34138 Adv RvST inzake Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie
Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2015D02244, datum: 2015-01-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.W. Opstelten, minister van Veiligheid en Justitie
Onderdeel van zaak 2015Z01111:
- Indiener: I.W. Opstelten, minister van Veiligheid en Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-01-27 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2015-01-28 10:15: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-04-16 14:00: Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (34138) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-06-03 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2015-06-04 13:45: Aanvang middag vergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2015-06-11 10:14: Hamerstuk: Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie (34138) (Hamerstukken), TK
Preview document (š origineel)
No.W03.14.0387/II 's-Gravenhage, 3 december 2014 Bij Kabinetsmissive van 24 oktober 2014, no.2014002048, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht in hoger beroep en cassatie, met memorie van toelichting. Het voorstel van wet strekt ertoe het burgerlijk procesrecht in hoger beroep en cassatie te vereenvoudigen en te digitaliseren en bouwt voort op een eerder ingediend voorstel dat betrekking heeft op procedures in eerste aanleg. De Afdeling advisering van de Raad van State maakt opmerkingen over de mondelinge behandeling, de mondelinge uitspraak, het griffierecht en de systematiek van het wetsvoorstel. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is. 1. Mondelinge behandeling Naar geldend recht vindt bij verzoekprocedures in hoger beroep standaard een mondelinge behandeling plaats. Voorgesteld wordt te bepalen dat een mondelinge behandeling alleen wordt gehouden indien de rechter daartoe aanleiding ziet of een partij daarom vraagt, naar analogie van de vorderingsprocedure in hoger beroep. Volgens de toelichting is het niet wenselijk om in verzoekprocedures standaard een mondelinge behandeling voor te schrijven, omdat de categorie verzoekzaken te divers is. Naast zuivere verzoekzaken zoals op het terrein van het personen- en familierecht, de schuldsanering van natuurlijke personen en de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ), waarin het voor de hand ligt om een mondelinge behandeling te houden, zijn er ook andere ā zoals sommige meer contentieuze zaken ā, waarin een mondelinge behandeling, na de mondelinge behandeling in eerste aanleg, niets toevoegt, aldus de toelichting. Daarom wordt bepaald dat in verzoekprocedures in hoger beroep geen mondelinge behandeling wordt gehouden, tenzij de rechter daartoe aanleiding ziet of een partij daarom vraagt. Het gewicht van de mondelinge behandeling in de civiele procedure heeft de afgelopen decennia aan betekenis gewonnen. In verzoekprocedures (beroep en hoger beroep) is de mondelinge behandeling hoofdregel, in vorderingsprocedures in eerste aanleg idem, en in hoger beroep heeft de comparitie na aanbrengen ingang gevonden. Ook het wetsvoorstel getuigt op diverse plaatsen van deze ontwikkeling. Zoals de toelichting onderkent, dient in āzuivereā verzoekprocedures mondelinge behandeling in hoger beroep uitgangspunt te zijn, omdat de feiten in deze zaken vaak onderhevig zijn aan verandering en de rechter in hoger beroep rekening dient te houden met de laatste ontwikkelingen. Deze āzuivereā verzoekprocedures vertegenwoordigen een belangrijk deel van de verzoekprocedures. Blijkens het wetsvoorstel eerste aanleg zal de regering de keuze voor een vorderings- of verzoekprocedure vooralsnog niet ter discussie stellen. Hierdoor blijft de ācontentieuzeā verzoekschriftprocedure bestaan. In aanmerking genomen dat de regering volgens de toelichting de bestaande praktijk wil continueren, ontgaat het de Afdeling waarom het wetsvoorstel wat betreft de mondelinge behandeling bij zuivere verzoekprocedures in hoger beroep van deze lijn afwijkt en als uitgangspunt neemt dat in beginsel geen mondelinge behandeling plaatsvindt. Ook de rechtspraktijk dringt aan op behoud van de huidige regeling. In de expert-bijeenkomsten en in de consultatiefase is van verschillende zijden naar voren gebracht dat de regeling voor de mondelinge behandeling in deze verzoekzaken gehandhaafd dient te blijven. Gelet hierop adviseert de Afdeling in zuivere verzoekzaken en in het bijzonder de verzoekzaken op het terrein van het personen- en familierecht, de BOPZ en in schuldsaneringszaken de mondelinge behandeling in hoger beroep in verzoekprocedures tot uitgangspunt te nemen, tenzij een partij te kennen geeft daarop geen prijs te stellen, evenals nu het geval is. De Afdeling adviseert het voorstel aan te passen. 2. Mondelinge uitspraak Ingevolge het wetsvoorstel is het hof bevoegd mondeling ter zitting uitspraak te doen bij tussenarresten en uitspraken in kort geding. De mondelinge uitspraak bestaat uit de beslissing en de gronden van de beslissing, neergelegd in een proces-verbaal. De verkorte vorm bespaart de rechter tijd en kosten. De Adviescommissie voor burgerlijk procesrecht heeft geadviseerd deze mogelijkheid uitsluitend te bieden voor tussenuitspraken waartegen geen rechtsmiddel openstaat en het proces-verbaal te beperken tot het dictum. De gronden zouden binnen veertien dagen moeten worden neergelegd in een schriftelijke uitspraak (arrest of beschikking), conform de bestaande praktijk. Ook de Raad voor de Rechtspraak beveelt aan te bepalen dat na de mondelinge uitspraak een volledig uitgewerkt arrest dient te worden opgesteld. De regering heeft dit voorstel niet overgenomen, omdat artikel 30p bepaalt dat dictum en gronden worden opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. Indien de rechter er niet zeker van is dat hij alle gronden duidelijk voor ogen heeft, kan de conclusie zijn dat deze zaak zich niet leent voor een mondelinge uitspraak, aldus de toelichting. Uit de toelichting wordt niet duidelijk welke bezwaren er zijn om de mondelinge uitspraak neer te leggen in een arrest of beschikking, indien de rechter dat van belang acht. Weliswaar bepaalt artikel 30p dat de mondelinge uitspraak wordt neergelegd in een proces-verbaal, maar zonder nadere toelichting valt niet in te zien waarom de rechter (in hoger beroep) op een mondelinge uitspraak niet een (tussen)arrest of beschikking binnen veertien dagen zou mogen laten volgen. De Afdeling adviseert hierop in de toelichting in te gaan en het wetsvoorstel zo nodig aan te passen. 3. Teruggave griffierecht Om de mogelijkheid te behouden dat partijen kunnen schikken zonder dat griffierecht verschuldigd is, heeft de Raad voor de Rechtspraak bepleit om de termijn voor het indienen van het hoger beroepschrift te verlengen, dan wel te regelen dat het griffierecht wordt teruggeven als de zaak wordt ingetrokken voordat de verweerder is verschenen. Een eventuele terugbetaalregeling kan worden geregeld in de invoeringswet. Daarom zal in dat kader worden bezien of een terugbetalingsregeling mogelijk is voor griffierechten, aldus de toelichting. Bij het wetsvoorstel eerste aanleg is eenzelfde mededeling gedaan. Gelet op het feit dat het wetsvoorstel invoeringswet nog niet beschikbaar is en het antwoord op deze vraag wel van belang is voor de in de beide voorstellen gehanteerde beroepstermijnen, adviseert de Afdeling thans aan te geven of bedoelde betalingsregeling zal worden voorgesteld of niet. 4. Systematiek Het wetsvoorstel brengt de huidige vierde afdeling āHoger beroep tegen beschikkingenā onder in de achtste titel, omdat de zevende titel expliciet van toepassing zou zijn verklaard op vorderingen. Strikt genomen hebben alleen de afdelingen van de zevende titel betrekking hebben op vorderingszaken; de zevende titel zelf draagt de naam āhoger beroepā. De Afdeling adviseert Ć³f de zevende titel een andere naam te geven, Ć³f de vierde afdeling van de zevende titel (opnieuw) te wijden aan de verzoekprocedure. 5. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De vice-president van de Raad van State, Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.14.0387/II in artikel I, onderdeel B (artikel 332), sub 2, na āderdeā toevoegen: lid. (de inhoud van) artikel I, onderdelen D en E verwisselen. in artikel 341 ā het beroepā vervangen door: het hoger beroep. aan artikel 344 (artikel I, onderdeel I) na āartikel 30j,ā toevoegen: zesde lid. in artikel 347, derde lid, (artikel I, onderdeel J) āten hoogsteā schrappen. artikel 357, eerste lid, eerste volzin, en artikel 361a (artikel I, onderdeel Q, en onderdeel X) als volgt formuleren: In afwijking van artikel 30q, eerste lid, doet de rechter uitspraak binnen tien weken na de datum van de mondelinge behandeling, respectievelijk de laatste proceshandeling. in artikel I, onderdeel MM āen wordt āartikel 401ā vervangen door: artikel 401bā laten vervallen. aan artikel I, onderdeel UU toevoegen dat aan artikel 408a, eerste lid, onder a, na ātoelichtingenā een komma wordt toegevoegd. artikel I, onderdeel LLL (artikel 426b) als volgt formuleren: De verweerder heeft een termijn van drie weken voor het indienen van een door een advocaat bij de Hoge Raad getekend verweerschrift nadat de griffier hem heeft bericht over de indiening van het cassatieberoep. Artikel 276, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op het bericht van de griffier. Hoge Raad 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, paragraaf 3.4.2. Ingevolge artikel 30p van het wetsvoorstel eerste aanleg. Toelichting, paragraaf 4 (termijnen en 7 (adviezen). Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3, blz. 21. Toelichting, artikel I, onderdeel R. PAGE 1 PAGE 2 PAGE I ........................................................................ ........... AAN DE KONING