[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

33911 Adv RvSt inzake Wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra

Wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2014D12443, datum: 2014-04-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2014Z06314:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W05.14.0034/I	's-Gravenhage, 14 maart 2014

Bij Kabinetsmissive van 11 februari 2014, no.2014000331, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter
overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van
onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en
beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering
educatie en het vervallen van de verplichte besteding van
educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra, met memorie van
toelichting.

Het wetsvoorstel strekt ertoe de bestedingsvrijheid van gemeenten inzake
het aanbod aan opleidingen educatie te vergroten. De verplichting van
gemeenten om het educatiebudget bij regionale onderwijscentra’s (roc)
te besteden wordt in een periode van drie jaar geleidelijk afgeschaft en
de wettelijke taak van roc’s om educatie aan te bieden vervalt. Verder
wordt voorgesteld om het educatiebudget uit het participatiebudget te
halen en een specifieke uitkering voor educatie in te voeren. Deze
middelen worden uitgekeerd aan door de minister aan te wijzen
contactgemeenten. Een contactgemeente coördineert binnen een bij
algemene maatregel vast te stellen regio het aanbod van opleidingen
educatie en de toedeling van de daartoe ter beschikking gestelde
middelen.  

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van
het wetsvoorstel opmerkingen over de introductie van een specifieke
uitkering, de vaststelling van regio’s, en de aanwijzing van
contactgemeenten. De Afdeling adviseert de keuze voor het (wederom)
oormerken van educatiegelden, gelet op de voorgenomen overdracht van
taken en verantwoordelijkheden in het sociaal domein en de vaststelling
en aanwijzing van regio’s en contactgemeenten nader te bezien. Voorts
maakt de Afdeling een opmerking over het permanente karakter van het
wetsvoorstel, mede gelet op het kabinetsstandpunt dat specifieke
uitkeringen in principe een tijdelijk karakter hebben en gezien de nauwe
samenhang met de Tijdelijke wet sociaal deelfonds. 

Zij is van oordeel dat het voorstel in verband met deze opmerkingen
nader dient te worden overwogen.

1.	Specifieke uitkering

Het wetsvoorstel moet worden gezien in samenhang met de op handen zijnde
overdracht van taken en bevoegdheden in het sociaal domein aan
gemeenten: maatschappelijke ondersteuning (Wet maatschappelijke
ondersteuning 2015), jeugdzorg (Jeugdwet) en participatie (Invoeringswet
Participatiewet). In verband daarmee wordt het Gemeentefonds tijdelijk
met een deelfonds sociaal domein uitgebreid (wetsvoorstel Tijdelijke wet
deelfonds sociaal domein). Om te voorkomen dat de beperkte middelen voor
educatie worden besteed aan andere doelen dan educatie, wordt
voorgesteld deze middelen niet aan het deelfonds sociaal domein toe te
voegen, maar in plaats daarvan te kiezen voor een nieuwe specifieke
uitkering. Volgens de toelichting zijn de VNG en de MBO-Raad er
bovendien voorstander van om de educatiemiddelen aan regio’s toe te
kennen, waarbij er binnen een regio één gemeente wordt aangewezen als
ontvanger van de middelen die in dat kader een regierol vervult. Het
maken van afspraken tussen gemeenten en roc’s over de overgangsperiode
en over de inkoop van opleidingen educatie kan aldus effectief
plaatsvinden, aldus de toelichting.  

a. 	Oormerken van gelden

De uit 2008 daterende Wet participatiebudget was reeds gericht op
ontschotting van verschillende budgetten, waartoe de middelen voor
volwasseneducatie, inburgeringsvoorzieningen en re-integratie werden
ondergebracht in één specifieke uitkering, het participatiebudget. Van
de mogelijkheid tot ontschotting is evenwel geen gebruik gemaakt. De
Raad van State heeft destijds geadviseerd de keuze voor het vooralsnog
oormerken van de middelen voor volwasseneneducatie dragend te motiveren,
vanwege het in de toelichting genoemde alternatief van sturing door
middel van bestuurlijke afspraken en verdeling op basis van
output-verdeelmaatstaven. Met het voorliggende voorstel tot invoering
van een nieuwe specifieke uitkering voor educatie wordt deze situatie
echter voor onbepaalde tijd voortgezet, onder toevoeging van de figuur
van de contactgemeente.

De afgelopen jaren is de beleidsvrijheid van decentrale overheden
vergroot en de verticale sturing verminderd. Dit past bij het vertrouwen
dat tussen de overheden geldt. Elementen in deze ontwikkeling zijn de
keuze voor een zo groot mogelijke beleidsvrijheid, financiering via de
algemene uitkering en een beperking van de interbestuurlijke informatie
en verantwoording tot het noodzakelijke. De op handen zijnde
decentralisatieoperaties in het sociaal domein sluiten hierop aan.

De introductie van een nieuwe specifieke uitkering voor educatie past
niet bij deze ontwikkeling en wijkt bovendien af van de in beginsel al
bij de Wet participatiebudget ingeslagen weg. Educatie is immers van
oudsher een belangrijke voorwaarde voor participatie en de middelen
ervoor horen daarmee thuis in het sociaal domein. Het bezwaar tegen de
voorgestelde specifieke uitkering geldt temeer nu de voorgestelde
regeling geen tijdelijk karakter heeft en in beginsel ook na de
overgangsperiode van kracht blijft. 

b. 	Aanwijzing contactgemeenten

Het wetsvoorstel bepaalt voorts dat de minister contactgemeenten
aanwijst, die tot taak hebben om binnen hun regio coördinerende taken
te verrichten met het oog op het aanbod aan opleidingen educatie.
Volgens de toelichting zal bij het aanwijzen van de contactgemeenten
zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij de centrumgemeenten van
de arbeidsmarktregio’s.

Voor de verantwoordelijkheid en effectiviteit van het lokaal bestuur is
het van belang dat de samenwerking tussen gemeenten vrijwillig, van
onderop gestalte krijgt en gemeenten zelf het voortouw kunnen nemen bij
het bundelen van hun bestuurlijke, ambtelijke en financiële krachten.
De Wet gemeenschappelijke regelingen geeft gemeenten de bevoegdheid een
gemeenschappelijke regeling te treffen ter behartiging van een of meer
bepaalde belangen van die gemeenten. Voorts is een wetsvoorstel
Invoeringswet Participatiewet bij de Eerste Kamer der Staten-Generaal
aanhangig, waarin de verplichting tot samenwerking binnen door het Rijk
vast te stellen regio’s wordt vervangen door de mogelijkheid voor het
Rijk tot aanwijzing van regio’s “indien de noodzakelijke
samenwerking in deze gebieden ontbreekt en nadat op overeenstemming
gericht overleg is gevoerd met de betrokken colleges”.

c.	Conclusie

Gelet op het voorgaande adviseert de Afdeling de keuze voor het
(wederom) oormerken van educatiegelden, gelet op de voorgenomen
overdracht van taken en verantwoordelijkheden in het sociaal domein
nader te bezien. Wat betreft de vaststelling en aanwijzing van regio’s
en contactgemeenten adviseert de Afdeling te volstaan met een
terugvaloptie indien de regiovorming niet op grond van initiatieven van
de gemeenten tot stand komt.

2. 	Werkingsduur

De werkingsduur van dit wetsvoorstel is niet beperkt en geldt daarmee
voor onbepaalde tijd. Hoewel is voorzien in een evaluatie binnen drie
jaar na inwerkingtreding van de wet, heeft het voorstel een permanent
karakter.

De Afdeling wijst erop dat volgens geldend regeringsbeleid specifieke
uitkeringen alleen toelaatbaar zijn als innovatie- of experimenteergeld
voor het ontwikkelen of uitproberen van bepaald beleid bij decentrale
overheden. Zij hebben daarom in beginsel een tijdelijk karakter. In dat
licht zou ook dit wetsvoorstel een tijdelijk karakter moeten hebben.
Indien voortzetting van het beleid gewenst is, behoort de specifieke
uitkering te worden omgezet in een generieke bijdrage uit het
Gemeentefonds, eventueel via de tussenstap van de decentralisatie- of
integratie-uitkering om eventuele nadelige herverdeeleffecten tijdelijk
te ondervangen. 

Daar komt bij dat de middelen in het sociaal deelfonds per 1 januari
2018 overgaan naar het Gemeentefonds. Gegeven de nauwe samenhang tussen
educatie en participatie adviseert de Afdeling, in overeenstemming met
het wetsvoorstel Tijdelijke wet deelfonds sociaal termijn te bepalen dat
deze wet eveneens op 1 januari 2018 vervalt. 

3. 	Inwerkingtreding

Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid van gefaseerde
inwerkingtreding. De noodzaak hiervan wordt niet toegelicht. De Afdeling
adviseert dat alsnog te doen.

4.	De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele
bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het
voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State,

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de
Raad van State betreffende no.W05.14.0034/I

In artikel 1.3.1, vierde lid (nieuw) (artikel II, onderdeel B, sub 4) de
verwijzing naar het vierde lid (oud) schrappen. 

In artikel 1.3.2a, tweede lid, en artikel 1.3.3, tweede lid, de
verwijzing naar artikel 1.3.1, “vijfde lid” vervangen door: vierde
lid. 

In artikel II, onderdeel D, sub 1, “artikel 8.1.1d, eerste volzin”
vervangen door:  artikel 8.1.1d, zesde lid, eerste volzin.

In artikel 2.3.1, derde lid, aanhef (artikel II, onderdeel) “de
contactgemeenten” vervangen door: een contactgemeente.

Artikel II, onderdeel I, onder 2 laten vervallen. 

Artikel IV, derde lid, na ”wet,” als volgt formuleren: wordt het
tweede lid voor elk van die instellingen toegepast naar rato van de
educatiebedragen die voor dat jaar aan de betreffende instelling zijn
betaald.

 	Advies van de Raad van State van 14 augustus 2008 over het voorstel
van wet tot bundeling van het WWB-werkdeel, budgetten voor
inburgeringsvoorzieningen en de middelen voor volwasseneneducatie (Wet
participatiebudget) (Kamerstukken II 2007/08, 31 567, nr. 4).

	Kamerstukken I 2013/14, 33 161, A.

 	Artikel VII van het wetsvoorstel.

 	Aldus het beoordelingskader, zoals voorgeschreven in het
kabinetstandpunt op het rapport van de Stuurgroep-Brinkman (Kamerstukken
II 2004/05, 29 800 B, nr. 16, bijlage).

 	artikel VIII van het wetsvoorstel.

 	Zie aanwijzing 180 van de Aanwijzingen voor de  regelgeving.

 PAGE   1 

  PAGE  2 

 PAGE   I 

........................................................................
...........

AAN DE KONING