33129 aRvS inzake Wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel
Wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2015D01552, datum: 2015-01-19, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.P.H. Donner, vicepresident van de Raad van State (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2015Z00737:
- Indiener: I.W. Opstelten, minister van Veiligheid en Justitie
- Medeindiener: S.A. Blok, minister voor Wonen en Rijksdienst
- Volgcommissie: algemene commissie voor Wonen en Rijksdienst (2012-2017)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-01-20 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2015-01-28 10:15: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-03-11 14:30: Inbedding politieacademie in het politiebestel (Rondetafelgesprek), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-03-19 14:00: Wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (34129) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-07-01 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-09-02 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2016-02-08 13:00: Wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Kamerstuk 34129) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2016-02-16 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W03.14.0236/II 's-Gravenhage, 18 september 2014
...................................................................................
Bij Kabinetsmissive van 10 juli 2014, no.2014001373, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de Minister voor Wonen en Rijksdienst, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel, met memorie van toelichting.
Door de invoering van de nationale politie heeft de Politieacademie
niet langer te maken met de behoeftestelling aan politieonderwijs door
afzonderlijke korpsen, maar dient zij zich primair te richten op het
landelijke politiekorps. Met de in het wetsvoorstel voorziene verbinding
tussen de Politieacademie en de politie, wordt beoogd de
behoefteafstemming te verbeteren. Het doel van het wetsvoorstel is het
borgen van de kwaliteit van het politieonderwijs en de onderzoeks- en
kennisfunctie in het nieuwe politiebestel, met behoud van de
onafhankelijke positie van de Politieacademie.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van
het wetsvoorstel opmerkingen over de onafhankelijkheid van de
Politieacademie, onder meer wat betreft de positionering van het
personeel en de mogelijkheden voor het voeren van personeelsbeleid.
Voorkomen moet worden dat de politieacademie teveel het karakter krijgt
van een interne bedrijfsopleiding, waar juist een volwaardige
beroepsopleiding is beoogd. De Afdeling is van oordeel dat het voorstel
in verband daarmee nader dient te worden overwogen.
1. Onafhankelijkheid politieacademie
Bij de positionering van de Politieacademie bestaat een
spanningsveld tussen de vereiste onafhankelijkheid van het onderwijs ten
opzichte van de verankering van het onderwijs in en de aansluiting op de
beroepspraktijk van de politie.
De minister van Veiligheid en Justitie heeft de vraag welke keuze van
positionering van de Politieacademie in relatie tot de uitgangspunten en
randvoorwaarden de voorkeur verdient, voorgelegd voor advies aan de heer
Wallage, die daaromtrent een rapport heeft opgesteld.1 De
toelichting vermeldt dat onafhankelijkheid een belangrijke eis is bij de
positionering van de Politieacademie, aangezien het noodzakelijk is om
de civiele diploma-erkenning en de aansluiting op het regulier onderwijs
te behouden.2
De Afdeling constateert dat de regering de onafhankelijkheid van de
Politieacademie als uitgangspunt neemt. Om hieraan recht te doen dient
in bepaalde waarborgen te worden voorzien. De Afdeling ziet deze thans
evenwel onvoldoende terug in het wetsvoorstel. In het hierna volgende
zal de Afdeling hier nader op ingaan.
a. Positionering Politieacademie
Op grond van het voorstel verkrijgt de Politieacademie
rechtspersoonlijkheid. De directeur van de Politieacademie is het enige
orgaan van deze rechtspersoon. In het voorgestelde model is de directeur
van de Politieacademie een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO).3 De directeur van de Politieacademie
is belast met het bestuur en het beheer van de Politieacademie. De
korpschef is in het voorgestelde model de werkgever van het personeel
dat werkzaamheden verricht ten behoeve van de Politieacademie. Naast de
directeur heeft de politieacademie slechts één ander personeelslid in
dienst, te weten de plaatsvervanger van de directeur.4 De
personen die zijn belast met het primaire proces ten behoeve van de
Politieacademie (degenen die politieonderwijs verzorgen,
onderwijsondersteunende werkzaamheden verrichten en onderzoek
verrichten) zullen binnen het landelijk politiekorps organisatorisch
worden ondergebracht in een nieuwe ondersteunende dienst.5 Ook
zal de Politieacademie niet langer een eigen gebouw hebben, maar gebruik
gaan maken van de gebouwen van de politie.
In de begroting van de politie wordt een bedrag voor de
Politieacademie gereserveerd, de feitelijke terbeschikkingstelling van
sterkte en middelen is de verantwoordelijkheid van de korpschef.6
De Afdeling heeft begrip voor de keuze van de minister om het
ondersteunend beheer ten behoeve van de Politieacademie bij de nationale
politie te beleggen, om tot grotere efficiëntie en effectiviteit van de
organisatie te komen. De Afdeling acht echter de voorgestelde
constructie, waarin alleen de directeur en zijn plaatsvervanger in
dienst zijn bij de Politieacademie, terwijl de docenten, de onderzoekers
en de directe ondersteuners van het primaire proces worden aangesteld
bij de politie, in het licht van de beoogde onafhankelijkheid
ontoereikend.
Allereerst lijkt het reeds uit organisatorisch standpunt logisch indien
de vaste kern van docenten in dienst komt bij de rechtspersoon. Een
vaste staf bevordert de continuïteit van de organisatie en kan een
waarborg vormen voor het behoud van de kwaliteit. Daarnaast is de
Afdeling er niet van overtuigd dat de onafhankelijkheid van de
Politieacademie ook in een zodanig uitgeklede vorm en in een dergelijke
afhankelijkheidsrelatie ten opzichte van het korps in voldoende mate kan
worden gehandhaafd. Dat een versterking van de relatie met de
politiepraktijk bij uitwisseling kan worden bereikt7,
acht de Afdeling op zichzelf niet toereikend voor de keuze van de
regering. Het in dienst hebben van eigen personeel laat immers onverlet
dat er eveneens docenten vanuit het politiekorps in het onderwijs kunnen
worden ingezet op meer incidentele basis. Deze kunnen ook bijdragen aan
een voortdurende voeding van het onderwijs vanuit de praktijk.
Ook in het adviesrapport Wallage wordt geconcludeerd dat de docenten,
onderzoekers en directe ondersteuners van het primaire proces in dienst
moeten zijn van de Politieacademie. In de beleidsreactie op dit rapport
werd door de minister ook gesteld dat het tegen de geschetste
achtergrond logisch is dat deze ZBO zich niet beperkt tot het bestuur,
maar ook het onderwijs- en onderzoekspersoneel omvat.8 De
Afdeling ziet onvoldoende redenen waarom, gegeven de keuze van de
regering voor het uitgangspunt van onafhankelijkheid van de
Politieacademie, het reguliere onderwijs- en onderzoekpersoneel niet zou
moeten worden aangesteld bij de Politieacademie.
Ten slotte wordt in de toelichting niet gemotiveerd waarom het college van bestuur van de Politieacademie wordt vervangen door een enkele directeur. Gegeven dat ook de raad van toezicht in het voorstel niet meer terugkeert, bestaat het gehele ZBO daarmee slechts uit één persoon. Dit kan kwetsbaarheid met zich brengen in het licht van de beoogde onafhankelijke positie van de Politieacademie.
b. Personeelsbeleid
Het wetsvoorstel voorziet in een instemmingsbevoegdheid voor de
directeur van de Politieacademie ten aanzien van het aanstellen van
personeel dat politieonderwijs verzorgt, onderwijsondersteunende
werkzaamheden verricht of kennis en onderzoek verricht ten behoeve van
de Politieacademie.9
In de toelichting staat vermeld dat de korpschef door de voorgestelde
constructie
in staat is om de beschikbare sterkte en middelen voor de
Politieacademie optimaal in te zetten. Daarbij spreekt het, gelet op de
verantwoordelijkheid van de directeur van de Politieacademie voor het
onafhankelijke politieonderwijs en kennis en onderzoek, voor zich dat de
korpschef bij het feitelijk ter beschikking stellen de directeur nauw
betrekt, aldus de toelichting.10 Naast het
instemmingsrecht regelt het wetsvoorstel dat bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur eisen worden vastgesteld aan de sterkte en
middelen die feitelijk ter beschikking worden gesteld aan de
Politieacademie.11
De Afdeling merkt op dat door de voorgestelde regeling van het
personeelsbeleid voor de korpschef een actieve en voor de directeur van
de Politieacademie een passieve rol is neergelegd. Hoewel in de
toelichting de mogelijkheid van feitelijke afstemming wordt benadrukt,12 geeft het voorstel de directeur van
de Politieacademie daar geen bevoegdheden voor, buiten het weigeren van
instemming. De directeur van de Politieacademie heeft dus wettelijk geen
mogelijkheden om een door hem ten behoeve van de kwaliteit van het
onderwijs gewenste samenstelling van het personeel te bepalen. De
Afdeling acht de mogelijkheid voor de directeur om een eigen
personeelsbeleid te kunnen voeren echter van wezenlijk belang voor de
beoogde onafhankelijkheid van de Politieacademie.13
Dit past ook bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek (Whw), waarin is bepaald dat het instellingsbestuur het
personeelsbeleid bepaalt en het personeelsbeheer voert.14
c. Onderzoek en onderwijs
Wat betreft de onderzoekstaken voorziet het voorstel erin dat de minister een strategische onderzoeksagenda vaststelt.15 De Afdeling merkt op dat hoewel binnen deze agenda de Politieacademie kan beslissen welke onderzoeken zij zelf uitvoert en welke zij uitbesteedt aan andere onderzoeksinstituten, zij daarbij gebonden is aan het door de minister vastgestelde kader. In het licht van de functie van het onderzoek, dat eveneens een mogelijkheid biedt tot reflectie op de taak van de politie en de uitvoering daarvan, zou naar het oordeel van de Afdeling de vaststelling van de strategische agenda de vrijheid van het onderzoek kunnen bemoeilijken.16 Dat de minister wensen kenbaar kan maken ten aanzien van het (laten) doen van onderzoek acht de Afdeling gelet op de specifieke materie begrijpelijk, maar de bevoegdheid van de minister tot het stellen van kaders zoals voorgesteld, is naar het oordeel van de Afdeling te verstrekkend.
d. Conclusie
De Afdeling begrijpt dat de behoefte aan onafhankelijkheid van de
academie moet worden verbonden met de behoefte van het korps om de
opleiding als deel van het politiebestel te laten functioneren. De
Afdeling is evenwel – in aansluiting op het rapport Wallage – van
oordeel dat moet worden voorkomen dat de politieacademie in de praktijk
het karakter krijgt van een interne bedrijfsopleiding, waar de regering
gelet op de toelichting juist een volwaardige beroepsopleiding beoogt.
Gelet op de hiervoor gedane constateringen dat sprake zal zijn van een
uitgeklede ZBO die alleen bestaat uit een directeur, waarbij geen enkel
onderwijs- en onderzoekpersoneel in dienst is, de beperkte mogelijkheid
voor de directeur van de Politieacademie om personeelsbeleid te voeren
en de voorziene kaderstelling door de minister voor het onderzoek, acht
de Afdeling de door de regering voorgestane onafhankelijkheid van de
Politieacademie in het wetsvoorstel onvoldoende gewaarborgd.
De Afdeling adviseert de positionering van de Politieacademie met inachtneming van vorenstaande punten nader wettelijk te regelen.
2. Samenstelling Politieonderwijsraad
In het wetsvoorstel wordt het aantal leden van de
politieonderwijsraad vastgesteld op vijftien17
(thans zijn dit er dertien).18
De huidige regeling bepaalt de exacte samenstelling van de
politieonderwijsraad (onder meer een burgemeester, twee
vertegenwoordigers vanuit de politievakorganisaties en een
vertegenwoordiger van het beroepsonderwijs).19
In het wetsvoorstel wordt niet vastgelegd welke materiële deskundigheid
vertegenwoordigd moet zijn in de politieonderwijsraad. Evenmin wordt
toegelicht waarom dit niet meer in de wet wordt geregeld. Zeker gelet op
de gewijzigde plaatsing van de Politieacademie, het belang van
onafhankelijkheid en met het oog op de wenselijkheid van een
evenwichtige vertegenwoordiging, is dit relevant.
De Afdeling adviseert het voorstel in het licht van het bovenstaande nader toe te lichten en het voorstel zo nodig aan te passen.
3. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging
het voorstel van wet niet te zenden aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn
gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.14.0236/II
In Artikel I, onderdeel J, waarmee artikel 70 wordt gewijzigd, “wordt zesde en zevende lid” vervangen door: tot zesde en zevende lid.
In Artikel I, onderdeel J, in het voorziene vijfde lid van artikel 70, bij de definiëring van “een persoon” nader aansluiten bij de formulering van artikel 93, eerste lid.
In Artikel I, onderdeel L, in het voorgestelde artikel 84 “die” en de eerste “vast” schrappen.
In Artikel I, onderdeel L, in het voorgestelde artikel 93, eerste lid, onder a “kennis en” schrappen.
In Artikel I, onderdeel P, na “wordt” invoegen: na.
Rapport van 13 maart 2013 van prof. drs. J. Wallage; Kamerstukken II 2012/13, 29 628, nr. 378.↩︎
Memorie van toelichting, Algemeen, paragraaf 4.1 en 4.2.↩︎
Memorie van toelichting, Algemeen, paragraaf 2.1.↩︎
Memorie van toelichting, Algemeen, paragraaf 4.1.↩︎
Deze nieuwe ondersteunende dienst wordt geregeld in de regels bij of krachtens artikel 30, eerste lid, van de Politiewet 2012.↩︎
Het voorgestelde artikel 92, eerste lid, van de Politiewet 2012. Memorie van toelichting, Artikelsgewijs, Onderdelen D en E (artikelen 33 en 36).↩︎
Zie ook de brief van de minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer van 5 juni 2013, Kamerstukken II 2012/13, 29 628, nr. 398.↩︎
Beleidsreactie van de minister van Veiligheid en Justitie op het rapport Wallage over de Politieacademie van 19 april 2013, kenmerk 377206.↩︎
Het voorgestelde artikel 93, eerste lid, van de Politiewet 2012.↩︎
Memorie van toelichting, Artikelsgewijs, Onderdelen D en E (artikelen 33 en 36).↩︎
Het voorgestelde artikel 92, tweede lid, van de Politiewet 2012.↩︎
Memorie van toelichting, Algemeen, paragraaf 4.2: “Personen die door de korpschef feitelijk ter beschikking worden gesteld aan de Politieacademie staan voor hun werkzaamheden onder het gezag van de directeur van de Politieacademie (artikel 16 van de Kaderwet) (..) maar blijven in dienst van de politie. De korpschef blijft formeel het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag. Denkbaar is dat, vanuit pragmatische overwegingen over de feitelijke uitoefening van bepaalde bevoegdheden van het tot aanstelling, schorsing en ontslag bevoegd gezag, afspraken worden gemaakt tussen de korpschef en de directeur van de Politieacademie. Te denken valt aan het houden van functioneringsgesprekken met deze medewerkers. Indien deze afspraken leiden tot een mandaat van enkele werkgeversbevoegdheden, behoeft dit mandaat de goedkeuring van de minister (zie artikel 8 van de Kaderwet).”.↩︎
Dit wordt eveneens benadrukt in het merendeel van de consultatiereacties.↩︎
Artikel 4.2, eerste lid, van de Whw.↩︎
Het voorgestelde artikel 90 van de Politiewet 2012.↩︎
Zie ook artikel 1.6 van de Whw, waarin de academische vrijheid is vastgelegd.↩︎
Het voorgestelde artikel 78 van de Politiewet 2012.↩︎
Artikel 19, tweede lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs.↩︎
Artikel 19, zesde lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs.↩︎