Schriftelijke antwoorden op de vragen eerste termijn van de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2015
Brief regering
Nummer: 2014D43916, datum: 2014-11-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L.F. Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: J. Klijnsma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2014Z21801:
- Indiener: L.F. Asscher, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: J. Klijnsma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2014-11-27 10:15: Begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2014-12-02 16:45: Procedures en brieven (Let op: aanvangstijdstip gewijzigd) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2016-11-02 13:20: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Hierbij zenden wij u de antwoorden van meer feitelijke aard, welke zijn gesteld tijdens de eerste termijn van de zijde van de Kamer bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2015 (34 000 XV). De Minister van Sociale Zaken De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Werkgelegenheid, L.F. Asscher Jetta Klijnsma Schriftelijke antwoorden begrotingsbehandeling SZW 2015 Vragen van het lid Karabulut (SP) Vraag: Heeft de minister nog enige ambitie om de groeiende vermogensongelijkheid aan te pakken? Antwoord: Op 16 september 2014 heeft het kabinet een brief naar uw Kamer gestuurd over de vermogensverdeling. Hierin is aangegeven dat de vermogensverdeling aanzienlijk schever is dan de verdeling van inkomen, maar in de afgelopen twintig jaar stabiel is gebleven. Het kabinet kijkt in de fiscale stelselherziening naar alternatieven voor de huidige vermogensrendementsheffing, waarbij het doel is te komen tot een heffing die door belastingplichtigen als rechtvaardiger wordt ervaren en die tegelijkertijd goed uitvoerbaar is. Vraag: Welke structurele oplossing ziet de minister om de inkomensongelijkheid aan te pakken? Antwoord: Het regeerakkoord kent een belangrijke tweede pijler: het streven naar evenwichtige inkomensverhoudingen. Bij het realiseren van de noodzakelijke hervormingen en het op orde brengen van het huishoudboekje heeft het kabinet steeds oog gehad voor een eerlijke verdeling van de pijn en worden de laagste inkomens ontzien. Het zorgt er op korte termijn voor dat de gevolgen voor de laagste inkomens, ondanks de soms forse maatregelen, beperkt kunnen blijven. En het zorgt er ook voor dat op de lange termijn goede zorg, onderwijs en sociale zekerheid houdbaar en toegankelijk kunnen blijven. Vraag: Omarmt de minister de voorstellen van de SP om de tweedeling tegen te gaan, zoals voorstellen om de compensatie van de mensen met de laagste inkomens te omarmen en de mantelzorgboete te schrappen? Graag een reactie op voorstellen van de SP tegen armoede. Antwoord: Als je samenwoont, heb je minder kosten. De kostendelersnorm houdt daar rekening mee, ongeacht de aard en de reden van samenwoning. Het kabinet heeft oog voor de samenloop van de kostendelersnorm in de AOW met de hervormingen in de zorg en heeft daarom de invoering van de kostendelersnorm in de AOW met 1 jaar uitgesteld tot 1 juli 2016. Bij de behandeling van het wetsvoorstel is tevens toegezegd dat: De komende tijd wordt benut om samen met onder andere gemeenten, Mezzo en het Sociaal Cultureel Planbureau te bezien hoe arrangementen rond mantelzorg verdere ondersteuning behoeven en om te onderzoeken wat de effecten zijn van de invoering van de kostendelersnorm in de AOW op de mantelzorg; De resultaten van dit onderzoek vóór de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2016 zullen worden voorgelegd aan beide Kamers. De oplevering van het onderzoek wordt het tweede kwartaal 2015 verwacht. Vraag: Is de minister bereid om te kijken naar een stapsgewijze invoering van het ontwikkelrecht voor alle peuters? Antwoord: Bij brief van 21 november 2014 bent u geïnformeerd over de voortgang van het overleg met de VNG over de harmonisatie van kinderopvang en peuterspeelzalen. Uit deze brief wordt duidelijk dat een algemeen ontwikkelrecht, zoals de VNG dit voorstelt, niet tot de doelstellingen van het kabinet behoort. Het kabinet heeft bij de voorschoolse voorzieningen een duidelijke verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten voor ogen. Het Rijk neemt daarin verantwoordelijkheid voor een landelijk stelsel voor de financiering van voorzieningen voor kinderen van werkende ouders. Deze financiering blijft een arbeidsparticipatie-instrument voor de combinatie van arbeid en zorg. Gemeenten blijven verantwoordelijk voor de voorschoolse voorzieningen voor kinderen van niet-werkende ouders en kinderen met een risico op een taalachterstand. Gemeenten hebben de ruimte om daar zelf vorm aan te geven. Vraag: Wil de minister reageren op het FNV Banenplan? Antwoord: Het aanpakken van de hoge werkloosheid is een belangrijke prioriteit van het kabinet voor de komende jaren. Het kabinet waardeert het daarom dat de vakcentrales komen met concrete plannen om de werkloosheid aan te pakken. Het kabinet heeft de plannen van de vakcentrales bezien in het kader van de besluitvorming over de begroting voor 2015 en op Prinsjesdag de Tweede Kamer geïnformeerd over haar plannen voor komend jaar. Net als de vakcentrales vindt het kabinet het van belang om in te zetten op het verder stimuleren van van-werk-naar-werk en van-uitkering-naar-werk. Om die reden heeft het kabinet bijvoorbeeld de derde tranche van de sectorplannen gefocust op het bevorderen van van-werk-naar-werk en van-uitkering-naar-werk en introduceert het in aanvulling daarop de brug-WW. Op een aantal punten maakt het kabinet echter een andere afweging dan de vakcentrales. Het kabinet is, zoals bekend, geen voorstander van het herverdelen van werk door arbeidsduurverkorting of regelingen voor vervroegde uittreding. Op de langere termijn is de Nederlandse economie en arbeidsmarkt gebaat bij een hogere arbeidsparticipatie, omdat daarmee het draagvlak voor het in stand houden van sociale voorzieningen vergroot wordt. Vraag: Is de minister bereid het wetsvoorstel doorwerken na de AOW in te trekken? Antwoord: Dit wetsvoorstel is van belang omdat het voor AOW-gerechtigden die dat willen, makkelijker wordt om op basis van een (gewone) arbeidsovereenkomst door te werken. Bij dezelfde werkgever of bij een andere. Hierdoor kan de samenleving langer profiteren van hun ervaring en kennis. Het kan ook voor AOW’ers prettig zijn om invulling te geven aan hun dagelijks bestaan of een aanvullend inkomen te hebben. Tegelijkertijd is het natuurlijk belangrijk om verdringing van AOW-minners tegen te gaan. Het wetsvoorstel bevat daarom ook maatregelen tegen verdringing. Ik zal dit wetsvoorstel derhalve niet intrekken. Vraag: Is de staatssecretaris bereid om het SP-voorstel voor een noodfonds arbeidsgehandicapten te omarmen om beschut werk te organiseren, als overbrugging volgend jaar 10.000 banen voor arbeidsgehandicapten te creëren en Oost-Groningen niet te laten bloeden? Antwoord: In haar toelichting wijst het lid Karabulut erop dat dit noodfonds onder meer bedoeld is om de tijdelijke contracten van mensen in de sociale werkvoorziening te verlengen of om te zetten in vaste contracten; Het noodfonds zoals het lid Karabulut voorstelt acht ik niet effectief; Het is mij bekend dat in een aantal gemeenten het voornemen bestaat tijdelijke contracten in de SW-sector niet te verlengen. Ik krijg ook steeds meer signalen van gemeenten die tijdelijke contracten wel verlengen of terugkomen op voorgenomen of eerder genomen besluiten om tijdelijke contracten niet te verlengen. Onder andere in Zwolle, Weert, Roermond, Apeldoorn, Deventer, Steenwijk, Arnhem en Enschede is dat het geval; Gemeenten hebben de mogelijkheid om tijdelijke contracten te verlengen of om te zetten in een vast dienstverband. Het macro financiële kader biedt daarvoor de ruimte. De middelen die gemeenten ontvangen zijn gebaseerd op het aantal gerealiseerde Wsw-plekken (gemaximeerd tot de taakstelling). Hoe minder plekken een gemeente in 2014 realiseert des te minder geld zij krijgt van het totale budget in 2015 en daarna; Ik vind het belangrijk dat mensen blijven participeren. Bovendien brengt het niet verlengen van tijdelijke contracten mogelijk voor de gemeente extra kosten met zich mee, zoals voor een uitkering en re-integratieondersteuning of slechtere exploitatieresultaten van een SW-bedrijf dat aan de gemeente gelieerd kan zijn. Bij de verdeling van de budgetten voor gemeenten worden deze extra kosten niet gecompenseerd; Voor wat betreft de mensen op de wachtlijst Wsw, waar het lid Karabulut ook over spreekt, hebben VNG en sociale partners afgesproken dat zij prioriteit hebben bij plaatsing op de met werkgevers afgesproken garantiebanen. Gemeenten ontvangen hiervoor reeds middelen voor loonkostensubsidie en andere vormen van ondersteuning; De efficiencykorting op de Wsw is aanmerkelijk verzacht. De efficiencykorting gaat in per 1 januari 2015 en wordt geleidelijk over zes jaar verspreid; Ik treed niet in de beslissingen van gemeenten. Echter, ik wil wel benadrukken, ook in de communicatie die het Ministerie van SZW samen met onder andere Cedris doet richting gemeenten, dat de beslissingen rond het al dan niet verlengen van tijdelijke contracten weloverwogen moeten plaatsvinden. Vraag: Is de staatssecretaris bereid te kijken naar de herverdeeleffecten van het verdeelmodel door middel van het wijzigen van het vangnet naar 5% in plaats van 10%? Antwoord: De financieringssystematiek van de Participatiewet beoogt gemeenten te stimuleren om de bijstandsuitgaven te verminderen. Bij een dergelijke systematiek hoort ook een eigen risico voor gemeenten. Een vangnet dat het eigen risico van gemeenten beperkt is wenselijk om gemeenten met te grote tekorten niet in de financiële problemen te brengen. Gekozen is voor een eigen bijdrage van 10%, omdat dit aansluit bij het percentage dat sinds 2004 in het kader van de IAU wordt gehanteerd. Hiermee worden de financiële risico’s voor gemeenten beperkt, zonder dat het de prikkelwerking te veel afzwakt. Ik zie geen reden dit percentage nu aan te passen. Voor 2015 wordt er een tijdelijk, eenvoudig vangnet ingesteld. De inrichting hiervan is zorgvuldig afgestemd met betrokken partijen als de Rfv, VNG en Divosa. De herverdeeleffecten als gevolg van het nieuwe verdeelmodel worden al beperkt door de instelling van een overgangsregime, waarmee de budgetten voor 2015 voor 50% op basis van uitgaven in het verleden worden bepaald. Overigens geldt voor gemeenten met een MAU-uitkering een lager eigen risico. Voor deze gemeenten wordt het eigen risico vastgesteld ter hoogte van de eigen bijdrage zoals dat zou worden vastgesteld in het kader van de meerjarige aanvullende uitkering (MAU). Vraag: Kan de minister uitleggen waarom volgens hem het VN Vrouwenverdrag niet op alle vrouwen van toepassing is? En is de minister bereid om deze fout recht te zetten door de aanbevelingen over te nemen en rechthebbende alsnog schadeloos te stellen? Antwoord: In de periode tussen 2004 en 2008 bestond er in Nederland geen publieke uitkeringsregeling bij zwangerschap en bevalling voor vrouwelijke zelfstandigen. Tot 2004 gold de WAZ, die in een dergelijk uitkering voorzag en sinds 2008 geldt de ZEZ-regeling, die voorziet in een uitkering voor vrouwelijke zelfstandigen ingeval van zwangerschap en bevalling; Over het ontbreken van een regeling in deze periode hebben zes vrouwelijke zelfstandigen (die tussen 2004 en 2008 bevallen zijn) een klacht ingediend bij het klachtencomité van het VN-Vrouwenverdrag (het CEDAW). Dit deden zij nadat deze kwestie in Nederland tot en met de Hoge Raad was uitgeprocedeerd; Alle nationale rechterlijke instanties hebben geoordeeld dat Nederland geen verdragsrechtelijke verplichting heeft geschonden door een dergelijke uitkeringsregeling niet in stand te houden; Het klachtencomité is echter van mening dat Nederland wel een verdragsrechtelijke verplichting van het VN-Vrouwenverdrag heeft geschonden (namelijk artikel 11) wegens het ontbreken van een uitkeringsregeling in de periode 2004 – 2008; Het klachtencomité heeft de aanbeveling gedaan om alle vrouwelijke zelfstandigen die tussen 2004 en 2008 zijn bevallen (financieel) te compenseren; De bevindingen van het klachtencomité zijn gezaghebbend maar niet juridisch bindend. Nederland is dan ook niet verplicht om de aanbeveling van dit klachtencomité op te volgen; Deze aanbeveling volgt het kabinet niet op omdat het kabinet, anders dan het klachtencomité, van oordeel is dat Nederland geen verdragsverplichting heeft geschonden; Anders dan het CEDAW concludeert, ziet de desbetreffende bepaling van het VN-Vrouwenverdrag niet op alle werkenden, maar uitsluitend op vrouwen in loondienst. Dat baseer ik op de verdragstekst en de daarin gehanteerde termen, zoals loon, verlof, bescherming tegen verlies werkkring, anciënniteit en ontslag; Bovendien is een uitkering bij zwangerschap bedoeld om de (aanstaande) moeder gedurende enige tijd rond het moment van de bevalling de benodigde rust te geven, ter bescherming van de gezondheid van moeder en kind. Die doelstelling kan per definitie (achteraf) niet meer bereikt worden door nu, anno 2014, alsnog uitkeringen te verstrekken aan deze vrouwen, die in de periode tussen 2004 en 2008 een kind hebben gekregen; Om deze redenen acht de minister het niet opportuun om met terugwerkende kracht een uitkering te verstrekken aan deze vrouwen. Vraag: Bent u bereid om in het kader van de tegenprestatie in de bijstand wettelijk te regelen dat banen die ooit zijn ingevuld door betaalde werknemers niet mogen worden ingevuld door werkers zonder loon? Antwoord: Verdringing van reguliere banen op de arbeidsmarkt door de inzet van de tegenprestatie is ongewenst. In de regelgeving zijn randvoorwaarden ter voorkoming van verdringing opgenomen. De gemeenteraad heeft hierbij een controlerende taak. In geval de voorwaarden in acht worden genomen, kan een tegenprestatie worden gevraagd en acht het kabinet het risico op verdringing gering. Het uitsluiten van activiteiten die ooit door betaalde krachten zijn verricht, doet geen recht aan de veranderingen die zich in de loop der tijd in de economie en samenleving voltrekken. Bepaalde activiteiten zijn eenvoudig niet meer economisch rendabel uit te voeren. In dergelijke gevallen acht het kabinet het zeker mogelijk om het instrument van tegenprestatie in te zetten. Als stelregel wordt hierbij gehanteerd, zie bijvoorbeeld de publicatie van Divosa met spelregels ter voorkoming van verdringing, dat het niet mag gaan om werkzaamheden die korter dan een jaar geleden betaald zijn uitgevoerd. Het kabinet vindt dat bijstandsgerechtigden zelf moeten kunnen aangeven op welke manier zij de tegenprestatie invullen, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk. Vraag: Is de minister bereid de brug-WW alleen toe te staan bij een baangarantie van minimaal 1 jaar en afwijken hiervan niet toe te staan? Antwoord: Een van de voorwaarden om gebruik te kunnen maken van de brug-WW is dat de werknemer na de periode van scholing in ieder geval één jaar in dienst blijft bij de nieuwe werkgever. Er kunnen door sociale partners gezamenlijk afwijkende afspraken gemaakt worden indien de specifieke situatie daarom vraagt. Er zijn verschillende redenen waarom het verstandig is om het mogelijk te maken dat sociale partners in gezamenlijk overleg kunnen afwijken. Een goed voorbeeld hiervan is de wijze van vormgeving van de scholing. Er zijn situaties denkbaar dat niet de individuele werkgever die de scholing aanbiedt ook de baangarantie geeft, maar dat de sector invulling geeft aan de baangarantie (zoals voor sectoren die werken met leer/werkbedrijven). Ook in deze situaties is het gewenst dat gebruik kan worden gemaakt van de brug-WW, ook al blijft de werknemer niet één jaar in dienst bij de werkgever waar hij de opleiding heeft gevolgd maar wordt de baangarantie door de sector afgegeven. De belangen van de werknemer zullen bij deze afwijkende afspraken goed in het oog worden gehouden door de vertegenwoordigers van de vakbonden. Het lid Karabulut maakt zich zorgen over de opbouw van de WW-rechten. Dat is een terecht punt. Daarom is ervoor gekozen dat na afloop van de scholingsperiode en de brug-WW een baangarantie volgt. Tenslotte merk ik op dat wanneer een werknemer in de 36 weken voor hij werkloos wordt in minimaal 26 weken heeft gewerkt, hij weer nieuwe WW-rechten heeft opgebouwd. Vraag: Is de minister bereid om gaten te dichten met betrekking tot de Wwz en te komen met reparatiewetgeving zodat werkgevers niet meer kunnen ontduiken? Om de transitievergoeding te omzeilen geven werkgevers een contract voor bijvoorbeeld 23 maanden in plaats van 24. Antwoord: Als een werkgever ervoor kiest om een werknemer in dienst te nemen, doet hij dat niet met het oogmerk hem enkele maanden later weer te ontslaan. Het is immers inefficiënt voor werkgevers om iedere twee jaar een nieuwe werknemer aan te nemen. Dat brengt kosten met zich mee. Werknemers moeten worden geworven en ingewerkt. Tijdens de behandeling van de Wwz heb ik reeds toegezegd dat de aanpassingen in het ontslagrecht en de gevolgen daarvan zullen worden gemonitord en geëvalueerd. Daarbij zal ik ook dit punt betrekken. Ik ga er dus, anders dan mevrouw Karabulut, niet al bij voorbaat van uit dat werkgevers enkel nog contracten voor 23 maanden zullen afsluiten. Vraag: Klopt het dat het UWV werkzoekenden met een WW-uitkering, die over 3 maanden in hun nieuwe baan gaan beginnen, nog steeds een sollicitatieplicht oplegt? Antwoord: Om in aanmerking te komen voor een uitkering en om die uitkering te (blijven) behouden, moet je als uitkeringsgerechtigde aan bepaalde voorwaarden voldoen. Voor de WW gelden sollicitatie- en re-integratieverplichtingen. Dit houdt onder andere in dat een WW-gerechtigde verplicht is te voorkomen dat hij werkloos blijft doordat hij in onvoldoende mate passende arbeid probeert te verkrijgen. Tegenover deze plichten staan ook rechten, namelijk het recht op een WW-uitkering zolang er sprake is van werkloosheid en de duur nog niet is verstreken. Het lid Karabulut stelt voor om WW-gerechtigden die zicht hebben op een baan uit te zonderen van de sollicitatieplicht. Zij noemt daarbij een periode van 3 maanden. De minister is het op dit punt niet eens met het lid Karabulut. Dat van een WW-gerechtigde verlangd kan worden om aan zijn verplichtingen te voldoen, geldt ook in de situatie dat er zicht is op een nieuwe baan. Dat betekent dat van de WW-gerechtigde gevraagd kan worden om in de periode totdat de nieuwe baan begint, tijdelijk werk wordt verricht. Bijvoorbeeld door als uitzendkracht te gaan werken. De WW-gerechtide ontvangt immers tot het moment waarop in de nieuwe baan wordt begonnen nog een uitkering. Vraag: Blijft de ketenaansprakelijkheid zo staan zoals besproken of is er tussen PvdA en VVD een compromis gesloten waardoor dit element verloren is gegaan? Antwoord: Een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies is de invoering van de ketenaansprakelijkheid voor loon. Met het wetsvoorstel onderstreept het kabinet: Het belang van de Nederlandse samenleving bij een stabiel functionerende arbeidsmarkt, waarin het geldende loon conform afspraken wordt betaald; Het belang van werknemers om indien nodig hun achterstallige loon alsnog te kunnen krijgen; Het belang voor alle goedwillende ondernemers en bonafide bedrijven om scherp in beeld te hebben wat ze kunnen doen om onderbetaling lager in de opdrachtketen te voorkomen. Daarmee kan de opdrachtgever voorkomen dat de rekening voor onderbetaling onderin de keten bij hem komt te liggen. De Kamer zal het wetsvoorstel op korte termijn ontvangen. Vraag: Is het kabinet bereid ouderen te compenseren voor de stapeling van maatregelen die invloed hebben op hun inkomen? Antwoord: Ouderen hebben, net als alle andere Nederlanders, de afgelopen jaren de effecten van de crisis flink gevoeld. Dat wil niet zeggen dat ouderen onevenredig geraakt worden door de maatregelen van het kabinet. Veel maatregelen die de ouderen van nu raken, raken werkenden minstens zo hard. Denk aan de stijgende AOW leeftijd. Voor mensen die nu met pensioen gaan is dat slechts enkele maanden, terwijl de ouderen van de toekomst waarschijnlijk meerdere jaren moeten doorwerken. Het zelfde geldt voor de pensioenkortingen en achterblijvende indexatie; die raken werkenden net zo goed, alleen is dat niet zichtbaar in het koopkrachtplaatje. De mediane koopkrachtontwikkeling voor ouderen komt dit jaar uit op 0,25%. Dat betekent dat er meer ouderen zijn waarvan de koopkracht stijgt dan waarvan de koopkracht daalt. Ook vorig jaar zagen de ouderen met alleen AOW hun koopkracht stijgen. Ouderen die gebruik maken van zorg kunnen te maken krijgen met de overhevelingen vanuit de AWBZ naar gemeenten. Dit betekent niet dat zij de zorg die zij nu ontvangen zullen verliezen. Voor een belangrijk deel zullen deze huishoudens op door gemeenten georganiseerde voorzieningen kunnen rekenen. Gemeenten kunnen individueel maatwerk leveren om de huishoudens te ondersteunen die worden getroffen door meerdere maatregelen. Vraag: Wilt u een hardheidsclausule introduceren met betrekking tot de AOW partnertoeslag waar sprake is van mantelzorg, geen zicht op werk of andere bijzondere omstandigheden? Antwoord: In 1995 is afgesproken dat er na 2015 geen nieuwe rechten op partnertoeslag kunnen ontstaan. Dit vanwege de verdergaande individualisering en de emancipatie van vrouwen. Dat betekent dat er na 1 januari 2015 geen nieuwe instroom meer plaatsvindt, met uitzondering van het overgangsrecht voor mensen die in november 2014 en december 2014 65 jaar worden. Het besluit is reeds in 1995 genomen met een overgangstermijn van 20 jaar om mensen voldoende tijd te geven om in andere vormen van inkomen te voorzien. Het past daar niet bij om nu een bepaling te introduceren die het recht op partnertoeslag behoudt voor bijzondere groepen. Vraag: Welk plan heeft de minister om uitreizen van geradicaliseerde jongeren naar Syrië te voorkomen? Antwoord: In het Actieprogramma Aanpak Jihadisme (29 754, nr. 253), dat de minister van Veiligheid en Justitie en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 29 augustus 2014 aan uw Kamer hebben gestuurd, zijn de maatregelen opgenomen die zien op het tegengaan op het uitreizen van geradicaliseerde jongeren. Over de voortgang hiervan wordt uw Kamer drie keer per jaar op de hoogte gesteld. Vraag: Deelt de minister de analyse van de SP dat om radicalisering tegen te gaan er ogen en oren in de buurten en wijken moeten komen, zoals jongerenwerkers en wijkagenten? Antwoord: Ja. De minister van Veiligheid en Justitie en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werken gericht aan een aanpak in lokale risicogebieden waar radicalisering een probleem is. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme staat onder actiepunt 26 de gebiedsgerichte aanpak opgenomen. Deze aanpak houdt in dat in die wijken en buurten het Rijk samen met gemeenten, onderwijsinstellingen, jeugdwerkers, wijkagenten en werkgevers, jongeren in beeld brengt die dreigen te radicaliseren. Deze jongeren krijgen een persoonsgerichte aanpak. Daarin werken alle partners samen om deze jongeren te begeleiden en waar mogelijk een alternatief te bieden. Hierbij wordt ook gewerkt met sociale wijkteams, omdat zij een belangrijke rol kunnen spelen bij signalering. Deze aanpak wordt momenteel pilotgericht vormgegeven in enkele gemeenten. Vraag: Welke maatregelen heeft de minister genomen om vrouwen ook in het buitenland te beschermen tegen huwelijksdwang? Antwoord: Het afgelopen jaar is het nodige tot stand te komen om ervoor te zorgen dat vrouwen en meisjes die worden achtergelaten, goed geholpen worden. Dit is geen garantie op succes. Op de campagnesite HYPERLINK "http://www.trouwentegenjewil.nl/" www.trouwentegenjewil.nl wordt daarom aangedrongen op het belang er vooral voor te zorgen in Nederland te blijven, omdat in Nederland de hulpverlening beter kan helpen dan in het buitenland. Op de site is ook informatie te vinden over wat iemand concreet kan doen als hij/zij bang is te worden achtergelaten en wat iemand concreet kan doen als hij/zij is achtergelaten in het land van herkomt. Een belangrijke rol vervult het Steunpunt Huiselijk Geweld in de vorm van Veilig Thuis. Dit telefoonnummer is op de site te vinden en ook vanuit het buitenland te bellen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft een reeks van maatregelen getroffen zodat consulaire medewerkers op ambassades slagvaardiger en zorgvuldiger kunnen handelen. Deze maatregelen variëren van trainingen voor consulaire medewerkers en het op de agenda plaatsen bij relevante internationale fora en overleggen. Samen met het knooppunt wordt nu gekeken hoe slachtoffers zo snel mogelijk en met zo min mogelijk risico’s terug kunnen keren naar Nederland. Het nieuwe knooppunt huwelijksdwang en achterlating, dat is ondergebracht bij de gemeente Den Haag, is vanaf begin 2015 operationeel. Het knooppunt adviseert Veilig Thuis en andere hulpverleners bij de aanpak van huwelijksdwang en achterlating en is aanspreekpunt voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit maakt het nog steeds niet eenvoudig om mensen terug te halen naar Nederland, maar draagt wel bij aan het slagvaardiger handelen. Vraag: De SP is voor het versterken van lokale netwerken met betrekking tot Roma en Sinti. Is de minister bereid het lokale initiatief verder uit te werken? Antwoord: Eens dat dialoog op lokaal niveau met Roma en Sinti van groot belang is. Gemeenten als Capelle aan den IJssel en Lelystad pakken dat bijvoorbeeld ook al actief op. Ik heb daarnaast het initiatief genomen voor een overleg tussen Romagemeenten en de Roma & Sinti-gemeenschap over het belang van dialoog op lokaal niveau. Dit zal begin 2015 plaatsvinden. Vraag: Wat vindt de minister van de torenhoge werkloosheid onder jongeren met een migrantenachtergrond? Antwoord: De hoge werkloosheid onder migrantenjongeren is zorgelijk. Een situatie van achterstand kan mensen het gevoel geven dat ze niet mee kunnen doen in onze samenleving en kan daarmee voeding geven aan spanningen in de samenleving. Het is zaak om de jeugdwerkloosheid stevig aan te blijven pakken. Dit staat daarom bij het kabinet hoog op de agenda. In de voortgangsbrief Integratie die op vrijdag 21 november 2014 aan uw Kamer is verstuurd zijn de diverse maatregelen opgenomen die zich er op richten de oplopende werkloosheid onder jongeren, waaronder migrantenjongeren, tegen te gaan. De maatregelen voor migrantenjongeren werken goed. Kortheidshalve wordt verwezen naar die brief. Om de kansen op werk voor jongeren te vergroten zijn afspraken gemaakt in Jongerenakkoorden met een voorhoedegroep van 26 werkgevers (verenigingen). Deze afspraken zijn van belang voor de aanpak van jeugdwerkloosheid, en daarmee extra van belang voor migrantenjongeren want die hebben deze steun in de rug extra hard nodig gegeven de slechte cijfers op dat terrein. Juist werkgevers kunnen voor de toekomst van (migranten)jongeren van grote waarde zijn door vacatures open te stellen voor jongeren, inclusief jongeren met een achterstand, en door stageplekken te bieden aan gediplomeerde jongeren. Vraag: Wil de regering de overbruggingsregeling AOW verruimen? Antwoord: Voor mensen die door de verhoging van de AOW-leeftijd met een overbruggingsprobleem worden geconfronteerd, is in 2013 de tijdelijke overbruggingsregeling (OBR) in werking getreden. Deze was al aangekondigd in het regeerakkoord maar is op grond van het sociaal akkoord met sociale partners verruimd. De OBR hanteert verhoogde inkomensgrenzen van 200% WML voor alleenstaanden en 300% WML voor samenwonenden. In het regeerakkoord werd nog uitgegaan van een inkomensgrens van 150% WML voor zowel alleenstaanden als samenwonenden. Ook is de doelgroep van de OBR toen verruimd. Niet alleen mensen die op 1 januari 2013 aan een VUT, prepensioen of FLO (functioneel leeftijdsontslag) regeling deelnamen naar ook mensen die een uitkering kregen op grond van een vergelijkbare regeling komen in aanmerking voor de OBR. De regering kiest er niet voor om de regeling verder te verruimen. Vraag: Wil de minister het UWV vragen de transitievergoeding uit te betalen als een bedrijf failliet gaat? Antwoord: Het overnemen van de transitievergoeding zou onder meer betekenen dat het UWV een vordering krijgt op de werkgever. Dat zal het doorstarten van een onderneming negatief beïnvloeden en is ongewenst. Het is ook niet nodig. Op grond van de WW wordt de loondoorbetaling al overgenomen. Het zorgt ervoor dat de werknemer een inkomen behoudt en in zijn levensonderhoud kan blijven voorzien. Als de werknemer daarna werkloos wordt dan heeft hij in de regel recht op WW om de periode zonder werk te overbruggen. De transitievergoeding is van een andere orde. Het voert dan ook te ver om het UWV ook de betaling van de transitievergoeding te laten overnemen. Dit is ook nu niet het geval bij een ontslagvergoeding. Het voorstel van het lid Karabulut zal ik dan ook niet volgen. Sociale partners kunnen voor deze situatie overigens voorzieningen treffen als zij dat aangewezen vinden. Vragen van het lid Mulder (VVD) Vraag: Zijn we niet te veel doorgeschoten om ondernemers in een werkgeversrol te dringen? Antwoord: Ondernemerschap kan niet los gezien worden van het werkgeverschap. Het in dienst nemen van mensen schept een verantwoordelijkheid. Hoewel de werkgeversrol dus belangrijk blijft, is het de ambitie van dit kabinet om het scheppen van banen zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Daartoe heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen en doelen gesteld, zoals: In de Wet werk en zekerheid wordt het ontslagrecht niet alleen eerlijker, maar ook eenvoudiger en sneller voor werkgevers; De loonkostensubsidie uit de Participatiewet maakt het financieel aantrekkelijk om mensen met een arbeidshandicap in dienst te nemen; In de brief over belastinghervorming van de staatssecretaris van Financiën van 16 september 2014 is de ambitie uitgesproken om de wig (het verschil tussen de loonkosten die de werkgever draagt en het netto loon) te verlagen; Dankzij de premiekorting krijgen werkgevers een financieel voordeel als zij een arbeidsgehandicapte of een jongere of oudere uitkeringsgerechtigde in dienst nemen; Een van de knelpunten die bij het aannemen van personeel wordt genoemd is de loondoorbetaling bij ziekte (soms in combinatie met de bijbehorende werkgeversverantwoordelijkheden). Nu vindt onderzoek plaats naar knelpunten die werkgevers op dit terrein ervaren. Vraag: Wat is de reactie van de minister op het advies van de Raad van State over de Wet werk en zekerheid? Antwoord: De Raad van State twijfelt of de Wet werk en zekerheid een voldoende substantiële bijdrage levert aan het bevorderen van werkzekerheid. In het Nader Rapport bij dit advies is het kabinet uitgebreid ingegaan op de analyse van de Raad van State. Het stelsel wordt er na introductie van de wet sterker op gericht om scholing en transities van werk naar werk te bevorderen. Verder is de Wet Werk en Zekerheid slechts één van de maatregelen waarmee het kabinet werkzekerheid bevordert. Andere maatregelen zijn bijvoorbeeld de brug-WW en de derde tranche van de sectorplannen, die sterker op van-werk-naar-werk activiteiten wordt gericht. Bij de vormgeving van het beleid wordt overigens gebruik gemaakt van alle kennis die voortvloeit uit onderzoeken en adviezen over de modernisering van de arbeidsmarkt. De visie van het kabinet op de arbeidsmarkt komt ook tot uiting in verschillende Kamerstukken, zoals de brief over verdringing op de arbeidsmarkt van 20 november 2014 en in de inzet van de minister in Europa rond "decent work". Vraag: Wordt het geen tijd om ook na te denken over modernisering van de SER? Is het een idee om meer projectmatig te gaan werken? Zou het niet goed zijn om ook met zzp'ers om de tafel te gaan zitten? Kan de minister hierop reageren? Antwoord: Onze overlegeconomie kent een lange traditie, evenals de instituten daarbinnen, zoals de SER. Zij hebben bijgedragen en dragen ook nu bij aan de kracht en het succes van onze economie. En dat kunnen ze omdat zij op de juiste momenten weten in te spelen op de veranderde economische en maatschappelijke omstandigheden. Wat betreft de SER heeft dat belangrijke adviezen opgeleverd. En ook van het advies over de Toekomstige Infrastructuur Arbeidsmarkt & WW verwacht ik veel. Er is ook sprake van vernieuwing in de opzet van de SER. Het lid Mulder memoreerde zelf al dat de zelfstandigen (via een FNV-zetel) zijn vertegenwoordigd in de SER. Ik wijs erop dat ook aan ondernemerszijde zelfstandigen zijn vertegenwoordigd: de voorzitter van het PZO (Platform Zelfstandige Ondernemers) is raadslid via een VNO-NCW zetel. En overigens is een aantal van de kroonleden zelf ook zzp’er en derhalve ervaringsdeskundige. Maar denkt u ook eens terug aan het Energieakkoord van vorig jaar. Onder leiding van de SER is toen een akkoord gesloten met enkele tientallen organisaties. Voor het advies over pensioenen is de SER uitgebreid het land in gegaan en heeft input opgehaald bij alle mogelijke belangenorganisaties. De SER organiseert over diverse adviesonderwerpen met grote regelmaat ronde tafelsessies, hoorzittingen, internetconsultaties etc. en in alle commissies zitten bovendien onafhankelijke deskundigen (Kroonleden en andere deskundigen) die er voor zorgen dat alle relevante informatie op tafel komt. Dan durf ik te zeggen dat de SER representatief is en zoekt naar breed draagvlak. In die zin moderniseert de SER wel degelijk. Vraag: Welke acties rondom scholing zijn concreet in gang gezet gelet op de flexibilisering arbeidsmarkt? Antwoord: Als gevolg van toenemende globalisering en technologische ontwikkeling neemt het belang om te blijven investeren in de ontwikkeling van kennis en vaardigheden toe. Om die reden zijn in de brief ‘Leven Lang Leren’ van 31 oktober 2014 aan uw Kamer aanvullende maatregelen om de leercultuur in Nederland te versterken aangekondigd. Deze maatregelen zijn er op gericht het aantrekkelijker te maken voor volwassenen om tijdens de loopbaan scholing te volgen en het stimuleren van werkgevers en werkenden om te investeren in de brede inzetbaarheid van de beroepsbevolking. De maatregelen in de brief 'Leven lang leren' zijn een aanvulling op de maatregelen die het kabinet al neemt om de leercultuur in Nederland te versterken. Om transities op de arbeidsmarkt soepeler te laten verlopen gaat het kabinet de derde tranche van de sectorplannen focussen van-werk-naar-werk en van-uitkering-naar-werk. Sectoren die inzetten op om- of bijscholing van nieuwe medewerkers kunnen voor cofinanciering in aanmerking komen. In aanvulling hierop introduceert het kabinet de brug-WW. De brug-WW drukt de kosten voor werkgevers die werknemers willen aantrekken uit een andere sector of beroep. Bovendien wordt in de Wet werk en zekerheid de transitievergoeding geïntroduceerd die sterker gericht is op het bevorderen van scholing dan het huidige stelsel. Bijzondere aandacht bij het stimuleren van een leven lang leren gaat uit naar de positie van flexwerkers. De maatregelen zijn gericht op het mogelijk maken van meer maatwerk in het mbo en hoger onderwijs voor flexwerkers die hierbij financiële barrières ervaren waardoor het aantrekkelijker wordt voor hun om scholing te volgen. Zo biedt het levenlanglerenkrediet de mogelijkheid om scholing te volgen om vervolgstappen in hun carrière te zetten. Daarnaast ligt voor het vergroten van de employability van flexwerkers ook een belangrijke rol bij flexwerkers en werkgevers zelf. Zij hebben er immers zelf het meeste baat bij investeringen in het op peil houden en ontwikkelen van kennis en vaardigheden. Vraag: Wat vindt de minister van cao's die aantallen zzp'ers, uitzendkrachten, payrollers beperken (bijvoorbeeld de zuivel cao die bepaalt maximaal 10% flexwerkers in bedrijf)? Is dit niet uitsluiting van mensen die willen werken? Antwoord: Contractvrijheid staat hier voorop. Cao-partijen mogen in de cao afspraken maken zolang het niet strijdig is met het recht. Partijen kunnen afspraken maken met als doel om bijvoorbeeld de kwaliteit van opleiding te verhogen of onderbieding op het terrein van arbeidsvoorwaarden te voorkomen. Het generiek uitsluiten van uitzendkrachten, payrollers en zzp 'ers in cao’s komt niet voor. Wat wel voorkomt zijn afspraken in cao’s waarbij de inzet van uitzendkrachten, payrollers en zzp'ers op één of andere manier beperkt wordt. Dat kan zijn in aantallen, bijvoorbeeld een bepaald percentage van de totale brutoloonsom. Maar het kan ook gaan om het stellen van beperkende voorwaarden, bijvoorbeeld door te bepalen dat alleen uitzendkrachten van NEN-gecertificeerde uitzendbureaus mogen worden ingezet. Cao-bepalingen waarbij sprake is van een te grote benadeling van de rechtmatige belangen van derden komen niet voor algemeen verbindend verklaring in aanmerking. Dit is al geregeld in het Toetsingskader AVV. Beperkingen op de inzet van uitzendkrachten, payrollers en zzp 'ers worden op dit punt getoetst wanneer zij voor avv worden voorgedragen. Wanneer belemmeringen zijn opgenomen die de toegang –direct of indirect – tot de relevante markt voor bonafide ondernemingen afsluiten of tot een onevenredig niveau beperken, komen zij niet voor algemeen verbindend verklaring in aanmerking. In de praktijk komt het bijvoorbeeld voor dat cao-partijen in reactie op ingediende bedenkingen laten weten dat zij van mening zijn dat een maximum percentage uitzendkrachten nodig is om een goede werking van de arbeidsmarkt te garanderen en misbruik te voorkomen. Ook komt het voor dat beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van zzp’ers met het doel om schijnzelfstandigheid te voorkomen. Vragen van het lid Schut-Welkzijn (VVD) Vraag: Ondernemers geven aan dat ze geen mensen meer in dienst nemen omdat ze bang zijn voor de verantwoordelijkheden en risico’s die daarmee samen hangen. Herkent de minister deze problemen? Antwoord: Het lid Schut-Welkzijn geeft aan dat ondernemers onder andere als gevolg van de loondoorbetalingsverplichting geen mensen meer in dienst willen nemen. Werkgevers zijn nu bij ziekte verplicht om twee jaar lang 70% van het loon van hun zieke werknemer door te betalen. Daarnaast hebben werkgevers op grond van de Wet Verbetering Poortwachter re-integratieverplichtingen om te voorkomen dat deze werknemers langdurig uitvallen. Voor de loondoorbetalingsverplichting kunnen werkgevers een private verzekering afsluiten. Dat het gevoerde beleid ten aanzien van ziekte en arbeidsongeschiktheid succesvol is blijkt uit het feit dat op macro niveau het verzuim als gevolg van ziekte sinds de invoering van de loondoorbetalingsverplichting gedaald is naar circa 4%. In de jaren ’80 lag het ziekteverzuim nog rond 10%. De loondoorbetalingsverplichting bij ziekte is ook een effectieve prikkel gebleken om te voorkomen dat werknemers te snel in de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen terecht komen. De jaarlijkse instroom in de WIA ligt fors lager dan ten tijde van de WAO. Op macroniveau heeft het beleid tot lagere lasten voor werkgevers geleid. Op het niveau van de individuele werkgever kan de financiële last van loondoorbetaling echter zwaar wegen. Op dit moment laat ik onderzoek uitvoeren naar knelpunten die werkgevers op dit terrein ervaren. In het onderzoek wordt specifiek stil gestaan bij het effect dat de loondoorbetalingverplichting op kleine werkgevers heeft en bij het effect van de loondoorbetalingsperiode op het aannamebeleid van werkgevers - de vraag van het lid Schut-Welkzijn. Tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid van 25 juni 2014 heb ik uw Kamer gemeld dat dit onderzoek niet voor de begrotingsbehandeling gereed zou zijn, maar dat ik dit voor het eind van het jaar verwacht. Ik zal u dit zo spoedig mogelijk voorzien van een kabinetsreactie doen toekomen. In de kabinetsreactie zal ook aandacht worden besteed aan de gesignaleerde knelpunten. Vraag: Het lid Schut-Welkzijn merkt op dat ondernemers verleid moeten worden om toch de stap tot het in dienst nemen van mensen te nemen, de risico’s aan te gaan en van ondernemer ook werkgever worden. Zodat ze weer banen durven te creëren. Is de minister het ermee eens dat op dit punt een brede visie van het kabinet hard nodig is? Antwoord: Het kabinet onderkent dat het belangrijk is dat ondernemers gestimuleerd worden om mensen in dienst te nemen en van ondernemer werkgever worden. Mede om deze reden heeft het kabinet een interdepartementaal beleidsonderzoek (ibo zzp) geïnitieerd. Het advies van de ibo-werkgroep zal onder andere ingaan op de overstap van ondernemerschap naar werkgeverschap en welke rol het beleid hierin speelt. Dit onderzoek wordt in het voorjaar aan uw Kamer aangeboden. Vraag: De ABU geeft aan naar een half jaar loondoorbetaling bij ziekte te willen. De VVD stelt een jaar voor. Volgens het Verbond van Verzekeraars zou dit 20% verlaging van de verzekeringspremies opleveren. Kan de minister onderzoeken of dit klopt? En als dit klopt, is de minister dan bereid de periode van loondoorbetaling terug te brengen tot een jaar? Kan de minister een reactie hierop geven? Antwoord: Werkgevers zijn bij ziekte verplicht om twee jaar lang 70% van het loon van hun zieke werknemer door te betalen. Daarnaast hebben werkgevers op grond van de Wet Verbetering Poortwachter re-integratieverplichtingen om te voorkomen dat deze werknemers langdurig uitvallen. Op dit moment laat ik onderzoek uitvoeren naar knelpunten die werkgevers op dit terrein ervaren. Tijdens het AO arbeidsmarktbeleid van 25 juni 2014 heb ik Uw Kamer al laten weten dat dit onderzoek niet voor de begrotingsbehandeling gereed zou zijn, maar dat ik deze voor het eind van het jaar verwacht. Ik zal u deze dan zo spoedig mogelijk voorzien van een kabinetsreactie doen toekomen. Het lid Schut-Welkzijn vraagt mij of ik verwacht dat de verzekeringspremies als gevolg van het terugbrengen van de loondoorbetalingsperiode naar één jaar met 20% zullen dalen. Ik kan mij voorstellen dat de premies op de private markt zullen dalen. Maar de kosten verdwijnen niet. Mensen zijn niet ineens korter ziek. En werkgevers betalen voor de kosten van zowel ziekte als arbeidsongeschiktheid. Ik vind het verstandig om zorgvuldig te bezien hoe we knelpunten kunnen oplossen maar tegelijk de effectiviteit niet overboord gooien. Ik stel voor om de actualiteit van de berekeningen te bezien, bij voorkeur in samenwerking met het CPB. Bij de kabinetsreactie op de loondoorbetalingsonderzoeken zal ik laten weten wanneer u deze update kunt verwachten. Vraag: Kan de minister de mogelijkheden van een stelselherziening onderzoeken, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen beroepsrisico’s en overige risico’s op ziekte en arbeidsongeschiktheid? Antwoord: Het onderscheid tussen risque social en risque professionnel houdt in dat bij arbeidsongeschiktheid in de sociale zekerheid een onderscheid gemaakt wordt tussen werknemers die enerzijds door een arbeidsongeval of beroepsziekte arbeidsongeschikt worden en anderzijds werknemers die door andere oorzaak arbeidsongeschikt worden. Dit onderscheid kan doorwerken in de uitkeringsvoorwaarden of de financieringswijze. Sinds de invoering van de WAO in 1967 bestaat dit onderscheid niet meer in Nederland. Reden waarom dit onderscheid niet wordt gemaakt is, zoals in de memorie van toelichting bij de WAO is verwoord, dat niet beslissend dient te zijn hoe iemand arbeidsongeschikt is geworden, maar de omstandigheid dat men arbeidsongeschikt is geworden. Gevolg is dat werknemers ongeacht de oorzaak van de ziekte/arbeidsongeschiktheid recht hebben op loondoorbetaling bij ziekte en een WIA-uitkering. Daardoor kunnen ook werknemers die als gevolg van bijvoorbeeld kanker, een hartinfarct of sportblessure tijdelijk niet in staat zijn om te werken, rekenen op loondoorbetaling bij ziekte en/of een WIA-uitkering. Gevolg is tevens dat werkgevers ongeacht de oorzaak van de ziekte/arbeidsongeschiktheid bij ziekte het loon doorbetalen en via gedifferentieerde premies zorg dragen voor de financiering van de ZW en WIA. We zien dat werkgevers en werknemers bovendien verder gaan dan de wettelijke verantwoordelijkheid, doordat ze gezamenlijk bij cao-afspraken maken over aanvullende inkomensvoorzieningen bij ziekte ongeacht de oorzaak. Als gevolg van de werkgeversverplichting en de activerende werking van de WIA hebben zowel werknemers als werkgevers er belang bij dat re-integratie zo snel mogelijk ingezet wordt. Dat het gevoerde beleid ten aanzien van ziekte en arbeidsongeschiktheid succesvol is blijkt ook uit het feit dat op macro niveau het verzuim als gevolg van ziekte is gedaald naar circa 4%. In de jaren ’80 lag het ziekteverzuim nog rond 10%. Ook de jaarlijkse instroom in de WIA ligt fors lager dan ten tijde van de WAO. Als bij ziekte en arbeidsongeschiktheid onderscheid gemaakt zou worden tussen risque professionnel en risque social zal naar mijn verwachting de focus op re-integratie naar achter schuiven en zal de focus zich in eerste instantie richten op de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid en eventueel juridische procedures. Vooral omdat in veel gevallen de scheidslijn tussen risque social en risque professionnel niet helder en eenduidig te trekken zal zijn. Denk aan mensen met psychische klachten of een hartinfarct, waar de oorzaak vaak niet simpel is vast te stellen. Ongeveer een derde deel van het arbeidsgerelateerde verzuim heeft bijvoorbeeld te maken met psychische klachten. Het kabinet verwacht dat zowel werkgevers als werknemers dan eerst alle juridische paden zullen bewandelen alvorens er op re-integratie ingezet wordt. Hierdoor zal de effectiviteit van het re-integratiebeleid afnemen. Bovendien is het van belang dat ten aanzien van de uitkeringsvoorwaarden geen onderscheid gemaakt wordt naar de aard van de arbeidsongeschiktheid of ziekte. Dat zou immers kunnen betekenen dat iemand met kanker of een hartinfarct terug valt op een uitkering op minimumniveau. Daarom is het kabinet geen voorstander van onderscheid tussen risque social en risque professionnel bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Er is evenmin noodzaak om hiernaar nieuw onderzoek te doen. Dit is al vaak gedaan, bijvoorbeeld in de Sociale Nota 2001 en in het rapport "Op afstand van de arbeidsmarkt" in het kader van de brede heroverweging uit 2010. Vraag: In het initiatief Activering uit arbeidsongeschiktheid wordt voorgesteld om mensen vaker te herbeoordelen. Waarom worden mensen alleen herbeoordeeld als ze zelf aangeven zich beter te voelen of als hun voormalige werkgever dit doet? Waarom beoordeelt het UWV niet uit eigen beweging? Voor de VVD is van belang dat er regelmatig wordt herbeoordeeld, (desnoods) voorbereid door een onafhankelijke arts op kosten van de werkgever. Kan de minister hier een reactie op geven? Antwoord: Zoals ik tijdens het algemeen overleg van 3 oktober 2013 heb aangegeven ben ik een groot voorstander van herbeoordelingen, als die ertoe bijdragen dat mensen toch weer een bijdrage aan de samenleving kunnen gaan leveren; vanuit het belang van de werknemer, vanuit het belang van de werkgever en ook vanuit het belang van de verzekeraar. Iedereen herbeoordelen terwijl het UWV geen verandering in de situatie verwacht leidt tot extra kosten, maar niet tot opbrengsten. Het selectief en gericht inzetten van herbeoordelingen maakt herbeoordelingen effectiever en efficiënter. Het UWV gaat over tot herbeoordelingen in de WIA op initiatief van de gerechtigde of de werkgever of de daartoe gemachtigde verzekeraar van de werkgever. Het UWV geeft in zijn uitvoering voorrang aan deze zogenaamde vraaggestuurde herbeoordelingen. Daarbij is nog relevant te vermelden dat het UWV en het verbond van verzekeraars een convenant hebben met betrekking tot het inzetten van herbeoordelingen om de aanvraag door de gemachtigde verzekeraar beter te gaan stroomlijnen. Naast de vraaggestuurde herbeoordelingen initieert het UWV ook zelf herbeoordelingen. Bij herbeoordelingen op initiatief van het UWV zelf gaat het UWV selectief te werk. Het UWV bepaalt de periodiciteit van herbeoordelingen in individuele gevallen aan de hand van het te verwachten verloop van het herstel. Dit hangt dus sterk samen met de medische situatie waarin de gerechtigde verkeert. Vraag: Kan de minister de weeffout in de wet WIA, dat mensen met een WGA-uitkering ook in het buitenland aan hun herstel kunnen werken, herstellen? Antwoord: Er is geen sprake van een weeffout in de WIA. In de WIA is geregeld dat er geen recht is op uitkering bij wonen buiten Nederland. Op grond van internationale verdragen kan Nederland echter zijn gebonden om een arbeidsongeschiktheidsuitkering zoals de WGA ook in het buitenland te betalen. Zo is Nederland op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels gehouden om de WGA-uitkering te betalen aan gerechtigden die in een EU-land of in een ander EER-land (de EU-lidstaten, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein) of Zwitserland wonen. Ook kan Nederland op grond van een met een ander land gesloten bilateraal sociaalzekerheidsverdrag waarin ook afspraken staan over handhaving gehouden zijn om de WGA-uitkering te betalen aan gerechtigden die in dat land wonen. Als er geen verdrag is wordt de WGA-uitkering niet geëxporteerd. Vraag: Kunnen we, in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter, het beleid niet zo maken dat mensen weer aan de slag kunnen? Antwoord: Het aan de slag krijgen van mensen is juist het belangrijkste uitgangspunt van de Wet Verbetering Poortwachter. Als langdurig ziekteverzuim dreigt, moet snel en effectief worden ingegrepen, zodat de werknemer weer snel aan de slag kan gaan. Bedrijfsarts en arbodienst adviseren hen hierbij, maar werkgever en werknemer zijn samen verantwoordelijk. Zij ondernemen zelf actie. Samen bezien zij de mogelijkheden en onmogelijkheden om weer aan het werk te gaan. Dit impliceert dat als al op de eerste ziektedag vaststaat dat de werknemer zijn eigen werk niet meer kan verrichten, werkgever en werknemer zich samen vanaf het begin zullen moeten gaan oriënteren op ander passend werk. Dit kan binnen het bedrijf van de werkgever zijn, maar ook daarbuiten (het tweede spoor). In de Wet Verbetering Poortwachter is niet geregeld dat zij daar tot het tweede jaar mee moeten wachten. Dat kan en mag al vanaf de eerste ziektedag. Vragen van het lid Heerma (CDA) Vraag: Wie is de voorzitter waar in de brief over het ibo zzp naar verwezen wordt? En kan de brief worden getoond waarin om uitstel is verzocht? Antwoord: De voorzitter is dhr. P.F. Hasekamp. Er is niet per brief om uitstel verzocht, maar telefonisch. Er kan dus geen brief worden overlegd. Vraag: Kan de Kamer het onderzoek naar loondoorbetaling bij ziekte (als reden om geen personeel aan te nemen) nog voor het einde van het jaar verwachten? Antwoord: Op dit moment wordt onderzoek uitgevoerd naar knelpunten die werkgevers op dit terrein ervaren. Verwacht wordt dat het onderzoek voor het eind van het jaar is afgerond, zoals aan uw Kamer gemeld tijdens het AO arbeidsmarktbeleid van 25 juni 2014. Het onderzoek zal spoedig na verschijning voorzien van een kabinetsreactie naar uw Kamer worden gezonden. Vraag: Kan de minister toezeggen om samen met de polder te gaan kijken naar individuele scholingsrechten? Antwoord: Het belang van scholing wordt door het kabinet onderkend. Op grond van de Wet werk en zekerheid is de werkgever gehouden om de werknemer te scholen en zijn kennis en vaardigheden op peil te houden voor het kunnen uitvoeren van zijn functie (amendement Van Weyenberg/Hamer). Verder kan de transitievergoeding worden aangewend voor scholing bij ontslag, maar prikkelt het werkgevers ook om te scholen tijdens het dienstverband die leidt tot een bredere inzetbaarheid van de werknemer. In de brief leven lang leren die 31 oktober 2014 naar uw Kamer is gestuurd, worden verschillende maatregelen aangekondigd, die het individu meer vrijheid en mogelijkheden geven zich tijden de loopbaan te blijven ontwikkelen. In het kader van de op te zetten experimenten vraagfinanciering in het deeltijd hoger onderwijs ontvangen deeltijdstudenten bij vraagfinanciering vouchers ter waarde van circa 1.250 euro per 30 studiepunten, waarmee ze bij private en publieke instellingen terecht kunnen. In de brief zijn deze experimenten nader uitgewerkt. Voor de eerste vier cohorten studenten die vanaf 2015/2016 in het hoger onderwijs instromen, komen studievouchers beschikbaar. Met deze studievouchers, ter waarde van circa 2.000 euro, krijgen afgestudeerden de mogelijkheid om tussen vijf en tien jaar na hun afstuderen nogmaals scholing te volgen. De inzet van de vouchers zullen worden geëvalueerd. Ook de introductie van het levenlanglerenkrediet biedt mogelijkheden voor werkenden en werkzoekenden die financiële barrières ervaren om (verdere) scholing te volgen om volgende stappen in de carrière te maken Met sociale partners wordt gesproken over het breder en beter benutten van de O&O-fondsen. Het gaat daarbij om het bevorderen van samenwerking tussen de O&O-fondsen, het stimuleren van van-werk-naar-werk en intersectorale mobiliteit waarbij de inzet van intersectorale scholing essentieel is. Daarbij wordt ook gesproken over individuele scholingsrechten. In diverse cao’s zijn hierover overigens al afspraken gemaakt. Vraag: Wil de minister onafhankelijk laten kijken naar effectiviteit van de sectorplannen? Antwoord: In de voortgangsbrief over sectorplannen van 17 november 2014 is mede gedeeld dat een onafhankelijke evaluatie wordt uitgevoerd van de sectorplannen. De regeling sectorplannen wordt geëvalueerd door de onderzoekscombinatie SEO/ECBO. In de evaluatie staan vier vragen centraal: Hoe de gesubsidieerde sectorplannen zijn uitgevoerd; Op welke wijze de sectorplannen hebben bijgedragen aan het overbruggen van de crisis en het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt; Wat het effect van de tijdelijke cofinanciering is geweest op de betrokkenheid en inspanningen van de sociale partners voor een betere werking van de arbeidsmarkt; Wat de invloed van de vorm van de subsidie is geweest op het bereiken van de doelen. Omdat in 2016 niet alle sectorplannen volledig afgerond zullen zijn en alle resultaten dus niet meegenomen kunnen zijn, ontvangt uw Kamer in 2016 een voorlopig evaluatierapport en in 2018 een definitief evaluatierapport. Ook heeft de algemene rekenkamer een onderzoek voorzien naar de sectorplannen. Vraag: Kan de staatssecretaris het mogelijk maken dat, als iemand in de bijstand expliciet aangeeft liever een baan met loondispensatie te willen, dat dat mogelijk is? Antwoord: In de brief van 10 april 2014 is in reactie op de motie-Heerma aangegeven dat om loondispensatie toe te passen wetswijziging nodig is en dat het kabinet niet het voornemen heeft de Participatiewet op dit punt te wijzigen. Met de brief van 25 november 2014 is uitvoering gegeven aan het verzoek in de motie om te onderzoeken hoe toepassing van loondispensatie voor mensen met een arbeidshandicap op individuele basis binnen de Participatiewet mogelijk gemaakt kan worden. Conclusie van het onderzoek is dat aan wetswijziging veel haken en ogen zitten voor gemeenten, arbeidsbeperkten, werkgevers en het Rijk. Het kabinet is daarom niet van plan wetswijziging voor te bereiden. De werking van het instrument loonkostensubsidie zal worden gevolgd. Bovendien wordt uitvoering gegeven aan de motie Van Weyenberg/Heerma inzake de effectiviteit van loonkostensubsidie en loondispensatie. Dit onderzoek is evidence-based en zal binnen drie jaar na invoering van de Participatiewet beschikbaar zijn. Daarbij is het mogelijk om aan de onderzoekers de vraag mee te geven wat betrokkenen vinden van het naast elkaar bestaan van beide instrumenten binnen de Participatiewet. Vraag: Graag een reactie op het artikel in de NRC van 25 november 2014 over sectorplannen. Klopt het dat vanuit het ministerie belrondjes worden gehouden met de aansporing 'bedenk nog iets, want er is nog geld?'. Klopt het dat geld voor sectorplannen besteed wordt aan onderzoek over de werksfeer? Klopt het dat de plannen van de uitzendsector werden teruggetrokken omdat de plannen zich niet mogen richten op mensen die geen werk hebben? Antwoord: Alhoewel die indruk uit het artikel kan ontstaan, het is niet zo dat het Ministerie van SZW een belrondje heeft gehouden met de strekking “bedenk nog iets, want er is nog geld'. Het artikel maakt duidelijk dat het Actieteam bij de Stichting van de Arbeid de rol heeft en speelt om sectoren te wijzen op de mogelijkheden van de regeling en hen op te roepen deel te nemen. Dat is ook het afgesproken doel en rol van het Actieteam in het sociaal akkoord. En met goed gevolg, er zijn ondertussen meer dan 60 plannen goedgekeurd. De sector dakdekkers kent een grote uitstroom van jonge gediplomeerde werknemers, groter dan in andere sectoren. In het kader van de regeling cofinanciering sectorplannen wil de Dakdekkersbranche door middel van een pilot een impuls geven aan een meer op de mens gericht personeelsbeleid om te voorkomen dat gediplomeerde medewerkers voortijdig uitstromen. Het klopt niet dat het sectorplan van de uitzendsector werd teruggetrokken omdat het plan zich niet mag richten op mensen die geen werk hebben. De uitzendbranche was van plan langdurig werklozen te scholen met het oog op een baan via een uitzendbureau. Dit was een goed idee en daarom is het plan goedgekeurd. Bij de uitvoering van het sectorplan bleek echter dat de partijen dat niet konden doen op een manier die past binnen de geoorloofde staatssteun. Een andere invulling van de uitvoering die ongeoorloofde staatssteun voorkomt, bleek voor de sector niet haalbaar. Vraag: Wil de minister reageren of leeuwen en beren die gelden voor het tweede contractjaar ook gelden voor het eerste arbeidscontract? Voorkomt de ketenbepaling langjarige contracten voor jongeren? Antwoord: Ik interpreteer de vraag van het lid Heerma zo dat hij vraagt of de nadelen die gelden in geval van een meerjarige tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst, niet ook gelden voor de eerste tijdelijke arbeidsovereenkomst. In mijn brief van 24 november 2014 heb ik aangegeven dat de mogelijkheid van een tweede meerjarig contract aan werkgevers geen prikkel zal geven om in de werknemer te investeren als dit contract relatief kort is. Het tweede meerjarig contract dient daarom van langere duur te zijn, bijvoorbeeld ten minste vijf jaar. Voor werknemers zal een dergelijk langer meerjarig tweede contract dubbel nadelig zijn als de mogelijkheid van tussentijdse opzegging in de arbeidsovereenkomst is opgenomen. Door de mogelijkheid van tussentijdse opzegging loopt het contract immers niet alleen van rechtswege af, maar kan ook tussentijds worden opgezegd. Beide nadelen gelden ook voor jongeren. Ten aanzien van het eerste tijdelijke contract geldt inderdaad ook dat werkgevers minder bereid zijn om te investeren in werknemers met een tijdelijk contract. Ook geldt ten aanzien van dit eerste tijdelijke contract dat het niet alleen van rechtswege eindigt, maar ook tussentijds kan worden opgezegd als deze mogelijkheid is opgenomen. Om deze nadelen te beperken zijn met de Wet werk en zekerheid maatregelen genomen om de balans tussen de bescherming van flexibele en vaste contracten te herstellen en constructies aan te pakken waar sprake is van het structureel en langdurig inzetten van een werknemer op basis van een flexibel contract. Hierdoor zullen werknemers, waaronder jongeren, eerder aanspraak kunnen maken op een vast contract met bijkomende zekerheden als scholing. Ook wil ik er nog op wijzen dat een meerjarige tweede tijdelijke arbeidsovereenkomst niet in lijn is met de afspraken uit het sociaal akkoord. De maatregelen in de Wet werk en zekerheid - als uitvloeisel van het sociaal akkoord - zijn erop gericht te komen tot een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt en om het gat in bescherming tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde en onbepaalde tijd te verkleinen. Juist ook met het oog op het bevorderen van de doorstroom naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De mogelijkheid van een meerjarig tweede tijdelijk contract zou deze lijn doorkruisen, want dat zal immers leiden tot doorstroom naar een nieuw tijdelijk contract. Deze zienswijze wordt door sociale partners onderschreven. Vraag: Kan de staatssecretaris aangeven of er aangaande de kostendelersnorm een explosie te zien is van commerciële huurrelaties? Antwoord: Er is geen reden om vanaf 1 januari 2015 een explosie van commerciële huurrelaties te verwachten. De wet biedt voldoende waarborgen om fraude met commerciële relaties tegen te gaan: Er moet een schriftelijke overeenkomst zijn en er moet een commerciële prijs zijn afgesproken, die geïndexeerd wordt. De belanghebbende moet de overeenkomst en de betalingsbewijzen overleggen. Er kan geen commerciële relatie zijn tussen ouders en meerjarige kinderen en tussen broers, zussen, grootouders en kleinkinderen. Ook nu al controleren gemeenten of er daadwerkelijk sprake is van een commerciële relatie. Ze hebben hierin dus al expertise opgebouwd. Voorop staat dat de belanghebbende moet aantonen hoe zijn woon- en leefsituatie is. De gemeente kan een huisbezoek aanbieden zodat de belanghebbende zijn situatie kan aantonen. Weigert hij dat en toont hij zijn situatie niet op andere wijze aan, dan wordt de uitkering op 30% gesteld. Er is geen risico op schijn commerciële relaties in het buitenland om zo de kostendelersnorm in de bijstand te ontwijken, aangezien men in het buitenland geen recht op bijstand heeft. Zoals in de brief aan uw Kamer van 24 november 2014 in reactie op de motie Heerma/Van Weyenberg is aangegeven, verwacht ook de uitvoering geen groter risico op ontwijking van de kostendelersnorm. Het Centraal Bureau voor de Statistiek zal vanaf 1 januari 2015 het aantal kostendelers in de bijstand gaan monitoren. Daarin is geen specifieke monitor voor commerciële relaties opgenomen. Dit acht het kabinet, gelet op de signalen van de uitvoering, niet nodig. Vraag: De minister heeft toegezegd in het voorjaar de problematiek die ontstaat in het kader van versobering van alimentatie te behandelen. De problemen spelen echter al vanaf 1 januari. Waarom komt de minister pas in het voorjaar op deze problematiek terug? Antwoord: Het maken van afspraken over kinderalimentatie en het eventueel wijzigen daarvan is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de ouders. Zij kunnen daarvoor het Juridisch Loket, een mediator of advocaat inschakelen. Komen de ouders niet tot overeenstemming over wijziging van het bedrag aan kinderalimentatie, dan kan de rechter verzocht worden de alimentatie aan te passen. Om het ouders makkelijker te maken is het belangrijk dat ouders op de hoogte zijn over de mogelijke consequenties van de Wet hervorming kindregelingen. Ouders worden daarom via publieksvoorlichting er op gewezen dat de Wet hervorming kindregelingen van invloed kan zijn op de kinderalimentatie en worden doorverwezen naar waar verdere informatie te vinden is. De Expertgroep Alimentatienormen, een groep bestaande uit familierechters die een richtlijn voor rechters formuleert voor de bepaling van de alimentatiehoogte, heeft bekeken hoe de Wet hervorming kindregelingen tot wijziging van het rapport Alimentatienormen leidt en komt halverwege december 2014 met een aangepaste versie van het rapport. Naar aanleiding van de motie Heerma is de Raad voor de Rechtspraak verzocht te adviseren over de mogelijkheid van een standaardrekenregel die eventuele wijzigingen in het alimentatiebedrag kan vereenvoudigen. Zij komen begin 2015 met een advies. Vraag: Is de patstelling tussen arbeid en zorg en kinderopvang niet te doorbreken door te kijken naar, bijvoorbeeld, Engeland? Antwoord: Het is altijd goed om ter inspiratie naar het beleid in landen om ons heen (zoals Engeland) te kijken. Tegelijkertijd verschilt de maatschappelijke context in landen zoals Engeland van de Nederlandse context. Zo kent Nederland veel vrouwen die in deeltijd werken. Gekozen oplossingen in het buitenland kunnen daarom niet een op een worden vertaald naar het Nederlandse systeem. Het kabinet is er geen voorstander van om, met het Engelse systeem als voorbeeld, inkomensafhankelijkheid in de kinderopvangtoeslag af te schaffen. Dit zou tot gevolg hebben dat voor iedereen de kosten van kinderopvang gelijk worden, waardoor de kinderopvang ontoegankelijk wordt voor werkende ouders met lage inkomens. Vraag: Is de minister bereid om met Turkije het gesprek aan te gaan over 'de lange arm', bijvoorbeeld rondom de dienstplicht voor Nederlandse jongeren van Turkse komaf? Klopt het dat de invoering van de maatschappelijke dienstplicht in Nederland Turks-Nederlandse jongeren onder deze dienstplicht uit kan helpen? Antwoord: Samen met mijn collega van Buitenlandse Zaken worden begin 2015 gesprekken gevoerd met de Turkse overheid waarin aandacht wordt besteed aan de actuele discussies over de binding van jongeren aan de Nederlandse samenleving en de verbondenheid aan Turkije en de Turkse overheid. Als een van de gespreksonderwerpen wordt ook de dienstplicht aan de orde gesteld. Verder is het de vraag of invoering van de maatschappelijke dienstplicht in Nederland, Turks-Nederlandse jongeren onder de Turkse militaire dienstplicht uit kan helpen. Dat hangt af van de vraag of het invoeren van een maatschappelijke dienstplicht door Turkije zal worden erkend. Momenteel wordt, voor zover bekend, door Turkije alleen dienstplicht in een beperkt aantal landen beschouwd als vervanging van de Turkse dienstplicht. Nederland is met het vervallen van de dienstplicht in 1997 van die lijst geschrapt. De ministers van Defensie van Nederland en Duitsland houden zich hier actief mee bezig en hebben het telkens op de politieke agenda geplaatst voor overleg met de Turkse collega van Defensie. Vraag: Heeft de minister hard genoeg onderhandeld met Marokko met betrekking tot aanpassing van het bilaterale socialezekerheidsverdrag met? Antwoord: Nederland heeft de Marokkaanse autoriteiten in april 2011 een voorstel tot wijziging van het bilaterale socialezekerheidsverdrag gedaan. Nederland heeft Marokko vanaf dat moment verzocht om in overleg te treden over wijziging van het verdrag. Sinds mei 2013 zijn beide landen feitelijk in onderhandeling. Sindsdien hebben diverse onderhandelingsronden plaatsgevonden. Bij de laatste onderhandelingsronde heeft Nederland de motie Schut-Welkzijn/Dijkgraaf gebruikt als krachtig en duidelijk signaal. Ondanks dit signaal hebben de Marokkaanse autoriteiten niet positief gereageerd op de door Nederland voorgestelde verdragswijzigingen. Daarop heeft het kabinet conform de desbetreffende motie een voorstel tot opzegging van het bilaterale socialezekerheidsverdrag met Marokko bij het parlement ingediend. Vragen van het lid Vermeij (PvdA) Vraag: Kan het programma SchoolEx voortgezet worden na deze periode van 4 jaar in plaats van het af te schaffen en weer iets nieuws verzinnen? Antwoord: Het SchoolEx 2.0 is een tweejarig programma en een tijdelijke crisismaatregel (als onderdeel van de aanpak jeugdwerkloosheid) gericht op het intensiveren van begeleidings- en ombuigingsgesprekken. Het arbeidsmarktperspectief van het onderwijsaanbod wordt met de nieuwe wet macrodoelmatigheid die door de minister van OCW bij de Tweede Kamer is ingediend voor behandeling nog verder aangescherpt. Dit wetsvoorstel beoogt ook onderwijsinstellingen te verplichten om te zorgen voor een goede, objectieve informatievoorziening aan aankomende deelnemers over relevante aspecten van de opleiding, waaronder de onderwijskwaliteit en het arbeidsmarktperspectief. Scholen maken sinds dit studiejaar gebruik van ‘Studie in Cijfers’ (de zgn. studiebijsluiter). De minister van OCW heeft de scholen daar per brief toe opgeroepen. Al deze maatregelen moeten de loopbaanbegeleiding en de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt verbeteren. Het bieden van mogelijkheden voor loopbaanoriëntatie- en begeleiding behoort overigens tot de kerntaken van mbo-instellingen. Ook geldt sinds 2008 de zorgplicht arbeidsmarktperspectief. Vraag: Hoe staat het met de invulling van de brug-WW? Kan de brug-WW ook gebruikt worden voor mensen zonder startkwalificatie deze alsnog te halen? Antwoord: Wanneer in het sectorplan het behalen van de startkwalificatie is opgenomen als gewenste omscholing en door werkgevers een baangarantie wordt geboden, kan inderdaad brug-WW worden ingezet. Scholing in het kader van de derde tranche sectorplannen wordt dan immers als noodzakelijk beschouwd op grond van de WW. Om in aanmerking te komen voor de brug-WW moet er worden voldaan aan de volgende voorwaarden: De scholing die wordt gevolgd, wordt gevolgd en gesubsidieerd in het kader van regeling derde tranche sectorplannen en wordt dus aangemerkt als noodzakelijke scholing; De scholing duurt maximaal één jaar en in het geval van een beroepsbegeleidende leerweg is een duur van maximaal twee jaar mogelijk; De opleiding leidt tot een door de sector of branche erkend diploma of certificaat; Er wordt een baangarantie geboden door de nieuwe werkgever. In het kader van de derde tranche sectorplannen wordt geregeld dat alle in deze tranche opgenomen substantiële omscholing voor zover daar daadwerkelijk subsidie voor is verleend, automatisch als noodzakelijke scholing wordt beschouwd. Daarnaast wordt ook de bijscholing voor de WW-gerechtigde als noodzakelijk aangemerkt. Vraag: Is de minister bereid om te kijken naar het Scandinavische systeem van scholing van werknemers en dit eventueel over te nemen? Antwoord: De lessen uit deze landen zijn benut bij de maatregelen die het kabinet in de brief over een ‘Leven Lang Leren’ van 31 oktober 2014 heeft aangekondigd, daarbij rekeninghoudend met de specifieke Nederlandse situatie. Door instellingen in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs ruimte te geven (deeltijd)opleidingen op een meer flexibele manier in te richten, kan beter worden aangesloten bij de behoeften vanuit de arbeidsmarkt. Ook de experimenten met vraagfinanciering in het hoger onderwijs kunnen daar aan bijdragen. In het mbo komt er meer ruimte voor modulair aanbod. Om op de werkvloer de leercultuur sterker te verankeren worden middelen beschikbaar gesteld vanuit ESF en wordt samengewerkt met MKB Nederland om een leerrijke werkomgeving te creëren. Het voeren van ontwikkelingsgesprekken en opstellen van ontwikkelingsplannen kunnen onderdeel uitmaken van een dergelijke leerrijke werkomgeving. Vraag: Hoe staat het met de oprichting van eigen ontslagcommissies in sectoren? En is daar maatwerk mogelijk? Antwoord: De minister heeft nog geen signalen bereikt van de oprichting van een ontslagcommissie in een cao. Als cao-partijen, in afwijking van het afspiegelingsbeginsel, eigen regels willen hanteren voor het bepalen van wie bij bedrijfseconomisch ontslag voor ontslag in aanmerking komt, dan bevat de Wwz een mogelijkheid daartoe. Als voorwaarde om eigen regels te kunnen hanteren stelt de Wwz dat een voorgenomen ontslag in dat geval door een eigen bij cao ingestelde ontslagcommissie zal moeten worden getoetst. De instelling van een ontslagcommissie moet in alle gevallen voldoen aan de eisen die de wet daaraan stelt. Vraag: Hoe gaat de uitwerking van de regie van de sociale partners op de WW en wanneer hoort de Tweede Kamer daar meer over? Antwoord: De Sociaal Economische Raad is nog bezig met de adviesaanvraag over arbeidsmarktinfrastructuur en WW. Het is op dit moment niet bekend wanneer het advies zal worden opgeleverd. Uiteraard zal het kabinet zodra het advies er is zich hierover buigen en het gesprek aangaan met uw Kamer. Vraag: Zijn er manieren te bedenken zodat zzp'ers en mensen met een flexcontract wel gebruik kunnen maken van kinderopvang? Is het mogelijk om in de uitwerking van het nieuwe financieringsmodel rekening te houden met mensen met onregelmatige bezigheden, de ene maand heel druk, daarna weer wat minder, en zonder een administratieve rompslomp? Antwoord: Ouders met onregelmatige werktijden (waaronder veel flexwerkers en zzp'ers) hebben meer moeite om gebruik te maken van reguliere kinderopvang. Gelukkig is de laatste tijd al veel verbeterd: Kinderopvanginstellingen bieden nu bijna allemaal flexibele contracten aan; Ouders hebben meer keuze. Kinderen zijn vaak makkelijk op korte termijn te plaatsen; De opzegtermijn van kinderopvangcontracten is (onder invloed van de Wet van Dam) teruggebracht tot 1 maand; De termijn bij werkloosheid is tijdelijk opgerekt tot 6 maanden. Een van de hoofddoelen van het nieuwe financieringsstelsel is het ontlasten van ouders. Daar hoort deze groep, met zijn specifieke problematiek, vanzelfsprekend ook bij (zie ook het antwoord op vraag 103). Vraag: Hoeveel jongeren van een niet-westerse achtergrond zonder werk, neemt de overheid zelf aan? Antwoord: Het Rijk wil een inclusieve organisatie zijn en heeft, onder verantwoordelijkheid van mijn collega van W&R, programma’s lopen die een inclusief arbeidsklimaat ondersteunen. Zo is het Rijk als werkgever onder meer betrokken bij de uitwerking en lancering van het diversiteitscharter vanuit de sociale partners. Het Rijk biedt starters op de arbeidsmarkt van verschillende leeftijden en opleidingsniveaus al vele jaren de kans om door middel van stages, leerwerktrajecten en traineeprogramma’s kennis te maken met het werken voor Nederland. Ook wordt rijksbreed het aannemen van jongeren met een arbeidsbeperking (Wajong) gestimuleerd. Dit alles is terug te zien in de instroomcijfers: 60% van de instroom bestaat uit jongeren onder de 35. Een op de vijf jongeren die instromen bij het Rijk heeft een niet-westerse achtergrond. Of zij daarvoor geen werk hadden wordt niet geregistreerd. Vraag: Hoe loopt het met de premiekorting voor ouderen? Antwoord: Over het gebruik van premiekortingen wordt periodiek gerapporteerd in de Monitor Arbeidsmarkt. De cijfers over het gebruik komen pas achteraf beschikbaar. De laatste monitor geeft aan dat ultimo augustus 2013 het aantal lopende mobiliteitsbonussen voor oudere werknemers (50+) 35.200 bedroeg. Over het gebruik in 2014 wordt in de monitor van mei 2015 gerapporteerd. Vraag: Kunnen we nog meer investeren in ouderen met een lage opleiding? En hoeveel ouderen neemt de overheid zelf aan? Antwoord: Bijzondere aandacht heeft het kabinet ook voor de positie en de scholingsbehoefte van ouderen. In de sectorplannen bijvoorbeeld, wordt volop ingezet op het behoud van vakkrachten (onder meer door bij- en omscholing) en het investeren in de duurzame inzetbaarheid van personeel. Dit biedt ook mogelijkheden voor laagopgeleide ouderen. Specifiek om ouderen in een WW-uitkering te ondersteunen bij het vinden van een baan heeft het kabinet het Actieplan 50pluswerkt gepresenteerd. Onderdeel van dit actieplan zijn de Scholingsvouchers die UWV ter beschikking stelt aan oudere werklozen. Door middel van scholing kunnen ouderen kennis en vaardigheden verwerven die noodzakelijk zijn om de overstap te maken naar een nieuwe functie. In 2013 bestond 8% van de totale instroom bij het Rijk uit medewerkers in de leeftijdscategorie 55 jaar en ouder. In 2012 was dat een kleine 6%. Vraag: Werkt het actieplan 55plus? Antwoord: Het Actieplan 55plus is dusdanig succesvol, dat de doelgroep is uitgebreid naar 50-plussers, zodat het plan nu ‘Actieplan 50pluswerkt’ heet. In de brief over de evaluatie van het Actieplan (TK, 2013-2014, 29 544, nr. 540) en in het verslag van een schriftelijk overleg over deze brief (TK, 2014-2015, 29 544, nr. 559) is de voortgang en uitbreiding van het plan toegelicht. Het Actieplan kent drie onderdelen: Netwerktrainingen en inzet adviseurs werkgeversdienstverlening; Inspiratiedagen werkzoekenden en werkgevers; Inzet van scholingsvoucher en plaatsingsfee. Voor dit onderdeel is sinds 1 oktober 2013 een subsidieregeling van kracht. De eerste twee onderdelen lopen naar verwachting; de inzet van scholingsvoucher en plaatsingsfee niet. Daarom is eind september de subsidieregeling aangepast. Het is nog te vroeg om de effecten van die aanpassing te zien. Ook de uitstroomcijfers van 50plussers zijn min of meer gelijk aan de doelstellingen van het Actieplan. De totale uitstroom naar werk van 50plussers is in de eerste negen maanden van 2014 33% hoger ten opzichte van dezelfde periode in 2013. Enkele fracties hebben in het genoemde schriftelijk overleg gevraagd naar de netto-effectiviteit van het Actieplan. De Vrije Universiteit Amsterdam doet op verzoek van het UWV onderzoek hiernaar. In het 2015 zal een eerste resultaat van dit onderzoek beschikbaar komen. Vragen van het lid Kerstens (PvdA) Vraag: Wil de minister zich in Brussel inzetten voor aanpassing van de Detacheringsrichtlijn? Antwoord: Het kabinet bepleit al enige tijd in Europa aanpassing van regelgeving. Dat is, naast een nationale aanpak en bilaterale samenwerking, ook nodig om fatsoenlijk werk te bevorderen en malafide praktijken en uitbuiting van werknemers tegen te gaan. In dit verband is bij de Europese Commissie onder meer aangedrongen op een herziening van de Detacheringsrichtlijn. Het kabinet is blij dat de nieuwe Europese Commissie van plan is een ‘gerichte revisie’ van de Detacheringsrichtlijn in haar werkprogramma op te nemen. Verder zal de minister zijn eerste ontmoeting begin december met de nieuwe Eurocommissaris voor Employment Marianne Thyssen benutten om Nederlandse wensen ten aanzien van de Detacheringsrichtlijn onder haar aandacht te brengen. Vraag: Wil de minister de Wet Aanpak Schijnconstructies snel naar de Tweede Kamer sturen? Antwoord: Ja. Het wetsvoorstel wordt zo spoedig mogelijk aan uw Kamer aangeboden. Vraag: Wil de minister samen met zijn collega van IenM tot een beleid en werkwijze van bijvoorbeeld Rijkswaterstaat komen waarbij de grote opdrachtgever zijn verantwoordelijkheid neemt voor fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden? Antwoord: Het is van groot belang dat opdrachtgevers bij aanbestedingen aandacht hebben voor fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van werknemers die werken bij bedrijven die door hen worden ingehuurd. Deze werkwijze geldt voor zowel marktopdrachtgevers als voor rijksopdrachtgevers. Een aanbesteding mag niet leiden tot de situatie waarin lagere schakels druk ervaren waardoor niet kan worden voldaan aan de geldende regelgeving, waaronder die op het terrein van arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Zodra het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies een wet is geeft dit een bredere basis voor opdrachtgevers om zowel vooraf bij het afsluiten van het contract als achteraf bij geconstateerde misstanden aandacht te besteden aan fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Tijdens het AO Arbeidsomstandigheden van 30 oktober 2014 werd verder bevestigd dat opdrachtgevers ook een verantwoordelijkheid hebben voor gezond en veilig werken. Zoals toegezegd tijdens dit AO, ontvangt de Kamer begin 2015 de resultaten van een verkenning naar ketenaansprakelijkheid voor gezond en veilig werken. Vraag: Wil de minister zich blijven inzetten om nieuwe - misschien niet onwettige maar wel onwenselijke - constructies aan te pakken en te verbieden? Antwoord: Ja, daartoe ben ik zeker bereid en ook bijzonder gemotiveerd. We hebben bij het sociaal akkoord in april 2013 met sociale partners volop ingezet op de aanpak van schijnconstructies. Het gaat dan om extra handhaving, voorlichting, internationale samenwerking en wetgeving. Op korte termijn presenteer ik het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies. Dit geeft nieuwe handvatten. Dat is hard nodig omdat malafide figuren steeds meer creatief gebruik maken van ingewikkelde constructies die veel capaciteit kosten om te bestrijden. De Inspectie SZW heeft een speciaal team opgericht voor de aanpak van schijnconstructies en voor ondersteuning van de sociale partners bij de handhaving van de cao-voorwaarden. De Inspectie werkt daarbij nauw samen met andere publieke en private handhavers. Vraag: Wil de minister met de Kamer in overleg treden over de arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden van werknemers bij hippe concepten als Uber en Helpling? Antwoord: Het kabinet is voorstander van een fatsoenlijke arbeidsmarkt. Het gaat daarbij niet om het uitsluiten van hippe concepten of innovatieve ideeën, maar om het waarborgen van goede arbeidsvoorwaarden en – omstandigheden voor alle werkenden. Voor een reactie op de concepten als Uber en Helpling, wil de minister de werkwijze eerst goed bekijken. Na bestudering van de werkwijze zal ik uw Kamer hierover informeren. Vraag: Willen de minister en staatssecretaris serieus onderzoeken of er binnen het nieuwe belastingstelsel ook aandacht kan zijn voor sociaal ondernemerschap? Antwoord: De staatssecretaris van Financiën voert vanuit het kabinet het gesprek met de Kamer over het draagvlak van een fiscale stelselherziening. Hierbij kunnen fracties ook aandacht vragen voor de keuzes die bij deze stelselherziening worden gemaakt en aangeven wat zij daarbij belangrijk vinden. Vraag: Wil de staatssecretaris gemeenten een pilot toestaan waar de zoektocht naar werk centraal staat maar tevens ruimte is voor rouwverwerking? Antwoord: Ik steun dit idee omdat ik het goed vind te kijken hoe nabestaanden beter ondersteund kunnen worden bij begeleiding naar werk, rouwverwerking en vragen over overige praktische zaken. Het opzetten van een dergelijke pilot kan een goede gelegenheid zijn om te bekijken hoe de ondersteuning van nabestaanden kan worden vormgegeven. Vraag: Kan de staatssecretaris ingaan op het budget dat zij beschikbaar heeft gesteld aan maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor kinderen in armoede? Kan de staatssecretaris inzicht geven hoeveel gemeenten een kindpakket (of iets dergelijks) hebben? Kan de staatssecretaris het gesprek aangaan met de financiële sector om aandacht te vragen voor moeilijke situatie van mensen met schulden bij echtscheiding of overlijden? Antwoord: Dit kabinet heeft extra geld uitgetrokken voor de bestrijding van armoede- en schuldenproblematiek, oplopend tot 100 miljoen euro per jaar. Het tegengaan van armoedeproblematiek onder kinderen heeft hierbij prioriteit. Zo heeft het kabinet, deels via de begrotingen van VWS en OCW, subsidies beschikbaar gesteld aan het Jeugdsportfonds, het Jeugdcultuurfonds en Stichting Leergeld. Het gaat daarbij om een totaal bedrag van enkele tonnen. Verder is er zowel in 2014 als in 2015 middels een subsidieregeling 4 miljoen euro beschikbaar gesteld voor projecten van maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor armoede- en schuldenproblematiek. Dit jaar zijn ondermeer projecten van Voedselbanken Nederland, Resto van Harte en Stichting Urgente Noden gesubsidieerd. Ook stelt het Kabinet jaarlijks 5 miljoen euro beschikbaar voor de Sportimpuls Jeugd in lage inkomensbuurten. Hiermee krijgen meer kinderen uit gezinnen met een laag inkomen een kans om te sporten. Tot slot hebben veel gemeenten aangegeven de extra middelen die zij ontvangen, oplopend tot 90 miljoen per jaar, met name in te gaan zetten voor armoedebestrijding onder kinderen. Uit onderzoek naar het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid, dat ik op 19 november 2014 aan de Tweede Kamer heb aangeboden, blijkt dat inmiddels bijna één op de acht gemeenten een kindpakket heeft geïntroduceerd. Dit aantal zal in de komende periode toenemen. Diverse gemeenten hebben aangegeven in de komende periode kindpakketten te introduceren. Naast het kindpakket zetten gemeenten ook andere instrumenten in om armoede onder kinderen te bestrijden. Zo werken zij vaak samen met gemeentelijke fondsen voor kinderen om te stimuleren dat kinderen in armoede kunnen deelnemen aan sport- of culturele activiteiten. Mensen kunnen door allerlei omstandigheden in ernstige financiële problemen komen. Om deze financiële problemen te kunnen oplossen, is het belangrijk om met schuldeisers in gesprek te gaan en proberen afspraken te maken. Mensen kunnen dat zelf proberen maar ze kunnen zich ook tot de gemeentelijke schuldhulpverlening wenden. Partijen uit de financiële sector kunnen een grote schuldeiser zijn, bijvoorbeeld als het gaat om persoonlijke leningen of hypotheken. Dit betreft een complexe materie en vraagt om (bijzondere) deskundigheid om tot een oplossing te komen. Daarom is het goed dat de bereidheid van de financiële sector in de afgelopen jaren toeneemt om actief mee te denken over oplossingen als mensen hun verplichtingen niet meer kunnen nakomen. De Nederlandse Vereniging voor sociaal bankieren en schuldhulpverlening (NVVK) is met partijen uit de financiële sector in gesprek. Een belangrijk resultaat is het door de NVVK, met een subsidie van het ministerie van SZW, uitgevoerde project Schakel!. Dit initiatief maakt het voor gemeentelijke schuldhulpverleners gemakkelijker om in een vroeg stadium contact op te nemen met hypotheekverstrekkers en te bespreken wat in specifieke situaties mogelijk is om mensen zo lang mogelijk in hun huis te laten wonen. Nog niet alle partijen zijn op dit project aangesloten. De staatsecretaris van SZW zal zich er voor inzetten dat uiteindelijk alle partijen bij dit project worden aangesloten. In vervolg op Schakel! heeft de NVVK, het initiatief genomen om tot een brede aanpak van eigen huisbezitters en schulden te komen. Verschillende stakeholders zijn met elkaar in gesprek om de mogelijke dienstverlening aan eigen huisbezitters met financiële problemen te inventariseren en beter op elkaar af te stemmen. Partijen hebben afgesproken om problemen, die ook de fractie van de PvdA signaleert, periodiek te bespreken. Als daar aanleiding toe is, zal ik het belang van een goede dienstverlening nogmaals bij de betrokken partijen benadrukken. Vragen van het lid Graaf (PVV) Vraag: Wat is de visie van de minister op de voortschrijding van de islamisering in Nederland? Antwoord: In Nederland is er vrijheid van godsdienst. Het staat mensen vrij welk geloof dan ook aan te hangen en te belijden. Deze vrijheid is een essentieel element van de democratische rechtstaat die Nederland is. Dit is een groot goed in Nederland. Vraag: Wanneer gaat minister regelen dat alle moskeeën moeten sluiten? Antwoord: Nederland kent vrijheid van godsdienst die begrensd wordt door de wetgeving van ons land, alsmede door de vrijheid van anderen om anders, niet of niet meer te geloven. Waar de grenzen van de rechtsstaat worden overschreden, treedt de overheid op. Vragen van het lid van Weyenberg (D66) Vraag: Wil de staatssecretaris een reactie geven op de mogelijkheid van flexibele pensioeninleg in de regeling rond zelfstandigen en bijstand? Antwoord: De wens van zelfstandigen om flexibiliteit in te bouwen in de regeling is begrijpelijk. We hebben echter te maken met de voorwaarden uit het Witteveenakkoord die deels de flexibiliteit beperken. Zo moet bijvoorbeeld voorkomen worden dat vlak voordat een bijstandsaanvraag wordt gedaan, middelen waarmee in het eigen bestaan kan worden voorzien, weggesluisd worden naar een pensioenvoorziening. Echter, bij het vormgeven van de wet zelfstandigen en bijstand zal worden bezien of er meer flexibiliteit ingebouwd kan worden. Uiteraard voor zover dit binnen de budgettaire kaders van het Witteveenakkoord past. Op dit moment wordt gekeken naar een variant, waarbij vermogen wordt vrijgesteld van de vermogenstoets in de bijstand als minimaal 5 jaar lang premie is ingelegd met een maximum van circa € 6.000,- per jaar. De oorspronkelijk premie-inlegeis, die bepaalde dat er geen sprake is van bescherming als de inleg in de laatste vijf jaar onregelmatig is of stijgend, komt daarmee te vervallen. Vraag: Werken moet meer gaan lonen. Is de minister het ermee eens dat ook de werkgeverslasten moeten worden verlaagd? Moet er niet weer een afdrachtkorting worden ingevoerd, maar dan beter gericht dan de oude SPAK? Antwoord: Het kabinet is van mening dat werken aan de onderkant aantrekkelijker moet worden gemaakt, zowel voor werkgevers als voor werknemers. In de brief van de staatssecretaris van Financiën van 16 september 2014 over de belastingherziening wordt de noodzaak tot ingrijpen onderstreept: ‘Daar wegen de kosten om iemand in dienst te nemen, als gevolg van het totale arbeidsvoorwaardenpakket en de daarbij komende werkgeverslasten, te vaak niet op tegen de productiviteit. Voor de werkgever is het dan niet aantrekkelijk om iemand in dienst te nemen. Lagere werkgeverslasten moeten dit deel van de arbeidsmarkt meer in beweging krijgen’ (Tweede Kamer, 32 140, nr. 5). In het kader van de stelselherziening zal verder nagedacht worden over een optimale vormgeving van instrumenten om werken aan de onderkant van de arbeidsmarkt te bevorderen. Vraag: Wil de minister het aannemen van de eerste werknemer voor zzp'ers goedkoper maken? Antwoord: Nederland telt in internationaal perspectief veel zzp'ers. Maar slechts een beperkt deel van deze zzp'ers groeit door tot werkgever. Het kabinet heeft een interdepartementaal beleidsonderzoek geïnitieerd over zzp'ers. Dit onderzoek verschijnt in het voorjaar en zal onder andere ingaan op de vraag of en zo ja welke belemmeringen er voor zzp’ers bestaan om door te groeien. Vraag: Welke mogelijkheden ziet de minister om de aanpak van jeugdwerkloosheid onder migrantenjongeren te versterken? Antwoord: Hiervoor wordt verwezen naar het antwoord dat gegeven is bij vraag 29. Met dit pakket van maatregelen wordt de jeugdwerkloosheid onder migrantenjongeren al stevig aangepakt. Vraag: Wilt u een anti-discriminatieteam toevoegen aan de Inspectie SZW? Antwoord: De Inspectie SZW houdt toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet en -regelgeving. Op grond van deze wet kan de Inspectie bij geconstateerde of gemelde discriminatie op de werkvloer aan de werkgever vragen om aan te tonen dat deze een adequaat beleid voert en van de werkgever kan worden geëist dat er gericht beleid (niet op individueel niveau) wordt gevoerd. Geeft de werkgever daaraan geen gevolg, dan kan de Inspectie SZW een bestuurlijke boete opleggen; In het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie is aangegeven dat de inspectie SZW de bij het College voor de rechten van de mens beschikbare informatie (waaronder oordelen) over discriminatie op de arbeidsmarkt analyseert. Mocht daarbij sprake lijken te zijn van discriminatie op de werkvloer, dan kan de Inspectie indien daartoe aanleiding is een nalevingsonderzoek op grond van de Arbeidsomstandighedenwet starten; Daarnaast kan de Inspectie geen oordeel geven over individuele gevallen van discriminatie. Een oordeel of van ongelijke behandeling sprake is vereist een uitgebreid onderzoek naar de feiten en een zorgvuldige belangenafweging door een gerechtelijke instantie. Tevens moet worden onderzocht of er in juridische zin een objectieve rechtvaardigingsgrond is, waarvoor zowel rechter als het college aangewezen zijn. De Inspectie SZW heeft hierin geen rol. Vraag: Ziet de minister kans de aanpak jeugdwerkloosheid in het mbo langer te laten doorlopen? Het programma SchoolEx dat mbo-studenten stimuleert om door te leren, loopt aan het eind van dit schooljaar af. Kan dat niet verlengd worden? Is er verder een mogelijkheid dat het UWV, net als gebeurt bij 55 plussers, jongeren gaat selecteren en vraag en aanbod hiermee beter bij elkaar brengt? Antwoord: Het SchoolEx 2.0 is een tweejarig programma en een tijdelijke crisismaatregel (als onderdeel van de aanpak jeugdwerkloosheid) gericht op het intensiveren van begeleidings- en ombuigingsgesprekken. In 2013 en 2014 is aan instellingen een aanvullende vergoeding verstrekt om deelnemers die zich aanmelden voor een beroepsopleiding te stimuleren zoveel mogelijk voor een beroepsopleiding te kiezen met een goed arbeidsmarkt perspectief in de regio, om examenkandidaten en pas gediplomeerden zonder uitzicht op duurzaam werk te stimuleren door te leren in een opleiding met een goed arbeidsmarktperspectief en om gediplomeerde studenten die besluiten om niet door te leren en nog geen baan hebben, door te geleiden naar het UWV Werkbedrijf voor ondersteuning bij het vinden van een baan. Het arbeidsmarktperspectief van het onderwijsaanbod wordt met de nieuwe wet macrodoelmatigheid die door de minister van OCW bij de Tweede Kamer is ingediend voor behandeling nog verder aangescherpt. Dit wetsvoorstel beoogt ook onderwijsinstellingen te verplichten om te zorgen voor een goede, objectieve informatievoorziening aan aankomende deelnemers over relevante aspecten van de opleiding, waaronder de onderwijskwaliteit (met inbegrip van het oordeel van de Inspectie van het Onderwijs) en het arbeidsmarktperspectief. Scholen maken sinds dit studiejaar gebruik van ‘Studie in Cijfers’ (de zgn. studiebijsluiter). De minister van OCW heeft de scholen daar per brief toe opgeroepen. Al deze maatregelen moeten de loopbaanbegeleiding en de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt verbeteren. Het bieden van mogelijkheden voor loopbaanoriëntatie- en begeleiding behoort overigens tot de kerntaken van mbo-instellingen (WEB, art. 1.3.5). Ook geldt sinds 2008 de zorgplicht arbeidsmarktperspectief (WEB, art. 6.1.3, lid 1). UWV heeft al een rol bij het bij elkaar brengen van jongeren en werkgevers bij de aanpak jeugdwerkloosheid. Zo kunnen werkgevers tijdelijk (tot januari 2016) specifiek vacatures aanbieden voor jongeren van 18-27 jaar. Ook draagt UWV bij aan de verspreiding van een flyer die de Ambassadeur aanpak jeugdwerkloosheid heeft laten ontwikkelen om de mogelijkheden om de premiekorting voor jongeren bij werkgevers onder de aandacht te brengen. Jongeren kunnen deze flyer meesturen met hun sollicitatie. In hoeverre het mogelijk is dat UWV in aanvulling hierop ook jongeren actief kan gaan selecteren (vergelijkbaar zoals dat nu gebeurt met oudere werkzoekenden) zal worden bezien. Vraag: Wat is de reactie van de minister op opmerking van de onderzoekers van de TRSO's dat onderzoek verkeerd is geïnterpreteerd. Antwoord: Kern van de kritiek van de onderzoekers luidt dat in de kamerbrief een gebrek aan transparantie binnen de betreffende organisaties wordt gesuggereerd die de onderzoekers niet hebben geconstateerd. Zoals is aangegeven in mijn brief (vergaderjaar 2014 - 2015, 32 824, nr. 75) is aangegeven dat het onderzoek niet alle vragen heeft beantwoord. Ook is geconstateerd dat vragen rond de feitelijke invloed van Turkije, groepsdruk, gebrek aan transparantie niet kunnen worden beantwoord op basis van al het onderzoek dat Sunier en Landman hebben bekeken. Daarom is in de brief een direct gesprek met de betrokken organisaties op basis van wederzijds vertrouwen aangekondigd om gezamenlijk de transparantie te vergroten en de ontwikkelingen met de vier TRSO’s op de voet te volgen. Hierbij gaat het niet om een vrijblijvend gesprek met en ook niet om zwaar toezicht op de vier organisaties; het gaat wel om het gezamenlijk komen tot afspraken over de genoemde onderwerpen en in het verlengde daarvan goed volgen of deze afspraken worden nagekomen ("monitoring"). Vraag: Is minister bereid de scholingsregeling in de WW te verruimen? Antwoord: Het lid Van Weyenberg vraagt de scholingsregeling WW zo te verruimen dat scholing gevolgd kan worden, zolang mensen voldoende solliciteren en bereid zijn hun scholing af te breken als ze een baan vinden. Ook als de omscholing niet in het kader van een sectorplan gebeurt. Dit is al mogelijk. De scholingsregeling WW behoeft hiervoor niet te worden verruimd. Een WW-gerechtigde kan te allen tijde scholing volgen zolang de WW-gerechtigde tijdens de scholingsperiode aan alle WW-verplichtingen blijft voldoen. Zoals de heer Van Weyenberg aangeeft is hiervan sprake als de WW-gerechtigde voldoende solliciteert en bereid is passend werk te accepteren. Dit geldt ook als de scholing buiten een sectorplan om gebeurt. Vraag: Welke aanwijzingen heeft de minister voor inmenging van Turkije en andere landen? Welke acties onderneemt de minister van Buitenlandse Zaken tegen ongewenste buitenlandse inmenging? Antwoord: Zoals aangegeven in de brief over parallelle gemeenschappen in Nederland, lijkt de invloed vanuit Turkije onverminderd groot. Instrumenten van deze beïnvloeding zijn naast Diyanet de lobby organisatie ‘Europese Turkse Democratische Unie’, het ‘Bureau voor Turken in het buitenland’, de aanwezigheid van ‘maatschappelijke ambassadeurs’ in Nederland en het Europese netwerk van de culturele centra ‘Yunus Emre’. Van zowel het bureau Turken in het buitenland als Yunus Emre is het budget vanuit de Turkse overheid sterk gegroeid in de afgelopen jaren. Ook op de ambassades van Turkije is het aantal medewerkers toegenomen; verschillende attachés zijn aangesteld om de Turkse aanwezigheid te vergroten. De Nederlandse regering wil meer zicht krijgen op de activiteiten van Turkije in Nederland en de doelstellingen daarvan. Samen met de minister van Buitenlandse Zaken worden daarom begin 2015 gesprekken gevoerd met Turkije waarin aandacht wordt besteed aan de actuele discussies over de binding van jongeren aan de Nederlandse samenleving en de verbondenheid aan Turkije en de Turkse overheid. In dat kader past ook het gesprek met de ambassadeur van Turkije zoals genoemd in het antwoord op vraag 19. Vraag: Is de minister bereid om de algemene rekenkamer onderzoek te laten doen naar effectiviteit van de sectorplannen? Antwoord: De algemene rekenkamer heeft een onderzoek voorzien naar de sectorplannen. De algemene rekenkamer besluit zelf of zij onderzoek doet. Tevens laat het kabinet een onafhankelijke evaluatie uitvoeren van de sectorplannen door SEO/ECBO (zie ook het antwoord op vraag 41). Vraag: Wat heeft de overheid de afgelopen jaren zelf gedaan in het kader van het aanpakken van schijnconstructies (Rijkswaterstaat bijvoorbeeld)? Antwoord: Het belang van voldoende loonbetaling wordt door Rijkswaterstaat gedeeld. Op het moment dat er signalen zijn dat dit niet op orde is, spreekt Rijkswaterstaat opdrachtnemers aan om tot onderzoek over te gaan en, waar nodig, met aanpassingen te komen. Bij de door D66 genoemde bouwprojecten A2 en A4 is dit ook gebeurd. Overigens heeft de Rijksoverheid de verbrede Code Verantwoord Marktgedrag ondertekend. Dit betekent dat de regels uit deze code worden toegepast. Bijvoorbeeld bij de aanbesteding van catering. Zodra het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies een wet is geeft dit een bredere basis voor opdrachtgevers om zowel vooraf bij het afsluiten van het contract als achteraf bij geconstateerde misstanden aandacht te besteden aan fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Vraag: Waarom verlengen we niet de termijn waarbinnen zzp’ers hun arbeidsongeschiktheidsverzekering bij het UWV kunnen voortzetten? Bijvoorbeeld van 13 naar 26 weken? En waarom geven we starters op de arbeidsmarkt geen toegang tot deze regeling? Antwoord: Zelfstandigen die starten vanuit werknemerschap kunnen hun verplichte verzekering voor de Ziektewet (ZW) of WIA bij het UWV op vrijwillige basis voortzetten. Hiervoor geldt een aanmeldtermijn van 13 weken. Uitbreiding van de termijn en de doelgroep zijn zaken die passen in het kader van het IBO ZZP. Het is goed de voor en nadelen van de voorgestelde maatregelen in dit kader te wegen. In de kabinetsreactie bij het IBO kunnen we hierop terugkomen. Voor- en nadelen, want aan uitbreiding kunnen ook nadelen kleven. Bij openstelling van deze verzekering voor alle starters en bij verlenging van de aanmeldtermijn naar een periode van 26 weken bestaat bijvoorbeeld het risico van negatieve selectie, doordat vooral ook zelfstandigen die dreigen ziek of arbeidsongeschikt te worden zich aanmelden voor de vrijwillige verzekering. Bij de vrijwillige ZW-verzekering kan risicoselectie leiden tot een stijging van de premie. Bij de vrijwillige arbeidsongeschiktheidsverzekering kan deze risicoselectie er toe leiden dat de bijdrage door werknemers aan deze verzekering voor zelfstandigen stijgt. Dit zet de toegankelijkheid van deze verzekering juist onder druk. Vraag: De nieuwe brug-WW vergroot de mogelijkheid om in een andere sector een baan te vinden. Is de minister van plan dit permanent te maken, zoals ook het CNV bepleit? En waarom kan iemand alleen aanspraak maken op de brug-WW als hij ergens werkt waar een sectorplan bestaat? D66 stelt voor dat de minister de brug-WW voor alle werknemers toegankelijk maakt. Hoe denkt de minister hierover? Antwoord: De brug-WW verruimt de mogelijkheid om noodzakelijke scholing te volgen met behoud van een WW-uitkering. Hierdoor vermindert de brug-WW de werkgeverskosten voor de niet-productieve scholingsuren van de nieuwe werknemer. Dit stimuleert werkgevers om werknemers aan te nemen die nog geschoold dienen te worden. De 3e tranche van de sectorplannen biedt de mogelijkheid van cofinanciering van de scholingskosten. Dit zijn twee elkaar versterkende onderdelen. Door de koppeling aan de sectorplannen wordt de arbeidsmarktrelevantie van de scholing vastgesteld door sociale partners. Ook maken sociale partners in het sectorplan afspraken over de aan de brug-WW verbonden baangarantie. Om die reden verwacht ik dat de brug-WW in combinatie met sectorplannen het meer effectief is dan zonder die koppeling. De heer Van Weyenberg wijst er op dat de koppeling van de brug-WW aan de sectorplannen ertoe kan leiden dat de brug-WW niet toegankelijk is voor alle werkgevers en werknemers. Dit is juist. Ik zal op basis van de ervaringen bezien of losse openstelling van de brug-WW toegevoegde waarde heeft en of een permanente openstelling gewenst is. Vragen van het lid Schouten (ChristenUnie) Vraag: Herkent de staatssecretaris het signaal van bureaucratie voor werkgevers met betrekking tot de Participatiewet? Antwoord: Het kabinet zet zich samen met alle betrokken partijen met volle overtuiging in om mensen met een arbeidsbeperking aan werk te helpen. De Participatiewet bevat een breed instrumentarium voor gemeenten om mensen uit de Participatiewet te ondersteunen naar werk en werkgevers daarbij tegemoet te komen, zoals loonkostensubsidie, no-riskpolis en jobcoach. Momenteel zijn gemeenten en regio’s volop bezig met de implementatie van de Participatiewet. Ik sta open voor overleg met betrokken partijen en voer dat ook, om een goede implementatie van de Participatiewet te faciliteren en waar mogelijk onnodige bureaucratie te voorkomen. Ik heb me, op verzoek van de Werkkamer, overlegorgaan tussen gemeenten en sociale partners, bereid verklaard een wetsvoorstel voor te bereiden tot harmonisatie van instrumenten Participatiewet met betrekking tot de no-riskpolis en de mobiliteitsbonus. Dit komt een zo eenduidig mogelijk aanbod van instrumenten ten goede. De Kamer is daarover op 21 november geïnformeerd. Verder heb ik met sociale partners en gemeenten afgesproken steeds te blijven zoeken naar constructieve oplossingen, mochten zich bij de implementatie problemen voordoen. Uitgangspunt daarbij zijn de wettelijke en financiële kaders, zoals die door het parlement zijn vastgesteld. Vraag: Hoe kan de staatssecretaris de afspraak hard maken dat er 30.000 plaatsen beschut werk komen? Antwoord: Ik heb hierover eerder met uw Kamer gesproken op 13 november 2014, bij het algemeen overleg over de Wwb en de Participatiewet; Hierbij zet ik de zaken rond de inzet door gemeenten van beschut werk graag nog een keer op een rij: Met de inwerkingtreding van de Participatiewet krijgen de gemeenten de beschikking over de nieuwe participatievoorziening beschut werk; Gemeenten krijgen beleidsvrijheid bij het invullen en organiseren van beschut werk. Gemeenten zijn wel verplicht om in een verordening hun beleid voor beschut werk vast te leggen. In de verordening moet komen hoe de gemeente mensen voor beschut werk selecteert, welke voorzieningen de gemeente aanbiedt om beschut werk mogelijk te maken en op welke wijze de gemeenteraad de omvang van beschut werk vastlegt; Het toezicht hierop is primair een zaak van de lokale democratie; Voorafgaand aan de besluitvorming door de gemeenteraad moet het beleid ook worden afgestemd met cliëntenorganisaties; Tegen het al dan niet inzetten van de voorziening beschut werk is bezwaar en beroep mogelijk. In dat geval beoordeelt de rechter of het college de verordening en de wet goed uitvoert; Gemeenten zitten nog volop in de besluitvormingsfase. Het beeld van hoe gemeenten per 1 januari 2015 invulling geven aan beschut werk is nog verre van compleet. Gemeenten hebben tot 1 juli 2015 de tijd om de verordeningen vast te stellen; We volgen de ontwikkelingen rond de afbouw van het aantal mensen dat in een sw-bedrijf werkt in relatie tot de instroom in de nieuwe voorziening beschut werk op de voet, conform de motie Kerstens; Bij de financiering houdt de regering rekening met de inzet van 30.000 beschut werkplekken in de structurele situatie; De wijze waarop beschut werk is uitgewerkt in de Participatiewet is in lijn met de gemaakte afspraken in het sociaal akkoord. Vraag: Is het waar dat zoals Cedris beweert dat gemeenten per indicatie 800 à 1.000 euro moeten betalen? Is de staatssecretaris met mevrouw Schouten van mening dat dit niet zou moeten en dat het geld beter besteed moet worden? Antwoord: Het klopt dat gemeenten het UWV betalen voor de gevraagde indicaties. De beoordeling of mensen zijn aangewezen op beschut werk of deel uitmaken van de doelgroep van de baangarantie, dient zorgvuldig plaats te vinden. De middelen waaruit de gemeenten deze beoordelingen kunnen betalen, worden, overeenkomstig de lagere regelgeving bij de Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum arbeidsgehandicapten toegevoegd aan de Integratie-uitkering Sociaal Domein. Vraag: Wilt u een Top organiseren om praktische belemmeringen grensarbeid aan te pakken? Antwoord: Op 16 december 2013 hebben de ministeries van BZK en SZW in samenwerking met de provincie Limburg, België, Duitsland en de grensprovincies een conferentie grensarbeid gehouden. Het hoofddoel van deze conferentie was het zoeken naar gezamenlijke oplossingen voor een aantal actuele belemmeringen bij grensarbeid. De Minister van BZK zal u binnenkort over de resultaten van deze conferentie informeren via de voortgangsrapportage grensoverschrijdende samenwerking (GROS). Daarnaast heeft Nederland in Beneluxverband dit jaar gewerkt aan het tot stand komen van een Beneluxaanbeveling over grensarbeid. In december zal deze aanbeveling naar verwachting ondertekend worden door de Beneluxministers van Sociale zaken en Werkgelegenheid. Gezien deze lopende initiatieven lijkt een Top op dit moment niet opportuun. Het is nu vooral belangrijk uitwerking aan de gemaakte afspraken te geven. Vraag: Als bestrijding van schijnconstructies een prioriteit van de minister is, hoe kan het dat het team van de inspectie dat zich daarmee bezig houdt na 2015 weer wordt ingekrompen? Waarom wordt dit geen permanent team? Antwoord: In het sociaal akkoord zijn extra middelen vrijgemaakt voor de aanpak van schijnconstructies voor de periode 2014 t/m 2017. Met deze extra middelen wordt onder meer een apart team gefinancierd dat zich richt op de aanpak van schijnconstructies en op ondersteuning bij cao handhaving. De Inspectie SZW werkt risicogericht en programmatisch en zet haar beperkte capaciteit gericht in. De ervaringen met de extra capaciteit voor schijnconstructies worden meegenomen bij de toekomstige inzet van de Inspectie. Vraag: Wanneer gaat het kabinet nu eens de aanbevelingen uit het rapport Paritas Passé overnemen? En wanneer gaat het kabinet aanhaken bij het beslagregister? Antwoord: Het kabinet vindt een betere bescherming van de beslagvrije voet van mensen belangrijk. Dat staat niet ter discussie. Daarom heeft het ook in zijn kabinetsreactie op het rapport Paritas Passé (Kamerstukken, II, 24 515, nr. 255) aangegeven actie te ondernemen en uitvoering te geven aan de aanbeveling om een beslagregister in te richten, het beslagverbod op roerende zaken te herzien en met een rijkincassovisie te komen. De realisatie van deze maatregelen is in gang gezet en deze zijn deels ook al in een vergevorderd stadium. Het beslagregister is op korte termijn operationeel voor gerechtsdeurwaarders, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is in een vergevorderd stadium met de voorbereiding van het wetsvoorstel inzake de modernisering van het beslagverbod en de rijksincassovisie bevindt zich in een afrondende fase. Een kabinetsbrede aanpak van het schuldenbeleid is noodzakelijk. Maatregelen schuldenbeleid raken immers vrijwel alle departementen. In de stappen die worden gezet en in de agenda voor de nog te realiseren maatregelen trekken de betrokken bewindspersonen nauw met elkaar op. Ik heb uw Kamer toegezegd mede namens de minister van Economische Zaken, de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de staatssecretaris van Financiën en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een brief te sturen waar zo concreet mogelijk de stand van zaken van verschillende maatregelen wordt aangegeven. Deze brief ontvangt u na behandeling in de Ministerraad nog in december van dit jaar. In deze brief zal ik ook de stand van zaken van de inrichting en verbreding van het landelijk beslagregister nader uiteen zetten. Vraag: Wil de staatssecretaris een drempel invoeren voor bewindsvoering, bijvoorbeeld dat eerst goedkopere voorziening moet worden benut? Antwoord: Iedere burger die problemen ervaart bij het beheren van zijn financiën, moet de ondersteuning worden geboden die hij op dat moment nodig heeft. Die ondersteuning is maatwerk: welk instrument is het meest geschikt voor wie en wanneer. Soms kan worden volstaan met advies en informatie, budgetcoaching, budgetbeheer, maar soms is beschermingsbewind noodzakelijk. Beschermingsbewind wordt ook regelmatig op aangeven van de gemeentelijke schuldhulpverlening aangevraagd bij het oplossen of stabiliseren van de problematische schulden. De wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap maakt het instellen van bewind bij problematische schulden mogelijk. Vanaf 1 januari 2014 hebben gemeenten ook de mogelijkheid om de rechter te verzoeken om opheffing van het bewind omdat de cliënt passend kan worden ondersteund door de inzet van een ander, activerender of goedkoper instrument zoals budgetcoaching of beheer. Hiervoor is aanpassing van de wet, zoals de fractie van de ChristenUnie vraagt, niet nodig. Samen met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heb ik een onderzoek laten doen naar de ontwikkelingen binnen beschermingsbewind en de daarmee samenhangende kosten voor gemeenten (Kamerstukken II, 2013/2014, 24 515, nr. 291). Een van de uitkomsten van dit onderzoek is dat betrokken partijen waaronder gemeenten en beschermingsbewindvoerders en rechters in beperkte mate contact hebben met elkaar en onvoldoende op de hoogte zijn van elkaars rol en van de verschillende instrumenten die bij financiële problemen kunnen worden ingezet. Om de samenwerking tussen deze partijen te bevorderen en inzicht te geven in de verschillende vormen van ondersteuning, heb ik recent een bijeenkomst georganiseerd waarbij alle partijen met elkaar in contact zijn gebracht. Meer maatwerk vraagt ook meer inzicht in de groep van personen met beschermingsbewind. Een nader onderzoek dat ik in gang heb gezet, moet laten zien welke mensen beschermingsbewind hebben en welke kenmerken zij hebben. Het onderzoek zal ook aandacht besteden welke ondersteuning passend is voor welke groep mensen. De uitkomsten van dit onderzoek komen medio 2015 beschikbaar. Ten slotte wordt er, in goed overleg met de VNG, in 2015 een vervolgmeting uitgevoerd naar de ontwikkeling van zowel de kosten als het aantal onderbewindgestelden. Vraag: Wil de staatssecretaris nu daadwerkelijk een kinderbijslag invoeren op de BES-eilanden? Antwoord: Het is onze intentie om de verzilveringsproblematiek die de fiscale kinderkorting nu heeft, op te lossen. Het introduceren van kinderbijslag ter vervanging van het fiscaal instrument is een goede oplossing. Ik heb hierover met de bestuurscolleges van de eilanden gesproken. Het vraagstuk is daarmee ook niet meer of we het gaan doen, maar hoe we het gaan doen en wanneer. De ‘hoe-vraag’ gaat onder meer over de hoogte van het bedrag en de nadere uitwerking van een regeling. Ik heb dat ook genoemd in mijn brief van 25 november 2014. De uitwerking vergt wel een intensief traject van goed overleg met de eilanden en voorbereiding op de uitvoering. Als invoering per 1 januari 2016 mogelijk is moeten we dat doen, maar dat kan nog niet toegezegd worden, omdat er een wetswijziging noodzakelijk is. Vraag: Wil het kabinet de tegemoetkoming ouders gehandicapten (TOG) koppelen aan pleegzorgvergoeding? Antwoord: De TOG wordt per 1 januari 2015 geïntegreerd in de kinderbijslag. Vanaf dan is er een dubbele kinderbijslag voor thuiswonende kinderen met een intensieve zorgbehoefte. Om vanaf 2015 in aanmerking te komen voor deze regeling dient dus recht te bestaan op kinderbijslag. Pleegouders kunnen in aanmerking komen voor een pleegvergoeding. Bovenop deze pleegvergoeding kan een toeslag verstrekt worden wanneer pleegouders extra onkosten maken bij de zorg voor een pleegkind met een handicap. Deze pleegouders ontvangen geen kinderbijslag en dus straks ook geen dubbele kinderbijslag voor een kind met een intensieve zorgbehoefte. Hiervoor ligt het voortouw bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Vraag: Vindt de staatssecretaris verhoging van de AOW-leeftijd nu opportuun of deelt de staatssecretaris de opvatting dat de werkloosheid eerst moet worden opgelost voordat de AOW leeftijd verder wordt verhoogd? Antwoord: Ik deel die opvatting niet. De sterke stijging van de arbeidsparticipatie onder ouderen van de afgelopen jaren, laat zien dat er niet zo veel reden is tot zorg over de werkgelegenheidseffecten van de verhoging van de AOW-leeftijd. De gedachte dat ouderen die doorwerken plekken op de arbeidsmarkt bezet houden, blijkt niet te kloppen. Als op detailniveau gekeken wordt naar de werking van de arbeidsmarkt dan zien we bijvoorbeeld dat jongeren instromen in heel andere banen dan die ouderen verlaten. De forse toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen in ons land heeft bijvoorbeeld niet geleid tot minder werk en een hogere werkloosheid onder mannen. Dat zelfde geldt voor ouderen; de toegenomen arbeidsdeelname van ouderen het afgelopen decennium heeft ook niet geleid tot meer werkloosheid onder jongeren. De toegenomen participatie van ouderen en vrouwen heeft juist geleid tot meer werk én meer welvaart. Die ontwikkeling zien we ook in andere landen. Verwacht wordt daarom niet dat de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd zal leiden tot een verdringing van jongeren door ouderen op de arbeidsmarkt. De AOW-leeftijd is ook zeer bepalend voor de sociaal-culturele norm rond pensionering in Nederland. De signaalfunctie van een hogere AOW-leeftijd, is dat dit burgers laat zien dat het normaal is om langer door te werken. Langer doorwerken is ook gewenst, omdat dit de welvaart verhoogt en het draagvlak voor het in stand houden van onze sociale voorzieningen vergroot. 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 Huidige wet 1 2 3 5 7 9 12 15 18 Regeerakkoord 1 2 3 6 9 12 16 20 24 In onderstaande tabel ziet u het verschil tussen de huidige wet en de afspraken uit het regeerakkoord. Pas in 2016 is er sprake van een versnelling met een maand. Vraag van de leden Schouten en van Ojik (ChristenUnie, GroenLinks) Vraag: Wil de minister bij het onderzoek loondoorbetaling bij ziekte het aspect meenemen dat werkgevers vaste medewerkers vervangt door flexibele medewerkers? Antwoord: Op dit moment wordt onderzoek uitgevoerd naar knelpunten die werkgevers op het terrein van loondoorbetaling bij ziekte ervaren. Ook aan mogelijke flexibilisering van de arbeidsmarkt als gevolg van de loondoorbetalingsplicht wordt in het onderzoek aandacht besteed. Verwacht wordt dat het onderzoek voor het eind van het jaar is afgerond, zoals aan uw Kamer gemeld tijdens het AO arbeidsmarktbeleid van 25 juni 2014. Het onderzoek zal spoedig na verschijning voorzien van een kabinetsreactie naar uw Kamer worden gezonden. Vragen van het lid van Ojik (GroenLinks) Vraag: Ziet de minister kansen om de kinderopvang ook voor flexwerkers toegankelijk te maken? Antwoord: Ouders met onregelmatige werktijden (waaronder veel flexwerkers en zzp'ers) hebben meer moeite om gebruik te maken van reguliere kinderopvang. Gelukkig is de laatste tijd al veel verbeterd: Kinderopvanginstellingen bieden nu bijna allemaal flexibele contracten aan; Ouders hebben meer keuze. Kinderen zijn vaak makkelijk op korte termijn te plaatsen; De opzegtermijn van kinderopvangcontracten is (onder invloed van de Wet van Dam) teruggebracht tot 1 maand; De termijn bij werkloosheid is tijdelijk opgerekt tot 6 maanden. Een van de hoofddoelen van het nieuwe financieringsstelsel is het ontlasten van ouders. Daar hoort deze groep, met zijn specifieke problematiek, vanzelfsprekend ook bij (zie ook het antwoord op vraag 55). Vraag: Met betrekking tot scholing hebben het CDA en D66 een voorstel gedaan om de toegang tot o&o gelden voor alle werknemers individueel te regelen. Hoe kijkt de minister aan tegen een voorstel om niet alleen werknemers, maar ook zzp'ers toegang tot scholing te laten hebben? Antwoord: Het kabinet onderkent het belang dat zzp'ers tijdens hun loopbaan investeren in het op peil houden en ontwikkelen van kennis en vaardigheden. Primair zijn zij daarvoor zelf verantwoordelijk. Zij hebben daar immers ook zelf het meeste baat bij. Het kabinet moedigt zzp'ers op verschillende manieren aan om scholing te volgen. Zzp'ers kunnen bijvoorbeeld hun scholingskosten aftrekken als ondernemerskosten. Ook de maatregelen die meer maatwerk in het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs mogelijk maken, zoals geschetst in de brief over Leven Lang Leren van 31 oktober 2014, maken het volgen van scholing voor zzp'ers aantrekkelijk. Voor zzp'ers is het verder van belang dat ze hun weg vinden in het opleidingsaanbod. Zzp'ers kunnen soms namelijk onvoldoende zicht hebben op de mogelijkheden die er zijn om scholing te volgen. De afspraak dat zzp'ers onder voorwaarden gebruik moeten kunnen maken van voorzieningen uit O&O-fondsen uit het akkoord van de sociale partners kan hen daarbij helpen. Het kabinet heeft de sociale partners opgeroepen dit punt snel uit te werken. Vraag: Ziet de minister ruimte in de beperkingen opzet experimenten basisinkomen? Antwoord: In Nederland hebben we een vangnet op het niveau van het sociaal minimum voor mensen die niet zelf in het bestaan kunnen voorzien. Mensen die een beroep op dit vangnet doen, hebben enerzijds de plicht om te proberen weer onafhankelijk van dat vangnet te worden en anderzijds het recht op hulp hierbij van de uitvoerende gemeente. Dit vangnet is complementair op de eigen inkomsten, en kent ook financiële prikkels om weer aan het werk te gaan zoals tijdelijke vrijlatingen van inkomsten uit arbeid en stimuleringspremies bij werkaanvaarding. Het is aan gemeenten om zelf, binnen de kaders van de WWB, te kijken naar de mogelijkheden om mensen zo snel mogelijk aan de slag te krijgen en uit de uitkering te stromen. Experimenten met het basisinkomen past niet in dit juridische kader passen en is een ongewenste doorkruising van het rijksinkomensbeleid op dit punt. Vraag: Wil de minister in gesprek gaan met werkgevers en werknemers over de last op arbeid? En over arbeidsduuraanpassing naar een 32-urige werkweek? Antwoord: Het kabinet is voortdurend in gesprek met de sociale partners over ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en over de maatregelen die genomen kunnen worden om de werkgelegenheid te bevorderen. Zowel door de werkgeversorganisaties als door de vakbonden is de wens geuit om de lasten te verlichten. Door die lasten op arbeid te verlagen, zullen werkgevers eerder geneigd zijn om mensen in dienst te nemen. Het verlagen van de lasten op arbeid speelt daarom een belangrijke rol in de herziening van het belastingstelsel. In het kader van het onderzoek naar arbeidsduuraanpassing, dat is toegezegd in de Begrotingsafspraken 2014, heeft de minister het CPB gevraagd om een notitie te schrijven over de effecten van arbeidsduuraanpassing op onder meer de werkgelegenheid. Daarbij rekent het CPB ook de variant van een 32-urige werkweek door. Dit onderzoek ontvangt uw Kamer waarschijnlijk vlak voor of na het kerstreces. Vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) Vraag: Kan de regering het systeem van ondersteuning van werkgevers voor het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking zo inrichten dat ook kleine werkgevers kunnen profiteren en maximaal ondersteund worden? Antwoord: Het idee achter de premiekortingen is dat het financieel aantrekkelijker wordt voor werkgevers om kwetsbare groepen aan te nemen. Het is ongewenst is als kleine werkgevers hiervan niet optimaal kunnen profiteren, omdat zij onvoldoende premies werknemersverzekeringen afdragen. Oplossen van de verzilveringsproblematiek past goed in het beleid van het kabinet om de arbeidsparticipatie van kwetsbare groepen te bevorderen en is daarmee ondersteunend aan de Participatiewet en Quotumwet. De minister is voornemens dit op te lossen. Het voorstel vergt wel wetswijziging. Randvoorwaarde is bovendien dat het budgetneutraal vormgegeven moet worden. Uw Kamer kan (eerste kwartaal volgend jaar) een brief met de contouren van het wetsvoorstel tegemoet zien. Vraag: Kan de regering onderzoeken of vereenvoudiging van de Ziektewet mogelijk is waarbij de regeling voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten in de WIA als voorbeeld kan dienen? Antwoord: De taken en bevoegdheden die de eigenrisicodrager heeft in het kader van de ZW zijn anders dan die in het kader van de WGA. De werkgever, die eigenrisicodrager is voor de ZW, beoordeelt bijvoorbeeld zelf recht, hoogte en duur van het ziekengeld. Dat gebeurt niet in het kader van de WGA. Voor de WGA zijn deze taken belegd bij het UWV. Dit onderwerp heeft een relatie met de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet BEZAVA). Met deze wet is per 2014 premiedifferentiatie in de ZW en WGA geïntroduceerd voor middelgrote en grote werkgevers. Gedachte hierachter is dat, evenals bij het ZW-eigenrisicodragerschap, het ziekteverzuim wordt teruggedrongen, door de grotere financiële betrokkenheid van de werkgever. Een eerste monitor c.q. effectmeting van deze wet, wordt na de zomer van 2015 aan uw Kamer toegestuurd. Daarbij zal ook ingegaan worden op de effecten van deze wet op het eigenrisicodragerschap, zowel in de ZW als in de WGA. Hierbij zal ook de vraag worden betrokken van de SGP, om de mogelijkheid te bezien om het eigenrisicodragerschap in de ZW te vereenvoudigen. Vraag: Wil de regering bij de ondersteuning van werknemers met een arbeidsbeperking het volgende betrekken: Mensen met dezelfde arbeidsbeperking en hetzelfde werk kunnen toch verschillend nettoloon krijgen. Wie werkt met loonkostensubsidie krijgt namelijk meer arbeidskorting. De financiële tegemoetkoming van de overheid wordt bij loondispensatie als uitkering gezien, terwijl deze bij loonkostensubsidie als loon geldt. Dat is moeilijk uit te leggen. Wil de regering onderzoeken of het of het wenselijk is de regels gelijk te trekken? Antwoord: Het klopt dat er verschillen zijn in de werking van loonkostensubsidie en loondispensatie. Er zijn ook overeenkomsten, met name dat in beginsel alleen de loonkosten voor de geleverde arbeidsprestatie- de loonwaarde- voor rekening komen van de werkgever. Op de werking van loondispensatie en loonkostensubsidie ben ik ingegaan in mijn brief van 25 november 2014 in reactie op de motie-Heerma. Bij loondispensatie zoals in de Wajong ontvangt de werknemer loon beneden wettelijk minimum loon(of cao) van de werkgever en een aanvullende uitkering van het UWV. Bij loonkostensubsidie ontvangt de werknemer een volwaardig cao-loon of het wettelijk minimum loon (wml). Het punt van de SGP betreft specifiek de arbeidskorting. De arbeidskorting is bedoeld om werken te stimuleren en wordt berekend over het arbeidsinkomen. De staatssecretaris van Financiën is verantwoordelijk voor de arbeidskorting. Maar gezien het doel van de arbeidskorting ligt het niet voor de hand om over een uitkering arbeidskorting te gaan toepassen. Ik heb me, op verzoek van de Werkkamer, overlegorgaan tussen gemeenten en sociale partners, bereid verklaard een wetsvoorstel voor te bereiden tot harmonisatie van instrumenten Participatiewet met betrekking tot de no-riskpolis en de mobiliteitsbonus. Uw Kamer is daarover op 21 november 2014 geïnformeerd. Ik streef ernaar dit wetsvoorstel in het voorjaar van 2015 bij uw Kamer in te dienen. Vraag: In de Participatiewet is verankerd dat gemeenten bij een uitkering een maatschappelijke tegenprestatie mogen vragen. In het kader van de Wajong is dat uitgangspunt echter niet geregeld. Begeleiders geven aan dat het verwachten van een maatschappelijke bijdrage juist kan helpen bij re-integratie. Wil de regering bekijken of die gedachte bij ten aanzien van de huidige Wajongers meegenomen zou moeten worden? Antwoord: Het is juist dat in de Participatiewet verankerd is dat gemeenten bij een uitkering een onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteit als tegenprestatie mogen vragen; Voor de Wajong is de tegenprestatie niet in de wet geregeld. Dat is naar mijn oordeel ook niet nodig; Wajongers vallen onder de doelgroep van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. UWV heeft voor de Wajongers met arbeidsvermogen die voor 2010 zijn ingestroomd extra middelen gekregen om hen actief te ondersteunen bij het vinden van werk; Het UWV heeft voor deze mensen veel instrumenten om hen te begeleiden naar werk. Het UWV beschikt bijvoorbeeld over instrumenten als loondispensatie, re-integratietrajecten en scholing, proefplaatsing, ondersteuning via werkvoorzieningen zoals een jobcoach en het doen van passend werkaanbod. Daarnaast heb ik natuurlijk de afspraak met sociale partners over de 125.000 garantiebanen. Vraag: Hoe staat het met het overleg van de staatssecretaris met de VNG om een oplossing te zoeken voor Proson? Onderkent de staatssecretaris het risico dat gemeenten de doelgroep blinden en slechtzienden minder actief ondersteunen wanneer de hogere kosten niet in het budget verwerkt zijn? Antwoord: Tijdens de behandeling van de Participatiewet is toegezegd hier naar te willen kijken. Inmiddels hebben de leden van de VNG besloten om de zo genoemde meeneembare werkvoorzieningen voor blinden en slechtzienden landelijk te coördineren. Belangrijk is verder de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeenten in de regio. Momenteel voert bureau Berenschot een onderzoek uit naar de sociale werkvoorziening en beschut werk in de regio. Proson wordt hierbij betrokken. Het rapport wordt in het voorjaar van 2015 verwacht. Het is belangrijk dat de specifieke deskundigheid en expertise die door Proson is opgebouwd beschikbaar is voor alle gemeenten in Nederland. Het kabinet is dat, in overleg met onder meer de VNG, aan het onderzoeken. Zodra de uitkomsten van dit overleg bekend zijn, zal ik uw Kamer nader informeren. Vraag: Kan de minister aangeven hoe lang aanpassing van de Europese Detacheringsrichtlijn gaat duren? De SGP hoort graag of er mogelijkheden zijn om vooruitlopend op deze wijziging maatregelen te treffen. Antwoord: Gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek zou de gouden regel moeten zijn. Om dit te realiseren dient op verschillende bestuurlijke niveaus gehandeld te worden. Op Europees niveau wordt onder meer ingezet op een herziening van de Detacheringsrichtlijn. Het is lastig te voorspellen hoe lang dit gaat duren. Het heeft immers lang geduurd voor de huidige richtlijn tot stand kwam. En duidelijk is dat niet alle lidstaten op dit moment al een aanpassing zullen steunen. Op dit moment is het mogelijk dat gedetacheerde werknemers goedkoper zijn dan Nederlandse werknemers. Daarom dient de detacheringsrichtlijn te worden aangepast. Daarnaast vraagt het om een inspanning om de bestaande verschillen niet nog verder te vergroten, doordat bestaande regels worden misbruikt. Dit vraagt om een effectieve inzet van de Inspectie SZW op handhaving van het wettelijk minimumloon en van de sociale partners op handhaving van de cao-afspraken. Ook biedt de Europese Handhavingsrichtlijn mogelijkheden om de controle op de arbeidsvoorwaarden van gedetacheerde werknemers te verbeteren. Onderzocht wordt momenteel hoe de richtlijn het meest effectief kan worden geïmplementeerd. Het kabinet zet zich ervoor in om bij de Europese collega’s draagvlak te verwerven voor een verandering van de Detacheringsrichtlijn. Goed nieuws is dat de nieuwe Europese Commissie van plan is een ‘gerichte revisie’ van de Detacheringsrichtlijn in gang te zetten, om sociale dumping in Europa te voorkomen. Het kabinet zal er binnenkort bij de Commissie op aandringen dit zo snel mogelijk te doen. Vraag: Hoe gaat de minister in de uitwerking van zijn plannen voor de kinderopvang voorschoolse educatie, peuterspeelzalen de ruimte voor initiatieven van ouders zoals ouderparticipatiecreches betrekken? Antwoord: Via het wetsvoorstel Ouderparticipatiecrèches dat ik momenteel in voorbereiding heb, wordt ruimte gecreëerd voor ouderinitiatieven. Vraag: Wil de minister reageren op het antwoord dat toezicht op onderwijsorganisaties die geleid worden door jihadisten door de onderwijsinspectie niet mogelijk is, nader toelichten. Is het toezicht niet juist in de Grondwet ingevoerd om het verspreiden van staatsgevaarlijke theorieën tegen te gaan? Daarbij is niet relevant of het om door de overheid erkend en bekostigd onderwijs gaat. Antwoord: De activiteiten van private initiatieven van lokale (culturele) stichtingen zien onder andere op het verzorgen van religieus onderwijs en het verzorgen van huiswerkbegeleiding. Voor dergelijke initiatieven is niet voorzien in toezicht door de Onderwijsinspectie, vanuit oogpunt van vrijheid van religie en vrijheid van vereniging. Het functioneren van dergelijke stichtingen is gebaat bij het vergroten van transparantie van hun activiteiten en het moderniseren van het informeel onderwijs. Zoals aangegeven in het Actieprogramma Aanpak Jihadisme zal ik daarover met de mensen uit de islamitische gemeenschappen in gesprek gaan. Vragen van het lid Krol (50Plus) Vraag: Hoe gaan de sectorplannen mensen die geen werk hebben aan werk helpen? Hoe wordt het effect gemeten? Antwoord: De sectorplannen hebben tot doel op korte termijn werkloosheid voorkomen en op lange termijn het functioneren van de arbeidmarkt verbeteren. Sociale partners zetten onder andere in op het behouden van vakkrachten voor hun sector. Dit doen ze bijvoorbeeld door bijscholing. Maar ook door mensen die met ontslag worden bedreigd te begeleiden naar een andere plek waar wel werk is. Hiermee wordt (langdurige) werkloosheid voorkomen. Ook geven de sectoren jongeren een kans op een BBL-plek waardoor deze generatie niet verloren gaat voor de arbeidsmarkt. In een aantal sectoren worden mensen vanuit de werkloosheid omgeschoold naar (langdurige openstaande) vacatures in de sector. In 2015 lijken er weer meer vacatures te komen. Juist daarmee is het van belang de kans te grijpen om mensen richting deze vacatures te helpen. Het derde aanvraagtijdvak van de sectorplannen richt zich daarom alleen op het van werk naar werk en van werkloosheid naar werk helpen van mensen. Naar kansrijke beroepen, soms in de eigen sector, soms ook in een andere sector. De regeling sectorplannen wordt geëvalueerd door de onderzoekscombinatie SEO/ECBO. In de evaluatie wordt onder andere gekeken op welke wijze de sectorplannen hebben bijgedragen aan het overbruggen van de crisis en het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt. Vraag: Hoe effectief is de uitbreiding van het Actieplan 55+ naar 50+ als er geen extra mankracht beschikbaar is? Antwoord: De € 34 miljoen voor de uitbreiding van het Actieplan van 55 naar 50 plussers komt geheel ten goede aan de extra inzet voor de werkzoekenden van 50 tot 55 jaar. Ik heb het Actieplan 50pluswerkt met één jaar verlengd, juist met het doel om dit maximaal effect te verkrijgen. Door deze verlenging kan het UWV de activiteiten namelijk zodanig spreiden dat extra inhuren en inwerken van personeel binnen relatief korte termijn niet nodig is. Dit zou anders ten koste gaan van het extra budget. Vraag: Wilt u aangeven of er nog steeds sprake is van eerlijke verdeling van pijn? Antwoord: Ouderen hebben, net als alle andere Nederlanders, de afgelopen jaren de effecten van de crisis flink gevoeld. Dat wil niet zeggen dat ouderen onevenredig geraakt worden door de maatregelen van het kabinet. Veel maatregelen die de ouderen van nu raken, raken werkenden minstens zo hard. Denk aan de stijgende AOW leeftijd. Voor mensen die nu met pensioen gaan is dat slechts enkele maanden, terwijl de ouderen van de toekomst waarschijnlijk meerdere jaren moeten doorwerken. Hetzelfde geldt voor de pensioenkortingen en achterblijvende indexatie; die raken werkenden net zo goed, alleen is dat niet zichtbaar in het koopkrachtplaatje. De mediane koopkrachtontwikkeling voor ouderen komt dit jaar uit op 0,25%. Dat betekent dat er meer ouderen zijn waarvan de koopkracht stijgt dan waarvan de koopkracht daalt. Volgend jaar komt de mediane koopkrachtontwikkeling voor ouderen uit op 0%. Dat neemt niet weg dat individuele ouderen wel degelijk met een forse koopkrachtdaling te maken kunnen hebben (vooral als gevolg van achterblijvende pensioenindexatie). Daar staat tegenover dat de koopkrachtontwikkeling van ouderen over de periode 2002-2012 juist gunstiger is geweest dan die van veel andere groepen. Ook de komende periode zal het kabinet de inkomensontwikkeling van verschillende bevolkingsgroepen nauwlettend volgen. Eventuele geconstateerde onevenwichtigheden kan het kabinet in de voorbereiding van de begroting 2016 corrigeren. Vraag: Kan het kabinet koopkrachtmaatregelen nemen en deze bevorderen bij gemeenten die onevenredig hard de ouderen raken. Antwoord: Ouderen hebben, net als alle andere Nederlanders, de afgelopen jaren de effecten van de crisis flink gevoeld. Dat wil niet zeggen dat ouderen onevenredig geraakt worden door de maatregelen van het kabinet. Veel maatregelen die de ouderen van nu raken, raken werkenden minstens zo hard. Denk aan de stijgende AOW leeftijd. Voor mensen die nu met pensioen gaan is dat slechts enkele maanden, terwijl de ouderen van de toekomst waarschijnlijk meerdere jaren moeten doorwerken. Het zelfde geldt voor de pensioenkortingen en achterblijvende indexatie; die raken werkenden net zo goed, alleen is dat niet zichtbaar in het koopkrachtplaatje. De mediane koopkrachtontwikkeling voor ouderen komt dit jaar uit op ¼%. Dat betekent dat er meer ouderen zijn waarvan de koopkracht stijgt dan waarvan de koopkracht daalt. Ook vorig jaar zagen de ouderen met alleen AOW hun koopkracht stijgen. Volgend jaar komt de mediane koopkrachtontwikkeling voor ouderen uit op 0%. Ouderen die gebruik maken van zorg kunnen te maken krijgen met de overhevelingen vanuit de AWBZ naar gemeenten. Dit betekent niet dat zij de zorg die zij nu ontvangen zullen verliezen. Voor een belangrijk deel zullen deze huishoudens op door gemeenten georganiseerde voorzieningen kunnen rekenen. Gemeenten kunnen individueel maatwerk leveren om de huishoudens te ondersteunen die worden getroffen door meerdere maatregelen. Vraag: Kunnen we mensen die langdurig in de schulden zitten niet beter en tegen lagere kosten helpen, bijvoorbeeld met de schuldenbank? Antwoord: In Nederland is de primaire verantwoordelijkheid voor schuldhulpverlening belegd bij gemeenten. Gemeenten zijn sinds tweeënhalf jaar wettelijk verantwoordelijk voor het aanbieden van integrale schuldhulpverlening aan burgers, inclusief preventie en vroegsignalering. Daarbij zetten zij diverse instrumenten in zoals budgettrainingen, budgetbeheer en het treffen van schuldregelingen. Zoals aangekondigd in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt de wet geëvalueerd. De voorbereidingen hiervoor zijn gestart en de evaluatie wordt uiterlijk 1 juli 2016 aan de Tweede Kamer gezonden. Het idee van een Nationale Schuldenbank is één van de bekende initiatieven om schuldenproblemen op te lossen. Aangezien het specifieke wettelijke kader voor de gemeentelijke schuldhulpverlening nog maar een paar jaar van kracht is, wil ik nu niet vooruitlopen op de evaluatie van de wet en op voorhand mogelijke alternatieven bezien. Vraag: De banken maken het mogelijk om gunstig rood te staan. Dit is een verkeerde moraliteit. Is de staatssecretaris bereid om, samen met de staatssecretaris van Financiën, de banken hierop grondig aan te spreken? Antwoord: Het kabinet heeft maatregelen getroffen om overkreditering tegen te gaan, maar ik zal uw vraag onder de aandacht brengen van de minister van Financiën. Vragen van het lid Klein (Klein) Vraag: Kan de minister toezeggen dat hij bij het oplossen van het tekort van de schatkist en het bestrijden van de schijnconstructies niet consequent met de vinger naar de zzp'ers wijst. Antwoord: Zoals eerder vermeld laat het kabinet een Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) uitvoeren naar de oorzaken en effecten van de opkomst van zzp’ers op onder meer arbeidsmarkt, sociale zekerheid en overheidsfinanciën. Dit is een breed onderzoek, waarin het gehele stelsel wordt beschouwd. Er is geen sprake van dat zzp’ers als ‘schuldigen’ worden aangewezen; het gaat om de vraag of ons instrumentarium nog in balans is, gelet op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Vraag: Kan minister de adviezen van de SER over het toekomstig stelsel arbeidsmarkt in samenhang bezien? Kan minister een planning geven wanneer deze visie in samenhang gereed is? Antwoord: De Sociaal Economische Raad is nog bezig met de adviesaanvraag over arbeidsmarktinfrastructuur en WW. Het is op dit moment niet bekend wanneer het advies zal worden opgeleverd. De visievorming over het toekomstige arbeidsmarktstelsel is een continu proces. Wanneer andere adviezen of onderzoeksrapporten beschikbaar komen die inzichten opleveren op dit vlak, zal het kabinet deze uiteraard in samenhang bezien. Vraag: Is de minister bereid de voorstellen rond het sociaal basisinkomen te bezien? Antwoord: Een basisinkomen klinkt als een sympathiek idee. Er zitten echter wel twee grote nadelen aan verbonden: Een basisinkomen is al snel erg duur waardoor belastingen moeten worden verhoogd; Ook gaat het ten koste van bepaalde groepen. Je moet alle bestaande regelingen rond inkomensondersteuning afschaffen. Mensen die daar nu gebruik van maken, gaan er in inkomen op achteruit. Een basisinkomen heeft naar verwachting negatieve arbeidsmarkteffecten. Mensen zullen minder gaan werken omdat zij minder uren hoeven te werken om hetzelfde inkomen te genereren. Ook maakt de hogere belastingdruk het niet aantrekkelijk om meer te gaan werken. Dit is slecht voor de welvaart. Belastinginkomsten dalen waardoor collectieve voorzieningen zoals zorg en onderwijs onder druk komen te staan. Daarnaast is een basisinkomen inefficiënt, omdat grote groepen inkomensondersteuning krijgen die het niet nodig hebben. Het kabinet is echter ook van mening dat het huidige belastingstelsel eenvoudiger en activerender kan. Vandaar dat de staatssecretaris van Financiën bezig is met een fiscale stelselherziening. Vraag: Het is nodig te komen tot structurele oplossingen en hervorming van het sociale zekerheidsstelsel. Wij pleiten ervoor de sociale zekerheidsregelingen te vervangen door een sociaal budget. We moeten niet blijven hangen bij de zorgen van vandaag, maar de kansen van morgen pakken. Kan de minister deze uitspraak concreet maken? Antwoord: Het idee van een sociaal budget klinkt sympathiek, maar heeft echter ook nadelen. In de eerste plaats is een sociaal budget duur. Om dit te bekostigen zullen de belastingen verhoogd moeten worden. Door een sociaal budget zullen mensen minder gaan werken, omdat zij minder uren hoeven werken om eenzelfde inkomen te genereren. Ook wordt werken door hogere belastingen minder lonend. Dit schaadt onze economische groei en welvaart. Tevens gaat de invoering van een sociaal budget ten kosten van de positie van bepaalde groepen. Bestaande regelingen en inkomensondersteuning wordt afgeschaft en mensen die van daar gebruik van maken gaan er in inkomen op achteruit. Ook komt door de invoering van een sociaal budget inkomensondersteuning terecht bij een grote groep mensen die deze ondersteuning niet nodig heeft. PAGE 1 DOCPROPERTY kPagina \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 66 DOCPROPERTY kPaginaVan \* MERGEFORMAT van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 66 DOCPROPERTY kRetouradres \* MERGEFORMAT > Retouradres DOCPROPERTY iRetouradres \* MERGEFORMAT Postbus 90801 2509 LV Den Haag DOCPROPERTY iAdressering \* MERGEFORMAT Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA 's-GRAVENHAGE DOCPROPERTY iStraat \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY iNr \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY iToev \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY iPostcode \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY iPlaats \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY iKixCode \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY kDatum \* MERGEFORMAT Datum IF DOCPROPERTY iChkDatum \* MERGEFORMAT -1 = "0" "" " DOCPROPERTY iDatum \@ "d MMMM yyyy" 26 november 2014 " 26 november 2014 DOCPROPERTY kOnderwerp \* MERGEFORMAT Betreft DOCPROPERTY iOnderwerp \* MERGEFORMAT Schriftelijke antwoorden op de begroting SZW voor het jaar 2015 DOCPROPERTY kPagina \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 DOCPROPERTY kPaginaVan \* MERGEFORMAT van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 66 IF DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT Directie Bestuursondersteuning " IF DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT Afdeling Kabinetszaken, Management ondersteuning en Stukkenverkeer DOCPROPERTY kDatum \* MERGEFORMAT Datum IF DOCPROPERTY iChkDatum \* MERGEFORMAT -1 = "0" "" " DOCPROPERTY iDatum \@ "d MMMM yyyy" 26 november 2014 " 26 november 2014 DOCPROPERTY kOnsKenmerk \* MERGEFORMAT Onze referentie DOCPROPERTY iOnskenmerk \* MERGEFORMAT 2014-0000177103 IF DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT Directie Bestuursondersteuning " IF DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT Afdeling Kabinetszaken, Management ondersteuning en Stukkenverkeer Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 T 070 333 44 44 F 070 333 40 33 www.rijksoverheid.nl DOCPROPERTY kCP \* MERGEFORMAT Contactpersoon DOCPROPERTY iCP1 \* MERGEFORMAT mw. C. Noort IF DOCPROPERTY iChkDoorkies \* MERGEFORMAT -1 = "0" "" " DOCPROPERTY kDoorkies \* MERGEFORMAT T DOCPROPERTY iDoorkies1 \* MERGEFORMAT 070 333 41 10 " T 070 333 41 10 IF DOCPROPERTY iFaxM \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY kFaxM \* MERGEFORMAT F DOCPROPERTY iFaxM \* MERGEFORMAT iFaxM " IF DOCPROPERTY iChkEmail \* MERGEFORMAT -1 = "0" "" " DOCPROPERTY iEmail1 \* MERGEFORMAT CNoort@minszw.nl " CNoort@minszw.nl IF DOCPROPERTY iCP2 \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY iCP2 \* MERGEFORMAT iCP2 IF DOCPROPERTY iChkDoorkies \* MERGEFORMAT Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap. = "0" "" " DOCPROPERTY kDoorkies \* MERGEFORMAT T DOCPROPERTY iDoorkies2 \* MERGEFORMAT iDoorkies2 " T iDoorkies2 IF DOCPROPERTY iChkEmail \* MERGEFORMAT Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap. = "0" "" " DOCPROPERTY iEmail2 \* MERGEFORMAT iEmail2 " iEmail2 " DOCPROPERTY kOnsKenmerk \* MERGEFORMAT Onze referentie DOCPROPERTY iOnskenmerk \* MERGEFORMAT 2014-0000177103 IF DOCPROPERTY iUwBrief \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY kUwBrief \* MERGEFORMAT Uw referentie DOCPROPERTY iUwbrief \* MERGEFORMAT iUwBrief " IF DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY kCC \* MERGEFORMAT Kopie aan DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT iCC " IF DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT = "" "" " DOCPROPERTY kBijlagen \* MERGEFORMAT Bijlagen DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT iBijlagen "