[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33325, bijgewerkt t/m nr. 12 (tweede NvW d.d. 17 mei 2016)

Voorstel van wet van het lid Bosman houdende regulering van de vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland (Wet regulering vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2013D50318, datum: 2013-12-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2012Z13579:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 12 (tweede nota van wijziging d.d. 17 mei 2016)



	33 325	Voorstel van wet van het lid Bosman houdende regulering van de
vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in
Nederland (Wet regulering vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao
en Sint Maarten in Nederland)







Nr. 5	VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES
VAN DE RAAD VAN STATE



	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is regels te
stellen betreffende de vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en
Sint Maarten in Nederland; 

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord,
en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en
verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Definities 

Artikel 1 

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

b. gezinsleden:

i. de echtgenoot van de Nederlander op wie de paragrafen 3 en 6 van deze
wet van toepassing is;

ii. de geregistreerde partner met wie de Nederlander op wie de
paragrafen 3 en 6 van deze wet van toepassing is een naar het
internationaal privaatrecht van een van de landen geldig geregistreerd
partnerschap is aangegaan;

iii. de rechtstreekse bloedverwanten in de neergaande lijn van de
Nederlander op wie de paragrafen 3 en 6 van deze wet van toepassing is
of van de echtgenoot of de geregistreerde partner, beneden de leeftijd
van 21 jaar;

iv. de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn van de Nederlander
op wie de paragrafen 3 en 6 van deze wet van toepassing is of van de
echtgenoot of geregistreerde partner, die te hunnen laste zijn;

v. andere gezinsleden die in het land, waar de Nederlander op wie de
paragrafen 3 en 6 van deze wet van toepassing is voor verblijf in
Nederland ingezetene was, ten laste zijn van of inwonen bij die
Nederlander, of die vanwege ernstige gezondheidsproblemen verzorging
door die Nederlander strikt behoeven, en

vi. de partner met wie de Nederlander op wie de paragrafen 3 en 6 van
deze wet van toepassing is een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft
en de Nederlandse minderjarige kinderen van die partner.

c. uitgezondene: een ieder die door de overheid van het land Aruba,
Curaçao dan wel Sint Maarten naar Nederland is uitgezonden. 

d. teruggeleiding: teruggeleiding naar het land Aruba, Curaçao dan wel
Sint Maarten.

e. toelating tot verblijf: toelating tot verblijf in Nederland voor de
duur van maximaal zes maanden.

f. toelating tot vestiging: toelating tot vestiging in Nederland, langer
dan de toelating tot verblijf.

§ 2. Toepassingsbereik

Artikel 2

1. De paragrafen 3 en 6 van deze wet zijn van toepassing op Nederlanders
die in het land Aruba, Curaçao dan wel Sint Maarten van rechtswege of
door optie het Nederlanderschap aldaar hebben verkregen of aan wie
aldaar het Nederlanderschap is verleend.

2. De paragrafen 3 en 6 van deze wet zijn eveneens van toepassing op
Nederlanders, geboren buiten het Koninkrijk, van wie de moeder ten tijde
van de geboorte van die Nederlander hoofdverblijf had in een van de
landen, bedoeld in het eerste lid.

3. In afwijking van het eerste en tweede lid zijn de paragrafen 3 en 6
van deze wet niet van toepassing op Nederlanders van wie de vader of
moeder in het Europese deel van Nederland of in Bonaire, Sint Eustatius
en Saba van rechtswege of door optie het Nederlanderschap heeft
verkregen of aan wie het Nederlanderschap is verleend.

4. In afwijking van het eerste en tweede lid zijn de paragrafen 3 en 6
van deze wet niet van toepassing op Nederlanders, die als zodanig
gedurende een ononderbroken periode van vijf jaren of langer tot
vestiging toegelaten zijn geweest op grond van deze wet.

§ 3. Toelating tot verblijf en vestiging 

Artikel 3 

1. Iedere Nederlander op wie de paragrafen 3 en 6 van deze wet van
toepassing zijn heeft het recht op toelating tot verblijf voor maximaal
zes maanden zonder andere voorwaarden of formaliteiten dan de
verplichting in het bezit te zijn van een geldige identiteitskaart of
een geldig paspoort.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op uitgezondenen en hun
gezinsleden, voor de duur van hun uitzending. 

3. In afwijking van het eerste lid wordt toegang geweigerd gedurende een
periode van vijf jaar aan de Nederlander die op grond van artikel 16
teruggeleid is, tenzij Onze Minister de toegang noodzakelijk acht op
grond van klemmende redenen van humanitaire aard, in het belang van
Nederland, de onderlinge landsbetrekkingen of de internationale
betrekkingen. 

	4.	In afwijking van het eerste lid heeft de Nederlander die op grond
van artikel 16 teruggeleid is, geen recht op toelating tot verblijf
gedurende de krachtens het derde lid vastgestelde periode, tenzij Onze
Minister de toegang noodzakelijk acht op grond van klemmende redenen van
humanitaire aard, in het belang van Nederland, de onderlinge
landsbetrekkingen of de internationale betrekkingen.

Artikel 4

1. Degene aan wie toegang is geweigerd, dient Nederland onmiddellijk te
verlaten, met inachtneming van de aanwijzingen welke hem daartoe door
een ambtenaar belast met grensbewaking, zijn gegeven. 

2. Degene aan wie de toegang is geweigerd kan worden verplicht zich op
te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen
ruimte of plaats. Deze ruimte of plaats kan worden beveiligd tegen
ongeoorloofd vertrek. 

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot het voor de beveiligde ruimte of plaats,
bedoeld in het tweede lid, geldende regime, waaronder begrepen de nodige
beheersmaatregelen. Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht is
niet van toepassing.

Artikel 5

1. Iedere Nederlander op wie de paragrafen 3 en 6 van deze wet van
toepassing zijn behoeft voor verblijf langer dan zes maanden toelating
tot vestiging. 

2. De toelating tot vestiging kan op aanvraag worden verleend voor de
duur van vijf jaar.

Artikel 6 

1. Onze Minister is bevoegd de aanvraag voor de toelating tot vestiging
in te willigen dan wel af te wijzen.

2. Onze Minister is bevoegd de toelating tot vestiging in te trekken.

3. Op een daartoe strekkende aanvraag wordt door Onze Minister aan een
Nederlander op wie deze wet niet van toepassing is, een verklaring
verstrekt waaruit dit blijkt.

Artikel 7

1. De toelating tot vestiging wordt verleend indien de aanvrager:

a. in Nederland werknemer of zelfstandige is;

b. voor zichzelf en voor zijn gezinsleden over voldoende
bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf
ten laste komen van de bijstand, en over een verzekering beschikt die de
ziektekosten volledig dekt; 

c. aantoont dat hij door een in Nederland gevestigde onderwijsinstelling
is toegelaten voor het volgen van voltijd onderwijs aan die instelling
en over voldoende middelen van bestaan beschikt; of

d. een gezinslid is van een Nederlander, bedoeld in artikel 2, die
voldoet aan de voorwaarden onder a, b of c, een andere Nederlander, die
voldoet aan de voorwaarden onder a, b of c, of van een legaal
verblijvende vreemdeling, die voldoet aan de voorwaarden onder a, b of
c, en hij deze burger begeleidt of zich bij hem voegt.

2. Onverminderd het eerste lid wordt de aanvraag voor de toelating tot
vestiging afgewezen indien de aanvrager:

a. op grond van artikel 16 teruggeleid is en zijn aanvraag heeft
ingediend voordat de periode van vijf jaar, bedoeld in artikel 3, derde
lid, is verstreken, tenzij Onze Minister de toegang noodzakelijk acht op
grond van klemmende redenen van humanitaire aard, in het belang van
Nederland, de onderlinge landsbetrekkingen of de internationale
betrekkingen;

b. een ernstige en actuele bedreiging van de Nederlandse openbare orde
vormt;

c. onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft
achtergehouden die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag; of

d. zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.

3. De toelating tot vestiging wordt niet geweigerd indien weigering,
gelet op alle betrokken belangen, onevenredig zou zijn.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over de toepassing van dit artikel.

Artikel 8 

1. De toelating tot vestiging kan worden ingetrokken:

a. indien betrokkene niet langer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in
artikel 7, eerste lid; of

b. indien ten minste een van de gronden, bedoeld in artikel 7, tweede
lid zich voordoet. 

2. De toelating tot vestiging wordt niet ingetrokken met toepassing van
het eerste lid, onderdeel a, indien de aanvrager:

a. als gevolg van ziekte of ongeval tijdelijk arbeidsongeschikt is;

b. start met een relevante beroepsopleiding;

c. na ten minste één jaar te hebben gewerkt onvrijwillig werkloos is
geraakt en zich als werkzoekende heeft ingeschreven;

d. in de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos is geraakt en zich
als werkzoekende heeft ingeschreven. In dit geval blijft de status van
werknemer

ten minste zes maanden behouden.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid.

4. De toelating tot vestiging wordt niet ingetrokken indien intrekking,
gelet op alle betrokken belangen, onevenredig zou zijn.

Artikel 9

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld omtrent:

a. de wijze van indiening en behandeling van een aanvraag;

b. de gegevens die de aanvrager in persoon moet verstrekken;

c. de wijze waarop beschikkingen bij of krachtens deze wet ten aanzien
van de toelatingsplichtige, alsmede de bij of krachtens deze wet
voorgeschreven kennisgevingen, mededelingen of berichten aan de
toelatingsplichtige of aan andere belanghebbenden worden bekendgemaakt.
Daarbij kan worden bepaald dat de bekendmaking van de beschikkingen ook
kan geschieden door middel van het toezenden of uitreiken van een
document en het stellen van aantekeningen in een daarbij aan te wijzen
document. 

Artikel 10 

1. Op een aanvraag als bedoeld in artikel 5, eerste lid, wordt binnen
drie maanden een beschikking gegeven. 

2. De termijn voor het geven van een beschikking, bedoeld in het eerste
lid, kan ten hoogste eenmaal met drie maanden worden verlengd, indien
onderzoek door derden of het openbaar ministerie noodzakelijk is. Onze
Minister stelt de aanvrager in kennis van de verlenging. 

3. In afwachting van de beslissing op een eerste aanvraag tot het
verlenen van de toelating tot vestiging wordt de aanvrager gelijkgesteld
met de Nederlander die binnen de termijn, bedoeld in artikel 3, eerste
lid, op het grondgebied verblijft.

Artikel 11 

De toelating tot vestiging wordt verleend met ingang van de dag waarop
de aanvrager heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar
niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen. 

§ 4. Toezicht en bevoegdheden van ambtenaren 

Artikel 12

	1.	Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
deze wet zijn belast:

	a.	de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, c en d,
van de Politiewet 2012, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak;

	b.	de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee;

	c.	de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren. 

	2.	De ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, c en d,
van de Politiewet 2012, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak, oefenen het toezicht uit onder leiding van de korpschef.

	3.	De ambtenaren van de Koninklijke marechaussee oefenen het toezicht
uit onder leiding van de Commandant der Koninklijke marechaussee.

	4.	Het bepaalde bij of krachtens artikel 48 van de Vreemdelingenwet
2000 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

De ambtenaren, bedoeld in artikel 12, zijn bevoegd op grond van feiten
en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk
vermoeden opleveren dat een persoon zich in strijd met de paragraven 3
en 6 in Nederland bevindt, personen staande te houden, ter vaststelling
van identiteit, nationaliteit en vestigingspositie.

§ 5. Gegevensuitwisseling

Artikel 14

1. Onze Minister verstrekt andere bestuursorganen de gegevens die zij
behoeven ter uitvoering van hun taak in het kader van deze wet.

2. Andere bestuursorganen zijn verplicht Onze Minister de gegevens te
verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet. 

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde gegevensverstrekking vindt
niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene
daardoor onevenredig wordt geschaad.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld omtrent de wijze waarop deze gegevens dienen te worden
verstrekt.

§ 6. Vertrek, teruggeleiding en bewaring

Artikel 14a

	1.	Degene aan wie toegang is geweigerd op grond van artikel 3, derde
lid, dient Nederland onmiddellijk te verlaten, met inachtneming van de
aanwijzingen welke hem daartoe door een ambtenaar belast met de
grensbewaking zijn gegeven.

	2.	Degene aan wie toegang is geweigerd op grond van artikel 3, derde
lid, kan worden verplicht zich op te houden in een door een ambtenaar
belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats.

	3.	Onder ambtenaar belast met de grensbewaking wordt verstaan een
ambtenaar als bedoeld in artikel 46 van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 15

1. De Nederlander op wie de paragrafen 3 en 6 van deze wet van
toepassing zijn en die langer dan zes maanden in Nederland verblijft en
geen toelating tot vestiging heeft dient Nederland binnen vier weken uit
eigen beweging te verlaten. 

2. Onze Minister kan bepalen dat de termijn, bedoeld in het eerste lid,
achterwege kan blijven indien het belang van bescherming van de openbare
orde dit vordert. 

Artikel 16

1. Onze Minister is bevoegd om degene die Nederland niet binnen de
gestelde termijn heeft verlaten, terug te geleiden.

2. Teruggeleiding vindt slechts plaats indien het belang van bescherming
van de openbare orde dit vordert.

3. Teruggeleiding blijft achterwege zolang het gelet op de
gezondheidstoestand van de betrokkene niet verantwoord is om te reizen.

Artikel 17

	1.	Degene die Nederland niet binnen de gestelde termijn heeft verlaten,
kan door Onze Minister met het oog op de teruggeleiding, bedoeld in
artikel 16, in bewaring worden gesteld in een ruimte of plaats die is
beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek, indien:

	a.	er een risico op onttrekking bestaat; of

	b.	de betrokkene de voorbereiding van de  teruggeleiding of de
teruggeleidingsprocedure ontwijkt of belemmert.

2. Bewaring krachtens het eerste lid duurt niet langer dan vier weken,
tenzij betrokkene zich verzet tegen teruggeleiding.

3. Bewaring krachtens het eerste lid duurt in geen geval langer dan drie
maanden.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot het voor de beveiligde ruimte of plaats,
bedoeld in het eerste lid, geldende regime, waaronder begrepen de nodige
beheersmaatregelen. Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht is
niet van toepassing.

Artikel 17a

	1.	Inbewaringstelling op grond van artikel 17 blijft achterwege of
wordt beëindigd, indien de maatregel niet langer noodzakelijk is met
oog op de teruggeleiding.

	2. 	Als de omstandigheden die aanleiding waren voor de
inbewaringstelling op grond van artikel 17 zich niet meer voordoen,
wordt de maatregel onmiddellijk beëindigd.

	3.	Inbewaringstelling op grond van artikel 17 blijft achterwege, indien
de maatregel in verband met de bijzondere positie van de betrokkene
onredelijk bezwarend zou zijn.

	4.	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels
worden gesteld over de criteria voor inbewaringstelling op grond van
artikel 17.

Artikel 18

Hoofdstuk 7, afdeling 5 van de Vreemdelingenwet 2000 is van
overeenkomstige toepassing. 

§ 7. Wijziging van enige andere wetten

Artikel 19

	Na artikel 2.5 van de Wet basisregistratie personen wordt een artikel
ingevoegd, luidende:

Artikel 2.5a

	1.	Nederlanders op wie de paragrafen 3 en 6 van de Wet regulering
vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in
Nederland van toepassing zijn en die in Nederland verblijven op grond
van artikel 3, eerste lid, van die wet, komen niet in aanmerking voor
inschrijving.

	2.	Inschrijving van een Nederlander op wie de paragrafen 3 en 6 van de
Wet regulering vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint
Maarten in Nederland van toepassing zijn, vindt niet plaats dan nadat
hem toelating tot vestiging is verleend als bedoeld in artikel 5, eerste
lid, van die wet.

Artikel 20

	De Huisvestingswet 2014 wordt als volgt gewijzigd:

A

	Aan artikel 10 worden twee leden toegevoegd, luidende: 

	3.	In afwijking van het tweede lid, onder a, komen Nederlanders op wie
de paragrafen 3 en 6 van de Wet regulering vestiging van Nederlanders
van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland van toepassing zijn en
die in Nederland verblijven op grond van artikel 3, eerste lid, van die
wet, niet in aanmerking voor een huisvestingsvergunning.

	4.	Een Nederlander op wie de paragrafen 3 en 6 van de Wet regulering
vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in
Nederland van toepassing zijn, niet in aanmerking voor een
huisvestingsvergunning dan nadat hem toelating tot vestiging is verleend
als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van die wet.

B

	In artikel 15, eerste lid, wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: ,
onverminderd artikel 10, derde en vierde lid. 

Artikel 21

	Aan artikel 13 van de Participatiewet worden twee leden toegevoegd,
luidende:

	5.	Nederlanders op wie de paragrafen 3 en 6 van de Wet regulering
vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in
Nederland van toepassing zijn en die in Nederland verblijven op grond
van artikel 3, eerste lid, van die wet, hebben geen recht op bijstand.

	6.	Onverminderd het eerste tot en met vierde lid, heeft een Nederlander
op wie de paragrafen 3 en 6 van de Wet regulering vestiging van
Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland van
toepassing zijn, geen recht op bijstand dan nadat hem toelating tot
vestiging is verleend als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van die wet.

§ 8. Afstemmingsbepalingen

Artikel 22 

(vervallen)

Artikel 23

	(vervallen)

§ 9. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 24

Deze wet is niet van toepassing op Nederlanders, bedoeld in artikel 2,
eerste dan wel tweede lid, die op het tijdstip van inwerkingtreding in
Nederland hun hoofdverblijf hebben.

Artikel 25

	(vervallen)

Artikel 26

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit vast te stellen
tijdstip en vervalt op het tijdstip dat een rijkswet voor het
personenverkeer tussen de landen van het Koninkrijk in werking treedt. 

Artikel 27

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet regulering vestiging van
Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad wordt geplaatst en dat alle
ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan
de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. 

Gegeven

De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

 

 

 PAGE    

 PAGE   1