[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Regels omtrent de uitvoering van Europese verordeningen inzake financiële bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (Uitvoeringswet EFRO)

Eindtekst

Nummer: 2014D00028, datum: 2013-12-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2013Z17708:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

19 december 2013



	Regels omtrent de uitvoering van Europese verordeningen inzake
financiële bijdragen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
(Uitvoeringswet EFRO)







VOORSTEL VAN WET



		Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te
stellen in verband met de uitvoering van verordeningen inzake het
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling;

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: 

a. Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken;

b. EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling;

c. EFRO-verordening: verordening van het Europees Parlement en de Raad
van de Europese Unie betreffende het EFRO op grond van artikel 175, 177
of artikel 178 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie, alsmede een verordening of een besluit van de Europese Commissie
ter uitvoering van een dergelijke verordening;

d. programma: programma opgesteld in het kader van de uitvoering van een
EFRO- verordening dat de ontwikkelingsstrategie en invulling in een
bepaald gebied of voor een specifieke sector omvat;

e. grensoverschrijdend programma: programma dat betrekking heeft op een
gebied dat deels buiten Nederland valt;

f. programmaperiode: in een EFRO-verordening vastgestelde periode
waarvoor een programma wordt opgesteld;

g. cofinanciering: financiële middelen die door het Rijk, een gemeente,
een provincie of een ander openbaar lichaam ter beschikking worden
gesteld ter medefinanciering van de uitvoering van een programma; 

h. project: samenhangend geheel van activiteiten ter verwezenlijking van
de doelstelling van een programma volgens de daarvoor in dat programma
vastgestelde criteria;

i. EGTS: Europese groepering voor territoriale samenwerking als bedoeld
in verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad
van de Europese Unie van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering
voor territoriale samenwerking (PbEU L 210).	

HOOFDSTUK 2. pROGRAMMA’S EN UITVOERENDE AUTORITEITEN

§ 2.1. Grensoverschrijdende programma’s 

Artikel 2

1. Gemeenten, provincies of andere openbare lichamen kunnen ten behoeve
van een grensoverschrijdend programma een overeenkomst tot
grensoverschrijdende samenwerking sluiten met territoriale
gemeenschappen of autoriteiten van andere staten in de zin van artikel
2, tweede lid, van de op 21 mei 1980 te Madrid tot stand gekomen
Europese Kaderovereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking
tussen territoriale gemeenschappen of autoriteiten (Trb. 1980, 129).

2. Een overeenkomst tot grensoverschrijdende samenwerking omvat buiten
de uit een EFRO-verordening voortvloeiende onderdelen, ten minste
afspraken rond het toezicht op de uitvoering van het programma. 

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen indien een EFRO-verordening
daartoe noopt nadere regels worden gesteld inzake het sluiten van een
overeenkomst tot grensoverschrijdende samenwerking.

§ 2.2 Autoriteiten

Artikel 3

1. Onze Minister wijst na een daartoe strekkend verzoek de autoriteiten
aan die een taak hebben bij de uitvoering van het programma. 

2. Voor aanwijzing als autoriteit in een programma komen in aanmerking
een bestuursorgaan van het Rijk, van een provincie, van een gemeente of
van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van de Wet
gemeenschappelijke regelingen.

3. Voor aanwijzing als autoriteit in geval van een grensoverschrijdend
programma komt tevens een orgaan van een EGTS in aanmerking. 

4. Een in Nederland gevestigde autoriteit die door Onze Minister is
aangewezen, heeft nadat het programma is goedgekeurd de aan die
autoriteit in een EFRO-verordening, in het programma en bij of krachtens
deze wet toegekende taken en bevoegdheden. 

5. Na de goedkeuring van het programma door de Europese Commissie maakt
Onze Minister de aanwijzing van de autoriteiten bekend in de
Staatscourant en doet daarbij mededeling van hun taken.

6. Indien een autoriteit haar taken niet of in onvoldoende mate
uitvoert, trekt Onze Minister de aanwijzing in en wijst hij een ander
bestuursorgaan aan dat de taken van die autoriteit uitvoert. Hij gaat
daartoe niet eerder over dan nadat de betrokken autoriteit binnen een
door Onze Minister te stellen termijn in de gelegenheid is gesteld haar
taak alsnog naar behoren uit te voeren.

7. Onze Minister maakt een besluit als bedoeld in het zesde lid, eerste
volzin, bekend in de Staatscourant.

Artikel 4

1. Bij algemene maatregel van bestuur kan voor zover een goede
uitvoering van een EFRO-verordening daartoe noopt, nader worden voorzien
in een taakomschrijving van de in artikel 3 bedoelde autoriteiten. 

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor zover een goede
uitvoering van een EFRO-verordening daartoe noopt, regels worden gesteld
inzake de onderlinge verhouding tussen de autoriteiten en de verhouding
van de autoriteiten met de Europese Commissie. Deze regels kunnen mede
betrekking hebben op gegevensuitwisseling.

Artikel 5

1. Indien de noodzaak daartoe voortvloeit uit een EFRO-verordening kan
Onze Minister organen of instanties aanwijzen die geen autoriteit zijn
binnen een programma maar die anderszins zijn betrokken bij de
uitvoering van die verordening of een andere EFRO-verordening. 

2. Een orgaan of een instantie als bedoeld in het eerste lid heeft de
taken en bevoegdheden die uit een EFRO-verordening voortvloeien. Artikel
4, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3. Subsidies

§ 3. 1. Regels rond subsidieverstrekking ingevolge een programma

Artikel 6 

1. Bij regeling van Onze Minister kunnen in verband met
subsidieverstrekking in het kader van een programma regels worden
gesteld omtrent:

a. subsidiabiliteit van de kosten van projecten;

b. de vaststelling van subsidieplafonds of deelplafonds, alsmede omtrent
de bevoegdheden ter zake van een of meer autoriteiten als bedoeld in
artikel 3; 

c. de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

d. de criteria om voor subsidie in aanmerking te komen;

e. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt
bepaald;

f. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;

g. de aanvraag, alsmede de wijze waarop gegevens worden aangeleverd;

h. de verplichtingen van de subsidieontvanger; 

i. de vaststelling van de subsidie; 

j. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten;

k. intrekking en wijziging van de subsidieverlening of -vaststelling;

l. de financiering van het project en de wijze waarop deze tot stand
komt;

m. de controle en het toezicht bij de uitvoering van een programma;

n. de procedure en tijdsverloop rond de besluitvorming over de
subsidieverstrekking ter uitvoering van een programma.

2. De in het eerste lid bedoelde regels hebben, tenzij uit een
EFRO-verordening anders voortvloeit, betrekking op de ten laste van het
EFRO te verstrekken middelen, op de vanwege het Rijk te verstrekken
cofinanciering en op andere cofinanciering voor zover de betrokken
gemeente, provincie of het betrokken openbaar lichaam daartoe heeft
besloten. 

Artikel 7

1. Onze Minister, een van Onze andere Ministers, een gemeentebestuur of
een provinciebestuur kan zijn bevoegdheid tot het nemen van besluiten
inzake subsidieverstrekking in het kader van een programma delegeren aan
een autoriteit als bedoeld in artikel 3.

2. Een besluit tot delegatie als bedoeld in het eerste lid regelt de
gevolgen van de intrekking van dat besluit. Het bevat voorts
voorschriften omtrent de verantwoording van het gebruik van de
gedelegeerde bevoegdheid. 

3. Ten aanzien van de bekendmaking van een besluit tot delegatie zijn

a. de artikelen 136 tot en met artikel 138 van de Provinciewet van
overeenkomstige toepassing ten aanzien van een besluit van het
provinciebestuur;

b. de artikelen 139 tot en met 141 van de Gemeentewet van
overeenkomstige toepassing ten aanzien van een besluit van het
gemeentebestuur.

Artikel 8

Voor zover cofinanciering door het Rijk is aan te merken als een
specifieke uitkering in de zin van artikel 15a van de
Financiële-verhoudingswet, is artikel 15a, derde lid, van die wet niet
van toepassing. 

Artikel 9

Een autoriteit als bedoeld in artikel 3 neemt algemene uitgangspunten
omtrent de uitoefening van haar bevoegdheden rond subsidieverstrekking
die zij vaststelt ingevolge een EFRO-verordening op in een beleidsregel.


§ 3. 2. Intrekken of wijzigen van subsidie

Artikel 10 

1. Voor zover subsidieverstrekking in strijd is met een EFRO-verordening
of een andere ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichting
kan een daartoe ingevolge artikel 3 bevoegde autoriteit:

a. subsidieverstrekking weigeren;

b. een subsidie lager vaststellen dan overeenkomstig de
subsidieverlening;

c. een subsidieverlening of subsidievaststelling intrekken of ten nadele
van de ontvanger wijzigen.

2. Bij de vaststelling, intrekking of wijziging kan worden bepaald, dat
over onverschuldigde betaalde subsidiebedragen een rentevergoeding
verschuldigd is.

3. De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop
de subsidie is verstrekt, tenzij bij de intrekking of wijziging anders
is bepaald.

4. De artikelen 4:49, derde lid, en 4:57, vierde lid, van de Algemene
wet bestuursrecht zijn niet van toepassing op de vaststelling,
intrekking en wijziging, bedoeld in het eerste lid, onderscheidenlijk
terugvordering indien de betrokken verdragsverplichting noodzaakt tot
een latere intrekking, wijziging of terugvordering.

Hoofdstuk 4. Toezicht en rapportages

§ 4.1 Toezicht

Artikel 11

Met het toezicht op de naleving van een EFRO-verordening en de bij of
krachtens deze wet gestelde regels zijn belast de bij besluit van de in
artikel 3 bedoelde autoriteiten aangewezen personen. 

Artikel 12

1. De in artikel 11 bedoelde aanwijzing kan in het kader van de
uitvoering van een grensoverschrijdend programma, in een andere lidstaat
van de EU werkzame personen betreffen.

2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid, alsmede de daarbij
geldende voorwaarden inzake aansturing, werkwijze en verantwoording,
behoeven de instemming van het bestuursorgaan of de instantie in de
andere lidstaat waarbij de aan te wijzen persoon in dienst is.

Artikel 13

1. Onze Minister kan personen aanwijzen die deel kunnen nemen aan het
uitoefenen van toezicht en controles door ambtenaren van de Europese
Commissie op de uitvoering van programma’s op grond van een
EFRO-verordening.

2. Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige
toepassing ten aanzien van de op grond van het eerste lid aangewezen
personen. 

Artikel 14

Ten aanzien van personen aan wie ingevolge een grensoverschrijdend
programma door een in het buitenland gevestigde autoriteit het
uitoefenen van toezicht is opgedragen, zijn de artikelen 5:12, 5:13,
5:15, 5:16, 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht van
overeenkomstige toepassing, voor zover dat toezicht in Nederland wordt
uitgeoefend, met dien verstande dat indien de aanwijzing in een andere
EU-lidstaat werkzame personen betreft, daarvoor de voorafgaande
goedkeuring van Onze Minister is vereist.

§ 4.2 Inlichtingen en rapportages

Artikel 15

Onze Minister kan van de in artikel 3 bedoelde autoriteiten en de in
artikel 5 bedoelde instanties en organen alle inlichtingen verlangen en
inzage vorderen van alle gegevens en bescheiden indien dat voor de
vervulling van zijn taak in het kader van de uitvoering van een
EFRO-verordening redelijkerwijs nodig is, dan wel indien hij daarover
moet kunnen beschikken ten behoeve van de uitvoering van artikel 59 van
verordening nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van de
Europese Unie van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële
regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot
intrekking van verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.

Artikel 16

Onze Minister kan een autoriteit als bedoeld in artikel 3 opdragen een
rapportageplicht op grond van een EFRO-verordening uit te voeren.

Artikel 17

Voor zover een in artikel 3 bedoelde autoriteit op grond van een
EFRO-verordening een rapportage uitbrengt over werkzaamheden van een
andere op grond van artikel 3 aangewezen autoriteit, wordt de
laatstbedoelde autoriteit gedurende ten minste twee weken in de
gelegenheid gesteld haar zienswijze te geven op een ontwerp van de
rapportage, tenzij een inzagerecht op grond van een EFRO-verordening
niet mogelijk is.

Hoofdstuk 5. overige bepalingen en Overgangs- en Slotbepalingen

Artikel 18

Aan het slot van artikel 8 van bijlage 2 van de Algemene wet
bestuursrecht wordt met een aansluitende nummering een lid toegevoegd,
luidende: 

Tegen een besluit inzake subsidieverstrekking voor een project op grond
van de Uitvoeringswet EFRO, kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank
binnen het rechtsgebied waarvan een autoriteit als bedoeld in artikel 3
van die wet die bevoegd is besluiten te nemen inzake de verstrekking van
EFRO-middelen voor het project, haar zetel heeft, tenzij die autoriteit
in het buitenland gevestigd is.

Artikel 19

Artikel 17a, zesde lid, van de Financiële-verhoudingswet wordt als
volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. indien de voorwaarden inzake het verstrekken van een Europese
subsidie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Wet Naleving
Europese regelgeving publieke entiteiten anders verplichten, voor zover
die subsidies worden verstrekt door tussenkomst van ‘s Rijks kas. 

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een
puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. op cofinanciering door het Rijk als bedoeld in artikel 1, onderdeel
g, van de Uitvoeringswet EFRO. 

Artikel 20

In afwijking van artikel 3, tweede lid, kan voor de periode 2014-2020
als autoriteit worden aangewezen een privaatrechtelijke rechtspersoon
die voorafgaand aan die programmaperiode als autoriteit was aangewezen
in het kader van de uitvoering van de destijds geldende
EFRO-verordeningen.

Artikel 21

1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

2. Indien het Staatsblad waarin het koninklijk besluit, bedoeld in het
eerste lid, wordt geplaatst wordt uitgegeven na 1 januari 2014, kan in
dat besluit worden bepaald dat artikel 3 terugwerkt uiterlijk tot en met
1 januari 2014. 

Artikel 22

Deze wet wordt aangehaald als: Uitvoeringswet EFRO.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. 

Gegeven

De Staatssecretaris van Economische Zaken, 

 

 

 PAGE    

 PAGE   7