[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op de vragen eerste termijn van de behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2015

Brief regering

Nummer: 2014D43916, datum: 2014-11-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2014Z21801:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Hierbij zenden wij u de antwoorden van meer feitelijke aard, welke zijn
gesteld tijdens de eerste termijn van de zijde van de Kamer bij de
behandeling van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor
het jaar 2015 (34 000 XV).

De Minister van Sociale Zaken                 De Staatssecretaris van
Sociale Zaken

en Werkgelegenheid,                              en Werkgelegenheid,

L.F. Asscher                                           Jetta Klijnsma









Schriftelijke antwoorden begrotingsbehandeling SZW 2015

Vragen van het lid Karabulut (SP)

Vraag:

Heeft de minister nog enige ambitie om de groeiende
vermogensongelijkheid aan te pakken?

Antwoord:

Op 16 september 2014 heeft het kabinet een brief naar uw Kamer gestuurd
over de vermogensverdeling. Hierin is aangegeven dat de
vermogensverdeling aanzienlijk schever is dan de verdeling van inkomen,
maar in de afgelopen twintig jaar stabiel is gebleven. Het kabinet kijkt
in de fiscale stelselherziening naar alternatieven voor de huidige
vermogensrendementsheffing, waarbij het doel is te komen tot een heffing
die door belastingplichtigen als rechtvaardiger wordt ervaren en die
tegelijkertijd goed uitvoerbaar is.

Vraag:

Welke structurele oplossing ziet de minister om de inkomensongelijkheid
aan te pakken?

Antwoord:

Het regeerakkoord kent een belangrijke tweede pijler: het streven naar
evenwichtige inkomensverhoudingen. Bij het realiseren van de
noodzakelijke hervormingen en het op orde brengen van het huishoudboekje
heeft het kabinet steeds oog gehad voor een eerlijke verdeling van de
pijn en worden de laagste inkomens ontzien. Het zorgt er op korte
termijn voor dat de gevolgen voor de laagste inkomens, ondanks de soms
forse maatregelen, beperkt kunnen blijven. En het zorgt er ook voor dat
op de lange termijn goede zorg, onderwijs en sociale zekerheid houdbaar
en toegankelijk kunnen blijven.

Vraag:

Omarmt de minister de voorstellen van de SP om de tweedeling tegen te
gaan, zoals voorstellen om de compensatie van de mensen met de laagste
inkomens te omarmen en de mantelzorgboete te schrappen? Graag een
reactie op voorstellen van de SP tegen armoede.

Antwoord:

Als je samenwoont, heb je minder kosten. De kostendelersnorm houdt daar
rekening mee, ongeacht de aard en de reden van samenwoning. Het kabinet
heeft oog voor de samenloop van de kostendelersnorm in de AOW met de
hervormingen in de zorg en heeft daarom de invoering van de
kostendelersnorm in de AOW met 1 jaar uitgesteld tot 1 juli 2016.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel is tevens toegezegd dat:

De komende tijd wordt benut om samen met onder andere gemeenten, Mezzo
en het Sociaal Cultureel Planbureau te bezien hoe arrangementen rond
mantelzorg verdere ondersteuning behoeven en om te onderzoeken wat de
effecten zijn van de invoering van de kostendelersnorm in de AOW op de
mantelzorg; 

De resultaten van dit onderzoek vóór de beoogde inwerkingtredingsdatum
van 1 juli 2016 zullen worden voorgelegd aan beide Kamers.

De oplevering van het onderzoek wordt het tweede kwartaal 2015 verwacht.

Vraag:

Is de minister bereid om te kijken naar een stapsgewijze invoering van
het ontwikkelrecht voor alle peuters?

Antwoord:

Bij brief van 21 november 2014 bent u geïnformeerd over de voortgang
van het overleg met de VNG over de harmonisatie van kinderopvang en
peuterspeelzalen. Uit deze brief wordt duidelijk dat een algemeen
ontwikkelrecht, zoals de VNG dit voorstelt, niet tot de doelstellingen
van het kabinet behoort.

Het kabinet heeft bij de voorschoolse voorzieningen een duidelijke
verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten voor ogen. Het
Rijk neemt daarin verantwoordelijkheid voor een landelijk stelsel voor
de financiering van voorzieningen voor kinderen van werkende ouders.
Deze financiering blijft een arbeidsparticipatie-instrument voor de
combinatie van arbeid en zorg.

Gemeenten blijven verantwoordelijk voor de voorschoolse voorzieningen
voor kinderen van niet-werkende ouders en kinderen met een risico op een
taalachterstand. Gemeenten hebben de ruimte om daar zelf vorm aan te
geven.

Vraag:

Wil de minister reageren op het FNV Banenplan?

Antwoord:

Het aanpakken van de hoge werkloosheid is een belangrijke prioriteit van
het kabinet voor de komende jaren. Het kabinet waardeert het daarom dat
de vakcentrales komen met concrete plannen om de werkloosheid aan te
pakken. Het kabinet heeft de plannen van de vakcentrales bezien in het
kader van de besluitvorming over de begroting voor 2015 en op
Prinsjesdag de Tweede Kamer geïnformeerd over haar plannen voor komend
jaar.  

Net als de vakcentrales vindt het kabinet het van belang om in te zetten
op het verder stimuleren van van-werk-naar-werk en
van-uitkering-naar-werk. Om die reden heeft het kabinet bijvoorbeeld de
derde tranche van de sectorplannen gefocust op het bevorderen van
van-werk-naar-werk en van-uitkering-naar-werk en introduceert het in
aanvulling daarop de brug-WW. 

Op een aantal punten maakt het kabinet echter een andere afweging dan de
vakcentrales. Het kabinet is, zoals bekend, geen voorstander van het
herverdelen van werk door arbeidsduurverkorting of regelingen voor
vervroegde uittreding. Op de langere termijn is de Nederlandse economie
en arbeidsmarkt gebaat bij een hogere arbeidsparticipatie, omdat daarmee
het draagvlak voor het in stand houden van sociale voorzieningen
vergroot wordt.

Vraag:

Is de minister bereid het wetsvoorstel doorwerken na de AOW in te
trekken? 

Antwoord:

Dit wetsvoorstel is van belang omdat het voor AOW-gerechtigden die dat
willen, makkelijker wordt om op basis van een (gewone)
arbeidsovereenkomst door te werken. Bij dezelfde werkgever of bij een
andere. Hierdoor kan de samenleving langer profiteren van hun ervaring
en kennis. Het kan ook voor AOW’ers prettig zijn om invulling te geven
aan hun dagelijks bestaan of een aanvullend inkomen te hebben.
Tegelijkertijd is het natuurlijk belangrijk om verdringing van
AOW-minners tegen te gaan. Het wetsvoorstel bevat daarom ook maatregelen
tegen verdringing. Ik zal dit wetsvoorstel derhalve niet intrekken.

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid om het SP-voorstel voor een noodfonds
arbeidsgehandicapten te omarmen om beschut werk te organiseren, als
overbrugging volgend jaar 10.000 banen voor arbeidsgehandicapten te
creëren en Oost-Groningen niet te laten bloeden?

Antwoord:

In haar toelichting wijst het lid Karabulut erop dat dit noodfonds onder
meer bedoeld is om de tijdelijke contracten van mensen in de sociale
werkvoorziening te verlengen of om te zetten in vaste contracten; 

Het noodfonds zoals het lid Karabulut voorstelt acht ik niet effectief; 

Het is mij bekend dat in een aantal gemeenten het voornemen bestaat
tijdelijke contracten in de SW-sector niet te verlengen. Ik krijg ook
steeds meer signalen van gemeenten die tijdelijke contracten wel
verlengen of terugkomen op voorgenomen of eerder genomen besluiten om
tijdelijke contracten niet te verlengen. 

Onder andere in Zwolle, Weert, Roermond, Apeldoorn, Deventer,
Steenwijk, Arnhem en Enschede is dat het geval; 

Gemeenten hebben de mogelijkheid om tijdelijke contracten te verlengen
of om te zetten in een vast dienstverband. Het macro financiële kader
biedt daarvoor de ruimte. De middelen die gemeenten ontvangen zijn
gebaseerd op het aantal gerealiseerde Wsw-plekken (gemaximeerd tot de
taakstelling). Hoe minder plekken een gemeente in 2014 realiseert des te
minder geld zij krijgt van het totale budget in 2015 en daarna;

Ik vind het belangrijk dat mensen blijven participeren. Bovendien brengt
het niet verlengen van tijdelijke contracten mogelijk voor de gemeente
extra kosten met zich mee, zoals voor een uitkering en
re-integratieondersteuning of slechtere exploitatieresultaten van een
SW-bedrijf dat aan de gemeente gelieerd kan zijn. Bij de verdeling van
de budgetten voor gemeenten worden deze extra kosten niet gecompenseerd;


Voor wat betreft de mensen op de wachtlijst Wsw, waar het lid Karabulut
ook over spreekt, hebben VNG en sociale partners afgesproken dat zij
prioriteit hebben bij plaatsing op de met werkgevers afgesproken
garantiebanen. Gemeenten ontvangen hiervoor reeds middelen voor
loonkostensubsidie en andere vormen van ondersteuning; 

De efficiencykorting op de Wsw is aanmerkelijk verzacht. De
efficiencykorting gaat in per 1 januari 2015 en wordt geleidelijk over
zes jaar verspreid; 

Ik treed niet in de beslissingen van gemeenten. Echter, ik wil
wel benadrukken, ook in de communicatie die het Ministerie van
SZW samen met onder andere Cedris doet richting gemeenten, dat de
beslissingen rond het al dan niet verlengen van tijdelijke contracten
weloverwogen moeten plaatsvinden.

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid te kijken naar de herverdeeleffecten van
het verdeelmodel door middel van het wijzigen van het vangnet naar 5% in
plaats van 10%?

Antwoord:

De financieringssystematiek van de Participatiewet beoogt gemeenten te
stimuleren om de bijstandsuitgaven te verminderen. Bij een dergelijke
systematiek hoort ook een eigen risico voor gemeenten. Een vangnet dat
het eigen risico van gemeenten beperkt is wenselijk om gemeenten met te
grote tekorten niet in de financiële problemen te brengen. Gekozen is
voor een eigen bijdrage van 10%, omdat dit aansluit bij het percentage
dat sinds 2004 in het kader van de IAU wordt gehanteerd. Hiermee worden
de financiële risico’s voor gemeenten beperkt, zonder dat het de
prikkelwerking te veel afzwakt. Ik zie geen reden dit percentage nu
aan te passen. Voor 2015 wordt er een tijdelijk, eenvoudig vangnet
ingesteld. De inrichting hiervan is zorgvuldig afgestemd met betrokken
partijen als de Rfv, VNG en Divosa. De herverdeeleffecten als gevolg van
het nieuwe verdeelmodel worden al beperkt door de instelling van een
overgangsregime, waarmee de budgetten voor 2015 voor 50% op basis van
uitgaven in het verleden worden bepaald.

Overigens geldt voor gemeenten met een MAU-uitkering een lager eigen
risico. Voor deze gemeenten wordt het eigen risico vastgesteld ter
hoogte van de eigen bijdrage zoals dat zou worden vastgesteld in het
kader van de meerjarige aanvullende uitkering (MAU).

Vraag:

Kan de minister uitleggen waarom volgens hem het VN Vrouwenverdrag niet
op alle vrouwen van toepassing is? En is de minister bereid om deze fout
recht te zetten door de aanbevelingen over te nemen en rechthebbende
alsnog schadeloos te stellen? 

Antwoord:

In de periode tussen 2004 en 2008 bestond er in Nederland geen publieke
uitkeringsregeling bij zwangerschap en bevalling voor vrouwelijke
zelfstandigen. Tot 2004 gold de WAZ, die in een dergelijk uitkering
voorzag en sinds 2008 geldt de ZEZ-regeling, die voorziet in een
uitkering voor vrouwelijke zelfstandigen ingeval van zwangerschap en
bevalling; 

Over het ontbreken van een regeling in deze periode hebben zes
vrouwelijke zelfstandigen (die tussen 2004 en 2008 bevallen zijn) een
klacht ingediend bij het klachtencomité van het VN-Vrouwenverdrag (het
CEDAW). Dit deden zij nadat deze kwestie in Nederland tot en met de Hoge
Raad was uitgeprocedeerd; 

Alle nationale rechterlijke instanties hebben geoordeeld dat Nederland
geen verdragsrechtelijke verplichting heeft geschonden door een
dergelijke uitkeringsregeling niet in stand te houden; 

Het klachtencomité is echter van mening dat Nederland wel een
verdragsrechtelijke verplichting van het VN-Vrouwenverdrag heeft
geschonden (namelijk artikel 11) wegens het ontbreken van een
uitkeringsregeling in de periode 2004 – 2008; 

Het klachtencomité heeft de aanbeveling gedaan om alle vrouwelijke
zelfstandigen die tussen 2004 en 2008 zijn bevallen (financieel) te
compenseren; 

De bevindingen van het klachtencomité zijn gezaghebbend maar niet
juridisch bindend. Nederland is dan ook niet verplicht om de aanbeveling
van dit klachtencomité op te volgen; 

Deze aanbeveling volgt het kabinet niet op omdat het kabinet, anders
dan het klachtencomité, van oordeel is dat Nederland geen
verdragsverplichting heeft geschonden; 

Anders dan het CEDAW concludeert, ziet de desbetreffende bepaling van
het VN-Vrouwenverdrag niet op alle werkenden, maar uitsluitend op
vrouwen in loondienst. Dat baseer ik op de verdragstekst en de daarin
gehanteerde termen, zoals loon, verlof, bescherming tegen verlies
werkkring, anciënniteit en ontslag; 

Bovendien is een uitkering bij zwangerschap bedoeld om de (aanstaande)
moeder gedurende enige tijd rond het moment van de bevalling de
benodigde rust te geven, ter bescherming van de gezondheid van moeder en
kind. Die doelstelling kan per definitie (achteraf) niet meer bereikt
worden door nu, anno 2014, alsnog uitkeringen te verstrekken aan deze
vrouwen, die in de periode tussen 2004 en 2008 een kind hebben gekregen;


Om deze redenen acht de minister het niet opportuun om met terugwerkende
kracht een uitkering te verstrekken aan deze vrouwen.

Vraag:

Bent u bereid om in het kader van de tegenprestatie in de bijstand
wettelijk te regelen dat banen die ooit zijn ingevuld door betaalde
werknemers niet mogen worden ingevuld door werkers zonder loon? 

Antwoord:

Verdringing van reguliere banen op de arbeidsmarkt door de inzet van de
tegenprestatie is ongewenst. In de regelgeving zijn randvoorwaarden ter
voorkoming van verdringing opgenomen. De gemeenteraad heeft hierbij een
controlerende taak. In geval de voorwaarden in acht worden genomen, kan
een tegenprestatie worden gevraagd en acht het kabinet het risico op
verdringing gering.

Het uitsluiten van activiteiten die ooit door betaalde krachten zijn
verricht, doet geen recht aan de veranderingen die zich in de loop der
tijd in de economie en samenleving voltrekken. Bepaalde activiteiten
zijn eenvoudig niet meer economisch rendabel uit te voeren. In
dergelijke gevallen acht het kabinet het zeker mogelijk om het
instrument van tegenprestatie in te zetten. Als stelregel wordt hierbij
gehanteerd, zie bijvoorbeeld de publicatie van Divosa met spelregels
ter voorkoming van verdringing, dat het niet mag gaan om werkzaamheden
die korter dan een jaar geleden betaald zijn uitgevoerd. Het kabinet
vindt dat bijstandsgerechtigden zelf moeten kunnen aangeven op welke
manier zij de tegenprestatie invullen, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk.

Vraag:

Is de minister bereid de brug-WW alleen toe te staan bij een
baangarantie van minimaal 1 jaar en afwijken hiervan niet toe te staan?

Antwoord:

Een van de voorwaarden om gebruik te kunnen maken van de brug-WW is dat
de werknemer na de periode van scholing in ieder geval één jaar in
dienst blijft bij de nieuwe werkgever. Er kunnen door sociale partners
gezamenlijk afwijkende afspraken gemaakt worden indien de specifieke
situatie daarom vraagt. Er zijn verschillende redenen waarom het
verstandig is om het mogelijk te maken dat sociale partners in
gezamenlijk overleg kunnen afwijken. Een goed voorbeeld hiervan is de
wijze van vormgeving van de scholing. Er zijn situaties denkbaar
dat niet de individuele werkgever die de scholing aanbiedt ook de
baangarantie geeft, maar dat de sector invulling geeft aan de
baangarantie (zoals voor sectoren die werken met leer/werkbedrijven).
Ook in deze situaties is het gewenst dat gebruik kan worden gemaakt van
de brug-WW, ook al blijft de werknemer niet één jaar in dienst bij de
werkgever waar hij de opleiding heeft gevolgd maar wordt de baangarantie
door de sector afgegeven.

De belangen van de werknemer zullen bij deze afwijkende afspraken goed
in het oog worden gehouden door de vertegenwoordigers van de vakbonden.
Het lid Karabulut maakt zich zorgen over de opbouw van de WW-rechten.
Dat is een terecht punt. Daarom is ervoor gekozen dat na afloop van de
scholingsperiode en de brug-WW een baangarantie volgt. Tenslotte merk ik
op dat wanneer een werknemer in de 36 weken voor hij werkloos wordt in
minimaal 26 weken heeft gewerkt, hij weer nieuwe WW-rechten heeft
opgebouwd.

 

Vraag:

Is de minister bereid om gaten te dichten met betrekking tot de Wwz en
te komen met reparatiewetgeving zodat werkgevers niet meer kunnen
ontduiken? Om de transitievergoeding te omzeilen geven werkgevers een
contract voor bijvoorbeeld 23 maanden in plaats van 24.

Antwoord:

Als een werkgever ervoor kiest om een werknemer in dienst te nemen, doet
hij dat niet met het oogmerk hem enkele maanden later weer te ontslaan.
Het is immers inefficiënt voor werkgevers om iedere twee jaar een
nieuwe werknemer aan te nemen. Dat brengt kosten met zich mee.
Werknemers moeten worden geworven en ingewerkt. Tijdens de behandeling
van de Wwz heb ik reeds toegezegd dat de aanpassingen in het
ontslagrecht en de gevolgen daarvan zullen worden gemonitord en
geëvalueerd. Daarbij zal ik ook dit punt betrekken. Ik ga er
dus, anders dan mevrouw Karabulut, niet al bij voorbaat van uit dat
werkgevers enkel nog contracten voor 23 maanden zullen afsluiten.

Vraag:

Klopt het dat het UWV werkzoekenden met een WW-uitkering, die over 3
maanden in hun nieuwe baan gaan beginnen, nog steeds een
sollicitatieplicht oplegt?

Antwoord:

Om in aanmerking te komen voor een uitkering en om die uitkering te
(blijven) behouden, moet je als uitkeringsgerechtigde aan bepaalde
voorwaarden voldoen. Voor de WW gelden sollicitatie- en
re-integratieverplichtingen. Dit houdt onder andere in dat een
WW-gerechtigde verplicht is te voorkomen dat hij werkloos blijft doordat
hij in onvoldoende mate passende arbeid probeert te verkrijgen.
Tegenover deze plichten staan ook rechten, namelijk het recht op een
WW-uitkering zolang er sprake is van werkloosheid en de duur nog niet is
verstreken. Het lid Karabulut stelt voor om WW-gerechtigden die zicht
hebben op een baan uit te zonderen van de sollicitatieplicht. Zij noemt
daarbij een periode van 3 maanden. De minister is het op dit punt niet
eens met het lid Karabulut. Dat van een WW-gerechtigde verlangd kan
worden om aan zijn verplichtingen te voldoen, geldt ook in de
situatie dat er zicht is op een nieuwe baan. Dat betekent dat van de
WW-gerechtigde gevraagd kan worden om in de periode totdat de nieuwe
baan begint, tijdelijk werk wordt verricht. Bijvoorbeeld door als
uitzendkracht te gaan werken. De WW-gerechtide ontvangt immers tot het
moment waarop in de nieuwe baan wordt begonnen nog een uitkering. 

Vraag:

Blijft de ketenaansprakelijkheid zo staan zoals besproken of is er
tussen PvdA en VVD een compromis gesloten waardoor dit element verloren
is gegaan?

Antwoord:

Een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies
is de invoering van de ketenaansprakelijkheid voor loon. Met het
wetsvoorstel onderstreept het kabinet: 

Het belang van de Nederlandse samenleving bij een stabiel functionerende
arbeidsmarkt, waarin het geldende loon conform afspraken wordt betaald;

Het belang van werknemers om indien nodig hun achterstallige loon alsnog
te kunnen krijgen; 

Het belang voor alle goedwillende ondernemers en bonafide bedrijven om
scherp in beeld te hebben wat ze kunnen doen om onderbetaling lager in
de opdrachtketen te voorkomen. Daarmee kan de opdrachtgever voorkomen
dat de rekening voor onderbetaling onderin de keten bij hem komt te
liggen.

De Kamer zal het wetsvoorstel op korte termijn ontvangen.

Vraag:

Is het kabinet bereid ouderen te compenseren voor de stapeling van
maatregelen die invloed hebben op hun inkomen? 

Antwoord:

Ouderen hebben, net als alle andere Nederlanders, de afgelopen jaren de
effecten van de crisis flink gevoeld. Dat wil niet zeggen dat ouderen
onevenredig geraakt worden door de maatregelen van het kabinet. Veel
maatregelen die de ouderen van nu raken, raken werkenden minstens zo
hard. Denk aan de stijgende AOW leeftijd. Voor mensen die nu met
pensioen gaan is dat slechts enkele maanden, terwijl de ouderen van de
toekomst waarschijnlijk meerdere jaren moeten doorwerken. Het zelfde
geldt voor de pensioenkortingen en achterblijvende indexatie; die raken
werkenden net zo goed, alleen is dat niet zichtbaar in het
koopkrachtplaatje.

De mediane koopkrachtontwikkeling voor ouderen komt dit jaar uit op
0,25%. Dat betekent dat er meer ouderen zijn waarvan de koopkracht
stijgt dan waarvan de koopkracht daalt. Ook vorig jaar zagen de ouderen
met alleen AOW hun koopkracht stijgen.

Ouderen die gebruik maken van zorg kunnen te maken krijgen met de
overhevelingen vanuit de AWBZ naar gemeenten. Dit betekent niet dat zij
de zorg die zij nu ontvangen zullen verliezen. Voor een belangrijk deel
zullen deze huishoudens op door gemeenten georganiseerde voorzieningen
kunnen rekenen. Gemeenten kunnen individueel maatwerk leveren om de
huishoudens te ondersteunen die worden getroffen door meerdere
maatregelen.  

Vraag:

Wilt u een hardheidsclausule introduceren met betrekking tot de AOW
partnertoeslag waar sprake is van mantelzorg, geen zicht op werk of
andere bijzondere omstandigheden?

Antwoord:

In 1995 is afgesproken dat er na 2015 geen nieuwe rechten op
partnertoeslag kunnen ontstaan. Dit vanwege de verdergaande
individualisering en de emancipatie van vrouwen. Dat betekent dat er na
1 januari 2015 geen nieuwe instroom meer plaatsvindt, met uitzondering
van het overgangsrecht voor mensen die in november 2014 en december 2014
65 jaar worden. Het besluit is reeds in 1995 genomen met een
overgangstermijn van 20 jaar om mensen voldoende tijd te geven om in
andere vormen van inkomen te voorzien. Het past daar niet bij om nu een
bepaling te introduceren die het recht op partnertoeslag behoudt voor
bijzondere groepen.

Vraag:

Welk plan heeft de minister om uitreizen van geradicaliseerde jongeren
naar Syrië te voorkomen? 

Antwoord:

In het Actieprogramma Aanpak Jihadisme (29 754, nr. 253), dat de
minister van Veiligheid en Justitie en de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid op 29 augustus 2014 aan uw Kamer hebben gestuurd,
zijn de maatregelen opgenomen die zien op het tegengaan op het
uitreizen van geradicaliseerde jongeren. Over de voortgang hiervan wordt
uw Kamer drie keer per jaar op de hoogte gesteld.

 

Vraag:

Deelt de minister de analyse van de SP dat om radicalisering tegen te
gaan er ogen en oren in de buurten en wijken moeten komen, zoals
jongerenwerkers en wijkagenten?

Antwoord:

Ja. De minister van Veiligheid en Justitie en de minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid werken gericht aan een aanpak in lokale
risicogebieden waar radicalisering een probleem is. In het
Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme staat onder actiepunt 26 de
gebiedsgerichte aanpak opgenomen. 

Deze aanpak houdt in dat in die wijken en buurten het Rijk samen met
gemeenten, onderwijsinstellingen, jeugdwerkers, wijkagenten en
werkgevers, jongeren in beeld brengt die dreigen te radicaliseren. Deze
jongeren krijgen een persoonsgerichte aanpak. Daarin werken alle
partners samen om deze jongeren te begeleiden en waar mogelijk een
alternatief te bieden. Hierbij wordt ook gewerkt met sociale wijkteams,
omdat zij een belangrijke rol kunnen spelen bij signalering. Deze
aanpak wordt momenteel pilotgericht vormgegeven in enkele gemeenten. 

 

Vraag:

Welke maatregelen heeft de minister genomen om vrouwen ook in het
buitenland te beschermen tegen huwelijksdwang?

Antwoord:

Het afgelopen jaar is het nodige tot stand te komen om ervoor te zorgen
dat vrouwen en meisjes die worden achtergelaten, goed geholpen worden.
Dit is geen garantie op succes. Op de campagnesite   HYPERLINK
"http://www.trouwentegenjewil.nl/"  www.trouwentegenjewil.nl  wordt
daarom aangedrongen op het belang er vooral voor te zorgen in
Nederland te blijven, omdat in Nederland de hulpverlening beter kan
helpen dan in het buitenland. Op de site is ook informatie te vinden
over wat iemand concreet kan doen als hij/zij bang is te worden
achtergelaten en wat iemand concreet kan doen als hij/zij is
achtergelaten in het land van herkomt. Een belangrijke rol vervult het
Steunpunt Huiselijk Geweld in de vorm van Veilig Thuis. Dit
telefoonnummer is op de site te vinden en ook vanuit het buitenland te
bellen.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft een reeks van maatregelen
getroffen zodat consulaire medewerkers op ambassades slagvaardiger en
zorgvuldiger kunnen handelen. Deze maatregelen variëren van trainingen
voor consulaire medewerkers en het op de agenda plaatsen bij relevante
internationale fora en overleggen. Samen met het knooppunt wordt nu
gekeken hoe slachtoffers zo snel mogelijk en met zo min mogelijk
risico’s terug kunnen keren naar Nederland. 

Het nieuwe knooppunt huwelijksdwang en achterlating, dat is
ondergebracht bij de gemeente Den Haag, is vanaf begin 2015
operationeel. Het knooppunt adviseert Veilig Thuis en andere
hulpverleners bij de aanpak van huwelijksdwang en achterlating en is
aanspreekpunt voor het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit maakt het
nog steeds niet eenvoudig om mensen terug te halen naar Nederland, maar
draagt wel bij aan het slagvaardiger handelen.

Vraag:

De SP is voor het versterken van lokale netwerken met betrekking tot
Roma en Sinti. Is de minister bereid het lokale initiatief verder uit te
werken? 

Antwoord:

Eens dat dialoog op lokaal niveau met Roma en Sinti van groot belang is.
Gemeenten als Capelle aan den IJssel en Lelystad pakken dat bijvoorbeeld
ook al actief op. Ik heb daarnaast het initiatief genomen voor een
overleg tussen Romagemeenten en de Roma & Sinti-gemeenschap over het
belang van dialoog op lokaal niveau. Dit zal begin 2015 plaatsvinden.

Vraag:

Wat vindt de minister van de torenhoge werkloosheid onder jongeren met
een migrantenachtergrond?

Antwoord:

De hoge werkloosheid onder migrantenjongeren is zorgelijk. Een situatie
van achterstand kan mensen het gevoel geven dat ze niet mee kunnen doen
in onze samenleving en kan daarmee voeding geven aan spanningen in de
samenleving. Het is zaak om de jeugdwerkloosheid stevig aan te blijven
pakken.

Dit staat daarom bij het kabinet hoog op de agenda. In de
voortgangsbrief Integratie die op vrijdag 21 november 2014 aan uw
Kamer is verstuurd zijn de diverse maatregelen opgenomen die zich er op
richten de oplopende werkloosheid onder jongeren, waaronder
migrantenjongeren, tegen te gaan. De maatregelen voor migrantenjongeren
werken goed. Kortheidshalve wordt verwezen naar die brief. 

Om de kansen op werk voor jongeren te vergroten zijn afspraken gemaakt
in Jongerenakkoorden met een voorhoedegroep van 26 werkgevers
(verenigingen). Deze afspraken zijn van belang voor de aanpak
van jeugdwerkloosheid, en daarmee extra van belang voor
migrantenjongeren want die hebben deze steun in de rug extra hard nodig
gegeven de slechte cijfers op dat terrein. Juist werkgevers kunnen voor
de toekomst van (migranten)jongeren van grote waarde zijn door vacatures
open te stellen voor jongeren, inclusief jongeren met een achterstand,
en door stageplekken te bieden aan gediplomeerde jongeren.

Vraag:

Wil de regering de overbruggingsregeling AOW verruimen?

Antwoord:

Voor mensen die door de verhoging van de AOW-leeftijd met een
overbruggingsprobleem worden geconfronteerd, is in 2013 de tijdelijke
overbruggingsregeling (OBR) in werking getreden. Deze was al
aangekondigd in het regeerakkoord maar is op grond van het sociaal
akkoord met sociale partners verruimd. De OBR hanteert verhoogde
inkomensgrenzen van 200% WML voor alleenstaanden en 300% WML voor
samenwonenden. In het regeerakkoord werd nog uitgegaan van een
inkomensgrens van 150% WML voor zowel alleenstaanden als samenwonenden.
Ook is de doelgroep van de OBR toen verruimd. Niet alleen mensen die op
1 januari 2013 aan een VUT, prepensioen of FLO (functioneel
leeftijdsontslag) regeling deelnamen naar ook mensen die een uitkering
kregen op grond van een vergelijkbare regeling komen in aanmerking voor
de OBR. De regering kiest er niet voor om de regeling verder te
verruimen.

Vraag:

Wil de minister het UWV vragen de transitievergoeding uit te betalen als
een bedrijf failliet gaat? 

Antwoord:

Het overnemen van de transitievergoeding zou onder meer betekenen dat
het UWV een vordering krijgt op de werkgever. Dat zal het doorstarten
van een onderneming negatief beïnvloeden en is ongewenst. Het is ook
niet nodig. Op grond van de WW wordt de loondoorbetaling al overgenomen.
Het zorgt ervoor dat de werknemer een inkomen behoudt en in zijn
levensonderhoud kan blijven voorzien. Als de werknemer daarna werkloos
wordt dan heeft hij in de regel recht op WW om de periode zonder werk te
overbruggen. De transitievergoeding is van een andere orde. Het voert
dan ook te ver om het UWV ook de betaling van de transitievergoeding te
laten overnemen. Dit is ook nu niet het geval bij een ontslagvergoeding.
Het voorstel van het lid Karabulut zal ik dan ook niet volgen. 

Sociale partners kunnen voor deze situatie overigens voorzieningen
treffen als zij dat aangewezen vinden.

Vragen van het lid Mulder (VVD)

Vraag:

Zijn we niet te veel doorgeschoten om ondernemers in een werkgeversrol
te dringen?

Antwoord:

Ondernemerschap kan niet los gezien worden van het werkgeverschap. Het
in dienst nemen van mensen schept een verantwoordelijkheid. Hoewel de
werkgeversrol dus belangrijk blijft, is het de ambitie van dit kabinet
om het scheppen van banen zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Daartoe
heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen en doelen gesteld,
zoals:

In de Wet werk en zekerheid wordt het ontslagrecht niet alleen
eerlijker, maar ook eenvoudiger en sneller voor werkgevers; 

De loonkostensubsidie uit de Participatiewet maakt het financieel
aantrekkelijk om mensen met een arbeidshandicap in dienst te nemen; 

In de brief over belastinghervorming van de staatssecretaris van
Financiën van 16 september 2014 is de ambitie uitgesproken om de wig
(het verschil tussen de loonkosten die de werkgever draagt en het netto
loon) te verlagen; 

Dankzij de premiekorting krijgen werkgevers een financieel voordeel als
zij een arbeidsgehandicapte of een jongere of oudere
uitkeringsgerechtigde in dienst nemen; 

Een van de knelpunten die bij het aannemen van personeel wordt genoemd
is de loondoorbetaling bij ziekte (soms in combinatie met de
bijbehorende werkgeversverantwoordelijkheden). Nu vindt onderzoek
plaats naar knelpunten die werkgevers op dit terrein ervaren.

Vraag:

Wat is de reactie van de minister op het advies van de Raad van State
over de Wet werk en zekerheid?

Antwoord:

De Raad van State twijfelt of de Wet werk en zekerheid een voldoende
substantiële bijdrage levert aan het bevorderen van werkzekerheid. In
het Nader Rapport bij dit advies is het kabinet uitgebreid ingegaan op
de analyse van de Raad van State. Het stelsel wordt er na introductie
van de wet sterker op gericht om scholing en transities van werk naar
werk te bevorderen. Verder is de Wet Werk en Zekerheid slechts één
van de maatregelen waarmee het kabinet werkzekerheid bevordert. Andere
maatregelen zijn bijvoorbeeld de brug-WW en de derde tranche van de
sectorplannen, die sterker op van-werk-naar-werk activiteiten wordt
gericht.

Bij de vormgeving van het beleid wordt overigens gebruik gemaakt van
alle kennis die voortvloeit uit onderzoeken en adviezen over de
modernisering van de arbeidsmarkt. De visie van het kabinet op de
arbeidsmarkt komt ook tot uiting in verschillende Kamerstukken, zoals de
brief over verdringing op de arbeidsmarkt van 20 november 2014 en in de
inzet van de minister in Europa rond "decent work".

Vraag:

Wordt het geen tijd om ook na te denken over modernisering van de SER?
Is het een idee om meer projectmatig te gaan werken? Zou het niet goed
zijn om ook met zzp'ers om de tafel te gaan zitten? Kan de minister
hierop reageren? 

Antwoord:

Onze overlegeconomie kent een lange traditie, evenals de instituten
daarbinnen, zoals de SER. Zij hebben bijgedragen en dragen ook nu bij
aan de kracht en het succes van onze economie. En dat kunnen ze omdat
zij op de juiste momenten weten in te spelen op de veranderde
economische en maatschappelijke omstandigheden. Wat betreft de SER heeft
dat belangrijke adviezen opgeleverd. En ook van het advies over de
Toekomstige Infrastructuur Arbeidsmarkt & WW verwacht ik veel.

Er is ook sprake van vernieuwing in de opzet van de SER. Het lid Mulder
memoreerde zelf al dat de zelfstandigen (via een FNV-zetel) zijn
vertegenwoordigd in de SER. Ik wijs erop dat ook aan ondernemerszijde
zelfstandigen zijn vertegenwoordigd: de voorzitter van het PZO (Platform
Zelfstandige Ondernemers) is raadslid via een VNO-NCW zetel. En
overigens is een aantal van de kroonleden zelf ook zzp’er en derhalve
ervaringsdeskundige. Maar denkt u ook eens terug aan het Energieakkoord
van vorig jaar. Onder leiding van de SER is toen een akkoord gesloten
met enkele tientallen organisaties. 

Voor het advies over pensioenen is de SER uitgebreid het land in gegaan
en heeft input opgehaald bij alle mogelijke belangenorganisaties. De SER
organiseert over diverse adviesonderwerpen met grote regelmaat ronde
tafelsessies, hoorzittingen, internetconsultaties etc. en in alle
commissies zitten bovendien onafhankelijke deskundigen (Kroonleden en
andere deskundigen) die er voor zorgen dat alle relevante informatie op
tafel komt. Dan durf ik te zeggen dat de SER representatief is en zoekt
naar breed draagvlak. In die zin moderniseert de SER wel degelijk.

Vraag:

Welke acties rondom scholing zijn concreet in gang gezet gelet op de
flexibilisering arbeidsmarkt?

Antwoord:

Als gevolg van toenemende globalisering en technologische ontwikkeling
neemt het belang om te blijven investeren in de ontwikkeling van kennis
en vaardigheden toe. Om die reden zijn in de brief ‘Leven Lang
Leren’ van 31 oktober 2014 aan uw Kamer aanvullende maatregelen om
de leercultuur in Nederland te versterken aangekondigd. Deze maatregelen
zijn er op gericht het aantrekkelijker te maken voor volwassenen om
tijdens de loopbaan scholing te volgen en het stimuleren van werkgevers
en werkenden om te investeren in de brede inzetbaarheid van de
beroepsbevolking. 

De maatregelen in de brief 'Leven lang leren' zijn een aanvulling op de
maatregelen die het kabinet al neemt om de leercultuur in Nederland te
versterken. Om transities op de arbeidsmarkt soepeler te laten
verlopen gaat het kabinet de derde tranche van de sectorplannen
focussen van-werk-naar-werk en van-uitkering-naar-werk. Sectoren die
inzetten op om- of bijscholing van nieuwe medewerkers kunnen voor
cofinanciering in aanmerking komen. In aanvulling hierop introduceert
het kabinet de brug-WW. De brug-WW drukt de kosten voor werkgevers die
werknemers willen aantrekken uit een andere sector of
beroep. Bovendien wordt in de Wet werk en zekerheid de
transitievergoeding geïntroduceerd die sterker gericht is op het
bevorderen van scholing dan het huidige stelsel. 

Bijzondere aandacht bij het stimuleren van een leven lang leren gaat uit
naar de positie van flexwerkers. De maatregelen zijn gericht op het
mogelijk maken van meer maatwerk in het mbo en hoger onderwijs voor
flexwerkers die hierbij financiële barrières ervaren waardoor
het aantrekkelijker wordt voor hun om scholing te volgen. Zo biedt het
levenlanglerenkrediet de mogelijkheid om scholing te volgen om
vervolgstappen in hun carrière te zetten. Daarnaast ligt voor het
vergroten van de employability van flexwerkers ook een belangrijke rol
bij flexwerkers en werkgevers zelf. Zij hebben er immers zelf het meeste
baat bij investeringen in het op peil houden en ontwikkelen van kennis
en vaardigheden.

Vraag:

Wat vindt de minister van cao's die aantallen zzp'ers, uitzendkrachten,
payrollers beperken (bijvoorbeeld de zuivel cao die bepaalt maximaal 10%
flexwerkers in bedrijf)? Is dit niet uitsluiting van mensen die willen
werken? 

Antwoord:

Contractvrijheid staat hier voorop. Cao-partijen mogen in de cao
afspraken maken zolang het niet strijdig is met het recht. Partijen
kunnen afspraken maken met als doel om bijvoorbeeld de kwaliteit van
opleiding te verhogen of onderbieding op het terrein van
arbeidsvoorwaarden te voorkomen. Het generiek uitsluiten van
uitzendkrachten, payrollers en zzp 'ers in cao’s komt niet voor. Wat
wel voorkomt zijn afspraken in cao’s waarbij de inzet van
uitzendkrachten, payrollers en zzp'ers op één of andere manier
beperkt wordt. Dat kan zijn in aantallen, bijvoorbeeld een bepaald
percentage van de totale brutoloonsom. Maar het kan ook gaan om het
stellen van beperkende voorwaarden, bijvoorbeeld door te bepalen dat
alleen uitzendkrachten van NEN-gecertificeerde uitzendbureaus mogen
worden ingezet. 

Cao-bepalingen waarbij sprake is van een te grote benadeling van de
rechtmatige belangen van derden komen niet voor algemeen verbindend
verklaring in aanmerking. Dit is al geregeld in het Toetsingskader AVV.
Beperkingen op de inzet van uitzendkrachten, payrollers en zzp
'ers worden op dit punt getoetst wanneer zij voor avv worden
voorgedragen. Wanneer belemmeringen zijn opgenomen die de toegang
–direct of indirect – tot de relevante markt voor bonafide
ondernemingen afsluiten of tot een onevenredig niveau beperken, komen
zij niet voor algemeen verbindend verklaring in aanmerking. In de
praktijk komt het bijvoorbeeld voor dat cao-partijen in reactie op
ingediende bedenkingen laten weten dat zij van mening zijn dat een
maximum percentage uitzendkrachten nodig is om een goede werking van de
arbeidsmarkt te garanderen en misbruik te voorkomen. Ook komt het voor
dat beperkingen zijn opgenomen ten aanzien van zzp’ers met het doel
om schijnzelfstandigheid te voorkomen.  

Vragen van het lid Schut-Welkzijn (VVD)

Vraag:

Ondernemers geven aan dat ze geen mensen meer in dienst nemen omdat ze
bang zijn voor de verantwoordelijkheden en risico’s die daarmee samen
hangen. Herkent de minister deze problemen? 

Antwoord:

Het lid Schut-Welkzijn geeft aan dat ondernemers onder andere als gevolg
van de loondoorbetalingsverplichting geen mensen meer in dienst willen
nemen. Werkgevers zijn nu bij ziekte verplicht om twee jaar lang 70% van
het loon van hun zieke werknemer door te betalen.

Daarnaast hebben werkgevers op grond van de Wet Verbetering Poortwachter
re-integratieverplichtingen om te voorkomen dat deze werknemers
langdurig uitvallen. Voor de loondoorbetalingsverplichting kunnen
werkgevers een private verzekering afsluiten. Dat het gevoerde beleid
ten aanzien van ziekte en arbeidsongeschiktheid succesvol is blijkt uit
het feit dat op macro niveau het verzuim als gevolg van ziekte sinds de
invoering van de loondoorbetalingsverplichting gedaald is naar circa
4%. In de jaren ’80 lag het ziekteverzuim nog rond 10%.

De loondoorbetalingsverplichting bij ziekte is ook een effectieve
prikkel gebleken om te voorkomen dat werknemers te snel in de
arbeidsongeschiktheidsuitkeringen terecht komen. De jaarlijkse instroom
in de WIA ligt fors lager dan ten tijde van de WAO. Op macroniveau heeft
het beleid tot lagere lasten voor werkgevers geleid.

Op het niveau van de individuele werkgever kan de financiële last van
loondoorbetaling echter zwaar wegen. Op dit moment laat ik onderzoek
uitvoeren naar knelpunten die werkgevers op dit terrein ervaren. In het
onderzoek wordt specifiek stil gestaan bij het effect dat de
loondoorbetalingverplichting op kleine werkgevers heeft en bij het
effect van de loondoorbetalingsperiode op het aannamebeleid van
werkgevers - de vraag van het lid Schut-Welkzijn.  

Tijdens het AO Arbeidsmarktbeleid van 25 juni 2014 heb ik uw
Kamer gemeld dat dit onderzoek niet voor de begrotingsbehandeling
gereed zou zijn, maar dat ik dit voor het eind van het jaar
verwacht. Ik zal u dit zo spoedig mogelijk voorzien van een
kabinetsreactie doen toekomen. In de kabinetsreactie zal ook aandacht
worden besteed aan de gesignaleerde knelpunten. 

Vraag:

Het lid Schut-Welkzijn merkt op dat ondernemers verleid moeten worden om
toch de stap tot het in dienst nemen van mensen te nemen, de risico’s
aan te gaan en van ondernemer ook werkgever worden. Zodat ze weer banen
durven te creëren. Is de minister het ermee eens dat op dit punt een
brede visie van het kabinet hard nodig is?

Antwoord:

Het kabinet onderkent dat het belangrijk is dat ondernemers gestimuleerd
worden om mensen in dienst te nemen en van ondernemer werkgever worden.
Mede om deze reden heeft het kabinet een interdepartementaal
beleidsonderzoek (ibo zzp) geïnitieerd. Het advies van de ibo-werkgroep
zal onder andere ingaan op de overstap van ondernemerschap naar
werkgeverschap en welke rol het beleid hierin speelt. Dit onderzoek
wordt in het voorjaar aan uw Kamer aangeboden.

Vraag:

De ABU geeft aan naar een half jaar loondoorbetaling bij ziekte te
willen. De VVD stelt een jaar voor. Volgens het Verbond van Verzekeraars
zou dit 20% verlaging van de verzekeringspremies opleveren. Kan de
minister onderzoeken of dit klopt? En als dit klopt, is de minister dan
bereid de periode van loondoorbetaling terug te brengen tot een jaar?
Kan de minister een reactie hierop geven? 

Antwoord:

Werkgevers zijn bij ziekte verplicht om twee jaar lang 70% van het loon
van hun zieke werknemer door te betalen. Daarnaast hebben werkgevers op
grond van de Wet Verbetering Poortwachter re-integratieverplichtingen om
te voorkomen dat deze werknemers langdurig uitvallen.

Op dit moment laat ik onderzoek uitvoeren naar knelpunten die werkgevers
op dit terrein ervaren. Tijdens het AO arbeidsmarktbeleid van 25
juni 2014 heb ik Uw Kamer al laten weten dat dit onderzoek niet voor de
begrotingsbehandeling gereed zou zijn, maar dat ik deze voor het eind
van het jaar verwacht. Ik zal u deze dan zo spoedig mogelijk voorzien
van een kabinetsreactie doen toekomen.

Het lid Schut-Welkzijn vraagt mij of ik verwacht dat de
verzekeringspremies als gevolg van het terugbrengen van de
loondoorbetalingsperiode naar één jaar met 20% zullen dalen. Ik kan
mij voorstellen dat de premies op de private markt zullen
dalen. Maar de kosten verdwijnen niet. Mensen zijn niet ineens
korter ziek. En werkgevers betalen voor de kosten van zowel ziekte als
arbeidsongeschiktheid. 

Ik vind het verstandig om zorgvuldig te bezien hoe we knelpunten kunnen
oplossen maar tegelijk de effectiviteit niet overboord gooien. Ik stel
voor om de actualiteit van de berekeningen te bezien, bij voorkeur in
samenwerking met het CPB. Bij de kabinetsreactie op de
loondoorbetalingsonderzoeken zal ik laten weten wanneer u deze update
kunt verwachten.

Vraag:

Kan de minister de mogelijkheden van een stelselherziening onderzoeken,
waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen beroepsrisico’s en
overige risico’s op ziekte en arbeidsongeschiktheid?

Antwoord:

Het onderscheid tussen risque social en risque professionnel houdt in
dat bij arbeidsongeschiktheid in de sociale zekerheid een onderscheid
gemaakt wordt tussen werknemers die enerzijds door een arbeidsongeval of
beroepsziekte arbeidsongeschikt worden en anderzijds werknemers die door
andere oorzaak arbeidsongeschikt worden. Dit onderscheid kan doorwerken
in de uitkeringsvoorwaarden of de financieringswijze. Sinds de invoering
van de WAO in 1967 bestaat dit onderscheid niet meer in Nederland.
Reden waarom dit onderscheid niet wordt gemaakt is, zoals in de memorie
van toelichting bij de WAO is verwoord, dat niet beslissend dient te
zijn hoe iemand arbeidsongeschikt is geworden, maar de omstandigheid dat
men arbeidsongeschikt is geworden.

Gevolg is dat werknemers ongeacht de oorzaak van de
ziekte/arbeidsongeschiktheid recht hebben op loondoorbetaling bij ziekte
en een WIA-uitkering. Daardoor kunnen ook werknemers die als gevolg van
bijvoorbeeld kanker, een hartinfarct of sportblessure tijdelijk niet in
staat zijn om te werken, rekenen op loondoorbetaling bij ziekte en/of
een WIA-uitkering. Gevolg is tevens dat werkgevers ongeacht de oorzaak
van de ziekte/arbeidsongeschiktheid bij ziekte het loon doorbetalen en
via gedifferentieerde premies zorg dragen voor de financiering van de ZW
en WIA. We zien dat werkgevers en werknemers bovendien verder gaan dan
de wettelijke verantwoordelijkheid, doordat ze gezamenlijk bij
cao-afspraken maken over aanvullende inkomensvoorzieningen bij ziekte
ongeacht de oorzaak.

Als gevolg van de werkgeversverplichting en de activerende werking van
de WIA hebben zowel werknemers als werkgevers er belang bij dat
re-integratie zo snel mogelijk ingezet wordt. Dat het gevoerde beleid
ten aanzien van ziekte en arbeidsongeschiktheid succesvol is blijkt ook
uit het feit dat op macro niveau het verzuim als gevolg van ziekte is
gedaald naar circa 4%. In de jaren ’80 lag het ziekteverzuim nog rond
10%. Ook de jaarlijkse instroom in de WIA ligt fors lager dan ten tijde
van de WAO.

Als bij ziekte en arbeidsongeschiktheid onderscheid gemaakt zou worden
tussen risque professionnel en risque social zal naar mijn verwachting
de focus op re-integratie naar achter schuiven en zal de focus zich in
eerste instantie richten op de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid en
eventueel juridische procedures. Vooral omdat in veel gevallen de
scheidslijn tussen risque social en risque professionnel niet helder en
eenduidig te trekken zal zijn. Denk aan mensen met psychische klachten
of een hartinfarct, waar de oorzaak vaak niet simpel is vast te stellen.
Ongeveer een derde deel van het arbeidsgerelateerde verzuim heeft
bijvoorbeeld te maken met psychische klachten. Het kabinet verwacht dat
zowel werkgevers als werknemers dan eerst alle juridische paden zullen
bewandelen alvorens er op re-integratie ingezet wordt. Hierdoor zal de
effectiviteit van het re-integratiebeleid afnemen.

Bovendien is het van belang dat ten aanzien van de
uitkeringsvoorwaarden geen onderscheid gemaakt wordt naar de aard van de
arbeidsongeschiktheid of ziekte. Dat zou immers kunnen betekenen dat
iemand met kanker of een hartinfarct terug valt op een uitkering op
minimumniveau. Daarom is het kabinet geen voorstander van onderscheid
tussen risque social en risque professionnel bij ziekte en
arbeidsongeschiktheid. Er is evenmin noodzaak om hiernaar nieuw
onderzoek te doen. Dit is al vaak gedaan, bijvoorbeeld in de Sociale
Nota 2001 en in het rapport "Op afstand van de arbeidsmarkt" in het
kader van de brede heroverweging uit 2010.

 

Vraag:

In het initiatief Activering uit arbeidsongeschiktheid wordt voorgesteld
om mensen vaker te herbeoordelen. Waarom worden mensen alleen
herbeoordeeld als ze zelf aangeven zich beter te voelen of als hun
voormalige werkgever dit doet? Waarom beoordeelt het UWV niet uit eigen
beweging? Voor de VVD is van belang dat er regelmatig wordt
herbeoordeeld, (desnoods) voorbereid door een onafhankelijke arts op
kosten van de werkgever. Kan de minister hier een reactie op geven? 

Antwoord:

Zoals ik tijdens het algemeen overleg van 3 oktober 2013 heb
aangegeven ben ik een groot voorstander van herbeoordelingen, als die
ertoe bijdragen dat mensen toch weer een bijdrage aan de samenleving
kunnen gaan leveren; vanuit het belang van de werknemer, vanuit het
belang van de werkgever en ook vanuit het belang van de verzekeraar.

Iedereen herbeoordelen terwijl het UWV geen verandering in de situatie
verwacht leidt tot extra kosten, maar niet tot opbrengsten. Het
selectief en gericht inzetten van herbeoordelingen maakt
herbeoordelingen effectiever en efficiënter.

Het UWV gaat over tot herbeoordelingen in de WIA op initiatief van de
gerechtigde of de werkgever of de daartoe gemachtigde verzekeraar van de
werkgever. Het UWV geeft in zijn uitvoering voorrang aan deze zogenaamde
vraaggestuurde herbeoordelingen. Daarbij is nog relevant te vermelden
dat het UWV en het verbond van verzekeraars een convenant hebben met
betrekking tot het inzetten van herbeoordelingen om de aanvraag door de
gemachtigde verzekeraar beter te gaan stroomlijnen.

Naast de vraaggestuurde herbeoordelingen initieert het UWV ook zelf
herbeoordelingen. Bij herbeoordelingen op initiatief van het UWV zelf
gaat het UWV selectief te werk. Het UWV bepaalt de periodiciteit van
herbeoordelingen in individuele gevallen aan de hand van het te
verwachten verloop van het herstel. Dit hangt dus sterk samen met de
medische situatie waarin de gerechtigde verkeert.

Vraag:

Kan de minister de weeffout in de wet WIA, dat mensen met een
WGA-uitkering ook in het buitenland aan hun herstel kunnen werken,
herstellen? 

Antwoord:

Er is geen sprake van een weeffout in de WIA. In de WIA is geregeld dat
er geen recht is op uitkering bij wonen buiten Nederland. Op grond van
internationale verdragen kan Nederland echter zijn gebonden om een
arbeidsongeschiktheidsuitkering zoals de WGA ook in het buitenland te
betalen. Zo is Nederland op grond van Verordening (EG) nr. 883/2004
betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels gehouden om
de WGA-uitkering te betalen aan gerechtigden die in een EU-land of in
een ander EER-land (de EU-lidstaten, Noorwegen, IJsland en
Liechtenstein) of Zwitserland wonen. Ook kan Nederland op grond van een
met een ander land gesloten bilateraal sociaalzekerheidsverdrag waarin
ook afspraken staan over handhaving gehouden zijn om de WGA-uitkering te
betalen aan gerechtigden die in dat land wonen. Als er geen verdrag is
wordt de WGA-uitkering niet geëxporteerd.

 

Vraag:

Kunnen we, in het kader van de Wet Verbetering Poortwachter, het beleid
niet zo maken dat mensen weer aan de slag kunnen?

Antwoord:

Het aan de slag krijgen van mensen is juist het belangrijkste
uitgangspunt van de Wet Verbetering Poortwachter. Als langdurig
ziekteverzuim dreigt, moet snel en effectief worden ingegrepen, zodat
de werknemer weer snel aan de slag kan gaan. 

Bedrijfsarts en arbodienst adviseren hen hierbij, maar werkgever en
werknemer zijn samen verantwoordelijk. Zij ondernemen zelf actie. Samen
bezien zij de mogelijkheden en onmogelijkheden om weer aan het werk te
gaan. Dit impliceert dat als al op de eerste ziektedag vaststaat dat de
werknemer zijn eigen werk niet meer kan verrichten, werkgever en
werknemer zich samen vanaf het begin zullen moeten gaan oriënteren op
ander passend werk. Dit kan binnen het bedrijf van de werkgever zijn,
maar ook daarbuiten (het tweede spoor). In de Wet Verbetering
Poortwachter is niet geregeld dat zij daar tot het tweede jaar mee
moeten wachten. Dat kan en mag al vanaf de eerste ziektedag.

Vragen van het lid Heerma (CDA)

Vraag:

Wie is de voorzitter waar in de brief over het ibo zzp naar verwezen
wordt? En kan de brief worden getoond waarin om uitstel is verzocht?

Antwoord:

De voorzitter is dhr. P.F. Hasekamp. Er is niet per brief om uitstel
verzocht, maar telefonisch. Er kan dus geen brief worden overlegd.

Vraag:

Kan de Kamer het onderzoek naar loondoorbetaling bij ziekte (als reden
om geen personeel aan te nemen) nog voor het einde van het jaar
verwachten? 

Antwoord:

Op dit moment wordt onderzoek uitgevoerd naar knelpunten die werkgevers
op dit terrein ervaren. Verwacht wordt dat het onderzoek voor het eind
van het jaar is afgerond, zoals aan uw Kamer gemeld tijdens het AO
arbeidsmarktbeleid van 25 juni 2014. Het onderzoek zal spoedig na
verschijning voorzien van een kabinetsreactie naar uw Kamer worden
gezonden.

Vraag:

Kan de minister toezeggen om samen met de polder te gaan kijken naar
individuele scholingsrechten?

Antwoord:

Het belang van scholing wordt door het kabinet onderkend. Op grond van
de Wet werk en zekerheid is de werkgever gehouden om de werknemer te
scholen en zijn kennis en vaardigheden op peil te houden voor het kunnen
uitvoeren van zijn functie (amendement Van Weyenberg/Hamer). Verder kan
de transitievergoeding worden aangewend voor scholing bij ontslag, maar
prikkelt het werkgevers ook om te scholen tijdens het dienstverband die
leidt tot een bredere inzetbaarheid van de werknemer.

In de brief leven lang leren die 31 oktober 2014 naar uw Kamer
is gestuurd, worden verschillende maatregelen aangekondigd, die het
individu meer vrijheid en mogelijkheden geven zich tijden de loopbaan te
blijven ontwikkelen. In het kader van de op te zetten experimenten
vraagfinanciering in het deeltijd hoger onderwijs ontvangen
deeltijdstudenten bij vraagfinanciering vouchers ter waarde van circa
1.250 euro per 30 studiepunten, waarmee ze bij private en publieke
instellingen terecht kunnen. In de brief zijn deze experimenten nader
uitgewerkt.

Voor de eerste vier cohorten studenten die vanaf 2015/2016 in het hoger
onderwijs instromen, komen studievouchers beschikbaar. Met deze
studievouchers, ter waarde van circa 2.000 euro, krijgen afgestudeerden
de mogelijkheid om tussen vijf en tien jaar na hun afstuderen nogmaals
scholing te volgen. De inzet van de vouchers zullen worden geëvalueerd.
Ook de introductie van het levenlanglerenkrediet biedt mogelijkheden
voor werkenden en werkzoekenden die financiële barrières ervaren om
(verdere) scholing te volgen om volgende stappen in de carrière te
maken

Met sociale partners wordt gesproken over het breder en beter benutten
van de O&O-fondsen. Het gaat daarbij om het bevorderen van samenwerking
tussen de O&O-fondsen, het stimuleren van van-werk-naar-werk en
intersectorale mobiliteit waarbij de inzet van intersectorale scholing
essentieel is. Daarbij wordt ook gesproken over individuele
scholingsrechten. In diverse cao’s zijn hierover overigens al
afspraken gemaakt.

Vraag:

Wil de minister onafhankelijk laten kijken naar effectiviteit van de
sectorplannen? 

Antwoord:

In de voortgangsbrief over sectorplannen van 17 november 2014 is mede
gedeeld dat een onafhankelijke evaluatie wordt uitgevoerd van
de sectorplannen. De regeling sectorplannen wordt geëvalueerd door de
onderzoekscombinatie SEO/ECBO. In de evaluatie staan vier vragen
centraal:

Hoe de gesubsidieerde sectorplannen zijn uitgevoerd; 

Op welke wijze de sectorplannen hebben bijgedragen aan het overbruggen
van de crisis en het verbeteren van de werking van de arbeidsmarkt; 

Wat het effect van de tijdelijke cofinanciering is geweest op de
betrokkenheid en inspanningen van de sociale partners voor een betere
werking van de arbeidsmarkt; 

Wat de invloed van de vorm van de subsidie is geweest op het bereiken
van de doelen.

Omdat in 2016 niet alle sectorplannen volledig afgerond zullen zijn en
alle resultaten dus niet meegenomen kunnen zijn, ontvangt uw Kamer in
2016 een voorlopig evaluatierapport en in 2018 een definitief
evaluatierapport. Ook heeft de algemene rekenkamer een onderzoek
voorzien naar de sectorplannen.

Vraag:

Kan de staatssecretaris het mogelijk maken dat, als iemand in de
bijstand expliciet aangeeft liever een baan met loondispensatie te
willen, dat dat mogelijk is? 

Antwoord:

In de brief van 10 april 2014 is in reactie op de motie-Heerma
aangegeven dat om loondispensatie toe te passen wetswijziging nodig is
en dat het kabinet niet het voornemen heeft de Participatiewet op dit
punt te wijzigen. Met de brief van 25 november 2014 is uitvoering
gegeven aan het verzoek in de motie om te onderzoeken hoe toepassing van
loondispensatie voor mensen met een arbeidshandicap op individuele basis
binnen de Participatiewet mogelijk gemaakt kan worden. Conclusie van het
onderzoek is dat aan wetswijziging veel haken en ogen zitten voor
gemeenten, arbeidsbeperkten, werkgevers en het Rijk. Het kabinet is
daarom niet van plan wetswijziging voor te bereiden.

De werking van het instrument loonkostensubsidie zal worden gevolgd.
Bovendien wordt uitvoering gegeven aan de motie Van Weyenberg/Heerma
inzake de effectiviteit van loonkostensubsidie en loondispensatie. Dit
onderzoek is evidence-based en zal binnen drie jaar na invoering van de
Participatiewet beschikbaar zijn. Daarbij is het mogelijk om aan de
onderzoekers de vraag mee te geven wat betrokkenen vinden van het naast
elkaar bestaan van beide instrumenten binnen de Participatiewet.

Vraag:

Graag een reactie op het artikel in de NRC van 25 november 2014 over
sectorplannen. Klopt het dat vanuit het ministerie belrondjes worden
gehouden met de aansporing 'bedenk nog iets, want er is nog geld?'.
Klopt het dat geld voor sectorplannen besteed wordt aan onderzoek over
de werksfeer? Klopt het dat de plannen van de uitzendsector werden
teruggetrokken omdat de plannen zich niet mogen richten op mensen die
geen werk hebben? 

Antwoord:

Alhoewel die indruk uit het artikel kan ontstaan, het is niet zo
dat het Ministerie van SZW een belrondje heeft gehouden met de
strekking “bedenk nog iets, want er is nog geld'. Het artikel
maakt duidelijk dat het Actieteam bij de Stichting van de Arbeid de rol
heeft en speelt om sectoren te wijzen op de mogelijkheden van de
regeling en hen op te roepen deel te nemen. Dat is ook het afgesproken
doel en rol van het Actieteam in het sociaal akkoord. En met goed
gevolg, er zijn ondertussen meer dan 60 plannen goedgekeurd.

De sector dakdekkers kent een grote uitstroom van jonge gediplomeerde
werknemers, groter dan in andere sectoren. In het kader van de regeling
cofinanciering sectorplannen wil de Dakdekkersbranche door middel van
een pilot een impuls geven aan een meer op de mens gericht
personeelsbeleid om te voorkomen dat gediplomeerde medewerkers
voortijdig uitstromen.

Het klopt niet dat het sectorplan van de uitzendsector werd
teruggetrokken omdat het plan zich niet mag richten op mensen die geen
werk hebben. De uitzendbranche was van plan langdurig werklozen te
scholen met het oog op een baan via een uitzendbureau. Dit was een goed
idee en daarom is het plan goedgekeurd. Bij de uitvoering van het
sectorplan bleek echter dat de partijen dat niet konden doen op een
manier die past binnen de geoorloofde staatssteun. Een andere invulling
van de uitvoering die ongeoorloofde staatssteun voorkomt, bleek voor de
sector niet haalbaar.

Vraag:

Wil de minister reageren of leeuwen en beren die gelden voor het tweede
contractjaar ook gelden voor het eerste arbeidscontract? Voorkomt de
ketenbepaling langjarige contracten voor jongeren? 

Antwoord:

Ik interpreteer de vraag van het lid Heerma zo dat hij vraagt of de
nadelen die gelden in geval van een meerjarige tweede tijdelijke
arbeidsovereenkomst, niet ook gelden voor de eerste tijdelijke
arbeidsovereenkomst.

In mijn brief van 24 november 2014 heb ik aangegeven dat de
mogelijkheid van een tweede meerjarig contract aan werkgevers geen
prikkel zal geven om in de werknemer te investeren als dit contract
relatief kort is. Het tweede meerjarig contract dient daarom van langere
duur te zijn, bijvoorbeeld ten minste vijf jaar. Voor werknemers zal een
dergelijk langer meerjarig tweede contract dubbel nadelig zijn als de
mogelijkheid van tussentijdse opzegging in de arbeidsovereenkomst is
opgenomen. Door de mogelijkheid van tussentijdse opzegging loopt het
contract immers niet alleen van rechtswege af, maar kan ook tussentijds
worden opgezegd. Beide nadelen gelden ook voor jongeren.

Ten aanzien van het eerste tijdelijke contract geldt inderdaad ook dat
werkgevers minder bereid zijn om te investeren in werknemers met een
tijdelijk contract. Ook geldt ten aanzien van dit eerste tijdelijke
contract dat het niet alleen van rechtswege eindigt, maar ook
tussentijds kan worden opgezegd als deze mogelijkheid is opgenomen. Om
deze nadelen te beperken zijn met de Wet werk en zekerheid maatregelen
genomen om de balans tussen de bescherming van flexibele en vaste
contracten te herstellen en constructies aan te pakken waar sprake is
van het structureel en langdurig inzetten van een werknemer op basis van
een flexibel contract. Hierdoor zullen werknemers, waaronder jongeren,
eerder aanspraak kunnen maken op een vast contract met bijkomende
zekerheden als scholing.

Ook wil ik er nog op wijzen dat een meerjarige tweede tijdelijke
arbeidsovereenkomst niet in lijn is met de afspraken uit het sociaal
akkoord. De maatregelen in de Wet werk en zekerheid - als uitvloeisel
van het sociaal akkoord - zijn erop gericht te komen tot een nieuw
evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt en om het
gat in bescherming tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor
bepaalde en onbepaalde tijd te verkleinen. Juist ook met het oog op het
bevorderen van de doorstroom naar een arbeidsovereenkomst voor
onbepaalde tijd. De mogelijkheid van een meerjarig tweede tijdelijk
contract zou deze lijn doorkruisen, want dat zal immers leiden tot
doorstroom naar een nieuw tijdelijk contract. Deze zienswijze wordt door
sociale partners onderschreven.

Vraag:

Kan de staatssecretaris aangeven of er aangaande de kostendelersnorm een
explosie te zien is van commerciële huurrelaties?

Antwoord:

Er is geen reden om vanaf 1 januari 2015 een explosie van commerciële
huurrelaties te verwachten. De wet biedt voldoende waarborgen om fraude
met commerciële relaties tegen te gaan: 

Er moet een schriftelijke overeenkomst zijn en er moet een commerciële
prijs zijn afgesproken, die geïndexeerd wordt. 

De belanghebbende moet de overeenkomst en de betalingsbewijzen
overleggen. 

Er kan geen commerciële relatie zijn tussen ouders en meerjarige
kinderen en tussen broers, zussen, grootouders en kleinkinderen.

Ook nu al controleren gemeenten of er daadwerkelijk sprake is van een
commerciële relatie. Ze hebben hierin dus al expertise opgebouwd.
Voorop staat dat de belanghebbende moet aantonen hoe zijn woon- en
leefsituatie is. De gemeente kan een huisbezoek aanbieden zodat de
belanghebbende zijn situatie kan aantonen. Weigert hij dat en toont hij
zijn situatie niet op andere wijze aan, dan wordt de uitkering op 30%
gesteld.

Er is geen risico op schijn commerciële relaties in het buitenland om
zo de kostendelersnorm in de bijstand te ontwijken, aangezien men in het
buitenland geen recht op bijstand heeft. Zoals in de brief aan uw Kamer
van 24 november 2014 in reactie op de motie Heerma/Van Weyenberg is
aangegeven, verwacht ook de uitvoering geen groter risico op ontwijking
van de kostendelersnorm.

Het Centraal Bureau voor de Statistiek zal vanaf 1 januari 2015 het
aantal kostendelers in de bijstand gaan monitoren. Daarin is geen
specifieke monitor voor commerciële relaties opgenomen. Dit acht het
kabinet, gelet op de signalen van de uitvoering, niet nodig.

Vraag:

De minister heeft toegezegd in het voorjaar de problematiek die ontstaat
in het kader van versobering van alimentatie te behandelen. De problemen
spelen echter al vanaf 1 januari. Waarom komt de minister pas in het
voorjaar op deze problematiek terug?

Antwoord:

Het maken van afspraken over kinderalimentatie en het eventueel wijzigen
daarvan is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de ouders.
Zij kunnen daarvoor het Juridisch Loket, een mediator of advocaat
inschakelen. Komen de ouders niet tot overeenstemming over wijziging van
het bedrag aan kinderalimentatie, dan kan de rechter verzocht worden de
alimentatie aan te passen. 

Om het ouders makkelijker te maken is het belangrijk dat ouders op de
hoogte zijn over de mogelijke consequenties van de Wet hervorming
kindregelingen. Ouders worden daarom via publieksvoorlichting er op
gewezen dat de Wet hervorming kindregelingen van invloed kan zijn op de
kinderalimentatie en worden doorverwezen naar waar verdere informatie te
vinden is. 

De Expertgroep Alimentatienormen, een groep bestaande uit
familierechters die een richtlijn voor rechters formuleert voor de
bepaling van de alimentatiehoogte, heeft bekeken hoe de Wet hervorming
kindregelingen tot wijziging van het rapport Alimentatienormen leidt en
komt halverwege december 2014 met een aangepaste versie van het rapport.

Naar aanleiding van de motie Heerma is de Raad voor de Rechtspraak
verzocht te adviseren over de mogelijkheid van een standaardrekenregel
die eventuele wijzigingen in het alimentatiebedrag kan vereenvoudigen.
Zij komen begin 2015 met een advies.  

Vraag:

Is de patstelling tussen arbeid en zorg en kinderopvang niet te
doorbreken door te kijken naar, bijvoorbeeld, Engeland? 

Antwoord:

Het is altijd goed om ter inspiratie naar het beleid in landen om ons
heen (zoals Engeland) te kijken. Tegelijkertijd verschilt de
maatschappelijke context in landen zoals Engeland van de Nederlandse
context. Zo kent Nederland veel vrouwen die in deeltijd werken. Gekozen
oplossingen in het buitenland kunnen daarom niet een op een worden
vertaald naar het Nederlandse systeem.

Het kabinet is er geen voorstander van om, met het Engelse systeem als
voorbeeld, inkomensafhankelijkheid in de kinderopvangtoeslag af te
schaffen. Dit zou tot gevolg hebben dat voor iedereen de kosten van
kinderopvang gelijk worden, waardoor de kinderopvang ontoegankelijk
wordt voor werkende ouders met lage inkomens.

Vraag:

Is de minister bereid om met Turkije het gesprek aan te gaan over 'de
lange arm', bijvoorbeeld rondom de dienstplicht voor Nederlandse
jongeren van Turkse komaf? Klopt het dat de invoering van de
maatschappelijke dienstplicht in Nederland Turks-Nederlandse jongeren
onder deze dienstplicht uit kan helpen? 

Antwoord:

Samen met mijn collega van Buitenlandse Zaken worden begin 2015
gesprekken gevoerd met de Turkse overheid waarin aandacht wordt besteed
aan de actuele discussies over de binding van jongeren aan de
Nederlandse samenleving en de verbondenheid aan Turkije en de Turkse
overheid. Als een van de gespreksonderwerpen wordt ook de dienstplicht
aan de orde gesteld. 

Verder is het de vraag of invoering van de maatschappelijke dienstplicht
in Nederland, Turks-Nederlandse jongeren onder de Turkse militaire
dienstplicht uit kan helpen. Dat hangt af van de vraag of het invoeren
van een maatschappelijke dienstplicht door Turkije zal worden erkend.
Momenteel wordt, voor zover bekend, door Turkije alleen
dienstplicht in een beperkt aantal landen beschouwd als vervanging van
de Turkse dienstplicht. Nederland is met het vervallen van de
dienstplicht in 1997 van die lijst geschrapt. De ministers van Defensie
van Nederland en Duitsland houden zich hier actief mee bezig en hebben
het telkens op de politieke agenda geplaatst voor overleg met de Turkse
collega van Defensie.  

Vraag:

Heeft de minister hard genoeg onderhandeld met Marokko met betrekking
tot aanpassing van het bilaterale socialezekerheidsverdrag met? 

Antwoord:

Nederland heeft de Marokkaanse autoriteiten in april 2011 een voorstel
tot wijziging van het bilaterale socialezekerheidsverdrag gedaan.
Nederland heeft Marokko vanaf dat moment verzocht om in overleg te
treden over wijziging van het verdrag. 

Sinds mei 2013 zijn beide landen feitelijk in onderhandeling. Sindsdien
hebben diverse onderhandelingsronden plaatsgevonden. Bij de laatste
onderhandelingsronde heeft Nederland de motie Schut-Welkzijn/Dijkgraaf
gebruikt als krachtig en duidelijk signaal. Ondanks dit signaal hebben
de Marokkaanse autoriteiten niet positief gereageerd op de door
Nederland voorgestelde verdragswijzigingen. Daarop heeft het kabinet
conform de desbetreffende motie een voorstel tot opzegging van het
bilaterale socialezekerheidsverdrag met Marokko bij het parlement
ingediend.

Vragen van het lid Vermeij (PvdA)

Vraag:

Kan het programma SchoolEx voortgezet worden na deze periode van 4 jaar
in plaats van het af te schaffen en weer iets nieuws verzinnen?

Antwoord:

Het SchoolEx 2.0 is een tweejarig programma en een tijdelijke
crisismaatregel (als onderdeel van de aanpak jeugdwerkloosheid) gericht
op het intensiveren van begeleidings- en ombuigingsgesprekken. Het
arbeidsmarktperspectief van het onderwijsaanbod wordt met de nieuwe wet
macrodoelmatigheid die door de minister van OCW bij de Tweede Kamer is
ingediend voor behandeling nog verder aangescherpt. Dit wetsvoorstel
beoogt ook onderwijsinstellingen te verplichten om te zorgen voor een
goede, objectieve informatievoorziening aan aankomende deelnemers over
relevante aspecten van de opleiding, waaronder de onderwijskwaliteit en
het arbeidsmarktperspectief. Scholen maken sinds dit studiejaar gebruik
van ‘Studie in Cijfers’ (de zgn. studiebijsluiter). De minister van
OCW heeft de scholen daar per brief toe opgeroepen. Al deze maatregelen
moeten de loopbaanbegeleiding en de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt
verbeteren. Het bieden van mogelijkheden voor loopbaanoriëntatie- en
begeleiding behoort overigens tot de kerntaken van mbo-instellingen. Ook
geldt sinds 2008 de zorgplicht arbeidsmarktperspectief.

Vraag:

Hoe staat het met de invulling van de brug-WW? Kan de brug-WW ook
gebruikt worden voor mensen zonder startkwalificatie deze alsnog te
halen?

Antwoord:

Wanneer in het sectorplan het behalen van de startkwalificatie is
opgenomen als gewenste omscholing en door werkgevers een baangarantie
wordt geboden, kan inderdaad brug-WW worden ingezet. Scholing in het
kader van de derde tranche sectorplannen wordt dan immers als
noodzakelijk beschouwd op grond van de WW. Om in aanmerking te komen
voor de brug-WW moet er worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

De scholing die wordt gevolgd, wordt gevolgd en gesubsidieerd in het
kader van regeling derde tranche sectorplannen en wordt dus aangemerkt
als noodzakelijke scholing; 

De scholing duurt maximaal één jaar en in het geval van een
beroepsbegeleidende leerweg is een duur van maximaal twee jaar mogelijk;


De opleiding leidt tot een door de sector of branche erkend diploma of
certificaat; 

Er wordt een baangarantie geboden door de nieuwe werkgever.

In het kader van de derde tranche sectorplannen wordt geregeld dat alle
in deze tranche opgenomen substantiële omscholing voor zover daar
daadwerkelijk subsidie voor is verleend, automatisch als noodzakelijke
scholing wordt beschouwd. Daarnaast wordt ook de bijscholing voor de
WW-gerechtigde als noodzakelijk aangemerkt.

Vraag:

Is de minister bereid om te kijken naar het Scandinavische systeem van
scholing van werknemers en dit eventueel over te nemen?

Antwoord:

De lessen uit deze landen zijn benut bij de maatregelen die het kabinet
in de brief over een ‘Leven Lang Leren’ van 31 oktober 2014 heeft
aangekondigd, daarbij rekeninghoudend met de specifieke Nederlandse
situatie. Door instellingen in het middelbaar beroepsonderwijs en hoger
onderwijs ruimte te geven (deeltijd)opleidingen op een meer flexibele
manier in te richten, kan beter worden aangesloten bij de behoeften
vanuit de arbeidsmarkt. 

Ook de experimenten met vraagfinanciering in het hoger onderwijs kunnen
daar aan bijdragen. In het mbo komt er meer ruimte voor modulair aanbod.
Om op de werkvloer de leercultuur sterker te verankeren worden middelen
beschikbaar gesteld vanuit ESF en wordt samengewerkt met MKB Nederland
om een leerrijke werkomgeving te creëren. Het voeren van
ontwikkelingsgesprekken en opstellen van ontwikkelingsplannen kunnen
onderdeel uitmaken van een dergelijke leerrijke werkomgeving. 

Vraag:

Hoe staat het met de oprichting van eigen ontslagcommissies in sectoren?
En is daar maatwerk mogelijk?

Antwoord:

De minister heeft nog geen signalen bereikt van de oprichting van een
ontslagcommissie in een cao. Als cao-partijen, in afwijking van het
afspiegelingsbeginsel, eigen regels willen hanteren voor het bepalen
van wie bij bedrijfseconomisch ontslag voor ontslag in aanmerking komt,
dan bevat de Wwz een mogelijkheid daartoe. Als voorwaarde om eigen
regels te kunnen hanteren stelt de Wwz dat een voorgenomen ontslag in
dat geval door een eigen bij cao ingestelde ontslagcommissie zal moeten
worden getoetst. De instelling van een ontslagcommissie moet in alle
gevallen voldoen aan de eisen die de wet daaraan stelt.

Vraag:

Hoe gaat de uitwerking van de regie van de sociale partners op de WW en
wanneer hoort de Tweede Kamer daar meer over?

Antwoord:

De Sociaal Economische Raad is nog bezig met de adviesaanvraag over
arbeidsmarktinfrastructuur en WW. Het is op dit moment niet bekend
wanneer het advies zal worden opgeleverd. Uiteraard zal het kabinet
zodra het advies er is zich hierover buigen en het gesprek aangaan met
uw Kamer.

Vraag:

Zijn er manieren te bedenken zodat zzp'ers en mensen met een
flexcontract wel gebruik kunnen maken van kinderopvang? Is het mogelijk
om in de uitwerking van het nieuwe financieringsmodel rekening te houden
met mensen met onregelmatige bezigheden, de ene maand heel druk, daarna
weer wat minder, en zonder een administratieve rompslomp? 

Antwoord:

Ouders met onregelmatige werktijden (waaronder veel flexwerkers en
zzp'ers) hebben meer moeite om gebruik te maken van reguliere
kinderopvang. Gelukkig is de laatste tijd al veel verbeterd:

Kinderopvanginstellingen bieden nu bijna allemaal flexibele contracten
aan;  

Ouders hebben meer keuze. Kinderen zijn vaak makkelijk op korte
termijn te plaatsen; 

De opzegtermijn van kinderopvangcontracten is (onder invloed van de Wet
van Dam) teruggebracht tot 1 maand; 

De termijn bij werkloosheid is tijdelijk opgerekt tot 6 maanden.

Een van de hoofddoelen van het nieuwe financieringsstelsel is het
ontlasten van ouders. Daar hoort deze groep, met zijn specifieke
problematiek, vanzelfsprekend ook bij (zie ook het antwoord op vraag
103). 

Vraag:

Hoeveel jongeren van een niet-westerse achtergrond zonder werk, neemt de
overheid zelf aan?

Antwoord:

Het Rijk wil een inclusieve organisatie zijn en heeft, onder
verantwoordelijkheid van mijn collega van W&R, programma’s lopen die
een inclusief arbeidsklimaat ondersteunen. Zo is het Rijk als werkgever
onder meer betrokken bij de uitwerking en lancering van het
diversiteitscharter vanuit de sociale partners. Het Rijk biedt starters
op de arbeidsmarkt van verschillende leeftijden en opleidingsniveaus al
vele jaren de kans om door middel van stages, leerwerktrajecten en
traineeprogramma’s kennis te maken met het werken voor Nederland. Ook
wordt rijksbreed het aannemen van jongeren met een arbeidsbeperking
(Wajong) gestimuleerd. 

Dit alles is terug te zien in de instroomcijfers: 60% van de instroom
bestaat uit jongeren onder de 35. Een op de vijf jongeren die instromen
bij het Rijk heeft een niet-westerse achtergrond. Of zij daarvoor geen
werk hadden wordt niet geregistreerd.

Vraag:

Hoe loopt het met de premiekorting voor ouderen?

Antwoord:

Over het gebruik van premiekortingen wordt periodiek gerapporteerd in
de Monitor Arbeidsmarkt. De cijfers over het gebruik komen pas achteraf
beschikbaar. De laatste monitor geeft aan dat ultimo augustus 2013 het
aantal lopende mobiliteitsbonussen voor oudere werknemers (50+) 35.200
bedroeg. Over het gebruik in 2014 wordt in de monitor van mei 2015
gerapporteerd.

Vraag:

Kunnen we nog meer investeren in ouderen met een lage opleiding? En
hoeveel ouderen neemt de overheid zelf aan?

Antwoord:

Bijzondere aandacht heeft het kabinet ook voor de positie en de
scholingsbehoefte van ouderen. In de sectorplannen bijvoorbeeld, wordt
volop ingezet op het behoud van vakkrachten (onder meer door bij- en
omscholing) en het investeren in de duurzame inzetbaarheid van
personeel. Dit biedt ook mogelijkheden voor laagopgeleide ouderen.
Specifiek om ouderen in een WW-uitkering te ondersteunen bij het vinden
van een baan heeft het kabinet het Actieplan 50pluswerkt gepresenteerd.
Onderdeel van dit actieplan zijn de Scholingsvouchers die UWV ter
beschikking stelt aan oudere werklozen. Door middel van scholing kunnen
ouderen kennis en vaardigheden verwerven die noodzakelijk zijn om de
overstap te maken naar een nieuwe functie.

In 2013 bestond 8% van de totale instroom bij het Rijk uit medewerkers
in de leeftijdscategorie 55 jaar en ouder. In 2012 was dat een kleine
6%.

Vraag:

Werkt het actieplan 55plus?

Antwoord:

Het Actieplan 55plus is dusdanig succesvol, dat de doelgroep is
uitgebreid naar 50-plussers, zodat het plan nu ‘Actieplan
50pluswerkt’ heet. In de brief over de evaluatie van het Actieplan
(TK, 2013-2014, 29 544, nr. 540) en in het verslag van een schriftelijk
overleg over deze brief (TK, 2014-2015, 29 544, nr. 559) is de voortgang
en uitbreiding van het plan toegelicht. Het Actieplan kent drie
onderdelen:

Netwerktrainingen en inzet adviseurs werkgeversdienstverlening; 

Inspiratiedagen werkzoekenden en werkgevers; 

Inzet van scholingsvoucher en plaatsingsfee. Voor dit onderdeel is sinds
1 oktober 2013 een subsidieregeling van kracht.

De eerste twee onderdelen lopen naar verwachting; de inzet van
scholingsvoucher en plaatsingsfee niet. Daarom is eind september de
subsidieregeling aangepast. Het is nog te vroeg om de effecten van die
aanpassing te zien. Ook de uitstroomcijfers van 50plussers zijn min of
meer gelijk aan de doelstellingen van het Actieplan. De totale uitstroom
naar werk van 50plussers is in de eerste negen maanden van 2014 33%
hoger ten opzichte van dezelfde periode in 2013. Enkele fracties hebben
in het genoemde schriftelijk overleg gevraagd naar de
netto-effectiviteit van het Actieplan. De Vrije Universiteit Amsterdam
doet op verzoek van het UWV onderzoek hiernaar. In het 2015 zal een
eerste resultaat van dit onderzoek beschikbaar komen.

Vragen van het lid Kerstens (PvdA)

Vraag:

Wil de minister zich in Brussel inzetten voor aanpassing van de
Detacheringsrichtlijn?

Antwoord:

Het kabinet bepleit al enige tijd in Europa aanpassing van
regelgeving. Dat is, naast een nationale aanpak en bilaterale
samenwerking, ook nodig om fatsoenlijk werk te bevorderen en malafide
praktijken en uitbuiting van werknemers tegen te gaan. In dit verband
is bij de Europese Commissie onder meer aangedrongen op een herziening
van de Detacheringsrichtlijn. Het kabinet is blij dat de nieuwe
Europese Commissie van plan is een ‘gerichte revisie’ van de
Detacheringsrichtlijn in haar werkprogramma op te nemen. Verder zal de
minister zijn eerste ontmoeting begin december met de nieuwe
Eurocommissaris voor Employment Marianne Thyssen benutten om Nederlandse
wensen ten aanzien van de Detacheringsrichtlijn onder haar aandacht te
brengen.      

Vraag:

Wil de minister de Wet Aanpak Schijnconstructies snel naar de Tweede
Kamer sturen?

Antwoord:

Ja. Het wetsvoorstel wordt zo spoedig mogelijk aan uw Kamer aangeboden.

Vraag:

Wil de minister samen met zijn collega van IenM tot een beleid en
werkwijze van bijvoorbeeld Rijkswaterstaat komen waarbij de grote
opdrachtgever zijn verantwoordelijkheid neemt voor fatsoenlijke
arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden?

Antwoord:

Het is van groot belang dat opdrachtgevers bij aanbestedingen aandacht
hebben voor fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van
werknemers die werken bij bedrijven die door hen worden ingehuurd. Deze
werkwijze geldt voor zowel marktopdrachtgevers als voor
rijksopdrachtgevers. Een aanbesteding mag niet leiden tot de situatie
waarin lagere schakels druk ervaren waardoor niet kan worden voldaan aan
de geldende regelgeving, waaronder die op het terrein van
arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden. Zodra het wetsvoorstel
aanpak schijnconstructies een wet is geeft dit een bredere basis voor
opdrachtgevers om zowel vooraf bij het afsluiten van het contract als
achteraf bij geconstateerde misstanden aandacht te besteden aan
fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden. Tijdens het AO Arbeidsomstandigheden
van 30 oktober 2014 werd verder bevestigd dat opdrachtgevers ook een
verantwoordelijkheid hebben voor gezond en veilig werken. Zoals
toegezegd tijdens dit AO, ontvangt de Kamer begin 2015 de resultaten van
een verkenning naar ketenaansprakelijkheid voor gezond en veilig werken.

Vraag:

Wil de minister zich blijven inzetten om nieuwe - misschien niet
onwettige maar wel onwenselijke - constructies aan te pakken en te
verbieden?

Antwoord:

Ja, daartoe ben ik zeker bereid en ook bijzonder gemotiveerd. We hebben
bij het sociaal akkoord in april 2013 met sociale partners volop ingezet
op de aanpak van schijnconstructies. Het gaat dan om extra handhaving,
voorlichting, internationale samenwerking en wetgeving. Op korte termijn
presenteer ik het wetsvoorstel aanpak schijnconstructies. Dit geeft
nieuwe handvatten. Dat is hard nodig omdat malafide figuren steeds meer
creatief gebruik maken van ingewikkelde constructies die veel capaciteit
kosten om te bestrijden. 

De Inspectie SZW heeft een speciaal team opgericht voor de aanpak van
schijnconstructies en voor ondersteuning van de sociale partners bij de
handhaving van de cao-voorwaarden. De Inspectie werkt daarbij nauw samen
met andere publieke en private handhavers.

Vraag:

Wil de minister met de Kamer in overleg treden over de
arbeidsvoorwaarden en –omstandigheden van werknemers bij hippe
concepten als Uber en Helpling?

Antwoord:

Het kabinet is voorstander van een fatsoenlijke arbeidsmarkt. Het gaat
daarbij niet om het uitsluiten van hippe concepten of innovatieve
ideeën, maar om het waarborgen van goede arbeidsvoorwaarden en –
omstandigheden voor alle werkenden. Voor een reactie op de
concepten als Uber en Helpling, wil de minister de werkwijze
eerst goed bekijken. Na bestudering van de werkwijze zal ik uw Kamer
hierover informeren.

Vraag:

Willen de minister en staatssecretaris serieus onderzoeken of er binnen
het nieuwe belastingstelsel ook aandacht kan zijn voor sociaal
ondernemerschap?

Antwoord:

De staatssecretaris van Financiën voert vanuit het kabinet het gesprek
met de Kamer over het draagvlak van een fiscale stelselherziening.
Hierbij kunnen fracties ook aandacht vragen voor de keuzes die bij deze
stelselherziening worden gemaakt en aangeven wat zij daarbij belangrijk
vinden.

Vraag:

Wil de staatssecretaris gemeenten een pilot toestaan waar de zoektocht
naar werk centraal staat maar tevens ruimte is voor rouwverwerking?

Antwoord:

Ik steun dit idee omdat ik het goed vind te kijken hoe nabestaanden
beter ondersteund kunnen worden bij begeleiding naar werk,
rouwverwerking en vragen over overige praktische zaken. Het opzetten
van een dergelijke pilot kan een goede gelegenheid zijn om te bekijken
hoe de ondersteuning van nabestaanden kan worden vormgegeven.

Vraag:

Kan de staatssecretaris ingaan op het budget dat zij beschikbaar heeft
gesteld aan maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor
kinderen in armoede? Kan de staatssecretaris inzicht geven hoeveel
gemeenten een kindpakket (of iets dergelijks) hebben? Kan de
staatssecretaris het gesprek aangaan met de financiële sector om
aandacht te vragen voor moeilijke situatie van mensen met schulden bij
echtscheiding of overlijden?

Antwoord:

Dit kabinet heeft extra geld uitgetrokken voor de bestrijding van
armoede- en schuldenproblematiek, oplopend tot 100 miljoen euro per
jaar. Het tegengaan van armoedeproblematiek onder kinderen heeft hierbij
prioriteit. Zo heeft het kabinet, deels via de begrotingen van VWS en
OCW, subsidies beschikbaar gesteld aan het Jeugdsportfonds, het
Jeugdcultuurfonds en Stichting Leergeld. Het gaat daarbij om een totaal
bedrag van enkele tonnen. 

Verder is er zowel in 2014 als in 2015 middels een subsidieregeling 4
miljoen euro beschikbaar gesteld voor projecten van maatschappelijke
organisaties die zich inzetten voor armoede- en schuldenproblematiek.
Dit jaar zijn ondermeer projecten van Voedselbanken Nederland, Resto van
Harte en Stichting Urgente Noden gesubsidieerd. Ook stelt het Kabinet
jaarlijks 5 miljoen euro beschikbaar voor de Sportimpuls Jeugd in lage
inkomensbuurten. Hiermee krijgen meer kinderen uit gezinnen met een laag
inkomen een kans om te sporten. 

Tot slot hebben veel gemeenten aangegeven de extra middelen die zij
ontvangen, oplopend tot 90 miljoen per jaar, met name in te gaan zetten
voor armoedebestrijding onder kinderen. 

Uit onderzoek naar het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid, dat ik
op 19 november 2014 aan de Tweede Kamer heb aangeboden, blijkt dat
inmiddels bijna één op de acht gemeenten een kindpakket heeft
geïntroduceerd. Dit aantal zal in de komende periode toenemen. Diverse
gemeenten hebben aangegeven in de komende periode kindpakketten te
introduceren. Naast het kindpakket zetten gemeenten ook andere
instrumenten in om armoede onder kinderen te bestrijden. Zo werken zij
vaak samen met gemeentelijke fondsen voor kinderen om te stimuleren dat
kinderen in armoede kunnen deelnemen aan sport- of culturele
activiteiten.

Mensen kunnen door allerlei omstandigheden in ernstige financiële
problemen komen. Om deze financiële problemen te kunnen oplossen, is
het belangrijk om met schuldeisers in gesprek te gaan en proberen
afspraken te maken. Mensen kunnen dat zelf proberen maar ze kunnen zich
ook tot de gemeentelijke schuldhulpverlening wenden. Partijen uit de
financiële sector kunnen een grote schuldeiser zijn, bijvoorbeeld als
het gaat om persoonlijke leningen of hypotheken. Dit betreft een
complexe materie en vraagt om (bijzondere) deskundigheid om tot een
oplossing te komen. Daarom is het goed dat de bereidheid van de
financiële sector in de afgelopen jaren toeneemt om actief mee te
denken over oplossingen als mensen hun verplichtingen niet meer kunnen
nakomen. 

De Nederlandse Vereniging voor sociaal bankieren en schuldhulpverlening
(NVVK) is met partijen uit de financiële sector in gesprek. Een
belangrijk resultaat is het door de NVVK, met een subsidie van het
ministerie van SZW, uitgevoerde project Schakel!. Dit initiatief maakt
het voor gemeentelijke schuldhulpverleners gemakkelijker om in een vroeg
stadium contact op te nemen met hypotheekverstrekkers en te bespreken
wat in specifieke situaties mogelijk is om mensen zo lang mogelijk in
hun huis te laten wonen. Nog niet alle partijen zijn op dit project
aangesloten. De staatsecretaris van SZW zal zich er voor inzetten dat
uiteindelijk alle partijen bij dit project worden aangesloten. 

In vervolg op Schakel! heeft de NVVK, het initiatief genomen om tot een
brede aanpak van eigen huisbezitters en schulden te komen. Verschillende
stakeholders zijn met elkaar in gesprek om de mogelijke dienstverlening
aan eigen huisbezitters met financiële problemen te inventariseren en
beter op elkaar af te stemmen. Partijen hebben afgesproken om problemen,
die ook de fractie van de PvdA signaleert, periodiek te bespreken. Als
daar aanleiding toe is, zal ik het belang van een goede dienstverlening
nogmaals bij de betrokken partijen benadrukken.

Vragen van het lid Graaf (PVV)

Vraag:

Wat is de visie van de minister op de voortschrijding van de
islamisering in Nederland?

Antwoord:

In Nederland is er vrijheid van godsdienst. Het staat mensen vrij welk
geloof dan ook aan te hangen en te belijden. Deze vrijheid is een
essentieel element van de democratische rechtstaat die Nederland is. Dit
is een groot goed in Nederland.

Vraag:

Wanneer gaat minister regelen dat alle moskeeën moeten sluiten? 

Antwoord:

Nederland kent vrijheid van godsdienst die begrensd wordt door de
wetgeving van ons land, alsmede door de vrijheid van anderen om anders,
niet of niet meer te geloven. Waar de grenzen van de rechtsstaat worden
overschreden, treedt de overheid op.  

 

Vragen van het lid van Weyenberg (D66)

Vraag:

Wil de staatssecretaris een reactie geven op de mogelijkheid van
flexibele pensioeninleg in de regeling rond zelfstandigen en bijstand? 

Antwoord:

De wens van zelfstandigen om flexibiliteit in te bouwen in de regeling
is begrijpelijk. We hebben echter te maken met de voorwaarden uit het
Witteveenakkoord die deels de flexibiliteit beperken. Zo moet
bijvoorbeeld voorkomen worden dat vlak voordat een bijstandsaanvraag
wordt gedaan, middelen waarmee in het eigen bestaan kan
worden voorzien, weggesluisd worden naar een pensioenvoorziening. 

Echter, bij het vormgeven van de wet zelfstandigen en bijstand zal
worden bezien of er meer flexibiliteit ingebouwd kan worden. Uiteraard
voor zover dit binnen de budgettaire kaders van het Witteveenakkoord
past. Op dit moment wordt gekeken naar een variant, waarbij vermogen
wordt vrijgesteld van de vermogenstoets in de bijstand als minimaal 5
jaar lang premie is ingelegd met een maximum van circa € 6.000,- per
jaar. De oorspronkelijk premie-inlegeis, die bepaalde dat er geen sprake
is van bescherming als de inleg in de laatste vijf jaar onregelmatig is
of stijgend, komt daarmee te vervallen.

Vraag:

Werken moet meer gaan lonen. Is de minister het ermee eens dat ook de
werkgeverslasten moeten worden verlaagd? Moet er niet weer een
afdrachtkorting worden ingevoerd, maar dan beter gericht dan de oude
SPAK?

Antwoord:

Het kabinet is van mening dat werken aan de onderkant aantrekkelijker
moet worden gemaakt, zowel voor werkgevers als voor werknemers. In de
brief van de staatssecretaris van Financiën van 16 september
2014 over de belastingherziening wordt de noodzaak tot ingrijpen
onderstreept: ‘Daar wegen de kosten om iemand in dienst te nemen, als
gevolg van het totale arbeidsvoorwaardenpakket en de daarbij komende
werkgeverslasten, te vaak niet op tegen de productiviteit. Voor de
werkgever is het dan niet aantrekkelijk om iemand in dienst te nemen.
Lagere werkgeverslasten moeten dit deel van de arbeidsmarkt meer in
beweging krijgen’ (Tweede Kamer, 32 140, nr. 5).

In het kader van de stelselherziening zal verder nagedacht worden over
een optimale vormgeving van instrumenten om werken aan de onderkant van
de arbeidsmarkt te bevorderen.

Vraag:

Wil de minister het aannemen van de eerste werknemer voor zzp'ers
goedkoper maken?

Antwoord:

Nederland telt in internationaal perspectief veel zzp'ers. Maar slechts
een beperkt deel van deze zzp'ers groeit door tot werkgever. Het kabinet
heeft een interdepartementaal beleidsonderzoek geïnitieerd over
zzp'ers. Dit onderzoek verschijnt in het voorjaar en zal onder andere
ingaan op de vraag of en zo ja welke belemmeringen er voor zzp’ers
bestaan om door te groeien. 

Vraag:

Welke mogelijkheden ziet de minister om de aanpak van jeugdwerkloosheid
onder migrantenjongeren te versterken?

Antwoord:

Hiervoor wordt verwezen naar het antwoord dat gegeven is bij vraag 29.
Met dit pakket van maatregelen wordt de jeugdwerkloosheid onder
migrantenjongeren al stevig aangepakt.



Vraag:

Wilt u een anti-discriminatieteam toevoegen aan de Inspectie SZW?

Antwoord:

De Inspectie SZW houdt toezicht op de Arbeidsomstandighedenwet en
-regelgeving. Op grond van deze wet kan de Inspectie bij geconstateerde
of gemelde discriminatie op de werkvloer aan de werkgever vragen om aan
te tonen dat deze een adequaat beleid voert en van de werkgever kan
worden geëist dat er gericht beleid (niet op individueel niveau) wordt
gevoerd. Geeft de werkgever daaraan geen gevolg, dan kan de Inspectie
SZW een bestuurlijke boete opleggen; 

In het actieplan arbeidsmarktdiscriminatie is aangegeven dat de
inspectie SZW de bij het College voor de rechten van de mens beschikbare
informatie (waaronder oordelen) over discriminatie op de arbeidsmarkt
analyseert. Mocht daarbij sprake lijken te zijn van discriminatie op de
werkvloer, dan kan de Inspectie indien daartoe aanleiding is een
nalevingsonderzoek op grond van de Arbeidsomstandighedenwet starten; 

Daarnaast kan de Inspectie geen oordeel geven over individuele gevallen
van discriminatie. Een oordeel of van ongelijke behandeling sprake is
vereist een uitgebreid onderzoek naar de feiten en een zorgvuldige
belangenafweging door een gerechtelijke instantie. Tevens moet worden
onderzocht of er in juridische zin een objectieve rechtvaardigingsgrond
is, waarvoor zowel rechter als het college aangewezen zijn. De Inspectie
SZW heeft hierin geen rol. 

Vraag:

Ziet de minister kans de aanpak jeugdwerkloosheid in het mbo langer te
laten doorlopen? Het programma SchoolEx dat mbo-studenten stimuleert om
door te leren, loopt aan het eind van dit schooljaar af. Kan dat niet
verlengd worden? Is er verder een mogelijkheid dat het UWV, net als
gebeurt bij 55 plussers, jongeren gaat selecteren en vraag en aanbod
hiermee beter bij elkaar brengt?

Antwoord:

Het SchoolEx 2.0 is een tweejarig programma en een tijdelijke
crisismaatregel (als onderdeel van de aanpak jeugdwerkloosheid) gericht
op het intensiveren van begeleidings- en ombuigingsgesprekken. In 2013
en 2014 is aan instellingen een aanvullende vergoeding verstrekt om
deelnemers die zich aanmelden voor een beroepsopleiding te stimuleren
zoveel mogelijk voor een beroepsopleiding te kiezen met een goed
arbeidsmarkt perspectief in de regio, om examenkandidaten en pas
gediplomeerden zonder uitzicht op duurzaam werk te stimuleren door te
leren in een opleiding met een goed arbeidsmarktperspectief en om
gediplomeerde studenten die besluiten om niet door te leren en nog geen
baan hebben, door te geleiden naar het UWV Werkbedrijf voor
ondersteuning bij het vinden van een baan. 

 

Het arbeidsmarktperspectief van het onderwijsaanbod wordt met de nieuwe
wet macrodoelmatigheid die door de minister van OCW bij de Tweede Kamer
is ingediend voor behandeling nog verder aangescherpt. Dit wetsvoorstel
beoogt ook onderwijsinstellingen te verplichten om te zorgen voor een
goede, objectieve informatievoorziening aan aankomende deelnemers over
relevante aspecten van de opleiding, waaronder de onderwijskwaliteit
(met inbegrip van het oordeel van de Inspectie van het Onderwijs) en het
arbeidsmarktperspectief. Scholen maken sinds dit studiejaar gebruik van
‘Studie in Cijfers’ (de zgn. studiebijsluiter). De minister van OCW
heeft de scholen daar per brief toe opgeroepen. 

Al deze maatregelen moeten de loopbaanbegeleiding en de aansluiting
onderwijs-arbeidsmarkt verbeteren. Het bieden van mogelijkheden voor
loopbaanoriëntatie- en begeleiding behoort overigens tot de kerntaken
van mbo-instellingen (WEB, art. 1.3.5). Ook geldt sinds 2008 de
zorgplicht arbeidsmarktperspectief (WEB, art. 6.1.3, lid 1). UWV heeft
al een rol bij het bij elkaar brengen van jongeren en werkgevers bij de
aanpak jeugdwerkloosheid. Zo kunnen werkgevers tijdelijk (tot januari
2016) specifiek vacatures aanbieden voor jongeren van 18-27 jaar. Ook
draagt UWV bij aan de verspreiding van een flyer die de Ambassadeur
aanpak jeugdwerkloosheid heeft laten ontwikkelen om de mogelijkheden om
de premiekorting voor jongeren bij werkgevers onder de aandacht te
brengen. Jongeren kunnen deze flyer meesturen met hun sollicitatie. In
hoeverre het mogelijk is dat UWV in aanvulling hierop ook jongeren
actief kan gaan selecteren (vergelijkbaar zoals dat nu gebeurt met
oudere werkzoekenden) zal worden bezien.

Vraag:

Wat is de reactie van de minister op opmerking van de onderzoekers van
de TRSO's dat onderzoek verkeerd is geïnterpreteerd. 

Antwoord:

Kern van de kritiek van de onderzoekers luidt dat in de kamerbrief een
gebrek aan transparantie binnen de betreffende organisaties wordt
gesuggereerd die de onderzoekers niet hebben geconstateerd. Zoals is
aangegeven in mijn brief (vergaderjaar 2014 - 2015, 32 824, nr. 75) is
aangegeven dat het onderzoek niet alle vragen heeft beantwoord. Ook is
geconstateerd dat vragen rond de feitelijke invloed van Turkije,
groepsdruk, gebrek aan transparantie niet kunnen worden beantwoord op
basis van al het onderzoek dat Sunier en Landman hebben bekeken. 

Daarom is in de brief een direct gesprek met de betrokken organisaties
op basis van wederzijds vertrouwen aangekondigd om gezamenlijk de
transparantie te vergroten en de ontwikkelingen met de vier TRSO’s op
de voet te volgen. Hierbij gaat het niet om een vrijblijvend gesprek met
en ook niet om zwaar toezicht op de vier organisaties; het gaat wel om
het gezamenlijk komen tot afspraken over de genoemde onderwerpen en in
het verlengde daarvan goed volgen of deze afspraken worden nagekomen
("monitoring").

 

Vraag:

Is minister bereid de scholingsregeling in de WW te verruimen?

Antwoord:

Het lid Van Weyenberg vraagt de scholingsregeling WW zo te verruimen
dat scholing gevolgd kan worden, zolang mensen voldoende solliciteren en
bereid zijn hun scholing af te breken als ze een baan vinden. Ook als de
omscholing niet in het kader van een sectorplan gebeurt.

Dit is al mogelijk. De scholingsregeling WW behoeft hiervoor niet te
worden verruimd. Een WW-gerechtigde kan te allen tijde scholing volgen
zolang de WW-gerechtigde tijdens de scholingsperiode aan alle
WW-verplichtingen blijft voldoen. Zoals de heer Van Weyenberg aangeeft
is hiervan sprake als de WW-gerechtigde voldoende solliciteert en bereid
is passend werk te accepteren. Dit geldt ook als de scholing buiten een
sectorplan om gebeurt.

Vraag:

Welke aanwijzingen heeft de minister voor inmenging van Turkije en
andere landen? Welke acties onderneemt de minister van Buitenlandse
Zaken tegen ongewenste buitenlandse inmenging?

Antwoord:

Zoals aangegeven in de brief over parallelle gemeenschappen in
Nederland, lijkt de invloed vanuit Turkije onverminderd groot.
Instrumenten van deze beïnvloeding zijn naast Diyanet de lobby
organisatie ‘Europese Turkse Democratische Unie’, het ‘Bureau voor
Turken in het buitenland’, de aanwezigheid van ‘maatschappelijke
ambassadeurs’ in Nederland en het Europese netwerk van de culturele
centra ‘Yunus Emre’. Van zowel het bureau Turken in het buitenland
als Yunus Emre is het budget vanuit de Turkse overheid sterk gegroeid in
de afgelopen jaren. Ook op de ambassades van Turkije is het aantal
medewerkers toegenomen; verschillende attachés zijn aangesteld om de
Turkse aanwezigheid te vergroten.

De Nederlandse regering wil meer zicht krijgen op de activiteiten van
Turkije in Nederland en de doelstellingen daarvan. Samen met de minister
van Buitenlandse Zaken worden daarom begin 2015 gesprekken gevoerd met
Turkije waarin aandacht wordt besteed aan de actuele discussies over de
binding van jongeren aan de Nederlandse samenleving en de verbondenheid
aan Turkije en de Turkse overheid. In dat kader past ook het gesprek met
de ambassadeur van Turkije zoals genoemd in het antwoord op vraag 19.

 

Vraag:

Is de minister bereid om de algemene rekenkamer onderzoek te laten doen
naar effectiviteit van de sectorplannen?

Antwoord:

De algemene rekenkamer heeft een onderzoek voorzien naar
de sectorplannen. De algemene rekenkamer besluit zelf of zij onderzoek
doet. Tevens laat het kabinet een onafhankelijke evaluatie uitvoeren
van de sectorplannen door SEO/ECBO (zie ook het antwoord op vraag 41). 

Vraag:

Wat heeft de overheid de afgelopen jaren zelf gedaan in het kader van
het aanpakken van schijnconstructies (Rijkswaterstaat bijvoorbeeld)? 

Antwoord:

Het belang van voldoende loonbetaling wordt door Rijkswaterstaat
gedeeld. Op het moment dat er signalen zijn dat dit niet op orde is,
spreekt Rijkswaterstaat opdrachtnemers aan om tot onderzoek over te
gaan en, waar nodig, met aanpassingen te komen. Bij de door D66
genoemde bouwprojecten A2 en A4 is dit ook gebeurd.

Overigens heeft de Rijksoverheid de verbrede Code Verantwoord
Marktgedrag ondertekend. Dit betekent dat de regels uit deze code worden
toegepast. Bijvoorbeeld bij de aanbesteding van catering. Zodra het
wetsvoorstel aanpak schijnconstructies een wet is geeft dit een bredere
basis voor opdrachtgevers om zowel vooraf bij het afsluiten van het
contract als achteraf bij geconstateerde misstanden aandacht te besteden
aan fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden.

Vraag:

Waarom verlengen we niet de termijn waarbinnen zzp’ers hun
arbeidsongeschiktheidsverzekering bij het UWV kunnen voortzetten?
Bijvoorbeeld van 13 naar 26 weken? En waarom geven we starters op de
arbeidsmarkt geen toegang tot deze regeling? 

Antwoord:

Zelfstandigen die starten vanuit werknemerschap kunnen hun verplichte
verzekering voor de Ziektewet (ZW) of WIA bij het UWV op vrijwillige
basis voortzetten. Hiervoor geldt een aanmeldtermijn van 13 weken.
Uitbreiding van de termijn en de doelgroep zijn zaken die passen in
het kader van het IBO ZZP. Het is goed de voor en nadelen van de
voorgestelde maatregelen in dit kader te wegen. In de kabinetsreactie
bij het IBO kunnen we hierop terugkomen. Voor- en nadelen, want aan
uitbreiding kunnen ook nadelen kleven. 

Bij openstelling van deze verzekering voor alle starters en bij
verlenging van de aanmeldtermijn naar een periode van 26 weken bestaat
bijvoorbeeld het risico van negatieve selectie, doordat vooral ook
zelfstandigen die dreigen ziek of arbeidsongeschikt te worden zich
aanmelden voor de vrijwillige verzekering.

Bij de vrijwillige ZW-verzekering kan risicoselectie leiden tot een
stijging van de premie. Bij de vrijwillige
arbeidsongeschiktheidsverzekering kan deze risicoselectie er toe leiden
dat de bijdrage door werknemers aan deze verzekering voor zelfstandigen
stijgt. Dit zet de toegankelijkheid van deze verzekering juist onder
druk.

Vraag:

De nieuwe brug-WW vergroot de mogelijkheid om in een andere sector een
baan te vinden. Is de minister van plan dit permanent te maken, zoals
ook het CNV bepleit? En waarom kan iemand alleen aanspraak maken op de
brug-WW als hij ergens werkt waar een sectorplan bestaat? D66 stelt voor
dat de minister de brug-WW voor alle werknemers toegankelijk maakt. Hoe
denkt de minister hierover?

Antwoord:

De brug-WW verruimt de mogelijkheid om noodzakelijke scholing te volgen
met behoud van een WW-uitkering. Hierdoor vermindert de brug-WW de
werkgeverskosten voor de niet-productieve scholingsuren van de nieuwe
werknemer. Dit stimuleert werkgevers om werknemers aan te nemen die nog
geschoold dienen te worden.

De 3e tranche van de sectorplannen biedt de mogelijkheid van
cofinanciering van de scholingskosten. Dit zijn twee elkaar versterkende
onderdelen. Door de koppeling aan de sectorplannen wordt de
arbeidsmarktrelevantie van de scholing vastgesteld door sociale
partners. Ook maken sociale partners in het sectorplan afspraken over de
aan de brug-WW verbonden baangarantie. Om die reden verwacht ik dat de
brug-WW in combinatie met sectorplannen het meer effectief is dan zonder
die koppeling.

De heer Van Weyenberg wijst er op dat de koppeling van de brug-WW aan de
sectorplannen ertoe kan leiden dat de brug-WW niet toegankelijk is voor
alle werkgevers en werknemers. Dit is juist. Ik zal op basis van de
ervaringen bezien of losse openstelling van de brug-WW toegevoegde
waarde heeft en of een permanente openstelling gewenst is.

 

Vragen van het lid Schouten (ChristenUnie)

Vraag:

Herkent de staatssecretaris het signaal van bureaucratie voor werkgevers
met betrekking tot de Participatiewet?

Antwoord:

Het kabinet zet zich samen met alle betrokken partijen met volle
overtuiging in om mensen met een arbeidsbeperking aan werk te
helpen. De Participatiewet bevat een breed instrumentarium voor
gemeenten om mensen uit de Participatiewet te ondersteunen naar werk en
werkgevers daarbij tegemoet te komen, zoals loonkostensubsidie,
no-riskpolis en jobcoach. 

Momenteel zijn gemeenten en regio’s volop bezig met de implementatie
van de Participatiewet. Ik sta open voor overleg met betrokken partijen
en voer dat ook, om een goede implementatie van de Participatiewet te
faciliteren en waar mogelijk onnodige bureaucratie te voorkomen. 

Ik heb me, op verzoek van de Werkkamer, overlegorgaan tussen gemeenten
en sociale partners, bereid verklaard een wetsvoorstel voor te bereiden
tot harmonisatie van instrumenten Participatiewet met betrekking tot de
no-riskpolis en de mobiliteitsbonus. Dit komt een zo eenduidig mogelijk
aanbod van instrumenten ten goede. De Kamer is daarover op 21 november
geïnformeerd. Verder heb ik met sociale partners en gemeenten
afgesproken steeds te blijven zoeken naar constructieve oplossingen,
mochten zich bij de implementatie problemen voordoen. Uitgangspunt
daarbij zijn de wettelijke en financiële kaders, zoals die door het
parlement zijn vastgesteld.

Vraag:

Hoe kan de staatssecretaris de afspraak hard maken dat er 30.000
plaatsen beschut werk komen?

Antwoord:

Ik heb hierover eerder met uw Kamer gesproken op 13 november 2014, bij
het algemeen overleg over de Wwb en de Participatiewet;

Hierbij zet ik de zaken rond de inzet door gemeenten van beschut werk
graag nog een keer op een rij:

Met de inwerkingtreding van de Participatiewet krijgen de gemeenten de
beschikking over de nieuwe participatievoorziening beschut werk; 

Gemeenten krijgen beleidsvrijheid bij het invullen en organiseren van
beschut werk. 

Gemeenten zijn wel verplicht om in een verordening hun beleid voor
beschut werk vast te leggen. In de verordening moet komen hoe de
gemeente mensen voor beschut werk selecteert, welke voorzieningen de
gemeente aanbiedt om beschut werk mogelijk te maken en op welke wijze de
gemeenteraad de omvang van beschut werk vastlegt; 

Het toezicht hierop is primair een zaak van de lokale democratie; 

Voorafgaand aan de besluitvorming door de gemeenteraad moet het beleid
ook worden afgestemd met cliëntenorganisaties; 

Tegen het al dan niet inzetten van de voorziening beschut werk is
bezwaar en beroep mogelijk. In dat geval beoordeelt de rechter of het
college de verordening en de wet goed uitvoert; 

Gemeenten zitten nog volop in de besluitvormingsfase. Het beeld van hoe
gemeenten per 1 januari 2015 invulling geven aan beschut werk is nog
verre van compleet. Gemeenten hebben tot 1 juli 2015 de tijd om de
verordeningen vast te stellen; 

We volgen de ontwikkelingen rond de afbouw van het aantal mensen dat in
een sw-bedrijf werkt in relatie tot de instroom in de nieuwe voorziening
beschut werk op de voet, conform de motie Kerstens; 

Bij de financiering houdt de regering rekening met de inzet van 30.000
beschut werkplekken in de structurele situatie; 

De wijze waarop beschut werk is uitgewerkt in de Participatiewet is in
lijn met de gemaakte afspraken in het sociaal akkoord.

Vraag:

Is het waar dat zoals Cedris beweert dat gemeenten per indicatie 800 à
1.000 euro moeten betalen? Is de staatssecretaris met mevrouw Schouten
van mening dat dit niet zou moeten en dat het geld beter besteed moet
worden? 

Antwoord:

Het klopt dat gemeenten het UWV betalen voor de gevraagde indicaties. De
beoordeling of mensen zijn aangewezen op beschut werk of deel uitmaken
van de doelgroep van de baangarantie, dient zorgvuldig plaats te
vinden. De middelen waaruit de gemeenten deze beoordelingen kunnen
betalen, worden, overeenkomstig de lagere regelgeving bij de
Participatiewet en de Wet banenafspraak en quotum
arbeidsgehandicapten toegevoegd aan de Integratie-uitkering Sociaal
Domein. 

Vraag:

Wilt u een Top organiseren om praktische belemmeringen grensarbeid aan
te pakken?

Antwoord:

Op 16 december 2013 hebben de ministeries van BZK en SZW in samenwerking
met de provincie Limburg, België, Duitsland en de grensprovincies een
conferentie grensarbeid gehouden. Het hoofddoel van deze conferentie was
het zoeken naar gezamenlijke oplossingen voor een aantal actuele
belemmeringen bij grensarbeid. De Minister van BZK zal u binnenkort over
de resultaten van deze conferentie informeren via de
voortgangsrapportage grensoverschrijdende samenwerking (GROS).

Daarnaast heeft Nederland in Beneluxverband dit jaar gewerkt aan het tot
stand komen van een Beneluxaanbeveling over grensarbeid. In december zal
deze aanbeveling naar verwachting ondertekend worden door de
Beneluxministers van Sociale zaken en Werkgelegenheid. Gezien deze
lopende initiatieven lijkt een Top op dit moment niet opportuun. Het is
nu vooral belangrijk uitwerking aan de gemaakte afspraken te geven.

Vraag:

Als bestrijding van schijnconstructies een prioriteit van de minister
is, hoe kan het dat het team van de inspectie dat zich daarmee bezig
houdt na 2015 weer wordt ingekrompen? Waarom wordt dit geen permanent
team?

Antwoord:

In het sociaal akkoord zijn extra middelen vrijgemaakt voor de aanpak
van schijnconstructies voor de periode 2014 t/m 2017. Met deze extra
middelen wordt onder meer een apart team gefinancierd dat zich richt op
de aanpak van schijnconstructies en op ondersteuning bij cao handhaving.
De Inspectie SZW werkt risicogericht en programmatisch en zet haar
beperkte capaciteit gericht in. De ervaringen met de extra capaciteit
voor schijnconstructies worden meegenomen bij de toekomstige inzet van
de Inspectie.

Vraag:

Wanneer gaat het kabinet nu eens de aanbevelingen uit het rapport
Paritas Passé overnemen? En wanneer gaat het kabinet aanhaken bij het
beslagregister?

Antwoord:

Het kabinet vindt een betere bescherming van de beslagvrije voet van
mensen belangrijk. Dat staat niet ter discussie. Daarom heeft het ook in
zijn kabinetsreactie op het rapport Paritas Passé (Kamerstukken, II, 24
515, nr. 255) aangegeven actie te ondernemen en uitvoering te geven aan
de aanbeveling om een beslagregister in te richten, het beslagverbod op
roerende zaken te herzien en met een rijkincassovisie te komen. De
realisatie van deze maatregelen is in gang gezet en deze zijn deels ook
al in een vergevorderd stadium. Het beslagregister is op korte termijn
operationeel voor gerechtsdeurwaarders, de staatssecretaris van
Veiligheid en Justitie is in een vergevorderd stadium met de
voorbereiding van het wetsvoorstel inzake de modernisering van het
beslagverbod en de rijksincassovisie bevindt zich in een afrondende
fase.

Een kabinetsbrede aanpak van het schuldenbeleid is noodzakelijk.
Maatregelen schuldenbeleid raken immers vrijwel alle departementen. In
de stappen die worden gezet en in de agenda voor de nog te realiseren
maatregelen trekken de betrokken bewindspersonen nauw met elkaar op. Ik
heb uw Kamer toegezegd mede namens de minister van Economische Zaken, de
minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de staatssecretaris van
Financiën en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie een brief
te sturen waar zo concreet mogelijk de stand van zaken van verschillende
maatregelen wordt aangegeven. Deze brief ontvangt u na behandeling in
de Ministerraad nog in december van dit jaar. In deze brief zal ik ook
de stand van zaken van de inrichting en verbreding van het landelijk
beslagregister nader uiteen zetten.

Vraag:

Wil de staatssecretaris een drempel invoeren voor bewindsvoering,
bijvoorbeeld dat eerst goedkopere voorziening moet worden benut? 

Antwoord:

Iedere burger die problemen ervaart bij het beheren van zijn financiën,
moet de ondersteuning worden geboden die hij op dat moment nodig heeft.
Die ondersteuning is maatwerk: welk instrument is het meest geschikt
voor wie en wanneer. Soms kan worden volstaan met advies en informatie,
budgetcoaching, budgetbeheer, maar soms is beschermingsbewind
noodzakelijk. Beschermingsbewind wordt ook regelmatig op aangeven van de
gemeentelijke schuldhulpverlening aangevraagd bij het oplossen of
stabiliseren van de problematische schulden.

De wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap maakt het
instellen van bewind bij problematische schulden mogelijk. Vanaf 1
januari 2014 hebben gemeenten ook de mogelijkheid om de rechter te
verzoeken om opheffing van het bewind omdat de cliënt passend kan
worden ondersteund door de inzet van een ander, activerender of
goedkoper instrument zoals budgetcoaching of beheer. Hiervoor is
aanpassing van de wet, zoals de fractie van de ChristenUnie vraagt, niet
nodig.

Samen met de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heb ik een
onderzoek laten doen naar de ontwikkelingen binnen beschermingsbewind en
de daarmee samenhangende kosten voor gemeenten (Kamerstukken II,
2013/2014, 24 515, nr. 291). Een van de uitkomsten van dit onderzoek is
dat betrokken partijen waaronder gemeenten en beschermingsbewindvoerders
en rechters in beperkte mate contact hebben met elkaar en onvoldoende op
de hoogte zijn van elkaars rol en van de verschillende instrumenten die
bij financiële problemen kunnen worden ingezet. Om de samenwerking
tussen deze partijen te bevorderen en inzicht te geven in de
verschillende vormen van ondersteuning, heb ik recent een bijeenkomst
georganiseerd waarbij alle partijen met elkaar in contact zijn gebracht.


Meer maatwerk vraagt ook meer inzicht in de groep van personen met
beschermingsbewind. Een nader onderzoek dat ik in gang heb gezet, moet
laten zien welke mensen beschermingsbewind hebben en welke kenmerken
zij hebben. Het onderzoek zal ook aandacht besteden welke ondersteuning
passend is voor welke groep mensen. De uitkomsten van dit onderzoek
komen medio 2015 beschikbaar. Ten slotte wordt er, in goed overleg met
de VNG, in 2015 een vervolgmeting uitgevoerd naar de ontwikkeling van
zowel de kosten als het aantal onderbewindgestelden.

 

Vraag:

Wil de staatssecretaris nu daadwerkelijk een kinderbijslag invoeren op
de BES-eilanden? 

Antwoord:

Het is onze intentie om de verzilveringsproblematiek die de fiscale
kinderkorting nu heeft, op te lossen. Het introduceren van kinderbijslag
ter vervanging van het fiscaal instrument is een goede oplossing. Ik
heb hierover met de bestuurscolleges van de eilanden gesproken. Het
vraagstuk is daarmee ook niet meer of we het gaan doen, maar hoe we het
gaan doen en wanneer. De ‘hoe-vraag’ gaat onder meer over de hoogte
van het bedrag en de nadere uitwerking van een regeling. Ik heb dat ook
genoemd in mijn brief van 25 november 2014. De uitwerking vergt wel een
intensief traject van goed overleg met de eilanden en voorbereiding op
de uitvoering. Als invoering per 1 januari 2016 mogelijk is moeten we
dat doen, maar dat kan nog niet toegezegd worden, omdat er een
wetswijziging noodzakelijk is.

Vraag:

Wil het kabinet de tegemoetkoming ouders gehandicapten (TOG) koppelen
aan pleegzorgvergoeding?

Antwoord:

De TOG wordt per 1 januari 2015 geïntegreerd in de kinderbijslag. Vanaf
dan is er een dubbele kinderbijslag voor thuiswonende kinderen met een
intensieve zorgbehoefte. Om vanaf 2015 in aanmerking te komen voor deze
regeling dient dus recht te bestaan op kinderbijslag. 

Pleegouders kunnen in aanmerking komen voor een pleegvergoeding. Bovenop
deze pleegvergoeding kan een toeslag verstrekt worden wanneer
pleegouders extra onkosten maken bij de zorg voor een pleegkind met een
handicap. Deze pleegouders ontvangen geen kinderbijslag en dus straks
ook geen dubbele kinderbijslag voor een kind met een intensieve
zorgbehoefte. Hiervoor ligt het voortouw bij het ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Vraag:

Vindt de staatssecretaris verhoging van de AOW-leeftijd nu opportuun of
deelt de staatssecretaris de opvatting dat de werkloosheid eerst moet
worden opgelost voordat de AOW leeftijd verder wordt verhoogd?

Antwoord:

Ik deel die opvatting niet. De sterke stijging van de
arbeidsparticipatie onder ouderen van de afgelopen jaren, laat zien dat
er niet zo veel reden is tot zorg over de werkgelegenheidseffecten van
de verhoging van de AOW-leeftijd.

De gedachte dat ouderen die doorwerken plekken op de arbeidsmarkt bezet
houden, blijkt niet te kloppen. Als op detailniveau gekeken wordt naar
de werking van de arbeidsmarkt dan zien we bijvoorbeeld dat jongeren
instromen in heel andere banen dan die ouderen verlaten. De forse
toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen in ons land heeft
bijvoorbeeld niet geleid tot minder werk en een hogere werkloosheid
onder mannen. Dat zelfde geldt voor ouderen; de toegenomen
arbeidsdeelname van ouderen het afgelopen decennium heeft ook niet
geleid tot meer werkloosheid onder jongeren. De toegenomen participatie
van ouderen en vrouwen heeft juist geleid tot meer werk én meer
welvaart. Die ontwikkeling zien we ook in andere landen. Verwacht wordt
daarom niet dat de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd zal leiden
tot een verdringing van jongeren door ouderen op de arbeidsmarkt.

De AOW-leeftijd is ook zeer bepalend voor de sociaal-culturele norm rond
pensionering in Nederland. De signaalfunctie van een hogere
AOW-leeftijd, is dat dit burgers laat zien dat het normaal is om langer
door te werken. Langer doorwerken is ook gewenst, omdat dit de welvaart
verhoogt en het draagvlak voor het in stand houden van onze sociale
voorzieningen vergroot. 

	2013	2014	2015	2016	2017	2018	2019	2020	2021

Huidige wet	1	2	3	5	7	9	12	15	18

Regeerakkoord	1	2	3	6	9	12	16	20	24

In onderstaande tabel ziet u het verschil tussen de huidige wet en de
afspraken uit het regeerakkoord. Pas in 2016 is er sprake van een
versnelling met een maand. 

 

Vraag van de leden Schouten en van Ojik (ChristenUnie, GroenLinks)

Vraag:

Wil de minister bij het onderzoek loondoorbetaling bij ziekte het aspect
meenemen dat werkgevers vaste medewerkers vervangt door flexibele
medewerkers?

Antwoord:

Op dit moment wordt onderzoek uitgevoerd naar knelpunten die werkgevers
op het terrein van loondoorbetaling bij ziekte ervaren. Ook aan
mogelijke flexibilisering van de arbeidsmarkt als gevolg van de
loondoorbetalingsplicht wordt in het onderzoek aandacht besteed.

Verwacht wordt dat het onderzoek voor het eind van het jaar is afgerond,
zoals aan uw Kamer gemeld tijdens het AO arbeidsmarktbeleid van 25 juni
2014. Het onderzoek zal spoedig na verschijning voorzien van een
kabinetsreactie naar uw Kamer worden gezonden.

Vragen van het lid van Ojik (GroenLinks)

Vraag:

Ziet de minister kansen om de kinderopvang ook voor flexwerkers
toegankelijk te maken?

Antwoord:

Ouders met onregelmatige werktijden (waaronder veel flexwerkers en
zzp'ers) hebben meer moeite om gebruik te maken van reguliere
kinderopvang. Gelukkig is de laatste tijd al veel verbeterd:

Kinderopvanginstellingen bieden nu bijna allemaal flexibele contracten
aan;  

Ouders hebben meer keuze. Kinderen zijn vaak makkelijk op korte
termijn te plaatsen; 

De opzegtermijn van kinderopvangcontracten is (onder invloed van de Wet
van Dam) teruggebracht tot 1 maand; 

De termijn bij werkloosheid is tijdelijk opgerekt tot 6 maanden.

Een van de hoofddoelen van het nieuwe financieringsstelsel is het
ontlasten van ouders. Daar hoort deze groep, met zijn specifieke
problematiek, vanzelfsprekend ook bij (zie ook het antwoord op vraag
55). 

Vraag:

Met betrekking tot scholing hebben het CDA en D66 een voorstel gedaan om
de toegang tot o&o gelden voor alle werknemers individueel te regelen.
Hoe kijkt de minister aan tegen een voorstel om niet alleen werknemers,
maar ook zzp'ers toegang tot scholing te laten hebben?

Antwoord:

Het kabinet onderkent het belang dat zzp'ers tijdens hun loopbaan
investeren in het op peil houden en ontwikkelen van kennis en
vaardigheden. Primair zijn zij daarvoor zelf verantwoordelijk. Zij
hebben daar immers ook zelf het meeste baat bij.

Het kabinet moedigt zzp'ers op verschillende manieren aan om scholing te
volgen. Zzp'ers kunnen bijvoorbeeld hun scholingskosten aftrekken als
ondernemerskosten. Ook de maatregelen die meer maatwerk in het
middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs mogelijk maken, zoals
geschetst in de brief over Leven Lang Leren van 31 oktober 2014, maken
het volgen van scholing voor zzp'ers aantrekkelijk.

Voor zzp'ers is het verder van belang dat ze hun weg vinden in het
opleidingsaanbod. Zzp'ers kunnen soms namelijk onvoldoende zicht hebben
op de mogelijkheden die er zijn om scholing te volgen. De afspraak dat
zzp'ers onder voorwaarden gebruik moeten kunnen maken van voorzieningen
uit O&O-fondsen uit het akkoord van de sociale partners kan hen daarbij
helpen. Het kabinet heeft de sociale partners opgeroepen dit punt snel
uit te werken.

Vraag:

Ziet de minister ruimte in de beperkingen opzet experimenten
basisinkomen?

Antwoord:

In Nederland hebben we een vangnet op het niveau van het sociaal minimum
voor mensen die niet zelf in het bestaan kunnen voorzien. Mensen die een
beroep op dit vangnet doen, hebben enerzijds de plicht om te proberen
weer onafhankelijk van dat vangnet te worden en anderzijds het recht op
hulp hierbij van de uitvoerende gemeente.

Dit vangnet is complementair op de eigen inkomsten, en kent ook
financiële prikkels om weer aan het werk te gaan zoals tijdelijke
vrijlatingen van inkomsten uit arbeid en stimuleringspremies bij
werkaanvaarding. Het is aan gemeenten om zelf, binnen de kaders van de
WWB, te kijken naar de mogelijkheden om mensen zo snel mogelijk aan de
slag te krijgen en uit de uitkering te stromen.

Experimenten met het basisinkomen past niet in dit juridische kader
passen en is een ongewenste doorkruising van het rijksinkomensbeleid op
dit punt.

 

Vraag:

Wil de minister in gesprek gaan met werkgevers en werknemers over de
last op arbeid? En over arbeidsduuraanpassing naar een 32-urige
werkweek? 

Antwoord:

Het kabinet is voortdurend in gesprek met de sociale partners over
ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en over de maatregelen die genomen
kunnen worden om de werkgelegenheid te bevorderen. Zowel door de
werkgeversorganisaties als door de vakbonden is de wens geuit om de
lasten te verlichten. Door die lasten op arbeid te verlagen, zullen
werkgevers eerder geneigd zijn om mensen in dienst te nemen. Het
verlagen van de lasten op arbeid speelt daarom een belangrijke rol
in de herziening van het belastingstelsel. 

In het kader van het onderzoek naar arbeidsduuraanpassing, dat is
toegezegd in de Begrotingsafspraken 2014, heeft de minister het
CPB gevraagd om een notitie te schrijven over de effecten van
arbeidsduuraanpassing op onder meer de werkgelegenheid. Daarbij rekent
het CPB ook de variant van een 32-urige werkweek door. Dit onderzoek
ontvangt uw Kamer waarschijnlijk vlak voor of na het kerstreces.

Vragen van het lid Dijkgraaf (SGP)

Vraag:

Kan de regering het systeem van ondersteuning van werkgevers voor het in
dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking zo inrichten dat ook
kleine werkgevers kunnen profiteren en maximaal ondersteund worden?

Antwoord:

Het idee achter de premiekortingen is dat het financieel aantrekkelijker
wordt voor werkgevers om kwetsbare groepen aan te nemen. Het is
ongewenst is als kleine werkgevers hiervan niet optimaal kunnen
profiteren, omdat zij onvoldoende premies werknemersverzekeringen
afdragen.  

Oplossen van de verzilveringsproblematiek past goed in het beleid van
het kabinet om de arbeidsparticipatie van kwetsbare groepen te
bevorderen en is daarmee ondersteunend aan de Participatiewet en
Quotumwet. De minister is voornemens dit op te lossen. Het voorstel
vergt wel wetswijziging. Randvoorwaarde is bovendien dat het
budgetneutraal vormgegeven moet worden. Uw Kamer kan (eerste kwartaal
volgend jaar) een brief met de contouren van het wetsvoorstel tegemoet
zien.

Vraag:

Kan de regering onderzoeken of vereenvoudiging van de Ziektewet mogelijk
is waarbij de regeling voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten in de WIA
als voorbeeld kan dienen?

Antwoord:

De taken en bevoegdheden die de eigenrisicodrager heeft in het kader van
de ZW zijn anders dan die in het kader van de WGA. De werkgever, die
eigenrisicodrager is voor de ZW, beoordeelt bijvoorbeeld zelf recht,
hoogte en duur van het ziekengeld. Dat gebeurt niet in het kader van de
WGA. Voor de WGA zijn deze taken belegd bij het UWV.

Dit onderwerp heeft een relatie met de Wet beperking ziekteverzuim en
arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet BEZAVA). Met deze wet is per 2014
premiedifferentiatie in de ZW en WGA geïntroduceerd voor middelgrote en
grote werkgevers. Gedachte hierachter is dat, evenals bij het
ZW-eigenrisicodragerschap, het ziekteverzuim wordt teruggedrongen, door
de grotere financiële betrokkenheid van de werkgever.

Een eerste monitor c.q. effectmeting van deze wet, wordt na de zomer van
2015 aan uw Kamer toegestuurd. Daarbij zal ook ingegaan worden op de
effecten van deze wet op het eigenrisicodragerschap, zowel in de ZW als
in de WGA. Hierbij zal ook de vraag worden betrokken van de SGP, om de
mogelijkheid te bezien om het eigenrisicodragerschap in de ZW te
vereenvoudigen.

Vraag:

Wil de regering bij de ondersteuning van werknemers met een
arbeidsbeperking het volgende betrekken: Mensen met dezelfde
arbeidsbeperking en hetzelfde werk kunnen toch verschillend nettoloon
krijgen. Wie werkt met loonkostensubsidie krijgt namelijk meer
arbeidskorting. De financiële tegemoetkoming van de overheid wordt bij
loondispensatie als uitkering gezien, terwijl deze bij
loonkostensubsidie als loon geldt. Dat is moeilijk uit te leggen. Wil de
regering onderzoeken of het of het wenselijk is de regels gelijk te
trekken? 

Antwoord:

Het klopt dat er verschillen zijn in de werking van loonkostensubsidie
en loondispensatie. Er zijn ook overeenkomsten, met name dat in beginsel
alleen de loonkosten voor de geleverde arbeidsprestatie- de loonwaarde-
voor rekening komen van de werkgever. Op de werking van loondispensatie
en loonkostensubsidie ben ik ingegaan in mijn brief van 25 november 2014
in reactie op de motie-Heerma. 

Bij loondispensatie zoals in de Wajong ontvangt de werknemer loon
beneden wettelijk minimum loon(of cao) van de werkgever en een
aanvullende uitkering van het UWV. Bij loonkostensubsidie ontvangt de
werknemer een volwaardig cao-loon of het wettelijk minimum loon (wml).

Het punt van de SGP betreft specifiek de arbeidskorting. De
arbeidskorting is bedoeld om werken te stimuleren en wordt berekend over
het arbeidsinkomen. De staatssecretaris van Financiën is
verantwoordelijk voor de arbeidskorting. Maar gezien het doel van de
arbeidskorting ligt het niet voor de hand om over een uitkering
arbeidskorting te gaan toepassen.

Ik heb me, op verzoek van de Werkkamer, overlegorgaan tussen gemeenten
en sociale partners, bereid verklaard een wetsvoorstel voor te bereiden
tot harmonisatie van instrumenten Participatiewet met betrekking tot de
no-riskpolis en de mobiliteitsbonus. Uw Kamer is daarover op 21
november 2014 geïnformeerd. Ik streef ernaar dit wetsvoorstel in het
voorjaar van 2015 bij uw Kamer in te dienen.

Vraag:

In de Participatiewet is verankerd dat gemeenten bij een uitkering een
maatschappelijke tegenprestatie mogen vragen. In het kader van de Wajong
is dat uitgangspunt echter niet geregeld. Begeleiders geven aan dat het
verwachten van een maatschappelijke bijdrage juist kan helpen bij
re-integratie. Wil de regering bekijken of die gedachte bij ten aanzien
van de huidige Wajongers meegenomen zou moeten worden?

Antwoord:

Het is juist dat in de Participatiewet verankerd is dat gemeenten bij
een uitkering een onbeloonde maatschappelijk nuttige activiteit als
tegenprestatie mogen vragen; 

Voor de Wajong is de tegenprestatie niet in de wet geregeld. Dat is naar
mijn oordeel ook niet nodig; 

Wajongers vallen onder de doelgroep van de Wet banenafspraak en quotum
arbeidsbeperkten. UWV heeft voor de Wajongers met arbeidsvermogen die
voor 2010 zijn ingestroomd extra middelen gekregen om hen actief te
ondersteunen bij het vinden van werk; 

Het UWV heeft voor deze mensen veel instrumenten om hen te begeleiden
naar werk. Het UWV beschikt bijvoorbeeld over instrumenten als
loondispensatie, re-integratietrajecten en scholing, proefplaatsing,
ondersteuning via werkvoorzieningen zoals een jobcoach en het doen van
passend werkaanbod. Daarnaast heb ik natuurlijk de afspraak met sociale
partners over de 125.000 garantiebanen.

Vraag:

Hoe staat het met het overleg van de staatssecretaris met de VNG om een
oplossing te zoeken voor Proson? Onderkent de staatssecretaris het
risico dat gemeenten de doelgroep blinden en slechtzienden minder actief
ondersteunen wanneer de hogere kosten niet in het budget verwerkt zijn? 

Antwoord:

Tijdens de behandeling van de Participatiewet is toegezegd hier
naar te willen kijken. Inmiddels hebben de leden van de VNG besloten
om de zo genoemde meeneembare werkvoorzieningen voor blinden en
slechtzienden landelijk te coördineren. 

Belangrijk is verder de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeenten
in de regio. Momenteel voert bureau Berenschot een onderzoek uit naar
de sociale werkvoorziening en beschut werk in de regio. Proson wordt
hierbij betrokken. Het rapport wordt in het voorjaar van 2015 verwacht.

Het is belangrijk dat de specifieke deskundigheid en expertise die door
Proson is opgebouwd beschikbaar is voor alle gemeenten in
Nederland. Het kabinet is dat, in overleg met onder meer de VNG, aan
het onderzoeken. Zodra de uitkomsten van dit overleg bekend zijn, zal ik
uw Kamer nader informeren. 

Vraag:

Kan de minister aangeven hoe lang aanpassing van de Europese
Detacheringsrichtlijn gaat duren? De SGP hoort graag of er mogelijkheden
zijn om vooruitlopend op deze wijziging maatregelen te treffen.

Antwoord:

Gelijk loon voor gelijk werk op dezelfde plek zou de gouden
regel moeten zijn. Om dit te realiseren dient op verschillende
bestuurlijke niveaus gehandeld te worden. Op Europees niveau wordt onder
meer ingezet op een herziening van de Detacheringsrichtlijn. Het is
lastig te voorspellen hoe lang dit gaat duren. Het heeft immers lang
geduurd voor de huidige richtlijn tot stand kwam. En duidelijk is dat
niet alle lidstaten op dit moment al een aanpassing zullen steunen.

Op dit moment is het mogelijk dat gedetacheerde werknemers goedkoper
zijn dan Nederlandse werknemers. Daarom dient de detacheringsrichtlijn
te worden aangepast. Daarnaast vraagt het om een inspanning om de
bestaande verschillen niet nog verder te vergroten, doordat bestaande
regels worden misbruikt. Dit vraagt om een effectieve inzet van de
Inspectie SZW op handhaving van het wettelijk minimumloon en van de
sociale partners op handhaving van de cao-afspraken. Ook biedt de
Europese Handhavingsrichtlijn mogelijkheden om de controle op de
arbeidsvoorwaarden van gedetacheerde werknemers te verbeteren.
Onderzocht wordt momenteel hoe de richtlijn het meest effectief kan
worden geïmplementeerd.

Het kabinet zet zich ervoor in om bij de Europese collega’s draagvlak
te verwerven voor een verandering van de Detacheringsrichtlijn. Goed
nieuws is dat de nieuwe Europese Commissie van plan is een ‘gerichte
revisie’ van de Detacheringsrichtlijn in gang te zetten, om sociale
dumping in Europa te voorkomen. Het kabinet zal er binnenkort bij de
Commissie op aandringen dit zo snel mogelijk te doen. 

Vraag:

Hoe gaat de minister in de uitwerking van zijn plannen voor de
kinderopvang voorschoolse educatie, peuterspeelzalen de ruimte voor
initiatieven van ouders zoals ouderparticipatiecreches betrekken? 

Antwoord:

Via het wetsvoorstel Ouderparticipatiecrèches dat ik momenteel in
voorbereiding heb, wordt ruimte gecreëerd voor ouderinitiatieven.

Vraag:

Wil de minister reageren op het antwoord dat toezicht op
onderwijsorganisaties die geleid worden door jihadisten door de
onderwijsinspectie niet mogelijk is, nader toelichten. Is het toezicht
niet juist in de Grondwet ingevoerd om het verspreiden van
staatsgevaarlijke theorieën tegen te gaan? Daarbij is niet relevant of
het om door de overheid erkend en bekostigd onderwijs gaat. 

Antwoord:

De activiteiten van private initiatieven van lokale (culturele)
stichtingen zien onder andere op het verzorgen van religieus onderwijs
en het verzorgen van huiswerkbegeleiding. Voor dergelijke initiatieven
is niet voorzien in toezicht door de Onderwijsinspectie, vanuit oogpunt
van vrijheid van religie en vrijheid van vereniging. Het functioneren
van dergelijke stichtingen is gebaat bij het vergroten van transparantie
van hun activiteiten en het moderniseren van het informeel onderwijs.
Zoals aangegeven in het Actieprogramma Aanpak Jihadisme zal ik daarover
met de mensen uit de islamitische gemeenschappen in gesprek gaan.    

 

Vragen van het lid Krol (50Plus)

Vraag:

Hoe gaan de sectorplannen mensen die geen werk hebben aan werk helpen?
Hoe wordt het effect gemeten?

Antwoord:

De sectorplannen hebben tot doel op korte termijn werkloosheid voorkomen
en op lange termijn het functioneren van de arbeidmarkt verbeteren.
Sociale partners zetten onder andere in op het behouden van vakkrachten
voor hun sector. Dit doen ze bijvoorbeeld door bijscholing. Maar ook
door mensen die met ontslag worden bedreigd te begeleiden naar een
andere plek waar wel werk is. Hiermee wordt (langdurige) werkloosheid
voorkomen. Ook geven de sectoren jongeren een kans op een BBL-plek
waardoor deze generatie niet verloren gaat voor de arbeidsmarkt. In een
aantal sectoren worden mensen vanuit de werkloosheid omgeschoold naar
(langdurige openstaande) vacatures in de sector.

In 2015 lijken er weer meer vacatures te komen. Juist daarmee is het van
belang de kans te grijpen om mensen richting deze vacatures te helpen.
Het derde aanvraagtijdvak van de sectorplannen richt zich daarom alleen
op het van werk naar werk en van werkloosheid naar werk helpen van
mensen. Naar kansrijke beroepen, soms in de eigen sector, soms ook in
een andere sector.

De regeling sectorplannen wordt geëvalueerd door de
onderzoekscombinatie SEO/ECBO. In de evaluatie wordt onder andere
gekeken op welke wijze de sectorplannen hebben bijgedragen aan het
overbruggen van de crisis en het verbeteren van de werking van de
arbeidsmarkt.

Vraag:

Hoe effectief is de uitbreiding van het Actieplan 55+ naar 50+ als er
geen extra mankracht beschikbaar is?

Antwoord:

De € 34 miljoen voor de uitbreiding van het Actieplan van 55 naar 50
plussers komt geheel ten goede aan de extra inzet voor de werkzoekenden
van 50 tot 55 jaar. Ik heb het Actieplan 50pluswerkt met één jaar
verlengd, juist met het doel om dit maximaal effect te verkrijgen. Door
deze verlenging kan het UWV de activiteiten namelijk zodanig spreiden
dat extra inhuren en inwerken van personeel binnen relatief korte
termijn niet nodig is. Dit zou anders ten koste gaan van het extra
budget.

Vraag:

Wilt u aangeven of er nog steeds sprake is van eerlijke verdeling van
pijn?

Antwoord:

Ouderen hebben, net als alle andere Nederlanders, de afgelopen jaren de
effecten van de crisis flink gevoeld. Dat wil niet zeggen dat ouderen
onevenredig geraakt worden door de maatregelen van het kabinet. Veel
maatregelen die de ouderen van nu raken, raken werkenden minstens zo
hard. Denk aan de stijgende AOW leeftijd. Voor mensen die nu met
pensioen gaan is dat slechts enkele maanden, terwijl de ouderen van de
toekomst waarschijnlijk meerdere jaren moeten doorwerken. Hetzelfde
geldt voor de pensioenkortingen en achterblijvende indexatie; die raken
werkenden net zo goed, alleen is dat niet zichtbaar in het
koopkrachtplaatje.

De mediane koopkrachtontwikkeling voor ouderen komt dit jaar uit op
0,25%. Dat betekent dat er meer ouderen zijn waarvan de koopkracht
stijgt dan waarvan de koopkracht daalt. Volgend jaar komt de mediane
koopkrachtontwikkeling voor ouderen uit op 0%. Dat neemt niet weg dat
individuele ouderen wel degelijk met een forse koopkrachtdaling te maken
kunnen hebben (vooral als gevolg van achterblijvende pensioenindexatie).
Daar staat tegenover dat de koopkrachtontwikkeling van ouderen over de
periode 2002-2012 juist gunstiger is geweest dan die van veel andere
groepen. Ook de komende periode zal het kabinet de inkomensontwikkeling
van verschillende bevolkingsgroepen nauwlettend volgen. Eventuele
geconstateerde onevenwichtigheden kan het kabinet in de voorbereiding
van de begroting 2016 corrigeren.

 

Vraag:

Kan het kabinet koopkrachtmaatregelen nemen en deze bevorderen bij
gemeenten die onevenredig hard de ouderen raken.

Antwoord:

Ouderen hebben, net als alle andere Nederlanders, de afgelopen jaren de
effecten van de crisis flink gevoeld. Dat wil niet zeggen dat ouderen
onevenredig geraakt worden door de maatregelen van het kabinet. Veel
maatregelen die de ouderen van nu raken, raken werkenden minstens zo
hard. Denk aan de stijgende AOW leeftijd. Voor mensen die nu met
pensioen gaan is dat slechts enkele maanden, terwijl de ouderen van de
toekomst waarschijnlijk meerdere jaren moeten doorwerken. Het zelfde
geldt voor de pensioenkortingen en achterblijvende indexatie; die raken
werkenden net zo goed, alleen is dat niet zichtbaar in het
koopkrachtplaatje.

De mediane koopkrachtontwikkeling voor ouderen komt dit jaar uit op ¼%.
Dat betekent dat er meer ouderen zijn waarvan de koopkracht stijgt dan
waarvan de koopkracht daalt. Ook vorig jaar zagen de ouderen met alleen
AOW hun koopkracht stijgen. Volgend jaar komt de mediane
koopkrachtontwikkeling voor ouderen uit op 0%. Ouderen die gebruik maken
van zorg kunnen te maken krijgen met de overhevelingen vanuit de AWBZ
naar gemeenten. Dit betekent niet dat zij de zorg die zij nu ontvangen
zullen verliezen. Voor een belangrijk deel zullen deze huishoudens op
door gemeenten georganiseerde voorzieningen kunnen rekenen. Gemeenten
kunnen individueel maatwerk leveren om de huishoudens te ondersteunen
die worden getroffen door meerdere maatregelen.

Vraag:

Kunnen we mensen die langdurig in de schulden zitten niet beter en tegen
lagere kosten helpen, bijvoorbeeld met de schuldenbank?

Antwoord:

In Nederland is de primaire verantwoordelijkheid voor
schuldhulpverlening belegd bij gemeenten. Gemeenten zijn sinds
tweeënhalf jaar wettelijk verantwoordelijk voor het aanbieden van
integrale schuldhulpverlening aan burgers, inclusief preventie en
vroegsignalering. Daarbij zetten zij diverse instrumenten in zoals
budgettrainingen, budgetbeheer en het treffen van schuldregelingen.
Zoals aangekondigd in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt de
wet geëvalueerd. De voorbereidingen hiervoor zijn gestart en de
evaluatie wordt uiterlijk 1 juli 2016 aan de Tweede Kamer gezonden. 

Het idee van een Nationale Schuldenbank is één van de
bekende initiatieven om schuldenproblemen op te lossen. Aangezien het
specifieke wettelijke kader voor de gemeentelijke schuldhulpverlening
nog maar een paar jaar van kracht is, wil ik nu niet vooruitlopen op de
evaluatie van de wet en op voorhand mogelijke alternatieven bezien.

Vraag:

De banken maken het mogelijk om gunstig rood te staan. Dit is een
verkeerde moraliteit. Is de staatssecretaris bereid om, samen met de
staatssecretaris van Financiën, de banken hierop grondig aan te
spreken?

Antwoord:

Het kabinet heeft maatregelen getroffen om overkreditering tegen te
gaan, maar ik zal uw vraag onder de aandacht brengen van de minister van
Financiën.

Vragen van het lid Klein (Klein)

Vraag:

Kan de minister toezeggen dat hij bij het oplossen van het tekort van de
schatkist en het bestrijden van de schijnconstructies niet consequent
met de vinger naar de zzp'ers wijst. 

Antwoord:

Zoals eerder vermeld laat het kabinet een Interdepartementaal
Beleidsonderzoek (IBO) uitvoeren naar de oorzaken en effecten van de
opkomst van zzp’ers op onder meer arbeidsmarkt, sociale zekerheid en
overheidsfinanciën. Dit is een breed onderzoek, waarin het gehele
stelsel wordt beschouwd. Er is geen sprake van dat zzp’ers als
‘schuldigen’ worden aangewezen; het gaat om de vraag of ons
instrumentarium nog in balans is, gelet op de ontwikkelingen op de
arbeidsmarkt.

Vraag:

Kan minister de adviezen van de SER over het toekomstig stelsel
arbeidsmarkt in samenhang bezien? Kan minister een planning geven
wanneer deze visie in samenhang gereed is?

Antwoord:

De Sociaal Economische Raad is nog bezig met de adviesaanvraag over
arbeidsmarktinfrastructuur en WW. Het is op dit moment niet bekend
wanneer het advies zal worden opgeleverd. De visievorming over het
toekomstige arbeidsmarktstelsel is een continu proces. Wanneer andere
adviezen of onderzoeksrapporten beschikbaar komen die inzichten
opleveren op dit vlak, zal het kabinet deze uiteraard in samenhang
bezien. 

Vraag:

Is de minister bereid de voorstellen rond het sociaal basisinkomen te
bezien?

Antwoord:

Een basisinkomen klinkt als een sympathiek idee. Er zitten echter wel
twee grote nadelen aan verbonden:

Een basisinkomen is al snel erg duur waardoor belastingen moeten worden
verhoogd;  

Ook gaat het ten koste van bepaalde groepen. Je moet alle bestaande
regelingen rond inkomensondersteuning afschaffen. Mensen die daar nu
gebruik van maken, gaan er in inkomen op achteruit.

Een basisinkomen heeft naar verwachting negatieve arbeidsmarkteffecten.
Mensen zullen minder gaan werken omdat zij minder uren hoeven te werken
om hetzelfde inkomen te genereren. Ook maakt de hogere belastingdruk het
niet aantrekkelijk om meer te gaan werken. Dit is slecht voor de
welvaart. Belastinginkomsten dalen waardoor collectieve voorzieningen
zoals zorg en onderwijs onder druk komen te staan. Daarnaast is een
basisinkomen inefficiënt, omdat grote groepen inkomensondersteuning
krijgen die het niet nodig hebben. Het kabinet is echter ook van mening
dat het huidige belastingstelsel eenvoudiger en activerender kan.
Vandaar dat de staatssecretaris van Financiën bezig is met een fiscale
stelselherziening.

Vraag:

Het is nodig te komen tot structurele oplossingen en hervorming van het
sociale zekerheidsstelsel. Wij pleiten ervoor de sociale
zekerheidsregelingen te vervangen door een sociaal budget. We moeten
niet blijven hangen bij de zorgen van vandaag, maar de kansen van morgen
pakken. Kan de minister deze uitspraak concreet maken?

Antwoord:

Het idee van een sociaal budget klinkt sympathiek, maar heeft echter ook
nadelen. In de eerste plaats is een sociaal budget duur. Om dit te
bekostigen zullen de belastingen verhoogd moeten worden. Door een
sociaal budget zullen mensen minder gaan werken, omdat zij minder uren
hoeven werken om eenzelfde inkomen te genereren. Ook wordt werken door
hogere belastingen minder lonend. Dit schaadt onze economische groei en
welvaart. 

Tevens gaat de invoering van een sociaal budget ten kosten van de
positie van bepaalde groepen. Bestaande regelingen en
inkomensondersteuning wordt afgeschaft en mensen die van daar gebruik
van maken gaan er in inkomen op achteruit. Ook komt door de invoering
van een sociaal budget inkomensondersteuning terecht bij een grote
groep mensen die deze ondersteuning niet nodig heeft. 

 PAGE   1 

	  DOCPROPERTY  kPagina  \* MERGEFORMAT  Pagina    PAGE   \* MERGEFORMAT
 66    DOCPROPERTY  kPaginaVan  \* MERGEFORMAT  van    NUMPAGES   \*
MERGEFORMAT  66 

  DOCPROPERTY  kRetouradres  \* MERGEFORMAT  > Retouradres   
DOCPROPERTY  iRetouradres  \* MERGEFORMAT  Postbus 90801 2509 LV  Den
Haag 

  DOCPROPERTY  iAdressering  \* MERGEFORMAT  Aan de voorzitter van de
Tweede Kamer

der Staten-Generaal

Binnenhof 1a

2513 AA 's-GRAVENHAGE 

  DOCPROPERTY  iStraat  \* MERGEFORMAT      DOCPROPERTY  iNr  \*
MERGEFORMAT      DOCPROPERTY  iToev  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  iPostcode  \* MERGEFORMAT       DOCPROPERTY  iPlaats  \*
MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  iKixCode  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  kDatum  \* MERGEFORMAT  Datum  	  IF   DOCPROPERTY 
iChkDatum  \* MERGEFORMAT  -1  = "0" "" "  DOCPROPERTY  iDatum  \@ "d
MMMM yyyy"  26 november 2014 "   26 november 2014 

  DOCPROPERTY  kOnderwerp  \* MERGEFORMAT  Betreft 	  DOCPROPERTY 
iOnderwerp  \* MERGEFORMAT  Schriftelijke antwoorden op de begroting SZW
voor het jaar 2015 



	  DOCPROPERTY  kPagina  \* MERGEFORMAT  Pagina    PAGE   \* MERGEFORMAT
 1    DOCPROPERTY  kPaginaVan  \* MERGEFORMAT  van    NUMPAGES   \*
MERGEFORMAT  66 

  IF   DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" "" " 
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  Directie
Bestuursondersteuning 

"      IF   DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  Afdeling Kabinetszaken,
Management ondersteuning en Stukkenverkeer     

  DOCPROPERTY  kDatum  \* MERGEFORMAT  Datum 

  IF   DOCPROPERTY  iChkDatum  \* MERGEFORMAT  -1  = "0" "" " 
DOCPROPERTY  iDatum  \@ "d MMMM yyyy"  26 november 2014 "   26 november
2014 

  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Onze referentie 

  DOCPROPERTY  iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  2014-0000177103 

  IF   DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" "" " 
DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  Directie
Bestuursondersteuning 

"      IF   DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT    = "" ""  
DOCPROPERTY  i3eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT  Afdeling Kabinetszaken,
Management ondersteuning en Stukkenverkeer     

Postbus 90801

2509 LV  Den Haag

Anna van Hannoverstraat 4

T	070 333 44 44

F	070 333 40 33

www.rijksoverheid.nl



  DOCPROPERTY  kCP  \* MERGEFORMAT  Contactpersoon 

  DOCPROPERTY  iCP1  \* MERGEFORMAT  mw. C. Noort 

  IF   DOCPROPERTY  iChkDoorkies  \* MERGEFORMAT  -1  = "0" "" " 
DOCPROPERTY  kDoorkies  \* MERGEFORMAT  T 	  DOCPROPERTY  iDoorkies1  \*
MERGEFORMAT  070 333 41 10 

"   T	070 333 41 10

   IF   DOCPROPERTY  iFaxM  \* MERGEFORMAT    = "" "" "  DOCPROPERTY 
kFaxM  \* MERGEFORMAT  F 	  DOCPROPERTY  iFaxM  \* MERGEFORMAT  iFaxM 

"      IF   DOCPROPERTY  iChkEmail  \* MERGEFORMAT  -1  = "0" "" " 
DOCPROPERTY  iEmail1  \* MERGEFORMAT  CNoort@minszw.nl 

"   CNoort@minszw.nl

   IF   DOCPROPERTY  iCP2  \* MERGEFORMAT    = "" "" "

  DOCPROPERTY  iCP2  \* MERGEFORMAT  iCP2 

  IF   DOCPROPERTY  iChkDoorkies  \* MERGEFORMAT  Fout! Onbekende naam
voor documenteigenschap.  = "0" "" "  DOCPROPERTY  kDoorkies  \*
MERGEFORMAT  T 	  DOCPROPERTY  iDoorkies2  \* MERGEFORMAT  iDoorkies2 

"   T	iDoorkies2

   IF   DOCPROPERTY  iChkEmail  \* MERGEFORMAT  Fout! Onbekende naam
voor documenteigenschap.  = "0" "" "  DOCPROPERTY  iEmail2  \*
MERGEFORMAT  iEmail2 

"   iEmail2

 "    

  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Onze referentie 

  DOCPROPERTY  iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  2014-0000177103 

  IF   DOCPROPERTY iUwBrief \* MERGEFORMAT    = "" "" "

  DOCPROPERTY  kUwBrief  \* MERGEFORMAT  Uw referentie 

  DOCPROPERTY  iUwbrief  \* MERGEFORMAT  iUwBrief 

"     IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = "" "" "

  DOCPROPERTY  kCC  \* MERGEFORMAT  Kopie aan 

  DOCPROPERTY iCC  \* MERGEFORMAT  iCC 

"     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" "" "

  DOCPROPERTY  kBijlagen \* MERGEFORMAT  Bijlagen 

  DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT  iBijlagen "