoudiger een beroep op ondersteuning kunnen doen bij de overstap naar een andere sector. Daarbij denken zij aan het omvormen van O&O-fondsen naar transitiefondsen, of aan het oprichten van transitiefondsen náást de O&O-fondsen. Nu sociale partners die ambitie zelf hebben uitgesproken wil ik hen ook de kans geven deze te realiseren. In de Wet werk en zekerheid is in ieder geval de ruimte geboden om deze ambitie waar te maken: de transitievergoeding bij ontslag is niet verschuldigd als de werknemer aanspraak kan maken op een gelijkwaardige voorziening uit een cao. Zo kunnen sociale partners zelf van-werk-naar-werk transities bevorderen. Dat kan bijvoorbeeld via een transitiefonds, dat middelen beschikbaar stelt - in geld of natura - om de werknemer naar een andere baan te helpen. Tot slot wijs ik nog op de sectorplannen, waarin (inter)sectorale scholing gecofinancierd kan worden en de ESF-subsidies waarmee sectoren ondersteund kunnen worden bij hun inspanningen om werknemers duurzaam inzetbaar te houden. ZZP Wat betreft knelpunten bij scholing van zzp’ers kan ik melden dat dit onderwerp was van de zzp-panelenquete die SZW twee keer per jaar in samenwerking met onderzoeksbureau EIM uitvoert. We leggen nu de laatste hand aan het rapport, maar ik kan hierbij alvast enkele kerncijfers noemen. HYPERLINK "http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63394&CalledFrom=" \l "_ftn1" \o "" [1] Iets meer dan de helft van de ondernemers (53%) heeft sinds 2011 een opleiding, cursus of training gevolgd. Het verbreden van de competenties om de inzetbaarheid te verbeteren wordt het vaakst genoemd als belangrijkste doel van de opleiding (32%). Op de tweede plaats komt het up-to-date houden van de beroepscompetenties (30%). Wat betreft knelpunten: meer dan tweederde ondernemers (69%) vindt dat men in het algemeen voldoende tijd aan opleiding of bijscholing besteedt. Het grootste deel van de zzp’ers ervaart hierin dus gen knelpunten. Van de ondernemers die vinden dat men over het algemeen niet voldoende tijd besteedt aan opleiding of bijscholing, noemt 67% als belangrijkste reden daarvoor ‘te weinig tijd’ en 13% ‘te weinig inkomen’. De bekendheid met O&O-fondsen is onder ondernemers niet groot: slechts 10% is bekend met een O&O-fonds in de sector waarin men actief is. Vrijwel geen enkele ondernemer (1%) heeft in 2012 gebruik gemaakt van diensten die aangeboden worden door een O&O-fonds in de sector waarin men actief is zoals hulp bij een subsidieaanvraag, financiële tegemoetkoming, volgen van scholing, of loopbaanadvies. Wat betreft de scholing van zzp’ers is van belang dat sociale partners in het sociaal akkoord hebben afgesproken dat voor zzp’ers meer mogelijkheden moeten komen om onder voorwaarden gebruik te kunnen maken van voorzieningen uit O&O-fondsen. De initiatieven van sociale partners op dit punt worden afgewacht. HYPERLINK "http://szw.delphioverheid.nl/brs/invoer/brs.aspx?ID=63394&CalledFrom=" \l "_ftnref1" \o "" [1] Daarbij moet worden aangetekend dat de verschillen met andere bronnen te maken hebben met de gehanteerde definitie van scholing (breed of uitsluitend werkgerelateerde scholing) en met de periode waarover gemeten is (bijv. over twee of één jaar). Belangrijk is het verschil met de scholingsdeelname van werknemers in loondienst. De scholingsdeelname van zzp-ers is ongeveer een kwart minder dan van werknemers in loondienst. Vraag: Kan de staatssecretaris ervoor zorgen dat in het overgangsjaar 2014 ruimhartig wordt omgegaan met de uitzondering die het UWV nu kan maken op de maximumtermijn voor een jobcoach van drie jaar? Is er een hardheidsclausule waarmee het UWV maatwerk kan leveren, maar die in de praktijk af en toe knelt? Antwoord: Uitgangspunt bij de toepassing van de voorziening jobcoach is dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding van een jobcoach bij een werkgever werkzaam kan zijn. De inzet is daarbij altijd tijdelijk, de toekenning is per periode van een half jaar met een totale maximale duur van drie jaar. Tijdelijke voortzetting na drie jaar is in uitzonderingssituaties mogelijk. Voor die gevallen waarbij het UWV het nodig acht een langere termijn de voorziening jobcoach in te zetten, past UWV deze uitzonderingsbepaling ook toe. Ik zal met UWV in gesprek gaan over de toepassing van de uitzonderingsbepaling in 2014, daarbij worden ook de financiële effecten bezien. Vraag: Wat vindt minister van voorstellen voor aanpassing AVV beleid. 1. Verhoging van percentage werknemers die de aangesloten werkgevers in een sector in dienst hebben tot 67%. 2. Om nieuwe caos een kans tegen bepleit D66 toetsing door een onafhankelijk instituut. 3. Geen avv van bepalingen in strijd met het kabinetsbeleid. Wil de minister om voor de zomer met een notitie over de toekomst van het 'algemeen verbindend verklaren-beleid' te komen? En daarin de suggestie van de OESO en de WRR mee te nemen? Antwoord: De heer Van Weyenberg (D66) heeft drie concrete voorstellen gedaan voor aanpassing van het avv-beleid. Voorop staat het belang van avv: cao’s en avv zijn van grote waarde voor een positieve en stabiele sociaaleconomische ontwikkeling. Dit is een belangrijk goed, vooral in tijden van crisis. Als ondernemingen druk zijn het hoofd boven water te houden is het belangrijk dat er geen concurrentie op arbeidsvoorwaarden is. Daarnaast maakt avv cao-afspraken mogelijk die het bedrijfs- of sectorbelang overstijgen zoals opleidingsfaciliteiten. Avv is ook een belangrijk instrument in de strijd tegen oneerlijke concurrentie en onderbetaling van arbeidsmigranten, omdat avv zorgt voor gelijke arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid. Het draagvlak voor avv’de cao’s onder werkgevers en werknemers is hoog. Werknemers, zowel vakbondsleden als niet-leden, zijn tevreden over de cao’s. Zij geven redelijk hoge cijfers aan cao’s: een 8 voor het belang van cao’s als instrument en een 6,8 voor hun eigen cao. Ook werkgevers zijn positief over de cao, zij geven de cao een 7. Dit geldt ook voor werkgevers die door avv aan de cao zijn gebonden. Ruim 80 procent van deze werkgevers geeft aan dat zij avv’en een goed principe vinden. Kortom: vanwege het belang van avv en de hoge waardering zie ik geen reden om extra zware drempels op te werpen. In het verlengde ervan zie ik geen reden om te komen met een notitie over de toekomst van avv. Het tweede voorstel betreft onafhankelijke toetsing van dispensatieverzoeken. Inherent aan avv is dat een meerderheid in een sector bepalend is voor de geldende arbeidsvoorwaarden. Dispensatie is er voor uitzonderingen waarin toepassing van de avv’de cao tot grote problemen zou leiden. In de praktijk is dit nauwelijks aan de orde omdat sector-cao’s zelf al veel ruimte voor maatwerk bieden. Cao-partijen kunnen zelf dispensatie verlenen. Het is ook mijn streven dat partijen dit zoveel mogelijk zelf doen. Zij gaan immers zelf over de afbakening van cao’s. Bij die rol is transparantie van belang en daarom heb ik recent mijn dispensatiebeleid aangepast. Vanaf april 2014 komen dispensatieregels in cao’s alleen nog voor avv in aanmerking als zij transparant zijn. Er moet een duidelijke procedure zijn en criteria voor toe- of afwijzing. Ik heb zelf een aanvullende bevoegdheid om dispensatie te verlenen, voor het geval de partijen er onderling niet uit komen. Daarbij betrek ik de zienswijzen van alle betrokken partijen. Dit doe ik om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen. Ik neem mijn avv- en dispensatiebesluiten vanuit een onafhankelijke positie. Voor een onafhankelijke toetsing hoeft dit dus niet elders te worden ondergebracht. Het derde punt betreft geen avv van cao-bepalingen die strijdig zijn met het kabinetsbeleid. Ik ben hier geen voorstander van. Ten eerste is dergelijk ‘sturend avv’ een directe inbreuk in de contractvrijheid van cao-partijen. Zij zijn zelf primair verantwoordelijk voor de totstandkoming, de inhoud en de naleving van de cao. Dit ligt internationaalrechtelijk en in ons eigen stelsel besloten. Daarom is avv een cao-volgend en ordenend instrument. Ten tweede kan het verplicht voorschrijven of verbieden van specifieke cao-bepalingen een averechts effect hebben. Cao-partijen kunnen namelijk cao-bepalingen buiten het avv-verzoek houden of helemaal niet meer om avv vragen. Die richting moeten we zeker niet op. Ten derde is de uitvoerbaarheid van sturend avv een probleem. De vraag wat nog net wel of juist niet voor avv in aanmerking komt is niet eenvoudig te beantwoorden. Beïnvloeding van de collectieve arbeidsvoorwaardenvorming kan beter lopen via: 1. Arbeidsrechtelijke wet- en regelgeving met minimumvoorschriften, verbodsbepalingen en doelbepalingen als kader. 2. Met de ordenende wetgeving op het terrein van cao en avv stimuleert de overheid de zelfregulering. 3. Via het centraal overleg met sociale partners oefenen we indirect invloed uit op de inhoud van cao’s. Vraag: In het herfstakkoord is afgesproken dat er onderzoek komt naar meer uren werken. Wanneer kan de Kamer dit onderzoek tegemoet zien? Antwoord: Het kabinet zal de komende periode benutten om te laten onderzoeken wat arbeidsduurverlenging op structurele basis voor de werkgelegenheid zou kunnen betekenen. Dit is afgesproken in de recente begrotingsafspraken met D66, CU en SGP. Het is nog niet mogelijk om aan te geven wanneer het onderzoek gereed zal zijn. Hierover zal de Tweede Kamer in het voorjaar 2014 nader worden geïnformeerd. Meer inzicht in de structurele effecten van arbeidsduurverlenging op de werkgelegenheid kan de basis vormen voor de discussie over de gewenste arbeidsduur. Het ligt overigens wel voor de hand dat een langere werkweek vooral positieve effecten zal hebben wanneer de economie weer is aangetrokken, dus op de langere termijn. In de huidige tijd van economische crisis is het vooral belangrijk dat mensen die nu nog buiten de arbeidsmarkt staan, zo snel mogelijk aan het werk komen. Vraag: Kunnen de staatssecretaris en minister garanderen dat we bij de quotumregeling niet afhankelijk zijn van de liefdadigheid van de werkgevers? Antwoord: Als het quotum in werking treedt, geldt een wettelijke verplichting en als de werkgever daaraan niet voldoet, betaalt hij 5000 euro heffing per niet vervulde plek. Dat is geen liefdadigheid. Vraag: Wanneer komt de langverwachte wet arbeid en zorg? Antwoord: Het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden ligt in de Tweede Kamer. Volgende week zal het kabinet de Kamer informeren over de resultaten van de arbeid-en-zorgbijeenkomst en de kabinetsvoornemens, ook in relatie tot genoemd wetsvoorstel. Vraag: Hoe gaat de minister voorkomen dat er nu onnodig veel regels bijkomen voor peuterspeelzalen? Antwoord: De huidige kwaliteitsregels voor peuterspeelzalen komen al voor een groot gedeelte overeen met de kwaliteitsregels voor de kinderopvang. Op een aantal aspecten worden nog verschillende eisen gesteld aan beide voorzieningen. Op deze aspecten willen wij de kwaliteitseisen gelijkschakelen. Zo ontstaat één kwaliteitskader voor alle voorschoolse voorzieningen. Uitgangspunt hierbij is dat er geen onnodige regels bijkomen. Het kabinet gaat dit samen met de betrokken brancheorganisaties en de VNG vormgeven. Vraag: Wat kost het als je ouders twee of vier dagen kinderopvangtoeslag geeft ook als ze niet werken? Is de tweedeling van werkende en niet werkende ouders een principiële keus of ingegeven door financiële overwegingen? Antwoord: Ik kan me voorstellen dat er nog meer vragen van deze orde gesteld gaan worden. Die vragen wil ik graag beantwoorden bij de behandeling van de brief in de Kamer. Ik wil daar nu niet op vooruitlopen. Vragen van het lid De Graaf (PVV) Vraag: Kan de minister reageren op het voorstel van wethouder Norder van Den Haag? Antwoord: Vandaag is een informatieloket voor Roemenen en Bulgaren geopend. Er is al een loket voor Poolse arbeidsmigranten. Dat heeft in Den Haag goed gewerkt. Het loket zorgt er voor dat mensen die al naar Nederland gekomen zijn, goed geïnformeerd zijn en zelf eventuele problemen het hoofd kunnen bieden. Ik vind het dus goed dat Den Haag dit loket geopend heeft. Het kan er aan bijdragen dat mensen uit Roemenië en Bulgarije op de hoogte zijn van hun rechten en plichten, snel zelfredzaam zijn en participeren in de Nederlandse samenleving. Vraag: Is de regering bereid de wensen van de Nederlandse bevolking over te nemen en de grenzen dicht te gooien voor Roemenen en Bulgaren? Antwoord: De grenzen dichtgooien voor Roemenen en Bulgaren is niet aan de orde. In de Toetredingsverdragen met Bulgarije en Roemenië is een maximale overgangsperiode van 7 jaar voor het opleggen van beperkingen aan werknemers uit deze landen vastgelegd. Nederland heeft deze overgangsperiode maximaal gebruikt. Wij hebben er ons in Europa toe verplicht om vanaf 1 januari 2014 de Nederlandse arbeidsmarkt voor Roemenen en Bulgaren volledig te openen. Dan vervallen alle beperkingen. Per die datum zijn geen maatregelen meer toegestaan die de toegang van Bulgaarse en Roemeense werknemers tot de arbeidsmarkt beperken. Vraag: Is minister bereid de hoogte en duur WW ongemoeid te laten? Antwoord: Met het sociaal akkoord wordt allereerst ingezet op het voorkomen van werkloosheid. Met sociale partners is afgesproken dat zij in cao’s afspraken zullen maken over van-werk-naar-werk en reïntegratie. Zo kan zoveel mogelijk de instroom in de WW worden voorkomen. Daarnaast wordt de WW activerender gemaakt om de uitstroom te bevorderen. Ik wil voorkomen dat mensen langdurig afhankelijk zijn van een uitkering. Dat is slecht voor hun kansen op de arbeidsmarkt. Een activerender WW zorgt ervoor dat mensen sneller weer het werk hervatten en zo kan langdurige werkloosheid worden voorkomen. Daartoe wordt de maximale duur van de WW geleidelijk beperkt tot 24 maanden. Daarnaast wordt de opbouw van de WW-duur aangepast. De opbouw voor de eerste 10 jaar arbeidsverleden blijft gelijk en elk jaar arbeidsverleden geeft recht op 1 maand WW. Dit geeft werknemers relatief snel de zekerheid van een zekere WW-duur om op terug te vallen. Voor de jaren daarna geldt dat elk jaar arbeidsverleden zal leiden tot een langere WW-duur van een halve maand. Verder wordt inkomstenverrekening ingevoerd vanaf de eerste WW-dag. Hierdoor is aan het werk gaan altijd lonend. Ook wordt het begrip passende arbeid aangescherpt waardoor na 6 maanden alle arbeid als passend wordt beschouwd. Deze maatregelen zijn hard nodig. Ze leiden tot een forse besparing op de uitkeringslasten en leiden ertoe dat minder mensen afhankelijk zijn van een WW-uitkering. Vragen van het lid Madlener (PVV) Vraag: Wanneer komt de uitwerking van de MKOB op de zorgtoeslag? Antwoord: Voor de zomer van 2014 wordt de wetgeving van de huishoudentoeslag naar de Kamer gestuurd. Vraag: Hoe staat het met de plannen rondom pensioenopbouw (Witteveenkader)? Antwoord: De minister van Financiën voert namens het kabinet gesprekken met een aantal fracties. Zolang de gesprekken nog lopen, kan het kabinet daarover geen mededelingen doen. Vraag: Is er al meer bekend over premiekorting in het financieel toetsingskader? Antwoord: Zoals de staatssecretaris tijdens het VAO Pensioenen van 3 december jl. heeft gemeld wordt alles in het werk gesteld om eind januari een wetsvoorstel voor het financieel toetsingskader naar de Tweede Kamer te sturen. Vraag: Klopt het dat er sprake is van aftopping van AOW partnertoeslag bij 90.000 euro? Antwoord: Dat klopt niet. Het wetsvoorstel waarin de partnertoeslag vanaf 2015 in 3 jaar wordt afgebouwd voor hogere inkomens gaat uit van een korting die begint bij een huishoud inkomen exclusief AOW van 46.000 euro per jaar en de korting is volledig bij een huishoudinkomen exclusief AOW van 54.000 euro per jaar. Het betreffende wetsvoorstel is door de Tweede Kamer aangenomen en ligt thans bij de Eerste Kamer. Vraag: Ziet de staatssecretaris ook dat mensen geen vertrouwen hebben in hun pensioen en haar beleid van kortingen door pensioenfondsen en dat dit vertrouwen wordt aangetast? Antwoord: Het vertrouwen in het pensioenstelsel staat onder druk. Mensen hebben jarenlang gedacht dat hun pensioen zeker was. Nu blijkt dat niet zo te zijn. Door de slechte economische omstandigheden in de afgelopen jaren zijn de dekkingsgraden van pensioenfondsen sterk gedaald. Kortingen waren in sommige gevallen helaas onvermijdelijk. Het is van belang dat in de toekomst duidelijker wordt gemaakt welke risico’s verbonden zijn aan pensioenen en op welke wijze deze risico’s bij de deelnemers neerslaan. Dan weten mensen beter waar ze aan toe zijn. Het nieuwe financieel toetsingskader en de nieuwe wetgeving ten aanzien van de communicatie over pensioen zullen in dat licht tot een verbetering leiden. Vraag: Wat is de stand van zaken bij pensioenfondsen nu en specifiek bij ABP. Komt de verlaging bij ABP ten gunste van de werknemers? Hoe verhoudt dit zich tot de situatie bij andere pensioenfondsen? Is de aangekondigde komende pensioenverlaging van de baan? Antwoord: De dekkingsgraad van pensioenfondsen is de afgelopen maanden verbeterd. Dat is fijn, maar dat beeld moet wel zo blijven. Het herstel is nog pril. De meeste pensioenfondsen hebben nog geen reserves, dus het is de komende tijd nog even afwachten. Het is nu nog te vroeg om conclusies te trekken over mogelijk komende pensioenverlagingen. De Minister van BZK is primair verantwoordelijk voor het ABP. Het ABP heeft voor komend jaar een verlaging van de premie aangekondigd. Dat heeft te maken met de versobering van het Witteveenkader in 2014 die voortvloeit uit het Begrotingsakkoord 2013. Een lagere pensioenopbouw betekent dat de premie ook lager kan worden vastgesteld. Hoe andere pensioenfondsen hiermee zullen zullen omgaan, is nog niet bekend. In het geval van het ABP is in 2014 ook na de premieverlaging nog steeds sprake van een herstelopslag in de premie. Als geen premieverlaging zou hebben plaatsgevonden, dan zou de rekening heel eenzijdig worden neergelegd bij de jongere generaties. Dat zou moeilijk verenigbaar zijn met de evenwichtige belangenafweging die pensioenfondsen moeten maken. Vragen van het lid Van Klaveren (PVV) Vraag: Wat vindt de minister van de steun voor de Jihad vanuit de moslimgemeenschap? Antwoord: Ik herken het beeld dat er enorme steun heerst onder moslims voor jihadisten zoals de heer Van Klaveren stelt, niet. Het onderzoek waar de heer Van Klaveren naar verwijst, bevestigt de sterke emotionele betrokkenheid van Marokkaans- en Turks-Nederlandse moslims bij het conflict in Syrië en de brede steun voor de strijd(ers) tegen het Syrische regime. De steun voor jihadistische motieven en jihadistische facties in het Syrische conflict is in dit onderzoek niet onderzocht. Op basis van de stellingen die zijn gehanteerd in het onderzoek kan niet de conclusie worden getrokken dat de geënquêteerde moslims in meerderheid uitreizigers met jihadistische intenties steunen. Vraag: Welke maatregelen gaat de minister nemen om te zorgen dat jongeren niet thuiszitten maar aan de slag kunnen? En kan de minister in het verlengde daarvan aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie Hamer/Van Weyenberg? Antwoord: Het kabinet deelt de zorg en urgentie over de hoge jeugdwerkloosheid onder bepaalde groepen jongeren, zoals jongeren zonder startkwalificatie of migrantenjongeren. Het kabinet geeft met diverse maatregelen uitvoering aan de motie van de leden Hamer en Van Weyenberg. In het kabinetsbeleid en specifiek binnen de Aanpak jeugdwerkloosheid is bijzondere aandacht voor jongeren die harder worden getroffen door op de oplopende werkloosheid, zoals allochtone jongeren. Zo stimuleert het kabinet met het programma School Ex 2.0 jongeren op mbo niveau 1 en 2 om door te leren. Juist op deze niveaus zijn migrantenjongeren oververtegenwoordigd die belang hebben bij persoonlijke begeleiding. Ook binnen de arbeidsmarktregio’s worden veel initiatieven genomen om de positie van allochtone jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren. Initiatieven zoals JINC, KIX en de Buzinezzclub richten zich juist op die problemen waar migrantenjongeren vaker mee te maken hebben, zoals een slecht beroepsbeeld, een beperkt netwerk, onvoldoende softskills en moeite met het vinden van een stage. De ambassadeur Aanpak jeugdwerkloosheid ondersteunt deze goede aanpakken bij hun uitrol naar andere gemeenten. Ook start zij op 9 december met Link2work. Een aanpak samen met de SER, de werkgevers en vakbonden en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, waarbij werkgevers en jongerenorganisaties via een train-de-trainer-aanpak minder kansrijke jongeren gaan ondersteunen in hun benadering van de arbeidsmarkt. Verder is de ambassadeur aan het werk met werkgevers uit de techniek en defensie om de toegang van migrantenjongeren tot deze sectoren te verbeteren. Overigens vindt een groot deel van de jongeren op eigen kracht de weg naar de arbeidsmarkt. Het grootste deel van de jongeren zit gewoon op school (in 2012 74% van de autochtone jongeren en 79% van de niet-westerse migrantenjongeren). Zij werken iedere dag om hun positie te verbeteren. Dit geldt ook voor migrantenjongeren in de G4. Migrantenjongeren doen het steeds beter in het onderwijs. Ze zijn vaker hoog opgeleid, doen het beter in het beroepsonderwijs en de afgelopen jaren is de voortijdig schooluitval onder allochtonen jongeren afgenomen (6,6% naar 4,8% sinds 2005). Verder zoeken niet alle werkzoekende jongeren hulp van de overheid. Veel jongeren maken wel gebruik van hun netwerk of van uitzendorganisaties. Vragen van het lid Heerma (CDA) Vraag: Hoe kijkt de minister aan tegen regio CAO's zoals in Brabant? Antwoord: Een regio-cao kan een goede aanvulling zijn voor individuele bedrijven met een eigen cao of bedrijven die gebonden zijn aan een specifieke bedrijfstak-cao. Het opstellen van regio-cao’s is mogelijk binnen het wettelijk cao-kader. Een regio-cao is één van de mogelijkheden voor bedrijven en hun werknemers om zaken zoals uitwisseling van personeel, opleiding en loopbaantrajecten in de regio te organiseren. Een andere mogelijkheid is bijvoorbeeld een structureel overlegorgaan over sectoroverstijgende onderwerpen in een regio. Dergelijke activiteiten kunnen de goede werking van de regionale arbeidsmarkt bevorderen. Vraag: Graag reactie minister op bureaucratie en financiële risico's van de sector plannen? Antwoord: Bij de beoordeling van de sectorplannen moet het ministerie kunnen zien of de aanwending van middelen effectief en efficiënt is. Om achteraf te kunnen bepalen of de middelen van de regeling sectorplannen ook daadwerkelijk zijn ingezet waar ze voor bedoeld zijn, moet de besteding van de subsidie verantwoord worden met bewijsstukken over de geleverde prestaties en de werkelijk gemaakte kosten. Bij de Regeling Cofinanciering Sectorplannen gaan grote bedragen om. Een billijke verantwoording van de bestede middelen en bereikte resultaten is daarbij vanzelfsprekend en noodzakelijk. Om financiële risico’s te beperken worden aan de voorkant eisen gesteld aan de financiële soliditeit van de aanvrager. Wel is getracht de administratieve lasten voor burgers en individuele ondernemingen te beperken en worden de aanvragers ondersteund met een praktische leidraad en een helpdesk. Vraag: Kan de minister ingaan op de suggestie van OVO om de transitievergoeding te oormerken voor employability? Antwoord: De transitievergoeding is enerzijds bedoeld als compensatie voor het ontslag en anderzijds om de werknemer met behulp van de hiermee gemoeide financiële middelen in staat te stellen de transitie naar een andere baan te vergemakkelijken. De transitievergoeding kan dus worden ingezet voor scholing om de transitie van-werk-naar-werk te bevorderen, maar bijvoorbeeld ook voor outplacement als scholing niet noodzakelijk is. Het is dan ook uiteindelijk aan de werknemer om te bepalen waar hij deze vergoeding voor aanwendt. Het oormerken van de transitievergoeding voor het bevorderen van de inzetbaarheid van de werknemer verhoudt zich daar niet mee. Dat neemt niet weg dat ik het bevorderen van de brede inzetbaarheid van werknemers van groot belang acht. Dat is ook mede wat met het Wetsvoorstel werk en zekerheid wordt beoogd. Zo kunnen tijdens het dienstverband gemaakte kosten voor scholing ter bevordering van deze brede inzetbaarheid in mindering worden gebracht op de transitievergoeding. Dat stimuleert werkgevers om ook tijdens een dienstverband te blijven werken aan brede inzetbaarheid van de werknemer. Ook kunnen kosten die bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst worden gemaakt wegens maatregelen gericht op het voorkomen van werkloosheid of bekorten van de periode van werkloosheid hierop in mindering worden gebracht. Zoals uit het wetsvoorstel blijkt, zal de Stichting van de Arbeid advies uitbrengen over de nadere regels die hiervoor zullen worden gesteld. Vraag: Is de minister bereid om voor het kerstreces contact op te nemen met de Bulgaarse ambassadeur om te bekijken of de onrechtmatig uitgekeerde toeslagen teruggevorderd kunnen worden? Antwoord: De terugvordering van onrechtmatig uitgekeerde toeslagen valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Financiën. De vraag zal worden doorgeleid naar Financiën. Vraag: Kan de minister ingaan op de bezuiniging bij OCW op de WVA in het kader van de verslechtering van de positie van jongeren op de arbeidsmarkt door het wetsvoorstel werk en zekerheid? Antwoord: Allereerst wil ik opmerken dat het Wetsvoorstel werk en zekerheid niet zal leiden tot een verslechtering van de positie van jongeren op de arbeidsmarkt. Voor de omzetting van de afdrachtvermindering onderwijs in een subsidieregeling, en de redenen daarvoor, verwijs ik u naar de brief van de minister van OCW aan de Tweede Kamer van 23 mei 2013. De nieuwe regeling richt zich vooral op: - de groepen in een kwetsbare positie waar bijvoorbeeld jeugdwerkloosheid een groot probleem is; - sectoren waarin knelpunten in de personele voorziening worden verwacht; - wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor onze kenniseconomie. Leerwerkplaatsen vervullen een belangrijke functie bij de instroom van groepen met een zwakke positie op de arbeidsmarkt. Praktijkleren versterkt de arbeidsmarktpositie van deze groepen. Door de regeling beter te richten op specifieke groepen en sectoren zijn er in relatie tot de oplopende (jeugd)werkloosheid geen nadelige gevolgen te verwachten ten opzichte van de afdrachtvermindering onderwijs en zal er geen groot verlies zijn aan stage- en leerwerkplaatsen voor jongeren. Vraag: Is minister bereid om in verdragen te regelen dat gewerkt wordt met standaard BSN nummers? Antwoord: BSN-nummers worden alleen in Nederland gebruikt. Uitwisseling van BSN-nummers is niet van toegevoegde waarde. De vraag of iemand inkomen, bezit of vermogen in het buitenland heeft kan op verschillende manieren worden vastgesteld. Allereerst door de buitenlandse mogendheid bij de belastingaangifte, als het land in kwestie dit registreert. De belastingdienst wisselt op basis van belastingverdragen gegevens uit met een aantal landen. De belastingdienst kan op deze manier vaststellen of iemand recht heeft op een toeslag. De belastingdienst verstrekt de inkomensgegevens aan gemeenten, UWV en de SVB. De gegevens over vermogen (in casu het saldo van box 3 van de vastgestelde belastingaanslag inkomstenbelasting) zullen vanaf medio 2014 structureel worden verstrekt aan gemeenten. Daarnaast komt het voor, dat de belastingdienst bij het uitvoeren van controles voor de heffing en invordering van belastingen in het buitenland vaststelt dat een uitkeringsgerechtigde vermogen in het buitenland heeft. Deze gegevens mogen vanaf per 1 januari 2014, als de wijziging van de Wet SUWI in werking treedt, worden verstrekt. Vraag: Wat gaat de minister doen in Europa om arbeidsmigratie te beperken voor mensen die gefraudeerd hebben? Antwoord: Op verzoek van de vaste Commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heb ik - samen met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie - de Tweede kamer heden (dinsdag 3 december) een reactie gestuurd op de Commissie Mededeling ‘Vrij Verkeer van EU-burgers en hun gezinsleden’. Deze Mededeling bevat onder meer voorstellen gericht op de bestrijding van fraude. Wij verwelkomen de voorstellen van de Commissie maar zien dit als eerste stappen in de goede richting. De Staatssecretaris van V&J zal tijdens de eerstvolgende JBZ-Raad de Commissie oproepen om lidstaten in staat te stellen criminele EU-burgers zo effectief mogelijk aan te pakken. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om verbeterde mogelijkheden tot ongewenstverklaring. Zelf zal ik op Europees niveau aandacht vragen voor fraude en uitbuiting. De eerstvolgende gelegenheid doet zich voor tijdens de Raad WSBVC van 9 december a.s. Vraag: De export van kinderbijslag is onderwerp van discussie geweest. Kan deze discussie worden opgepakt in relatie tot de uitspraken van de Britse premier Cameron? En kan de minister aangeven hoe het staat met de behandeling van dit onderwerp in de Eerste Kamer? Antwoord: Uitgangspunt ook voor dit kabinet is dat de kinderbijslag en kindgebonden budget, gefinancierd uit de belastingen en niet uit premies, bedoeld zijn voor ondersteuning in het onderhoud van kinderen die in Nederland wonen. Zoals bekend ligt bij de Eerste Kamer het wetsvoorstel Herziening export kinderbijslag. Dit wetsvoorstel heeft tot doel de export van kinderbijslag voor kinderen die in verdragslanden buiten de EU wonen stop te zetten. De Eerste Kamer heeft nog een aantal nadere vragen gesteld die binnen niet al te lange tijd zullen worden beantwoord. De heer Cameron lijkt dit exportverbod ook uit te willen breiden naar kinderen die binnen de EU wonen. Een dergelijk exportverbod is nu in strijd met Europees recht en zal naar verwachting niet direct op voldoende steun kunnen rekenen binnen Europa. Vraag: Welke mogelijkheden zijn er om vooruitlopend op de evaluatie van de fraudewet te kijken naar het boeteregime, bijvoorbeeld de ketenbepaling Wav? Antwoord: De Fraudewet is op 1 januari 2013 in werking getreden. Deze wet moet zich nu in de praktijk bewijzen. De uitwerking van de fraudewet en alle signalen worden nauwgezet gevolgd. Zo is er overleg met de Nationale Ombudsman om de aard van de klachten te monitoren en in het Jaarverslag 2013 van SZW worden cijfers en ervaringen van UWV, SVB en gemeenten met de Fraudewet opgenomen. Gemeenten kunnen bij het bepalen van de boete rekening houden met de mate van verwijtbaarheid. Van verminderderde verwijtbaarheid is bijvoorbeeld sprake bij onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en emotioneel ontwrichtend waren, of dat betrokkene in een zodanige geestelijke toestand verkeerde dat de overtreding hem niet volledig valt aan te rekenen. Los van de (verminderde) verwijtbaarheid kan de overtreder in omstandigheden verkeren die het opleggen van de zwaarste sanctie onredelijk en onbillijk maken. Dit is de zgn. dringende redenen. Hierbij kan bijvoorbeeld een rol spelen dat een sanctie op een overtreding door de cliënt onaanvaardbare gevolgen heeft voor zijn kinderen. Vast dient te staan dat sprake is van incidentele gevallen en dat de behoeftige omstandigheden waarin bijv. de (minderjarige) gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen. Daarnaast is het aan de gemeenten zelf om, als zij dat nodig achten, hierop in een verordening aanvullende regels te stellen. SVB en UWV kunnen aanvullende regels stellen in beleidsregels. De hoogte van de boetes bij de Wav maakt deel uit van de door de Tweede Kamer aangenomen Fraudewet. De Wav kent al matigingsgronden, waaronder bijvoorbeeld het ontbreken van verwijtbaarheid. Ik zal uw Kamer bij het Jaarverslag 2013 informeren over de huidige matigingsmogelijkheden en de uitwerking daarvan in de praktijk. Vraag: Hoe kijkt de minister aan tegen het feit dat de ondersteuning voor gezinnen in Nederland gering is in vergelijking met omringende landen? Antwoord: De internationale vergelijking van Eurostat laat zien dat Nederland minder uitgeeft aan gezinsondersteuning ten opzichte van omringende Europese landen. De vergelijking geeft meer inzicht in verschillen tussen landen wat betreft sociale zekerheidsstelsel, maar de uitkomsten moeten voorzichtig worden geïnterpreteerd. In de gegevens van Eurostat ontbreken enkele belangrijke gegevens om een complete internationale vergelijking te kunnen maken. Zo zijn voor Nederland niet alle regelingen meegenomen, zoals de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Het gaat hier echter wat het kabinet betreft niet om hoeveel elk land uitgeeft, maar om wat daarmee wordt bereikt. Nederland blijkt goed te presteren op terreinen als kindwelzijn, de kans op armoede onder minderjarige, arbeidsparticipatie, en arbeidsproductiviteit van zowel mannen als vrouwen. Vraag: Wat is de voortgang van de kabinetsbrede visie toezicht kinderopvang? In welke mate is daar sprake van 'staatsdenken' richting gemeenten? Kan de minister de toezegging doen geen onomkeerbare stappen te zetten? Antwoord: Goede kinderopvang is de verantwoordelijkheid van zowel de overheid als de sector. Hierin hebben zowel het rijk als de gemeente een eigen rol. In de brief over toezicht en handhaving heb ik aangegeven hoe ik tegen de ontwikkelingen op dit terrein aankijk. De minimumbasis voor een goede ontwikkeling van kinderen zou voor alle kinderen in Nederland geborgd moeten worden, in alle voorzieningen. Uitgangspunt daarbij is een zo goed mogelijke kwaliteit voor kinderen, met niet meer regelgeving dan daarvoor nodig is. Ten aanzien van ’t Hinnepykje en de OPC’s wil ik u vragen de verkenning af te wachten. Ik hoop deze rond de jaarwisseling aan uw Kamer te kunnen aanbieden. Ik zal op dit punt geen stappen nemen voordat deze verkenning met uw Kamer besproken is. Vraag: Wat heeft de Arbeid en Zorgtop opgeleverd ten behoeve van het Initiatiefwetsvoorstel flexibel werken? En welke concrete vervolgacties heeft de minister verder voor ogen naar aanleiding van deze top? Antwoord: Het kabinet zal volgende week de Tweede Kamer informeren over de resultaten van de arbeid- en zorgbijeenkomst en de voornemens op het gebied van arbeid en zorg. Vraag: Is het in het licht van verschillende zorgelijke ontwikkelingen zoals de onduidelijkheid over financiering van diverse organisaties door het buitenland, recente cijfers over incidenten van racistische aarden, toenemnde maatschappelijke spanningen niet tijd voor een integratieakkoord? Antwoord: Ik herken de hardnekkige problemen rond het internaliseren van kernwaarden, de invloed vanuit het buitenland op migrantengroeperingen en de situatie op de arbeidsmarkt, met name de vraagstukken van jeugdwerkloosheid en discriminatie. Vanuit een probleemgerichte aanpak heeft het kabinet deze onderwerpen opgenomen in de Integratie Agenda. Zo wordt gewerkt aan de totstandkoming van een participatiecontract, het toerusten van jongeren met de juiste werknemersvaardigheden en een aanpak met werkgevers gericht op taal op de werkvloer. De ambassadeur Jeugdwerkloosheid onderneemt acties die zich ook richten op migrantenjongeren. In 2014 zal ik rond de thema’s kernwaarden en arbeidsmarkt nadere afspraken maken met de meest betrokken partijen gericht op een concrete aanpak vanuit gedeelde verantwoordelijkheden. Hierbij kan gedacht worden aan afspraken met werkgevers over taal op de werkvloer, het tegengaan van discriminatie en negatieve beeldvorming, en met partijen als het CMO, SMN, Turkse religieuze organisaties over het internaliseren van kernwaarden en adresseren van thema's zoals buitenlandse beïnvloeding. Vragen van het lid Schouten (ChristenUnie) Vraag: Kan de minister een bredere beschouwing geven op het punt van arbeid en zorg? Antwoord: Het kabinet zal volgende week de Tweede Kamer informeren over de resultaten van de arbeid- en zorgbijeenkomst en de voornemens op het gebied van arbeid en zorg. In deze brief zal het kabinet ook meer algemeen zijn visie schetsen op de combinatie van arbeid en zorg. Vraag: Werkzoekenden ondervinden nauwelijks ondersteuning van het UWV. Ze moeten het doen met de e-coach. In de praktijk blijkt er een groep te zijn die behoefte heeft aan meer ondersteuning. Wil de minister kijken hoe het UWV meer maatwerk kan leveren? Antwoord: De dienstverlening van UWV is grotendeels digitaal. Maatwerk is binnen het beschikbare budget al ingepast. Zo is er voor een kleine groep werklozen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt al intensieve dienstverlening. Deze intensieve dienstverlening bestaat enerzijds uit een op een gesprekken en anderzijds uit groepsgewijze begeleiding in combinatie met een competentietest en omvat drie thema’s: profileren, netwerken en solliciteren. In een serie van tien bijeenkomsten worden klanten geactiveerd en toegerust om zelfstandig werk te vinden. Voor 43.000 oudere WW-ers (55-plus) is intensieve dienstverlening beschikbaar via netwerktrainingen of intensieve ondersteuning door een adviseur van UWV. Daarbij kunnen scholingsvouchers worden ingezet en fees voor uitzendbureaus en re-integratiebureaus bij plaatsing van ouderen. Klanten die niet goed met internet kunnen omgaan kunnen op weg geholpen worden op inloopmiddagen op de vestigingen.Vanaf 15 november is deze dienstverlening verder uitgebreid. Werkbedrijf heeft voor 1 jaar 130 trainees aangenomen die samen met de collega's die al actief zijn op de dinsdagmiddag, klanten ondersteunen bij de dienstverlening op werk.nl. Dit doen zij niet alleen op verzoek van de klant, ook klanten die nog geen gebruik maken van de Werkmap of die nog geen cv of geen goed cv op werk.nl hebben gezet, worden uitgenodigd om van deze extra dienstverlening gebruik te maken. Klanten zullen zowel individueel als in groepen worden ondersteund. Vraag: Hoe rijmt minister de wens om verlof beter mogelijk te maken met het afschaffen van de ouderschapsverlofkorting? Antwoord: Het afschaffen van de ouderschapsverlofkorting is een onderdeel van de hervorming kindregelingen. Hiermee maken we het stelsel van kindregelingen eenvoudiger en effectiever. Het stelsel is nu ingewikkeld, is ondoorzichtig voor ouders en kent een aantal regelingen die tegen elkaar inwerken. Het einddoel is een stelsel met vier overzichtelijke regelingen. Door de ouderschapsverlofkorting af te schaffen, wordt niet de mogelijkheid tot ouderschapsverlof afgeschaft. Het wordt echter meer een eigen verantwoordelijkheid van sociale partners en ouders. In de praktijk blijkt namelijk dat de ouderschapsverlofkorting niet doelmatig is. Het heeft niet voldoende geleid tot afspraken tussen sociale partners over doorbetaling. Verder is de ouderschapsverlofkorting administratief ingewikkeld en leidt voor ouders tot verzilveringsproblemen als het loon toch stijgt. Dit laatste kan leiden tot onvoorziene gevolgen voor de marginale druk. Vraag: Veel initiatieven op het terrein van begeleiding van werkzoekenden worden ook buiten de overheid om georganiseerd, maar veel mensen hebben hier geen weet van. Een overzicht van initiatieven en de verwijzing daarnaar zou een aantal werkzoekenden kunnen helpen. Kan de minister bezien hoe we werkzoekenden niet helemaal aan hun lot overlaten de eerste zes maanden? Antwoord: Het is niet juist dat werklozen de eerste zes maanden aan hun lot worden overgelaten. De eerste drie maanden wordt digitale basisdienstverlening aangeboden. Na 3 maanden werkloosheid vindt met alle klanten een evaluatiegesprek plaats. Daarbij wordt beoordeeld hoe zelfredzaam de klant is. Voor een kleine groep werklozen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is intensieve dienstverlening nodig (uitgangspunt circa 10%). De rest (90%) krijgt ondersteuning via de e-coach. Deze intensieve dienstverlening bestaat enerzijds uit een op een gesprekken en anderzijds uit groepsgewijze begeleiding in combinatie met een competentietest en omvat drie thema’s: profileren, netwerken en solliciteren. In een serie van tien bijeenkomsten worden klanten geactiveerd en toegerust om zelfstandig werk te vinden. Voor 43.000 oudere WW-ers (55-plus) is intensieve dienstverlening beschikbaar via netwerktrainingen of intensieve ondersteuning door een adviseur van UWV. Daarbij kunnen scholingsvouchers worden ingezet en fees voor uitzendbureaus en re-integratiebureaus bij plaatsing van ouderen. Vraag: Heeft het gesprek met sociale partners over het rapport rouw en werk plaatsgevonden, en wat is het resultaat? Is de staatsecretaris bereid om met de sociale partners concrete afspraken te maken, bijvoorbeeld over voorlichting en het stimuleren van het gebruik van protocollen via CAO’s? Antwoord: De staatssecretaris heeft gesproken met nabestaanden ter voorbereiding op de uitwerking van het regeerakkoord om de algemene nabestaandenwet te moderniseren. In het herfstakkoord is afgesproken deze maatregel niet uit te werken. Daarmee is niet gezegd dat er niets hoeft te veranderen. Integendeel, het is van groot belang dat in bedrijven aandacht komt voor de positie van nabestaanden. Nabestaanden die werken op het moment van overlijden van hun partner geven aan dat aandacht, begrip en steun vanuit collega's en leidinggevende buitengewoon belangrijk is voor een 'gezonde' terugkeer naar werk. Het is belangrijk dat werkgevers en werknemers overleggen over hoe in de werksituatie beter kan worden omgegaan met werknemers die hun partner verliezen. Uit het onderzoek dat de staatssecretaris aan de Kamer heeft gestuurd (Rouw en werk) is namelijk gebleken dat werken van groot belang is voor de verwerking van het verlies, mits rekening gehouden wordt met maatwerk. Volgens professionals en nabestaanden kan werken een positieve invloed hebben op het rouwproces. Veel mensen, werkgevers, collega’s maar ook uitvoerders van sociale zekerheid, weten echter niet precies hoe te handelen. Ik denk dat meer aandacht daarvoor een goede zaak is. Vraag: Kunt u bezien hoe binnen de huidige verlofregelingen meer rekening gehouden kan worden met de positie van nabestaanden? Antwoord: Rouw is voor iedereen anders en vraagt maatwerkafspraken tussen werkgever en werknemer. De in het Burgerlijk Wetboek neergelegde beginselen van goed werkgeverschap en goed werknemerschap verplichten beide partijen tot een oplossing te komen die passend is bij de rouw waarmee de werknemer wordt geconfronteerd. Dat is het meest adequaat. Vraag: In de praktijk belemmeren regels voor werkzoekenden vaak het doen van vrijwilligerswerk. Het vrijwilligerswerk moet per se bij een ideële instelling gebeuren en bij een organisatie die hoofdzakelijk uit vrijwilligers bestaat. Is de minister bereid deze regels te versoepelen, juist ook met het oog op een snelle reïntegratie van werkzoekenden? Antwoord: Vrijwilligerswerk kan een mooie opstap zijn naar betaald werk en op deze wijze de re-integratie bevorderen. Vrijwilligerswerk kan in sommige gevallen echter ook de opstap naar een betaalde baan belemmeren. In het beleid wordt een middenweg gezocht. Mensen die naast hun reguliere baan reeds vrijwilliger waren en vervolgens werkloos worden, kunnen zonder consequenties voor de WW-uitkering vrijwilliger blijven als de omvang (het aantal uren) gelijk blijft. WW’ers die traditioneel vrijwilligerswerk willen gaan doen, ondervinden evenmin problemen. Het UWV toetst in dat geval wel of er inderdaad sprake is van traditioneel vrijwilligerswerk en of voldaan blijft worden aan de verplichtingen in de WW. Wanneer het UWV van oordeel is dat het niet gaat om traditioneel vrijwilligerswerk of wanneer het vrijwilligerswerk de re-integratie belemmert kan het UWV hieraan gevolgen verbinden voor de WW-uitkering. Met betrekking tot de specifieke casus van het verrichten van vrijwilligerswerk bij de politie verwijs ik naar de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Segers en Schouten aan de Ministers van V&J en SZW. Vraag: Wat gaat de staatssecretaris er aan doen om te zorgen dat de 30.000 beschutte werkplekken echt worden gerealiseerd? Antwoord: De Staatssecretaris zal hierover nog met uw Kamer komen te spreken bij behandeling van het wetsvoorstel. In algemene zin zijn de volgende punten van belang: Bij de financiering van de Participatiewet houden we rekening met 30.000 plekken voor beschut werk in de structurele situatie. Gemeenten worden met de Participatiewet verplicht om beleid voor beschut werk te ontwikkelen en vast te leggen in een verordening. Gemeenten dienen bij het opstellen van deze verordening vertegenwoordiging van cliënten te betrekken. Met het vastleggen van het beleid voor beschut werk in een verordening wordt dat beleid onderwerp van gesprek en besluitvorming in de locale democratie. Het Rijk gaat de inspanningen van gemeenten monitoren. Vraag: Zouden we niet tenminste moeten kijken of het bijstandsregime de juiste plek is voor de Wajongers met arbeidsvermogen of moeten deze worden uitgesloten van de partner- en vermogenstoets? Antwoord: De staatssecretaris komt hierover nader te spreken met uw Kamer tijdens de wetsbehandeling. In algemene zin zijn de volgende punten belangrijk. Het is van wezenlijk belang dat de beoordeling en overdracht van Wajongers met arbeidsvermogen naar gemeenten zeer zorgvuldig plaatsvindt. Daarom is in de nota van wijziging die 2 december naar de Kamer is gestuurd opgenomen dat er in ieder geval een overgangstermijn van zes maanden komt voor Wajongers. Verder wordt gezorgd voor een geleidelijke overgang van Wajongers naar gemeenten. In de begeleidende brief bij de nota van wijziging heeft de staatssecretaris aangegeven dat de komende jaren de Wajongers en personen op de Wsw-wachtlijst voorrang krijgen bij het invullen van de extra banen die werkgevers met het sociaal akkoord hebben toegezegd. Ten slotte is er als gevolg van het sociaal akkoord 100 miljoen beschikbaar om personen met een zorgbehoefte te compenseren voor de gevolgen van de kostendelersnorm. Vraag: Graag een reactie op de oproep ik het kabinet op de verplichte vier weken eis voor bijstandsgerechtigden boven de 27 te laten vallen. [motie aangekondigd] Antwoord: De bijstand kent al een zoektijd van vier weken voor uitkeringsaanvragers die jonger zijn dan 27 jaar. Er zijn gemeenten die de zoektijd ook al hanteren voor uitkeringsaanvragers van 27 jaar en ouder en die daar goede resultaten mee boeken. Gezien de bereikte resultaten met de zoektijd, heeft de regering besloten om deze ook in te voeren voor personen van 27 jaar en ouder. Gemeenten kunnen indien noodzakelijk bij dringende redenen een voorschot verstrekken. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel WWB maatregelen praat ik hier graag verder met uw Kamer over door. Ik vraag u de motie aan te houden tot de wetsbehandeling. Vraag: Wat is de reactie van de staatssecretaris om het uitbesteden aan beschutte werkplaatsen mee te tellen voor de quotumregeling? Antwoord: We komen vast nog uitgebreid te spreken over dit onderwerp bij de behandeling van de wetgeving die ik voornemens ben begin komend jaar in te dienen bij uw Kamer. Vooruitlopend daarop wil ik er alvast het volgende over zeggen. Het meetellen van onderleveranciers is iets dat werkgevers nu al kunnen doen bij het realiseren van de gemaakte afspraken dat werkgevers collectief de komende jaren 100.000 extra banen beschikbaar stellen voor mensen met een arbeidsbeperking. Aanvullend stelt de overheid 25.000 extra banen beschikbaar. De afspraak geeft werkgevers de vrijheid om naar eigen inzicht het aantal mensen met een arbeidsbeperking dat werkt, te verhogen. Dat kan op vele manieren: afspraken maken tussen sectoren, inkopen bij sociaal ondernemers, gebruik maken van detacheringen, onderleveranciers betrekken zoals u aangeeft etc. Om verwarring te voorkomen is het wel goed te melden dat de 125.000 extra banen (baanafspraak/quotum) losstaan van de 30.000 beschutte werplekken. Zoals gezegd komen we hier zeker nog over te spreken in relatie tot het quotum. Vragen van het lid Van Ojik (GroenLinks) Vraag: Wat vindt de staatssecretaris van het voorstel om het recht op bijstand tijdelijk op te schorten? Antwoord: Het aanvaarden van tijdelijk werk in de relatie tot het herleven van het recht op bijstand is op dit moment een onderwerp waarover ik met gemeenten in gesprek ben. Bijstandsgerechtigden die regelmatig flexibel/tijdelijk werk aannemen en dan korte tijd geen recht op bijstand hebben,moeten opnieuw een uitkering aanvragen. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen wat wel en niet opnieuw moet worden onderzocht. Ik zal in het verdere overleg met gemeenten deze problematiek bespreken. Vraag: Wat vindt de staatssecretaris van het werken in deeltijd naast een uitkering? Antwoord: De Commissie Van Rhijn die zich na de Tweede Wereldoorlog boog over het stelsel van de sociale zekerheid formuleerde als grondslag voor de sociale zekerheid "De gemeenschap georganiseerd in den Staat, is aansprakelijk voor de sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek van al haar leden, op voorwaarde dat deze leden zelf het redelijke doen om zich die sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek te verschaffen." Deze rechtsgrond is nog steeds actueel en geeft daarmee een antwoord op de door GroenLinks gestelde vraag. Werk biedt immers de beste sociale zekerheid en werk in voltijd of deeltijd is altijd te prefereren boven het beroep op een uitkering. Vragen van het lid Klein (50PLUS) Vraag: Is de minister bereid een onderzoek uit te voeren naar de mogelijkheid om iedere Nederlander analoog het persoonsgebonden budget een sociaal budget te geven dat iedereen een sociaal minimum garandeert? Antwoord: Uitgangspunt van ons stelsel van sociale zekerheid is dat iedereen zelf in de noodzakelijke middelen voor het bestaan moet voorzien. In aanvulling daarop biedt het stelsel van verzekeringen en voorzieningen inkomenswaarborg in geval werknemers (tijdelijk) loonverlies leiden als gevolg van ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid. De sociale voorzieningen bieden daarnaast een minimum inkomenswaarborg. Via de sociale voorzieningen wordt zodoende al voorzien in de garantie van een sociaal minimum. Daarom zie ik geen reden om analoog aan het persoonsgebonden budget een onderzoek te doen naar een sociaal budget. Vraag: Wat is het bezwaar van de staatssecretaris tegen een flexibel opneembare AOW? Antwoord: Ik vind het flexibel opnemen van de AOW niet gewenst. In het debat over de regeringsverklaring heeft Minister-President Rutte een flexibele/deeltijd-AOW reeds afgewezen. De boodschap blijft dan dat je met pensioen kunt gaan op 65-jarige leeftijd, terwijl iedereen juist langer moet doorwerken om de AOW voor onze kinderen en kleinkinderen betaalbaar en houdbaar te houden. Op de korte termijn leidt de introductie van een flexibele AOW ertoe dat vrijwel de hele besparing die het gevolg is van de verhoging van de AOW-leeftijd in de eerste jaren zal vervallen. Ook op de lange termijn is de introductie van een flexibele AOW een kostbare maatregel door een negatief effect op de werkgelegenheid. De houdbaarheid zal hierdoor met 0,2% BBP (ca. € 1 mld à 1½ mld) verslechteren Vraag: Mensen zouden zelf moeten kunnen beslissen hoe aan pensioenfondsen wordt deelgenomen en op welke wijze dit wordt ingevuld. Hoe staat de staatssecretaris hier tegenover? Antwoord: Pensioenen zijn een arbeidsvoorwaarde. Daarover maken werkgevers en werknemers afspraken die uitmonden in een pensioenregeling. Werknemers zijn via hun werkgever verplicht aangesloten bij een pensioenfonds. Het is een collectief en een solidair systeem. Ongeacht het geslacht, de leeftijd of de kans op arbeidsongeschiktheid betaal je als deelnemer een doorsneepremie. Alle risico’s binnen het systeem worden met elkaar gedeeld. Ook alle financiële risico’s vang je samen op. Wanneer je als werknemer kunt kiezen waar je je pensioenregeling mag onderbrengen, waar de 50+-fractie op doelt, schuif je de belangrijkste kenmerken (collectiviteit en solidariteit) van het huidige stelsel terzijde. De individuele werknemer zal een pensioenfonds kiezen dat voor hem of haar het meest voordelig is. De discussie daarover gaat het kabinet niet uit de weg, maar het is een principiële discussie die gevoerd moet worden in het kader van de aangekondigde brede stelseldiscussie. Overigens hebben werknemers nu al individuele keuzevrijheid om bij baanwisseling de waarde van hun opgebouwde pensioenaanspraken wel of niet te kunnen overdragen naar de pensioenregeling van de nieuwe werkgever. Dat is nu vrij complex geregeld. Daarom is het voornemen het systeem van individuele waardeoverdracht te vereenvoudigen. De staatssecretaris heeft eerder aangegeven de Kamer voor het einde van dit jaar hierover nader te informeren. Vraag: Waarom gelden de criteria van de ww niet voor de tegenprestatie in de bijstand? Antwoord: De bijstand is een sociale voorziening en wordt bekostigd uit de algemene middelen. De WW daarentegen is een verzekering gefinancierd uit premies die voorziet in een inkomenswaarborg voor werknemers die gerelateerd is aan het dagloon. Dit verschil in karakter werkt ook door in het verschil in verplichtingen in beide stelsels. Aan beide uitkeringen zijn verplichten verbonden gericht op werkhervatting. In aanvulling daarop kan van iemand die een uitkering ontvangt uit de algemene middelen worden verlangd dat hij iets terug doet voor de uitkering. Vraag: Wat doet minister aan het feit dat slechts 16 procent van de gemeenten specifiek beleid voor oudere werklozen heeft (n.a.v. het onderzoek van de Inspectie SZW 'Perspectief voor oudere werklozen')? Antwoord: Het is geen verplichting voor gemeenten om specifiek beleid te formuleren. Dat er geen specifiek beleid is geformuleerd betekent niet dat gemeenten niets doen voor ouderen. Het rapport van de inspectie geeft aan dat gemeenten hun dienstverlening aan ouderen effectiever kunnen vormgeven. De verbetering moet met name voortkomen uit vergroting van het vakmanschap en het meer methodisch werken. Het ministerie ondersteunt het programma van Divosa dat daarop ziet. Vraag: Kunt u bevestigen dat geld voor premiekorting jongeren niet ten koste gaat van premiekorting ouderen? Antwoord: Ja, ik kan bevestigen dat er extra middelen zijn uitgetrokken om een (tijdelijke) premiekorting voor jongeren in te voeren en het niet ten koste gaat van de premiekorting ouderen. Vraag: Is de minister bereid om, net als is gebeurd in het kader van de aanpak van jeugdwerkloosheid, mee te werken om het beeld van ouderen op de arbeidsmarkt te verbeteren? Antwoord: De gevolgen van de crisis zijn voelbaar op de arbeidsmarkt. De ontwikkeling van de werkloosheid is al langere tijd ongunstig, hoewel de laatste cijfers daar een kleine uitzondering op vormen. Het is echter niet zo dat de situatie van ouderen op de arbeidsmarkt alleen maar zorgelijk is. De arbeidsparticipatie van ouderen is in de afgelopen economische moeilijke jaren continu gestegen. De arbeidsdeelname van 50- tot 60-jarigen verschilt inmiddels niet wezenlijk meer van de arbeidsdeelname van de totale beroepsbevolking en ook die van 60- tot 65-jarigen is fors gegroeid. Dit laat onverlet dat ouderen die hun baan verliezen momenteel veel moeite hebben weer aan de slag te komen. Vandaar dat – naast het bestaande instrumentarium, zoals de premiekortingen - voor de jaren 2013 en 2014 in totaal 67 miljoen euro extra uitgetrokken om oudere werklozen aan het werk te helpen. Hierbij gaat het om extra inspanningen op het gebied van re-integratie van oudere werklozen, het intensiveren van netwerkgroepen en het organiseren van inspiratiedagen voor oudere werklozen om hen te helpen bij het vinden van een baan. De voorlopige resultaten zijn hoopgevend. Bovendien wordt in het kader van het actieplan 55pluswerkt samen gewerkt tussen UWV en MKB met als doel de mindset bij werkgevers te veranderen met betrekking tot het aannemen van 55plussers. Het actieplan is tot stand in overleg met SZW, sociale partners, intermediairs en VNG. Deze partijen nemen ook deel aan de begeleidingscommissie. Ook in de sectorplannen is er aandacht voor de arbeidsmarktpositie van ouderen. Vraag: Kan de plaatsingsbonus ook beschikbaar worden gesteld voor werving & selectiebureau's? Antwoord: De plaatsingsbonus is niet alleen voor uitzendbureaus maar is bestemd voor intermediairs. Dit kunnen ook werving en selectiebureaus zijn. Vraag: Waarom is gekozen voor leeftijdsgrens 55 bij scholingsvoucher en plaatsingsbonus? Antwoord: De beschikbare middelen worden ingezet voor de groep waarvoor het het lastigst is om aan het werk te komen. Er is gekozen voor de leeftijdsgrens van 55 jaar omdat de werkhervattingskansen vooral vanaf deze leeftijd dalen. Tot de leeftijd van 55 jaar ligt de werkhervattingskans binnen 1 jaar WW rond de 60%. Vanaf 55 jaar zakt dit tot rond de 45% en vanaf 60 naar 20%. Vraag: Hoe kan minister de met Prinsjesdag aangekondigde koopkrachtdalingen voor ouderen rechtvaardigen? Kan het kabinet onevenredig koopkrachtverlies van ouderen repareren (o.a. door het handhaven van de MKOB-regeling)? Antwoord: Het kabinet neemt ingrijpende maatregelen om de overheidsfinanciën weer op orde te krijgen. Van iedereen waarvan het kabinet denkt dat zij het kunnen dragen wordt een bijdrage gevraagd. Dit geldt ook voor ouderen. Gelukkig is het niet meer zo dat ouderdom gelijk staat aan armoede. Dit is het resultaat van het harde werk en de spaarzaamheid van veel ouderen in de afgelopen decennia. Het gemiddelde inkomen van ouderen is de afgelopen jaren fors toegenomen doordat nieuwe generaties ouderen een groter pensioen hebben opgebouwd dan oudere generaties. Tegelijkertijd hebben niet alle ouderen het breed, met name diegenen die geen ruim aanvullend pensioen hebben kunnen opbouwen. Het kabinetsbeleid is er op gericht om oog te hebben voor deze verschillen en past de maatregelen daarop aan. Dat betekent concreet dat het kabinet de inkomensondersteuning versobert waar men het zelf kan redden, maar ondersteuning blijft bieden waar dit niet zo is. In de koopkrachtontwikkeling voor 2014 is dit zichtbaar doordat ouderen met een laag inkomen er iets op vooruit gaan danwel dat de inkomensachteruitgang beperkt blijft. Voor ouderen groter aanvullend pensioen (bijvoorbeeld van 10.000 euro) daalt de koopkracht in 2014 met -1%. Deze koopkrachtontwikkeling wijkt niet substantieel af van de koopkrachtontwikkeling van werknemers met een hoger inkomen. Voor latere jaren heeft de invoering van de huishoudentoeslag gevolgen voor de koopkracht van ouderen. Onderdeel van het voorstel is dat de MKOB wordt afgeschaft, maar hier komt een ouderencomponent voor terug. De middelen voor inkomensondersteuning worden zo gericht mogelijk ingezet, zodat het geld zoveel mogelijk daar terecht komt waar dit het meest nodig is. PAGE 1 DOCPROPERTY kPagina \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 DOCPROPERTY kPaginaVan \* MERGEFORMAT van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 67 DOCPROPERTY kRetouradres \* MERGEFORMAT > Retouradres DOCPROPERTY iRetouradres \* MERGEFORMAT Postbus 90801 2509 LV Den Haag DOCPROPERTY iAdressering \* MERGEFORMAT De Voorzitter van de Tweede Kamer Der Staten-Generaal DOCPROPERTY iStraat \* MERGEFORMAT Binnenhof DOCPROPERTY iNr \* MERGEFORMAT 1 DOCPROPERTY iToev \* MERGEFORMAT A DOCPROPERTY iPostcode \* MERGEFORMAT 2513 AA DOCPROPERTY iPlaats \* MERGEFORMAT S GRAVENHAGE DOCPROPERTY iKixCode \* MERGEFORMAT 2513 AA1XA DOCPROPERTY kDatum \* MERGEFORMAT Datum 4 december 2013 IF DOCPROPERTY iChkDatum \* MERGEFORMAT 0 = "0" "" " DOCPROPERTY iDatum \@ "d MMMM yyyy" iDatum " DOCPROPERTY kOnderwerp \* MERGEFORMAT Betreft Schriftelijke antwoorden op de begroting SZW voor het jaar 2014 DOCPROPERTY iOnderwerp \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY kPagina \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 DOCPROPERTY kPaginaVan \* MERGEFORMAT van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 67 IF DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT i2eGeledingTxt " IF DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT i3eGeledingtxt DOCPROPERTY kDatum \* MERGEFORMAT Datum IF DOCPROPERTY iChkDatum \* MERGEFORMAT 0 = "0" "" " DOCPROPERTY iDatum \@ "d MMMM yyyy" iDatum " DOCPROPERTY kOnsKenmerk \* MERGEFORMAT Onze referentie DOCPROPERTY iOnskenmerk \* MERGEFORMAT 2013-0000170971 IF DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT i2eGeledingTxt " IF DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT i3eGeledingtxt Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 T 070 333 44 44 F 070 333 40 33 www.rijksoverheid.nl DOCPROPERTY kCP \* MERGEFORMAT Contactpersoon IF DOCPROPERTY iCP2 \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY iCP2 \* MERGEFORMAT iCP2 IF DOCPROPERTY iChkDoorkies \* MERGEFORMAT Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap. = "0" "" " DOCPROPERTY kDoorkies \* MERGEFORMAT T DOCPROPERTY iDoorkies2 \* MERGEFORMAT iDoorkies2 " T iDoorkies2 IF DOCPROPERTY iChkEmail \* MERGEFORMAT Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap. = "0" "" " DOCPROPERTY iEmail2 \* MERGEFORMAT iEmail2 " iEmail2 " DOCPROPERTY kOnsKenmerk \* MERGEFORMAT Onze referentie DOCPROPERTY iOnskenmerk \* MERGEFORMAT 2013-0000170971 IF DOCPROPERTY iUwBrief \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY kUwBrief \* MERGEFORMAT Uw referentie DOCPROPERTY iUwbrief \* MERGEFORMAT iUwBrief " IF DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY kCC \* MERGEFORMAT Kopie aan DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT iCC " IF DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY kBijlagen \* MERGEFORMAT Bijlagen DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT iBijlagen "