[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

33847, bijgewerkt t/m nr. 12 (2e NvW d.d. 27 februari 2014)

Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het Belastingplan 2014

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2014D05407, datum: 2014-02-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2014Z00799:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 12 (TweedeNvW d.d. 27  februari 2014)



	33 847	Wijziging van de Wet verlaging maximumopbouw- en
premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen en het
Belastingplan 2014







Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de
voorgenomen herziening van het fiscale kader voor pensioenen aan te
passen, nadere waarborgen te introduceren om het vereiste van
evenwichtige belangenbehartiging ter zake van de premievaststelling te
ondersteunen, een nettolijfrente te introduceren voor
belastingplichtigen met een pensioengevend inkomen van meer dan €
100.000 en de leeftijdsgrens van de mobiliteitsbonus voor
uitkeringsgerechtigden te verhogen van 50 jaar naar 56 jaar;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Indien het bij koninklijke boodschap van 15 april 2013 ingediende
voorstel van wet houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001,
de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte
beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet
in verband met de aanpassing van het fiscale kader voor
oudedagsvoorzieningen (Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages
pensioen en maximering pensioengevend inkomen) (Kamerstukken 33 610) tot
wet wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:

A

	Artikel I wordt als volgt gewijzigd: 

1. In onderdeel B, onder 1, wordt “8,9%” vervangen door “9,8%”
en wordt “€ 7847” vervangen door: € 8640.  	

2. In onderdeel B, onder 2, wordt “0,32%-punt” vervangen door:
0,36%-punt. 

3. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

	Ba

	Aan artikel 3.100 wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. In afwijking in zoverre van het eerste lid worden niet tot de
belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen gerekend termijnen
van nettolijfrenten als bedoeld in afdeling 5.3A.

4. In onderdeel C, onder 1, wordt “12,7%” vervangen door: 13,8%.

5. In onderdeel C, onder 3, wordt “6,4” vervangen door: 6,5.

6. In onderdeel C, onder 5, wordt “0,25” vervangen door: 0,23.

7. Onderdeel D, laatste volzin, komt te luiden: Ten slotte wordt “en
het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, als tweede
vermelde bedrag” vervangen door: , het in artikel 3.127, derde lid,
laatstvermelde bedrag en het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin,
onderdeel b, als tweede vermelde bedrag. 

8. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: 

	E

Na afdeling 5.3 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 5.3A VRIJSTELLING NETTOLIJFRENTEN 

Artikel 5.16 Vrijstelling nettolijfrenten 

1. Tot de bezittingen behoren niet nettolijfrenten. 

2. Onder een nettolijfrente wordt verstaan: 

a. een lijfrente als bedoeld in artikel 3.125, met dien verstande dat
het bedrag, genoemd in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel c, wordt
vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in het vijfde lid; 

	b. een lijfrentespaarrekening of lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld
in artikel 3.126a, met dien verstande dat het bedrag, genoemd artikel
3.126a, vierde lid, onderdeel a, onder 3˚, wordt vermenigvuldigd met de
nettofactor, bedoeld in het vijfde lid, en artikel 3.126a, vijfde lid,
niet van toepassing is; 

indien de ter zake daarvan verschuldigde premie voldoet aan de in het
derde lid genoemde voorwaarden, het opbouwen van de nettolijfrente voor
de belastingplichtige vrijwillig is en in de overeenkomst met de
aanbieder, bedoeld in artikel 5.16a, is opgenomen dat het een
nettolijfrente betreft. 

3. Een lijfrente, een lijfrentespaarrekening of een
lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in het tweede lid wordt uitsluitend
als nettolijfrente aangemerkt, indien de ter zake daarvan verschuldigde
premie: 

	a. op de belastingplichtige heeft gedrukt; 

	b. niet geheel of gedeeltelijk in aanmerking is genomen als uitgave
voor inkomensvoorzieningen; 

	c. blijft binnen de in deze afdeling gestelde begrenzingen; 

	d. niet geheel of gedeeltelijk is voldaan na het einde van het
kalenderjaar waarin de belastingplichtige de pensioengerechtigde
leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene
Ouderdomswet, heeft bereikt. 

5. De nettofactor bedraagt (100% – T), waarbij T gelijk is aan het in
de laatste kolom van de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel als
vierde vermelde percentage.

6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de toepassing van dit artikel. 

Artikel 5.16a Toegelaten aanbieders 

	1. Als aanbieder van een nettolijfrente kan optreden: 

	a. een verzekeraar als bedoeld in artikel 3.126, eerste lid, onderdelen
a, onder 1°, b, c en d; 

	b. een bank of beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in
artikel 3.126a, tweede lid.

 	2. Een aanbieder als bedoeld in het eerste lid die naast een
nettolijfrente tevens een lijfrente als bedoeld in afdeling 3.7 uitvoert
of tevens optreedt als verzekeraar van een pensioenregeling in de zin
van de hoofdstukken IIB en VIII van de Wet op de loonbelasting 1964 of
artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, voldoet aan bij ministeriële
regeling te stellen voorwaarden ter voorkoming van vermenging met
vermogen ten behoeve van een nettolijfrente. 

	 

Artikel 5.16b Begrenzing premie nettolijfrente 

	1. De jaarlijkse premie ter zake van alle nettolijfrenten van de
belastingplichtige gezamenlijk bedraagt ten hoogste een bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur te bepalen percentage van het
gezamenlijke bedrag in het voorafgaande kalenderjaar van de
inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 3.127, derde lid, onderdelen a
tot en met d, voor zover dit bedrag het in artikel 3.127, derde lid,
eerstvermelde bedrag overtreft. 

	2. Artikel 3.127, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met
dien verstande dat het percentage, genoemd in artikel 3.127, tweede lid,
tweede volzin, en de bedragen, genoemd in artikel 3.127, tweede lid,
tweede en derde volzin, worden vermenigvuldigd met de nettofactor,
bedoeld in artikel 5.16, vijfde lid. 

	3. Artikel 3.127, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.   

	4. Het percentage, bedoeld in het eerste lid, wordt zodanig vastgesteld
dat op de pensioenrichtleeftijd, bedoeld in artikel 18a, zesde lid, van
de Wet op de loonbelasting 1964, de jaarlijkse uitkeringen na een
tijdsevenredige opbouw van 40 jaar en met inachtneming van de
uitgangspunten, bedoeld in artikel 18a, derde lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964, niet meer bedragen dan 75 percent van het gemiddelde
bedrag waarover ingevolge het eerste lid tot dat moment de premie wordt
berekend, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16,
vijfde lid.  

 	6. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de toepassing van dit artikel. 

Artikel 5.16c Onregelmatige handelingen met nettolijfrenten 

	1. Ingeval op enig tijdstip: 

	a. een aanspraak op een nettolijfrente niet langer als zodanig is aan
te merken; 

	b. een aanspraak op een nettolijfrente geheel of gedeeltelijk wordt
afgekocht of vervreemd dan wel formeel of feitelijk voorwerp van
zekerheid wordt; 

	c. de verplichtingen met betrekking tot een aanspraak op een
nettolijfrente overgaan op een andere aanbieder dan bedoeld in artikel
5.16a; 

 	d. de belastingplichtige een bijdrage van een inhoudingsplichtige in
de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 heeft ontvangen ten behoeve
van de nettolijfrente, terwijl deze inhoudingsplichtige niet in dezelfde
mate aan zijn overige werknemers die voor het overige in dezelfde
omstandigheden verkeren een bijdrage heeft verstrekt;

vervalt op dat tijdstip voor de volledige aanspraak de toepassing van de
vrijstelling, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid. 

	2. Na toepassing van het eerste lid worden aan het tijdstip, bedoeld in
het eerste lid, voorafgaande jaren niet meer in aanmerking genomen voor
de toepassing van deze afdeling. 

	3. Voor zover een aanspraak op een nettolijfrente wordt omgezet in een
andere zodanige aanspraak, wordt de tweede aanspraak beschouwd als een
voortzetting van de eerste. 

	4. Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende
bepalingen wordt niet onder afkoop verstaan het vrijvallen van een
aanspraak op het tijdstip waarop de belastingplichtige ophoudt
binnenlands belastingplichtige te zijn. 

	5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de toepassing van dit artikel. 

B

	Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A, onder 2, wordt “Onderdeel e” vervangen door
“Onderdeel d”. Voorts wordt “onderdeel d” vervangen door:
onderdeel c. 

	2. In onderdeel B, onder 1, wordt “1,55 percent” vervangen door:
1,657 percent.  

	3. In onderdeel B, onder 2, wordt “1,75 percent” vervangen door:
1,875 percent.

	4. Onderdeel B, onder 3, komt te luiden:

 	3. In het derde lid wordt “37 jaren” vervangen door “40 jaren”
en wordt “70 percent van het pensioengevend loon op dat tijdstip”
vervangen door: 75 percent van het gemiddelde pensioengevend loon tot
dat tijdstip.

5. In onderdeel C, onder 1, wordt “1,09 percent” vervangen door:
1,160 percent.  

	6. In onderdeel C, onder 2, wordt “1,23 percent” vervangen door:
1,313 percent.

 	7. In onderdeel D, onder 1, wordt “0,22 percent” vervangen door:
0,232 percent.  

	8. In onderdeel D, onder 2, wordt “0,25 percent” vervangen door:
0,263 percent.

	9. Onderdeel E komt te luiden:

	E

In artikel 18e, eerste lid, onderdeel b, wordt “70% van het
pensioengevend loon” vervangen door: 75% van het gemiddelde
pensioengevend loon tot dat tijdstip.

	10. In onderdeel K wordt “artikel 39e” vervangen door “artikel
39f”. Voorts wordt “Artikel 39f” vervangen door: Artikel 39g.

C 

Artikel V vervalt.

Ca 

	Na artikel VI wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIA

	In de Successiewet 1956 wordt met ingang van 1 januari 2015 in artikel
32, vierde lid, vóór de punt aan het slot ingevoegd: , alsmede
nettolijfrenten als bedoeld in artikel 5.16 van die wet.

D

Artikel VII wordt als volgt gewijzigd:

1. Vóór onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

00A

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

14. Een nettolijfrente als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de
Wet inkomstenbelasting 2001 is geen pensioen in de zin van deze wet.

0A

Na artikel 45 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 45a. Informatie over uitvoeringskosten

1. Een pensioenfonds neemt in zijn jaarverslag informatie op over de
uitvoeringskosten over het voorafgaande verslagjaar, waarbij worden
onderscheiden: administratieve uitvoeringskosten, de kosten van
vermogensbeheer en transactiekosten.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot dit artikel.  

2. Na onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Aa

In artikel 115a, derde lid, vervalt in onderdeel i “en”, wordt de
punt aan het slot van onderdeel j vervangen door “; en” en wordt een
onderdeel toegevoegd, luidende:

k. de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de
premiecomponenten.

Ab

In artikel 115c, negende lid, komt onderdeel f te luiden:

f. de premie, waaronder mede wordt begrepen de samenstelling van de
feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten;.

3. Na onderdeel B worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Ba

Na artikel 130 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 130a. Vermelding premiecomponenten

Onverminderd artikel 130 vermeldt een pensioenfonds in zijn jaarrekening
en jaarverslag de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte
van de premiecomponenten.

Bb

In artikel 145, eerste lid, wordt na de eerste zin een zin ingevoegd,
luidende: Daarbij wordt de samenstelling van de feitelijke premie en de
hoogte van de premiecomponenten opgenomen. 

4. Onderdeel C komt te luiden:

C

In artikel 176, eerste lid, wordt “artikel 69, tweede, derde en zesde
lid” vervangen door “69, vierde, vijfde en negende lid” en wordt
“130, 134” vervangen door: 130, 130a, 134.

E 

Artikel VIII wordt als volgt gewijzigd:

1. Vóór onderdeel A worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

00A

Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

7. Een nettolijfrente als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de
Wet inkomstenbelasting 2001 is geen pensioen in de zin van deze wet.

0A

Na artikel 56 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 56a. Informatie over uitvoeringskosten

1. Een beroepspensioenfonds neemt in zijn jaarverslag informatie op over
de uitvoeringskosten over het voorafgaande verslagjaar, waarbij worden
onderscheiden: administratieve uitvoeringskosten, de kosten van
vermogensbeheer en transactiekosten.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld met betrekking tot dit artikel.  

2. Na onderdeel B wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ba

In artikel 110e, derde lid, wordt in onderdeel d “; en” vervangen
door een puntkomma, wordt de punt aan het slot van onderdeel e vervangen
door “; en” en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de
premiecomponenten.

3. Na onderdeel C worden twee onderdelen ingevoegd, luidende:

Ca

Na artikel 125 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 125a. Vermelding premiecomponenten

Onverminderd artikel 125 vermeldt een beroepspensioenfonds in zijn
jaarrekening en jaarverslag de samenstelling van de feitelijke premie en
de hoogte van de premiecomponenten.

Cb

In artikel 140, eerste lid, wordt na de eerste zin een zin ingevoegd,
luidende: Daarbij wordt de samenstelling van de feitelijke premie en de
hoogte van de premiecomponenten opgenomen. 

4. Onderdeel D komt te luiden:

D

In artikel 171, eerste lid, wordt “80, tweede lid, 82” vervangen
door “80, tweede lid, 80a, vierde, vijfde en negende lid, 82” en
wordt “125, 129” vervangen door: 125, 125a, 129.

F

Na artikel IX wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel IXA

Met ingang van 1 januari 2015 wordt de Wet financiering sociale
verzekeringen als volgt gewijzigd:

A

In artikel 47, eerste lid, onderdeel b, wordt “50 jaar of ouder is”
vervangen door: 56 jaar of ouder is.

B

Na artikel 122k wordt een artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 122l Overgangsbepaling premiekorting oudere werknemer

Artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdeel b, zoals dat artikel luidde
op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel IXA van de Wet
verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering
pensioengevend inkomen, blijft van toepassing voor zover de
desbetreffende premiekorting op die dag werd toegepast voor werknemers,
die bij indiensttreding 50 jaar of ouder, maar jonger dan 56 jaar waren.

G

In artikel X wordt “1 januari 2014” vervangen door: de dag na de
datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

ARTIKEL II 

In het Belastingplan 2014 vervallen artikel XXXIII en artikel XXXVII,
eerste lid, onderdeel m.

ARTIKEL III 

Indien het bij koninklijke boodschap van 15 april 2013 ingediende
voorstel van wet houdende wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001,
de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte
beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet
in verband met de aanpassing van het fiscale kader voor
oudedagsvoorzieningen (Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages
pensioen en maximering pensioengevend inkomen) (Kamerstukken 33 610) tot
wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, treedt deze wet
op hetzelfde tijdstip in werking, met dien verstande dat artikel II
toepassing vindt voordat artikel XXXIII van het Belastingplan 2014 wordt
toegepast.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. 

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 

 

 PAGE    

 PAGE   5