33846 NR inzake Vaststelling van een geactualiseerd stelsel van openbare bibliotheekvoorzieningen (Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen)
Vaststelling van een geactualiseerd stelsel van openbare bibliotheekvoorzieningen (Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen)
Nader rapport
Nummer: 2014D01607, datum: 2014-01-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2014Z00718:
- Indiener: M. Bussemaker, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2014-01-21 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2014-01-23 10:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2014-02-13 10:00: Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2014-03-27 10:00: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2014-04-02 14:21: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2014-04-08 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2014-05-15 14:00: Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (33846) (1e termijn Kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2014-06-03 17:00: Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (antwoord eerste termijn + tweede termijn) (33846) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2014-06-10 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 16 september 2013, nr. 13.001928, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 15 november 2013, nr. W05.13.0333/I, bied ik U hierbij aan. Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van een aantal inhoudelijke opmerkingen. Op deze opmerkingen wordt hieronder ingegaan. Hierbij wordt de nummering van de Afdeling gevolgd. 1. Mate van regulering De Afdeling constateert dat het wetsvoorstel een aantal verplichtingen voor bibliotheekorganisaties bevat en wijst op het risico van overregulering. Het wetsvoorstel vindt zijn aanleiding in een groot aantal maatschappelijke en technologische ontwikkelingen. De belangrijkste daarvan zijn: digitalisering en de rol van internet in het dagelijks leven, ontwikkelingen in het openbare bibliotheekwerk en in het lokale bestuur. Diverse analyses wijzen uit dat het openbare bibliotheekwerk onvoldoende samenhang kent, het publieksbereik terugloopt en bij ongewijzigd beleid desintegratie kan optreden. Gegeven deze context beoogt het wetsvoorstel de samenhang in het bibliotheekstelsel te versterken en het publieksbereik te vergroten. Dat vindt plaats door de publieke waarden (artikel 4) en maatschappelijke functies (artikel 5) opnieuw te definiëren en het bibliotheekwerk (fysiek en digitaal) te ordenen als een netwerk van met elkaar samenwerkende organisaties. Hierbij is gezocht naar een balans tussen enerzijds het voorschrijven van een aantal in gezamenlijkheid te verrichten activiteiten en anderzijds de vrijheid voor gemeenten en bibliotheekorganisaties het bibliotheekwerk in te kunnen richten naar de lokale behoeften en mogelijkheden. Voorschriften zijn slechts dan opgenomen, indien zij een aantoonbare meerwaarde voor de bibliotheekgebruiker opleveren. Zo worden de voordelen van het werken met een gemeenschappelijke catalogus en het deelnemen aan het interbibliothecair leenverkeer (artikel 8, onder a en b) groter geacht dan de mogelijke nadelen van deze voorschriften. Zij zorgen er voor dat de gebruikers van de openbare bibliotheek niet alleen toegang krijgen tot de eigen lokale collectie, maar ook tot de collecties van alle openbare bibliotheken in Nederland, fysiek en digitaal. Samenwerking en uniformering zoals vormgegeven in het wetsvoorstel zorgen er voor dat de gebruikers adequaat bediend kunnen worden. Bovendien kan het in gezamenlijkheid verrichten van activiteiten, zoals een gemeenschappelijke digitale infrastructuur (artikel 8, onder d.), tot kostenbesparingen leiden. Artikel 5 omschrijft de functies die vervuld moeten worden om van een openbare bibliotheekvoorziening te kunnen spreken. Het betreft in totaal vijf functies. Het vervullen van deze functies geldt op het niveau van een bibliotheekorganisatie, niet op het niveau van individuele bibliotheeklocaties. Niet elke bibliotheekvestiging hoeft dus alle vijf de functies te vervullen. Het wetsvoorstel biedt daarmee ruimte voor verschillende invullingen van het bibliotheekwerk, zoals de door de Afdeling genoemde openbare bibliotheek in de school of onbemande servicepunten. Voorwaarde is alleen dat de organisatie als geheel alle functies op een of andere wijze vervult. De memorie van toelichting is op dit punt verduidelijkt. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling zijn alle netwerkvoorschriften opnieuw op hun noodzaak en toegevoegde waarde beoordeeld. Op basis daarvan is in artikel 6 een lid komen te vervallen. Dit lid verplichtte de betrokken overheden tot periodiek overleg over het functioneren van het bibliotheekstelsel. De Minister voert reeds periodiek bestuurlijk overleg met de vertegenwoordigers van de andere overheden over het cultuurbeleid in brede zin. Het functioneren van het bibliotheekstelsel kan als onderwerp bij dit overleg worden besproken. Tevens is in artikel 8 de verplichting aan openbare bibliotheekvoorzieningen geschrapt die voorschreef dat zij gericht dienen te zijn op innovatie. Innovatie in het fysieke domein is op grond van artikel 16, tweede lid, onder b, een taak van de provinciale ondersteuningsinstellingen. Innovatie in het digitale domein is op grond van artikel 17, eerste lid, onder a, een taak van de Koninklijke Bibliotheek. Deze toedeling van taken maakt een afzonderlijke bepaling over innovatie bij nader inzien overbodig. De Afdeling wijst er op dat op grond van artikel 6, eerste lid, verschillende overheden gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het bibliotheeknetwerk en is van oordeel dat niet duidelijk is welk orgaan kan worden aangesproken, indien het netwerk niet naar behoren functioneert. De gezamenlijke verantwoordelijkheid volgt uit de financiering van de verschillende voorzieningen. Hoofdstuk 4 van het algemeen deel van de memorie van toelichting geeft daarvan een overzicht. De toelichting op de gezamenlijke verantwoordelijkheid is aangevuld naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling. Artikel 6 kende een algemene verplichting voor overheden tot overleg, indien een voorgenomen besluit over een bibliotheekvoorziening van een partij gevolgen zal hebben voor andere partijen. De Afdeling constateert dat vrijwel alle financiële besluiten van een gemeente gevolgen kunnen hebben voor deelnemers aan het netwerk in andere gemeenten. Naar aanleiding van deze opmerking is de verplichting tot overleg meer gespecificeerd en beperkt tot situaties waarin een bibliotheekvoorziening ophoudt te bestaan of niet meer aan de verplichtingen uit de wet kan voldoen. Het artikel en de memorie van toelichting zijn hierop aangepast. 2. Centrale aansturing door KB: collectieplan Artikel 10 van het wetsvoorstel geeft de Koninklijke Bibliotheek de opdracht elke vier jaar een collectieplan vast te stellen. De Afdeling maakt een aantal opmerkingen over het doel van het plan, de procedure voor vaststelling en over mogelijke financiële consequenties van het plan. Doel van het collectieplan is het tot stand brengen van een gemeenschappelijk kader voor collectievorming door de deelnemers aan het bibliotheeknetwerk. Het plan beschrijft de principes voor collectievorming, maar schrijft niet voor welke individuele titels individuele bibliotheken zouden moeten aanschaffen. Dat is een verantwoordelijkheid van de bibliotheekorganisaties zelf. De Koninklijke Bibliotheek stelt het plan vast, nadat daar overeenstemming over bestaat met vertegenwoordigers van lokale en provinciale bibliotheekorganisaties. De Koninklijke Bibliotheek voert daarvoor op collectief niveau overleg met de brancheorganisatie van openbare bibliotheken, dit is de vertegenwoordiging van de lokale bibliotheken en provinciale ondersteuningsinstellingen uit artikel 10. Anders dan de Afdeling veronderstelt hebben individuele bibliotheken daarmee geen vetorecht op het vaststellen van het plan. Vertrekpunt voor elk plan wordt gevormd door een aantal feitelijke ontwikkelingen en trends. In de huidige situatie zijn dat onder meer digitalisering en internet, het gedrag en de voorkeuren van het publiek, ontwikkelingen in het boekenvak en de financiële kaders bij de betrokken overheden. De afspraken in het collectieplan zullen daarmee niet verder reiken dan de financiële mogelijkheden van de partijen waarop het plan betrekking heeft. De memorie van toelichting is op een aantal punten verduidelijkt. 3. Provinciale taken De Afdeling acht meer duidelijkheid over de provinciale taken gewenst. Deze taken zijn kortweg: de uitvoering van het interbibliothecair leenverkeer en de innovatie in het fysieke domein. Het betreft ondersteunende taken die uit functioneel opzicht op bovenlokaal niveau moeten worden uitgevoerd. Anders dan bij de uitname uit het gemeentefonds ten behoeve van de centrale inkoop van e-content, kan een overheveling van provinciale taken naar een ander bestuurlijk niveau niet één-op-één leiden tot een uitname uit het provinciefonds. Mede omdat verschillende provincies uitgaven voor provinciaal bibliotheekwerk bekostigen uit middelen die op geen enkele manier geoormerkt zijn voor het bibliotheekwerk. In de memorie van toelichting zijn de provinciale taken verduidelijkt. 4. Lidmaatschap fysieke en digitale bibliotheek Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid lid te worden van de fysieke bibliotheek, van de digitale bibliotheek of van beide. De Afdeling is van oordeel dat onvoldoende is ingegaan op mogelijke negatieve neveneffecten van een afzonderlijk digitaal lidmaatschap. Dit zou tot een afname van het aantal leden van de fysieke bibliotheek kunnen leiden. De Afdeling wijst daarbij op de bestaande trend van teruglopende aantallen leden en uitleningen bij de fysieke bibliotheek. De Afdeling stelt de vraag of de voorgestelde inrichting van het lidmaatschap is afgewogen tegen een gecombineerd fysiek en digitaal lidmaatschap. Het wetsvoorstel definieert de openbare bibliotheek als de publieke toegang tot informatie en cultuur. Het wetsvoorstel richt zich daarmee niet alleen op de bestaande leden van de openbare bibliotheek, maar op alle ingezetenen van Nederland. Ook op degenen die nu geen gebruik maken van de openbare bibliotheek, omdat zij informatie en cultuur vooral langs digitale weg tot zich nemen. Uit onderzoek naar ontwikkelingen in het mediagebruik is bekend dat deze groep in omvang toeneemt. Bij een verplicht gecombineerd lidmaatschap zou deze groep niet bereikt worden en moeten betalen voor een aanbod waarvan geen gebruik wordt gemaakt. Het wetsvoorstel geeft de gebruiker daarom de mogelijkheid zelf te kiezen voor de gewenste vorm van gebruik en het daarbij behorende lidmaatschap. Mogelijke afname van leden bij de fysieke bibliotheek, weegt daarbij niet op tegen de nadelen voor de gebruiker van het verplicht koppelen van een lidmaatschap van de fysieke en digitale bibliotheek. De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld. 5. Internationale aspecten De Afdeling merkt op dat de gemeente Baarle Nassau een openbare bibliotheek kent die inwoners van deze gemeente en van de aangrenzende gemeente Baarle Hertog (België) bedient en vraagt of het wetsvoorstel ook voor deze bibliotheek geldt. Dit wetsvoorstel is van toepassing op bibliotheken die in Nederland zijn gevestigd. Het wetsvoorstel is daarom van toepassing op de bibliotheek in Baarle Nassau. De bibliotheek is nu al deelnemer aan het bibliotheeknetwerk en maakt gebruik van het interbibliothecair leenverkeer. Het staat deze bibliotheekorganisatie vrij om daarnaast op verzoek van de gemeente Baarle Hertog ook diensten aan de inwoners van die gemeente te leveren. Daarop is het Vlaamse lokaal cultuurdecreet van toepassing. Vanwege het bijzondere karakter van deze specifieke casus is hierop verder niet ingegaan in de memorie van toelichting. De bepalingen van het wetsvoorstel hebben geen rechtsmacht over buitenlandse bibliotheken. De voornaamste internationale aspecten spelen bij de landelijke digitale bibliotheek. Dit is een plaatsonafhankelijke voorziening en kan worden opengesteld voor personen in het buitenland. Gezien het verband met de Taalunie ligt het voor de hand om hierbij te denken aan Vlamingen. Zoals in de memorie van toelichting is vermeld, spelen hierbij wel financiële overwegingen een rol en kan het aanbod verschillen in verband met de rechten die op werken rusten. 6. Redactionele opmerkingen De twee redactionele opmerkingen van de Afdeling zijn overgenomen. Ik moge U, mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dr. Jet Bussemaker Nr. WJZ/567418 (8319) (Hoofd) Afdeling DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN Nader rapport inzake het voorstel van wet tot vaststelling van een geactualiseerd stelsel van openbare bibliotheekvoorzieningen (Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen Den Haag, 14 januari 2014 AAN DE KONING PAGE \* MERGEFORMAT 1