[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten)

Eindtekst

Nummer: 2015D05290, datum: 2015-02-12, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z12872:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

19 september 2013



Regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een
psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg
en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten)



	

GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is met het oog
op het verlenen van goede zorg aan personen met een psychogeriatrische
aandoening of een verstandelijke handicap uniforme regels te stellen ten
aanzien van het verlenen van zorg aan zodanige personen, ook in gevallen
waarin zij daarmee niet hebben ingestemd, dan wel zich daartegen
verzetten, alsmede ten aanzien van opname en verblijf van zodanige
personen in een accommodatie in gevallen waarin zij geen blijk hebben
gegeven van bereidheid daartoe, doch zich daartegen ook niet verzetten
en in gevallen waarin zij zich hiertegen wel verzetten en in verband
daarmee enige bepalingen in de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen te doen vervallen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALING EN REIKWIJDTE

Artikel 1

	1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

	a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

	b. accommodatie: bouwkundige voorziening met het daarbij behorende
terrein, bestemd voor huisvesting van een cliënt in verband met diens
behoefte aan zorg en het verlenen van zorg door een zorgaanbieder;

	c. cliënt: persoon van wie het bevoegde indicatieorgaan op grond van
artikel 9b van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten heeft
vastgesteld, dan wel van wie uit een verklaring van een ter zake kundige
arts blijkt dat hij in verband met een psychogeriatrische aandoening of
een verstandelijke handicap is aangewezen op zorg als bedoeld in het
vierde lid;

	d. indicatieorgaan: een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

	e. vertegenwoordiger: wettelijk vertegenwoordiger van de cliënt, of,
indien een zodanige persoon ontbreekt, de persoon die daartoe door de
cliënt schriftelijk is gemachtigd in zijn plaats te treden, of, indien
deze ontbreekt of niet optreedt, de echtgenoot, de geregistreerde
partner of andere levensgezel, of, indien deze ontbreekt of niet wenst
op te treden, een ouder, kind, broer of zus van de cliënt;

	f. zorgaanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die beroepsmatig
of bedrijfsmatig zorg als bedoeld in het vierde lid, biedt aan een
cliënt;

	g. zorgverantwoordelijke: de voor de cliënt door de zorgaanbieder als
zodanig aangewezen persoon, die zijn taken namens de zorgaanbieder
uitvoert;

	h. zorgverlener: door de zorgaanbieder aangewezen persoon of categorie
van personen bevoegd om namens hem onvrijwillige zorg te verlenen;

	i. familie: de echtgenoot of geregistreerde partner of andere
levensgezel, elke meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn of de
zijlijn tot en met de tweede graad of elke meerderjarige aanverwant tot
en met de tweede graad.

	2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt onder ernstig nadeel in ieder geval verstaan dat betrokkene:

	a. zich maatschappelijk te gronde richt of dreigt te richten;

	b. zichzelf in ernstige mate verwaarloost of dreigt te verwaarlozen;

	c. ernstig lichamelijk letsel oploopt of dreigt op te lopen dan wel
zichzelf ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te brengen;

	d. met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept;

	e. een ander ernstig lichamelijk letsel toebrengt of dreigt toe te
brengen;

	f. de psychische gezondheid van een ander bedreigt;

	g. de algemene veiligheid van personen of goederen bedreigt;

	h. ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad of dreigt te worden
geschaad of dat zijn veiligheid ernstig wordt bedreigd, al dan niet
doordat hij onder de invloed van een ander raakt.

	3. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt onder “rechter” verstaan de enkelvoudige of meervoudige kamer
van de rechtbank voor het behandelen en beslissen van burgerlijke zaken,
met dien verstande dat aan de behandeling van zaken met betrekking tot
minderjarige personen de kinderrechter deelneemt.

	4. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt onder “zorg” verstaan zorg als omschreven bij of krachtens de
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten die door een zorgaanbieder wordt
verleend aan een cliënt, met uitzondering van zorg die wordt verleend
in een krachtens artikel 1, eerste lid, onder h, van de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen als psychiatrisch ziekenhuis
aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan.

	5. Indien de zorg mede een geneeskundige behandeling als bedoeld in
artikel 446 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek omvat, of indien in de
uitoefening van een geneeskundig beroep of bedrijf anders dan krachtens
een behandelingsovereenkomst handelingen op het gebied van de
geneeskunst worden verricht, als bedoeld in artikel 464 van Boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek, zijn de artikelen 450, eerste en tweede lid, 465
en 466 van dat Boek niet van toepassing onderscheidenlijk niet van
overeenkomstige toepassing.

	6. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ziekten en aandoeningen
worden aangewezen die voor de toepassing van deze wet en de daarop
berustende bepalingen worden gelijkgesteld met een psychogeriatrische
aandoening of een verstandelijke handicap indien:

	a. deze ziekten en aandoeningen dezelfde gedragsproblemen of
regieverlies als een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke
handicap kunnen veroorzaken;

	b. de benodigde zorg in verband met deze gedragsproblemen of
regieverlies vergelijkbaar is met de zorg die nodig is bij een
psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap;

	c. deze gedragsproblemen kunnen of dit regieverlies kan leiden tot
ernstig nadeel.

	7. In de regels gesteld krachtens de artikelen 2, derde lid, 8, vierde
lid, 13, vierde lid, 21, vierde lid en 23, kan onderscheid worden
gemaakt tussen cliënten met een psychogeriatrische aandoening en
cliënten met een verstandelijke handicap.

8. Deze wet is niet van toepassing op een cliënt, die is opgenomen in
een psychiatrisch ziekenhuis, bedoeld in artikel 1 van de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, op grond van een krachtens
die wet afgegeven machtiging. In het geval op grond van deze wet een
machtiging is afgegeven, vervalt een eerdere voor die cliënt afgegeven
machtiging krachtens de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen zodra de cliënt opgenomen is in een accommodatie.

9. Deze wet is niet van toepassing op: 

a. een cliënt die verblijft in een justitiële jeugdinrichting, een
penitentiaire inrichting of een justitiële inrichting voor verpleging
van ter beschikking gestelden;

b. een cliënt die niet in een accommodatie, een justitiële
jeugdinrichting, een penitentiaire inrichting of een justitiële
inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden verblijft en op
wie de Beginselenwet justitiële inrichtingen, de Penitentiaire
beginselenwet of de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden
van toepassing is.

Artikel 2

	1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen
wordt onder onvrijwillige zorg verstaan zorg waarmee de cliënt of zijn
vertegenwoordiger niet heeft ingestemd of waartegen de cliënt zich
verzet en die zich richt op:

	a. het toedienen van voeding, vocht of medicatie voor een somatische
aandoening;

	b. het toedienen van medicatie die van invloed is op het gedrag of de
bewegingsvrijheid van de cliënt, vanwege de psychogeriatrische
aandoening of verstandelijke handicap, of vanwege een daarmee gepaard
gaande psychische stoornis of een combinatie hiervan;

	c. maatregelen die tot gevolg hebben dat de cliënt gedurende enige
tijd in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt;

	d. maatregelen waarmee toezicht op de cliënt wordt gehouden, of

	e. beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot
gevolg hebben dat de cliënt iets moet doen of nalaten.

	2. Met onvrijwillige zorg, bedoeld in het eerste lid, wordt
gelijkgesteld:

	a. het toedienen van medicatie die van invloed is op het gedrag of de
bewegingsvrijheid van de cliënt, waarmee de vertegenwoordiger van de
cliënt heeft ingestemd of waartegen de cliënt zich niet verzet,
vanwege de psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, of
vanwege een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie
hiervan, indien die medicatie niet wordt toegediend voor de behandeling
van een psychische stoornis overeenkomstig de geldende professionele
richtlijnen, of

	b. een maatregel die tot gevolg heeft dat de cliënt gedurende enige
tijd in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt, waarmee de
vertegenwoordiger van de cliënt heeft ingestemd of waartegen de cliënt
zich niet verzet.

	3. Bij algemene maatregel van bestuur worden de maatregelen aangewezen
die voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde in
ieder geval worden beschouwd als maatregelen die de bewegingsvrijheid
beperken of die niet, of slechts onder bepaalde omstandigheden, mogen
worden gebruikt om de bewegingsvrijheid te beperken.

Artikel 3

	1. De cliënt neemt de beslissing over de zorg die aan hem verleend
wordt en over de uitoefening van rechten en plichten op grond van deze
wet.

	2. Voor zover in deze wet bevoegdheden worden toegekend aan een
vertegenwoordiger, heeft hij die bevoegdheden slechts voor zover een
daartoe deskundige, niet zijnde de bij de zorg betrokken arts,
overeenkomstig de daarvoor gangbare richtlijnen een beslissing heeft
genomen die inhoudt dat de cliënt niet in staat kan worden geacht tot
een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van een beslissing
die hem betreft. Deze beslissing wordt door de daartoe deskundige niet
genomen dan na overleg met de vertegenwoordiger dat op overeenstemming
is gericht. Indien geen overeenstemming wordt bereikt, neemt de bij de
zorg betrokken arts de beslissing.

	3. De zorgverantwoordelijke legt de beslissing, bedoeld in het eerste
lid, schriftelijk vast en vermeldt daarbij de datum en het tijdstip en
ter zake van welke beslissing de cliënt niet in staat kan worden geacht
tot een redelijke waardering van zijn belangen.

	4. Als vertegenwoordiger in de zin van deze wet kunnen niet worden
aangewezen, de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke, de zorgverlener
die de cliënt zorg verleent, of andere personen die werkzaam zijn in de
accommodatie waar de cliënt verblijft.

	5. De zorgaanbieder informeert de vertegenwoordiger over zijn rechten
en bevoegdheden op grond van deze wet.

	6. Indien een cliënt geen vertegenwoordiger heeft, maakt de
zorgaanbieder gebruik van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 451, tweede
lid, van Boek 1 van het Burgerlijk wetboek.

Artikel 4

	1. Bevoegd is de rechtbank van de woonplaats van de cliënt of, bij
gebreke van een woonplaats in Nederland, van zijn werkelijk verblijf dan
wel, indien het een verzoek betreft tot het verlenen van een machtiging
tot de voortzetting van het verblijf in een accommodatie of verlenging
van de inbewaringstelling, de rechtbank van het arrondissement waarin de
accommodatie waarin de cliënt verblijft, gelegen is.

	2. Indien op grond van het in deze wet bepaalde door het
indicatieorgaan een verzoekschrift wordt ingediend, behoeft de indiening
niet door een advocaat te geschieden.

HOOFDSTUK 2. ZORG DOOR EEN ZORGAANBIEDER

§ 2.1. Opstellen van het zorgplan

Artikel 5

	1. De zorgaanbieder stelt na overleg met de cliënt of diens
vertegenwoordiger zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen zes
weken na aanvang van de zorg, een zorgplan vast. De afspraken met de
cliënt of de vertegenwoordiger worden in het zorgplan vastgelegd.

	2. Indien in verband met de zorgbehoefte van de cliënt de
deskundigheid van anderen van belang is, betrekt de
zorgverantwoordelijke deze deskundigheid bij het opstellen van het
zorgplan.

	3. De zorgaanbieder spant zich in om de instemming van de cliënt of
zijn vertegenwoordiger met het zorgplan te verkrijgen, waarbij hij
zoveel als mogelijk rekening houdt met de wensen en voorkeuren van de
cliënt. 

Artikel 6 

  

	1. Zorg wordt uitsluitend verleend op basis van het in artikel 5
bedoelde zorgplan, tenzij nog geen zorgplan is vastgesteld.

	2. Zolang het zorgplan nog niet is vastgesteld, wordt uitsluitend zorg
verleend waarmee de cliënt of zijn vertegenwoordiger heeft ingestemd,
dan wel waarmee de cliënt die geen vertegenwoordiger heeft
redelijkerwijs geacht kan worden in te stemmen en waartegen hij zich
niet verzet, niet zijnde zorg als bedoeld in artikel 2, tweede lid,
tenzij sprake is van een noodsituatie als bedoeld in artikel 15.

Artikel 7

	1. De zorgaanbieder wijst voor elke cliënt een persoon als
zorgverantwoordelijke aan die over de vereiste kennis en ervaring
beschikt en deelt diens naam aan de cliënt en, indien hij een
vertegenwoordiger heeft, aan zijn vertegenwoordiger mee.

	2. De zorgverantwoordelijke draagt namens de zorgaanbieder zorg voor
het opstellen, het vaststellen, het uitvoeren, het evalueren en zonodig
het periodiek aanpassen van een zorgplan en het voeren van overleg met
de cliënt of zijn vertegenwoordiger voorafgaand daarover en het
inrichten van een dossier voor de cliënt.

	3. Voor zover de cliënt of zijn vertegenwoordiger daarmee instemt,
verstrekt de zorgaanbieder zo spoedig mogelijk na de aanvang van de
zorg, de naam en contactgegevens van een cliënt en de naam en
contactgegevens van zijn vertegenwoordiger, aan de
cliëntenvertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 57, zodat de
cliëntenvertrouwenspersoon de cliënt en zijn vertegenwoordiger kan
informeren over de mogelijkheid tot advies en bijstand door een
cliëntenvertrouwenspersoon.

Artikel 8

	1. De zorgverantwoordelijke voert zo vaak als hiertoe aanleiding is,
doch in ieder geval binnen 4 weken na de aanvang van de uitvoering van
het zorgplan en vervolgens ten minste elke zes maanden een evaluatie van
het zorgplan uit. De cliënt of de vertegenwoordiger worden in de
gelegenheid gesteld over de evaluatie gehoord te worden. De datum van de
laatst uitgevoerde evaluatie wordt in het zorgplan aangetekend. Indien
het zorgplan is opgesteld met toepassing van artikel 10 wordt de
evaluatie mede uitgevoerd door een deskundigenoverleg als bedoeld in
artikel 10, derde lid, en indien het zorgplan is opgesteld met
toepassing van artikel 11, mede door het in artikel 10, tiende lid
bedoelde uitgebreid deskundigenoverleg, en wordt bij de evaluatie
toepassing gegeven aan artikel 10, vierde lid.

	2. Indien de cliënt zorg ontvangt van meer dan één zorgaanbieder
overlegt de zorgverantwoordelijke over het zorgplan met de
zorgverantwoordelijken bij die andere zorgaanbieders, voor zover dat
noodzakelijk is voor een goede zorgverlening aan de cliënt.

	3. Hoofdstuk 2 en 4 zijn van overeenkomstige toepassing op de
geneeskundige behandeling van een cliënt die van een zorgaanbieder zorg
ontvangt als bedoeld in artikel 1, vierde lid, en die voor het ontvangen
van de geneeskundige behandeling tijdelijk elders verblijft, met dien
verstande dat slechts een zorgplan behoeft te worden opgesteld voor
zover dat in aanvulling op het bestaande zorgplan noodzakelijk is om
ernstig nadeel af te wenden.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de wijze en het tijdstip van totstandkoming, de inhoud en
inrichting van het zorgplan.

	5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen eisen worden gesteld aan
de deskundigen bedoeld in de artikelen 9 en 10.

6. Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen gesteld aan de
externe deskundige, bedoeld in artikel 11, eerste lid.

7. De voordracht voor een krachtens het zesde lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd. 

§ 2.2. Heroverweging van het zorgplan

Artikel 9 

  	1. De zorgaanbieder biedt voldoende mogelijkheden voor zorg op basis
van vrijwilligheid, om daarmee onvrijwillige zorg zoveel mogelijk te
voorkomen.

  	2. Indien de zorgverantwoordelijke constateert dat het zorgplan niet
blijkt te voldoen aan de zorgbehoefte van de cliënt, of de
vertegenwoordiger aangeeft dat het zorgplan niet aan de zorgbehoefte van
de cliënt voldoet, waardoor een situatie van ernstig nadeel kan
ontstaan, wordt overeenkomstig het derde tot en met het vijfde lid,
onderzocht of er alternatieven zijn voor de in het zorgplan opgenomen
zorg, niet zijnde onvrijwillige zorg. 

  	3. In een situatie als bedoeld in het tweede lid, overlegt de
zorgverantwoordelijke met ten minste één deskundige van een andere
discipline dan zijn eigen discipline, op het terrein van de aan de
cliënt te verlenen zorg. Tijdens dat overleg wordt besproken:

  	a. wat het ernstig nadeel voor de cliënt is, door middel van het
maken van een risico-inventarisatie;

  	b. wat de oorzaak van het gedrag van de cliënt zou kunnen zijn
waardoor ernstig nadeel ontstaat;

  	c. welke rol de interactie tussen cliënt en omgeving speelt bij het
ontstaan van ernstig nadeel;

  	d. welke mogelijkheden voor vrijwillige zorg kunnen worden benut om
het ernstig nadeel te voorkomen, waardoor geen of minder onvrijwillige
zorg nodig is.  

     4. Bij het overleg als bedoeld in het derde lid wordt, indien de
zorg niet zal worden verleend terwijl de cliënt is opgenomen met
toepassing van artikel 21, eerste lid, artikel 24, eerste lid, of
artikel 29, tevens besproken in hoeverre de thuissituatie van de cliënt
geschikt is voor de zorg die aan de cliënt zal worden verleend. 

  	5. De zorgverantwoordelijke informeert de cliënt of zijn
vertegenwoordiger over het in het derde lid bedoelde overleg en biedt
hen de mogelijkheid hierbij aanwezig te zijn.

  	6. De zorgverantwoordelijke betrekt bij het in het derde lid bedoelde
overleg de deskundigheid van anderen, indien dit gezien de zorgbehoefte
van de cliënt van belang is.

	7. Het zorgplan wordt aangepast op basis van de conclusies van het in
het derde lid bedoelde overleg. Indien de conclusie van het overleg is
dat er geen alternatieven voor onvrijwillige zorg meer zijn, wordt nader
overleg gevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 10.

§ 2.3. Onvrijwillige zorg in het zorgplan

Artikel 10

 

    	1. Onvrijwillige zorg kan alleen als uiterste middel worden
overwogen:

	a. indien op grond van het in artikel 9, derde lid, bedoelde overleg is
gebleken dat er geen mogelijkheden voor vrijwillige zorg meer zijn;

	b. indien blijkt dat het met toepassing van artikel 9 aangepaste
zorgplan, niet voldoet aan de zorgbehoefte van de cliënt waardoor een
situatie van ernstig nadeel kan ontstaan.

	2. De zorgverantwoordelijke kan in het zorgplan als uiterste middel
onvrijwillige zorg opnemen indien:

  	a. het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische
aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een
daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan,
leidt tot ernstig nadeel;

  	b. de onvrijwillige zorg noodzakelijk is om het ernstige nadeel te
voorkomen of af te wenden;

  	c. de onvrijwillige zorg geschikt is om het ernstige nadeel te
voorkomen of af te wenden en gelet op het beoogde doel evenredig is; en

  	d. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige
nadeel te voorkomen of af te wenden.

  	3. Onvrijwillige zorg wordt niet in het zorgplan opgenomen dan na
overleg met ten minste één deskundige van een andere discipline dan
die van de zorgverantwoordelijke, op het terrein van de aan de cliënt
te verlenen zorg, en:

  	a. indien het betreft onvrijwillige zorg als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, onder a, b of c, of tweede lid, instemming van een bij de
zorg betrokken arts, of

  	b. indien het betreft onvrijwillige zorg als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, onder d of e, instemming van een deskundige behorende tot
een bij regeling van Onze Minister aangewezen categorie.

  	4. In het in het derde lid bedoelde overleg wordt besproken:

  	a. wat het ernstig nadeel voor de cliënt is, door middel van het
maken van een risico-inventarisatie;

  	b. wat de oorzaak van het gedrag van de cliënt zou kunnen zijn
waardoor ernstig nadeel ontstaat;

  	c. welke rol de interactie tussen cliënt en omgeving speelt bij het
ontstaan van ernstig nadeel;

  	d. welke mogelijkheden voor vrijwillige zorg nog benut kunnen worden,
waardoor geen of minder onvrijwillige zorg nodig is;

  	e. wat de nadelige effecten van onvrijwillige zorg kunnen zijn,
afgewogen tegen het ernstig nadeel dat moet worden afgewend; en

  	f. voor welke termijn de onvrijwillige zorg in het zorgplan wordt
opgenomen, waarbij die termijn zo kort mogelijk is, passend bij de aard
van de zorg en ingrijpendheid voor de cliënt, waarbij die termijn op
maximaal drie maanden wordt gesteld.

	5. Bij het overleg als bedoeld in het derde lid wordt, indien de zorg
niet zal worden verleend terwijl de cliënt is opgenomen met toepassing
van artikel 21, eerste lid, artikel 24, eerste lid, of artikel 29,
tevens besproken in hoeverre de thuissituatie van de cliënt geschikt is
voor de zorg die aan de cliënt zal worden verleend.

  	6. De zorgverantwoordelijke informeert de cliënt of zijn
vertegenwoordiger over het in het derde lid bedoeld overleg en biedt hen
de mogelijkheid hierbij aanwezig te zijn. Ook informeert de
zorgverantwoordelijke de cliënt of zijn vertegenwoordiger over de
plicht die op de zorgverantwoordelijke rust om advies over het zorgplan
te vragen aan een externe deskundige in de gevallen bedoeld in artikel
11, eerste lid.

  	7. In het in het derde lid bedoelde overleg wordt voor iedere vorm
van onvrijwillige zorg overwogen of die zorg mogelijk nadelige effecten
heeft op de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de cliënt en
op zijn deelname aan het maatschappelijk leven, en worden aanvullende
zorgvuldigheidseisen vastgesteld om die effecten weg te nemen of te
verminderen. De zorgverantwoordelijke betrekt bij het in het derde lid
bedoelde overleg de deskundigheid van anderen, indien dit gezien de
zorgbehoefte van de cliënt van belang is.

  	8. De zorgverantwoordelijke past op basis van de conclusies van het
in het derde lid bedoelde overleg het zorgplan aan en beschrijft daarin:

  	1°. het ernstig nadeel ter zake waarvan de onvrijwillige zorg kan
worden toegepast, en welke vorm van onvrijwillige zorg kan worden
toegepast;

  	2°. welke zorgverlener of categorie van zorgverleners bevoegd is tot
het toepassen van de onvrijwillige zorg;

  	3°. indien van toepassing, de duur of frequentie van de
onvrijwillige zorg;

	4°. de op grond van het vierde lid, onder f, vastgestelde termijn voor
de toepassing van onvrijwillige zorg;

  	5°. de wijze waarop de zorg binnen de onder 4° bedoelde termijn
wordt afgebouwd;

  	6°. indien van toepassing aanvullende zorgvuldigheidseisen als
bedoeld in het zesde lid;

  	7°. de continuïteit van de benadering van de cliënt en de wijze
waarop deze geborgd wordt.

  	9. De zorgverantwoordelijke verstrekt in het kader van het in het
derde lid bedoelde overleg de daarvoor noodzakelijke gegevens aan de in
het derde lid bedoelde personen. 

	10. Indien het niet lukt de onvrijwillige zorg voor afloop van de in
het zevende lid bedoelde termijn af te bouwen, wordt opnieuw toepassing
gegeven aan het derde tot en met zesde lid, met dien verstande dat een
niet bij de zorg betrokken deskundige deelneemt aan het in het derde lid
bedoelde overleg. 

Artikel 11

	1. De zorgverantwoordelijke vraagt advies over het zorgplan aan een
externe deskundige indien:

	a. de cliënt of de vertegenwoordiger niet instemt met het opnemen van
onvrijwillige zorg in het zorgplan, of 

	b. na het uitgebreid deskundigenoverleg als bedoeld in artikel 10,
tiende lid, het niet lukt de onvrijwillige zorg binnen de in het
zorgplan opgenomen termijn af te bouwen.

	2. Indien in de situatie bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, binnen
3 maanden na afloop van de termijn in het zorgplan, nog geen advies van
een externe deskundige heeft kunnen plaatsvinden, kan de
zorgverantwoordelijke eenmalig de termijn voor het toepassen van de
onvrijwillige zorg verlengen totdat de externe deskundige heeft
geadviseerd. De duur van de verlenging bedraagt maximaal drie maanden en
wordt vastgelegd in het zorgplan.

	3. De zorgverantwoordelijke past op basis van het advies van de externe
deskundige het zorgplan aan en geeft daarin aan op welke wijze de
zorgaanbieder toepassing geeft aan het advies van de externe deskundige.
Artikel 10, zevende en achtste lid, zijn van overeenkomstige toepassing
op de aanpassing van het zorgplan, met dien verstande dat de nieuwe
termijn voor het toepassen van onvrijwillige zorg niet langer mag zijn
dan zes maanden.

	4. Indien op grond van de evaluatie, bedoeld in artikel 8, eerste lid,
wordt geconcludeerd dat onvrijwillige zorg in overeenstemming met het
advies van de externe deskundige noodzakelijk blijft, bedraagt de
termijn voor de toepassing van de onvrijwillige zorg, telkens niet
langer dan zes maanden.

§ 2.4.  Uitvoeren van  het zorgplan

Artikel 12

	1. Indien de cliënt of zijn vertegenwoordiger laat weten niet of niet
meer in te stemmen met dan wel de cliënt zich verzet tegen de
uitvoering van het zorgplan, blijft uitvoering daarvan achterwege,
tenzij artikel 13 van toepassing is.

	2. Indien de voortgang van de uitvoering van het zorgplan of
ontwikkelingen in de zorgbehoefte van de cliënt daartoe aanleiding
geven, wordt een nieuw of gewijzigd zorgplan vastgesteld. De artikelen 8
tot en met 11 zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13

	1. De zorgverlener kan de in het zorgplan opgenomen onvrijwillige zorg
uitsluitend verlenen, indien:

	a. hij constateert dat het in het zorgplan omschreven ernstige nadeel
zich daadwerkelijk voordoet,

	b. onvrijwillige zorg noodzakelijk is om het ernstige nadeel te
voorkomen of af te wenden,

	c. de onvrijwillige zorg geschikt is om het ernstige nadeel te
voorkomen of af te wenden en gelet op het beoogde doel evenredig is,

	d. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel
te voorkomen of af te wenden, en

	e. op verantwoorde wijze is voorzien in toezicht tijdens de toepassing
ervan.

	2. Voordat de zorgverlener voor de eerste keer toepassing geeft aan het
eerste lid, informeert hij de vertegenwoordiger en de cliënt, tenzij
dit informeren kennelijke ernstige bezwaren voor de cliënt zou
opleveren. Indien de situatie dermate urgent is dat vooraf informeren
niet mogelijk is, informeert de zorgverlener hen allen zo spoedig
mogelijk nadat hij de onvrijwillige zorg heeft verleend of daarmee een
begin heeft gemaakt.

	3. Voordat de zorgverlener voor de eerste keer toepassing geeft aan het
eerste lid, overlegt hij tevens met de zorgverantwoordelijke en, indien
van toepassing, de arts met wie het overleg, bedoeld in artikel 10,
derde lid, onder a, is gevoerd. Indien de situatie dermate urgent is dat
vooraf overleg niet mogelijk is, overlegt de zorgverlener zo spoedig
mogelijk nadat hij de onvrijwillige zorg heeft verleend of daarmee een
begin heeft gemaakt.

	4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, met het oog op een
zorgvuldige verlening van onvrijwillige zorg, regels worden gesteld over
de wijze waarop onvrijwillige zorg wordt verleend, en wie bevoegd is die
onvrijwillige zorg te verlenen.

Artikel 14

	Indien sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8, derde lid,
kan de onvrijwillige zorg worden verleend door de zorgverlener die de
werkzaamheden uitvoert in het kader van die geneeskundige behandeling en
die als persoon of categorie van personen bevoegd tot het verlenen van
onvrijwillige zorg is aangewezen, door de daartoe bevoegde persoon of
rechtspersoon van de instelling waar de in artikel 8, derde lid,
bedoelde geneeskundige behandeling wordt verstrekt.

§ 2.5  Zorg in onvoorziene situaties

Artikel 15

	1. De zorgverlener kan in een situatie waarin het zorgplan
redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien of in een noodsituatie die
zich voordoet in de periode dat nog geen zorgplan is vastgesteld,
uitsluitend onvrijwillige zorg verlenen, indien:

	a. het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische
aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een
daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan,
leidt tot ernstig nadeel;

	b. de onvrijwillige zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen
of af te wenden,

	c. de onvrijwillige zorg geschikt is om het ernstige nadeel te
voorkomen of af te wenden en gelet op het beoogde doel evenredig is,

	d. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel
te voorkomen of af te wenden, en

	e. op verantwoorde wijze is voorzien in toezicht tijdens de toepassing
ervan.

	2. Het verlenen van onvrijwillige zorg als bedoeld in het eerste lid
vindt plaats krachtens een schriftelijke beslissing van de
zorgverantwoordelijke waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt.
De termijn is niet langer dan strikt noodzakelijk, en in ieder geval
niet langer dan twee weken. 

	3. Indien het betreft onvrijwillige zorg als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, onder a, b of c, of tweede lid, overlegt de zorgverlener met
de bij de zorg betrokken arts voordat hij toepassing geeft aan het
eerste lid.

	4. De zorgverlener informeert, zo mogelijk vooraf, de vertegenwoordiger
en de cliënt over het verlenen van onvrijwillige zorg in een
onvoorziene situatie, tenzij dit informeren kennelijk ernstig nadeel
voor de cliënt zou opleveren.

§ 2.6. Administratieve voorschriften bij zorg

Artikel 16

	1. Met het oog op de kwaliteit van de zorg en de inzichtelijkheid voor
de cliënt en diens vertegenwoordiger richt de zorgverantwoordelijke
namens de zorgaanbieder een dossier in.

	2. Het dossier bevat de gegevens, bedoeld in artikel 454, eerste en
tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, met inbegrip van:

	a. het zorgplan;

	b. een afschrift van de beslissing bedoeld in artikel 3, tweede lid;

	c. in voorkomend geval vermelding van de reden van het niet verwerven
van de instemming van de cliënt of zijn vertegenwoordiger met het
zorgplan;

	d. de evaluatie van het zorgplan, bedoeld in artikel 8, eerste lid;

	e. de resultaten van het overleg bedoeld in artikel 9, derde lid,
artikel 10, derde lid, artikel 11, eerste lid, artikel 13, derde lid en
artikel 15, derde lid, en het advies van een externe deskundige, bedoeld
in artikel 11;

	f. aantekening van het vooraf of achteraf informeren van de
vertegenwoordiger en de cliënt over het verlenen van onvrijwillige
zorg, als bedoeld in artikel 13, tweede lid en 15, vierde lid, en,
indien dit niet is gebeurd, de reden daarvoor;

	g. aantekening van het ontbreken van de instemming met dan wel de
medewerking van de cliënt of voor zover van toepassing zijn
vertegenwoordiger aan de uitvoering van het zorgplan en de reden
daarvoor;

	h. aantekening van een mededeling als bedoeld in artikel 22, negende
lid, onderdeel c;

	i. een afschrift van een beslissing als bedoeld in artikel 15, tweede
lid;

	j. een afschrift van het besluit tot opname en verblijf, bedoeld in
artikel 21, eerste lid;

	k. een afschrift van de rechterlijke machtiging, bedoeld in artikel 24,
eerste lid;

	l. een afschrift van het besluit tot lastgeving tot inbewaringstelling,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, en

	m. de opname- en ontslaggegevens.

	3. Indien toepassing is gegeven aan de artikelen 13 of 15, wordt, zodra
de onvrijwillige zorg is verleend, daarvan melding gemaakt in het
dossier met een motivering van de noodzaak daartoe.

	

Artikel 17

	1.  De zorgaanbieder houdt ten behoeve van het toezicht door de in
artikel 60, eerste lid, bedoelde ambtenaren, een register bij van
toegepaste onvrijwillige zorg, waarin in ieder geval wordt opgenomen: 

  	a. de vorm van de aan de cliënt verleende onvrijwillige zorg; 

  	b. de zorgverantwoordelijke; 

  	c. de noodzaak voor de onvrijwillige zorg; 

  	d. het zorgplan, een schriftelijke beslissing als bedoeld in artikel
3, tweede lid, een schriftelijke beslissing als bedoeld in artikel 15,
tweede lid, het besluit tot opname en verblijf, de rechterlijke
machtiging, of de beschikking tot lastgeving van de burgemeester, die
legitimeert tot de vorm van onvrijwillige zorg; 

  	e. de begindatum en de einddatum van de onvrijwillige zorg; 

  	f. de duur en de frequentie van de onvrijwillige zorg. 

  	2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over: 

  	a. de gegevens die in het register worden vastgelegd; 

  	b. de wijze waarop de gegevens in het register worden vastgelegd; 

  	c. de gegevens die aan de in artikel 60, eerste lid, bedoelde
ambtenaren worden verstrekt; 

  	d. de wijze waarop de gegevens aan de in artikel 60, eerste lid,
bedoelde ambtenaren worden verstrekt. 

	3. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen
algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken
nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Artikel 18

  	De zorgaanbieder verstrekt ten minste eens per zes maanden aan de in
artikel 60, eerste lid, bedoelde ambtenaren een overzicht van de
onvrijwillige zorg die door hem is verleend, onder vermelding van de
aard en frequentie daarvan, met daarbij een door het bestuur van de
zorgaanbieder ondertekende analyse van de verleende onvrijwillige zorg.

Artikel 19

  	1. Een zorgaanbieder die onvrijwillige zorg verleent, draagt zorg
voor een beleidsplan waarin hij in ieder geval vastlegt:

  	a. door middel van welke alternatieven hij tracht om onvrijwillige
zorg zoveel mogelijk te voorkomen;

  	b. hoe hij omgaat met het toepassen van onvrijwillige zorg en de
afbouw van onvrijwillige zorg;

  	c. de wijze van intern toezicht bij uitvoering van onvrijwillige
zorg.

  	2. Bij het opnemen van onvrijwillige zorg in een zorgplan en het
verlenen van onvrijwillige zorg, overeenkomstig het bepaalde in de
artikelen 9 tot en met 15, wordt rekening gehouden met dit beleidsplan.

HOOFDSTUK 3 OPNAME EN VERBLIJF IN EEN ACCOMMODATIE

§ 1. Openbaar register van accommodaties

Artikel 20

	1. De zorgaanbieder die onvrijwillige zorg verleent, dan wel in een
accommodatie opname en verblijf biedt aan cliënten die opgenomen zijn
met toepassing van artikel 21, eerste lid, artikel 24, eerste lid,
artikel 29, eerste lid, of 37, eerste lid, verstrekt Onze Minister, ter
opneming in een openbaar register van zodanige accommodaties, een opgave
van:

	a. de naam of een andere aanduiding en het adres van de accommodatie;

	b. de naam en de rechtsvorm van de zorgaanbieder;

	c. de vormen van zorg die worden verleend.

	2. Een door Onze Minister op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel
h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen als
verpleeginrichting of zwakzinnigeninrichting aangemerkte zorginstelling
of afdeling daarvan wordt door Onze Minister ambtshalve opgenomen in het
register, bedoeld in het eerste lid.

§ 2. Opname en verblijf zonder rechterlijke machtiging

Artikel 21

	1. Opname en verblijf of de voortzetting van het verblijf van een
cliënt van twaalf jaar of ouder die geen blijk geeft van de nodige
bereidheid daartoe, maar zich er ook niet tegen verzet, vindt
uitsluitend plaats in een geregistreerde accommodatie op basis van een
besluit tot opname en verblijf van een indicatieorgaan.

	2. Het indicatieorgaan neemt uitsluitend een besluit tot opname en
verblijf, als bedoeld in het eerste lid, indien:

	a. de cliënt naar zijn oordeel geen blijk geeft van de nodige
bereidheid tot opname en verblijf of de voortzetting van het verblijf,
maar zich er ook niet tegen verzet;

	b. naar zijn oordeel het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn
psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als
gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een
combinatie daarvan, leidt tot ernstig nadeel;

	c. de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf
noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;

	d. de opname en het verblijf of de voorzetting van het verblijf
geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en

	e. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel
te voorkomen of af te wenden.

	3. Indien een cliënt vrijwillig of met toepassing van deze paragraaf
is opgenomen en verblijft in een accommodatie, maar zich vervolgens op
zodanige wijze verzet tegen verschillende onderdelen van de
zorgverlening dat het leveren van cliëntgerichte zorg feitelijk niet
mogelijk is, wordt de voortzetting van het verblijf geacht onvrijwillig
te zijn en is artikel 24, eerste lid, van toepassing.

	4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld, betreffende de deskundigheidseisen waaraan het indicatieorgaan
dient te voldoen.

Artikel 22

	1.Tot het indienen van een aanvraag tot een besluit tot opname en
verblijf, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, zijn bevoegd:

	a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel;

	b. de vertegenwoordiger;

	c. elke meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn of de zijlijn tot
en met de tweede graad en elke meerderjarige aanverwant tot en met de
tweede graad, of

	d. de zorgaanbieder die de cliënt zorg verleent, voor zover het een
cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft.

	2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend bij het
indicatieorgaan dat op grond van artikel 9b van de Algemene Wet
Bijzondere Ziektekosten bevoegd is vast te stellen dat de cliënt is
aangewezen op zorg.

	3. Indien de aanvraag een cliënt betreft die al op grond van een
besluit als bedoeld in artikel 21, eerste lid, in de accommodatie
verblijft, wordt de aanvraag in de zevende week voor het einde van de
geldigheidsduur van het lopende besluit gedaan.

	4. Het indicatieorgaan neemt het besluit tot opname en verblijf binnen
6 weken na de datum van de aanvraag.

	5. In het besluit tot opname en verblijf wordt de geldigheidsduur ervan
vermeld, welke ten hoogste vijf jaren is.

	6. Het indicatieorgaan kan met betrekking tot de cliënt die al op
grond van een besluit tot opname en verblijf in een accommodatie
verblijft, telkens een nieuw besluit tot opname en verblijf nemen met
een geldigheidsduur van ten hoogste vijf jaren.

	7. Voorafgaand aan de behandeling van een aanvraag, bedoeld in het
eerste en derde lid, wordt aan de cliënt of diens vertegenwoordiger
mondeling en schriftelijk medegedeeld dat hij zich kan verzetten tegen
opname en verblijf.

	8. Indien een cliënt die met toepassing van deze paragraaf is
opgenomen in een accommodatie, ervan blijk geeft het verblijf in die
accommodatie te willen beëindigen, en dit verblijf niet in een andere
door de cliënt of diens vertegenwoordiger aangewezen accommodatie wil
voortzetten, is artikel 24, eerste lid, van toepassing.

	9. Het besluit tot opname en verblijf vervalt vanaf het moment waarop:

	a. de vaststelling dat de cliënt is aangewezen op zorg, bedoeld in het
tweede lid, vervalt;

	b. de rechter een machtiging tot opname en verblijf heeft afgegeven of
de burgemeester een last tot inbewaringstelling heeft afgegeven, of

	c. het indicatieorgaan op verzoek van de cliënt heeft vastgesteld dat
deze zijn bereidheid tot opname heeft uitgesproken. Het indicatieorgaan
doet hiervan mededeling aan de zorgaanbieder. Op verzoek van het
indicatieorgaan verklaart de bij de zorg betrokken arts of de cliënt in
staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.

	10. Indien het indicatieorgaan twijfelt of er sprake is van
onvrijwilligheid, als bedoeld in artikel 24, tweede lid, meldt het dit
aan de aanvrager, en vraagt hierover een beoordeling aan een bij
regeling van Onze Minister aangewezen externe deskundige. 

	11. Indien op grond van het tiende lid, geoordeeld wordt dat er sprake
is van onvrijwilligheid, behandelt het indicatieorgaan de aanvraag vanaf
dat moment als aanvraag als bedoeld in artikel 25. 

Artikel 23

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels gesteld
worden betreffende:

	a. de behandeling van een aanvraag tot opname en verblijf;

	b. de administratieve voorschriften betreffende de aanvraag en het
besluit tot opname en verblijf in een accommodatie, en

	c. de inhoud van het besluit tot opname en verblijf.

§ 3. Onvrijwillige opname en verblijf

§ 3.1 De reguliere onvrijwillige opname en verblijf of voortgezet
verblijf

Artikel 24

	1. Onvrijwillige opname en verblijf of voortzetting van het verblijf
van een cliënt is alleen mogelijk met een rechterlijke machtiging in
een geregistreerde accommodatie.

	2. De opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf is
onvrijwillig indien:

	a. de cliënt van twaalf jaar of ouder zich verzet tegen de opname en
het verblijf of de voortzetting van het verblijf;

	b. de vertegenwoordiger van oordeel is dat de opname en het verblijf of
voortzetting van het verblijf niet moet plaatsvinden, of

	c. de ouders die gezamenlijk het gezag over de betrokkene uitoefenen,
van mening verschillen over de opname en het verblijf of de voortzetting
van het verblijf.

	3. De rechter kan op verzoek van een indicatieorgaan een machtiging als
bedoeld in het eerste lid verlenen, indien naar het oordeel van de
rechter:

	a. het gedrag van een cliënt als gevolg van zijn psychogeriatrische
aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een
daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie daarvan,
leidt tot ernstig nadeel;

	b. de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf
noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;

	c. de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf
geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en

	d. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel
te voorkomen of af te wenden.

	4. Indien een cliënt vrijwillig of op grond van een besluit als
bedoeld in artikel 21, eerste lid, in een accommodatie is opgenomen en
verblijft, maar zich vervolgens op zodanige wijze verzet tegen
verschillende onderdelen van de zorgverlening dat het leveren van
cliëntgerichte zorg feitelijk niet mogelijk is, wordt de voortzetting
van het verblijf geacht onvrijwillig te zijn en is het eerste lid van
toepassing.

§ 3.2 De aanvraag

Artikel 25

	1. De volgende personen kunnen het indicatieorgaan vragen een verzoek
om een rechterlijke machtiging, als bedoeld in artikel 24, eerste lid,
in te dienen:

	a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel;

	b. de vertegenwoordiger;

	c. elke meerderjarige bloedverwant in de rechte lijn of de zijlijn tot
en met de tweede graad en elke meerderjarige aanverwant tot en met de
tweede graad, of

	d. de zorgaanbieder die de cliënt feitelijk zorg verleent.

	2. De aanvraag wordt schriftelijk ingediend bij het indicatieorgaan in
de regio waarin de woonplaats van de cliënt gelegen is of ingeval het
een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft, het
indicatieorgaan in de regio waarin de instelling waar de cliënt
verblijft, gelegen is.

	3. Indien het een cliënt betreft die al op grond van een machtiging
tot opname en verblijf in een accommodatie verblijft, wordt de aanvraag
in de negende of achtste week voor het einde van de geldigheidsduur van
deze machtiging gedaan. Indien het een cliënt betreft die al op grond
van een machtiging tot verlenging van de inbewaringstelling in een
accommodatie verblijft, wordt de aanvraag in de vierde week voor het
einde van de geldigheidsduur van deze machtiging gedaan.

	4. Indien de cliënt minderjarig is, onder curatele is gesteld dan wel
ten behoeve van hem een mentorschap is ingesteld, wordt bij de aanvraag
overgelegd respectievelijk een uittreksel uit het in artikel 244 van
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register, of een verklaring
van de griffier van de rechtbank dat ten aanzien van de minderjarige het
register geen gegevens bevat, een uittreksel uit het in artikel 391 van
Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register, dan wel een
afschrift van de beschikking waarbij het mentorschap is ingesteld
alsmede van die waarbij een mentor is benoemd.

§ 3.3 Het verzoek

Artikel 26

	1. Het indicatieorgaan doet zo spoedig mogelijk doch binnen drie weken
na de dag van verzending van de aanvraag, bedoeld in artikel 25, eerste
lid, bij de rechter een verzoek tot het verlenen van een machtiging.
Indien het een cliënt betreft die al op grond van een machtiging tot
verlenging van de inbewaringstelling in een accommodatie verblijft, doet
het indicatieorgaan het verzoek bij de rechter binnen één week na de
dag van verzending van de aanvraag, bedoeld in artikel 25, eerste lid.

	2. Het indicatieorgaan doet het in het eerste lid bedoelde verzoek
indien er grond is om aan te nemen dat de opname en het verblijf of de
voortzetting van het verblijf onvrijwillig is en voldaan wordt aan de in
artikel 24, tweede en derde lid, genoemde voorwaarden.

	3. Indien het indicatieorgaan besluit om geen verzoek als bedoeld in
het eerste lid in te dienen, doet het hiervan mededeling aan de
aanvrager.

	4. Indien het verzoek een cliënt betreft die al in een accommodatie
verblijft, deelt het indicatieorgaan zijn beslissing schriftelijk mee
aan de zorgaanbieder die deze accommodatie beheert.

	5. Het indicatieorgaan overlegt bij het verzoek tot het verlenen van
een machtiging:

	a. het indicatiebesluit dat door het bevoegde indicatieorgaan op grond
van artikel 9b van de van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is
vastgesteld, dan wel de verklaring, bedoeld in artikel 1, eerste lid,
onderdeel c;

	b. de aanvraag, bedoeld in artikel 25;

	c. de bescheiden, bedoeld in artikel 25, vierde lid, en

	d. een verklaring van een ter zake kundige arts die de cliënt met het
oog op de machtiging kort te voren heeft onderzocht, maar niet bij diens
behandeling betrokken was.

	6. Ingeval het verzoek tot het verlenen van een machtiging een cliënt
betreft die al in een accommodatie verblijft, overlegt het
indicatieorgaan, naast de bescheiden genoemd in het vijfde lid:

	a. een verklaring van de zorgaanbieder van de accommodatie waarin de
cliënt is opgenomen, waaruit blijkt dat het geval, bedoeld in artikel
24, derde lid, zich voordoet, en

	b. een afschrift van het zorgplan, als bedoeld in artikel 5.

	7. Indien het verzoek een cliënt betreft die al in een accommodatie
verblijft, kan de in het vijfde lid, onderdeel d, bedoelde verklaring
niet worden verstrekt door de arts die verbonden is aan de
desbetreffende zorgaanbieder.

	8. Het indicatieorgaan vermeldt in het verzoek de gewenste duur van de
machtiging.

Artikel 27

	1. Uit de verklaring, bedoeld in artikel 26, vijfde lid, onderdeel d,
blijkt:

	a. dat er sprake is van onvrijwilligheid, als bedoeld in artikel 24,
tweede lid, en waaruit deze onvrijwilligheid bestaat;

	b. dat er sprake is van gedrag van de cliënt als gevolg van zijn
psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als
gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een
combinatie daarvan, dat leidt tot ernstig nadeel;

	c. dat de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf
noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;

	d. dat de opname en het verblijf of de voortzetting van het verblijf
geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en

	e. dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige
nadeel te voorkomen of af te wenden.

	2. De verklaring verschaft inzicht in de actuele situatie van de
cliënt, wordt met redenen omkleed en ondertekend.

	3. De arts die de verklaring opstelt, pleegt van tevoren overleg met de
zorgaanbieder die de cliënt zorg verleent of, indien deze ontbreekt,
met de huisarts van de cliënt.

	4. De cliënt en zijn vertegenwoordiger worden op de hoogte gebracht
van het opmaken van de verklaring.

Artikel 28

	1. Het indicatieorgaan zendt een aanvraag, als bedoeld in artikel 25,
eerste lid, tot behandeling waarvan kennelijk de officier van justitie,
bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen, bevoegd is, onverwijld door naar de
officier van justitie van het desbetreffende arrondissement, onder
gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.

	2. Het indicatieorgaan zendt een aanvraag, als bedoeld in artikel 25,
eerste lid, met betrekking tot een cliënt, van wie het heeft
geconstateerd dat deze naast zijn psychogeriatrische stoornis of
verstandelijke handicap een andere psychische stoornis heeft, waarvoor
ingevolge zijn gedrag en de benodigde zorg, opname en verblijf in een
krachtens artikel 1, eerste lid, onder h, van de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen als psychiatrisch ziekenhuis
aangemerkte zorginstelling of afdeling daarvan, het meest aangewezen is,
onverwijld door naar de officier van justitie van het desbetreffende
arrondissement, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender.

§ 3.4 Opname en verblijf in crisissituaties

Artikel 29

	1. In afwijking van artikel 24, eerste lid, is onvrijwillige opname in
een geregistreerde accommodatie van een persoon zonder rechterlijke
machtiging mogelijk met een beschikking tot lastgeving van de
burgemeester van de gemeente waarin de betreffende persoon zich bevindt.

	2. De beschikking, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden
genomen indien naar het oordeel van de burgemeester:

	a. er sprake is van ernstig nadeel;

	b. het ernstig nadeel zodanig onmiddellijk dreigend is dat een
rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 24, eerste lid, niet kan
worden afgewacht;

	c. het ernstige vermoeden bestaat dat dit ernstige nadeel wordt
veroorzaakt door het gedrag van de persoon als gevolg van zijn
psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als
gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een
combinatie hiervan;

	d. de inbewaringstelling noodzakelijk is om het ernstige nadeel te
voorkomen of af te wenden;

	e. de inbewaringstelling geschikt is om het ernstige nadeel te
voorkomen of af te wenden, en

	f. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel
te voorkomen of af te wenden.

	3. De beschikking gaat in op de onvrijwilligheid, als bedoeld in
artikel 24, tweede lid, de omstandigheden waaruit deze onvrijwilligheid
bestaat en alle onderdelen genoemd in het tweede lid.

	4. De beschikking heeft een geldigheidsduur van ten hoogste 3 dagen,
tenzij het indicatieorgaan voor het verstrijken van de geldigheidsduur
een verzoek tot het verlenen van een machtiging, als bedoeld in artikel
37 heeft gedaan of er een aanvraag voor een besluit tot opname en
verblijf, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, is gedaan. In dat geval
vervalt de beschikking op het moment waarop de rechter heeft beslist op
het verzoek, respectievelijk het indicatieorgaan heeft beslist op de
aanvraag.

	5. Een afschrift van de beschikking wordt uitgereikt aan de betrokkene
en zijn vertegenwoordiger.

	6. De burgemeester kan de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in
het eerste lid, uitsluitend mandateren aan een wethouder.

	7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op
de voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van
Binnenlandse Zaken, kunnen nadere voorschriften worden gegeven met
betrekking tot de beschikking, bedoeld in het eerste lid.

	8. Indien een last, als bedoeld in het eerste lid, betrekking heeft op
een minderjarige die onder toezicht is gesteld, geldt die last als
machtiging, als bedoeld in artikel 261 van Boek 1 van het Burgerlijk
Wetboek.

Artikel 30

	1. De burgemeester gelast een inbewaringstelling pas nadat een ter zake
deskundig arts een verklaring heeft verstrekt, waaruit blijkt waaruit de
onvrijwilligheid bestaat en waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de in
artikel 29, tweede lid, gestelde voorwaarden.

	2. Indien het een cliënt betreft die al in een accommodatie verblijft,
kan de in het eerste lid bedoelde verklaring niet worden verstrekt door
de arts die verbonden is aan desbetreffende zorgaanbieder.

	3. De arts die de verklaring afgeeft pleegt van tevoren overleg met de
zorgaanbieder die de betrokkene zorg verleent of, indien deze ontbreekt,
met de huisarts van de cliënt.

	4. De arts onderzoekt zo mogelijk de betrokkene voorafgaand aan de
afgifte van de verklaring.

Artikel 31

	1. De burgemeester zorgt ervoor dat de betrokkene binnen 24 uur na het
tijdstip waarop de beschikking, bedoeld in artikel 29, eerste lid, wordt
gegeven, wordt bijgestaan door een advocaat, tenzij de betrokkene of
zijn vertegenwoordiger daartegen bedenkingen heeft. De artikelen 38, 39,
40, 45 tot en met 49, 50, eerste lid, en 51 van het Wetboek van
Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur, vast te stellen op de voordracht
van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie,
kunnen regels worden gegeven ten aanzien van de toepassing van de eerste
volzin van het eerste lid.

Artikel 32

	1. De burgemeester tekent zo spoedig mogelijk op de beschikking,
bedoeld in artikel 29, eerste lid, aan, indien de ambtenaren gebruik
hebben gemaakt van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 33, tweede tot en
met vierde lid, en overige relevante gegevens die hij ontvangt en die
verband houden met de beschikking.

	2. Indien een beschikking niet ten uitvoer is gelegd, tekent de
burgemeester daarop aan wat de reden daarvan is.

	3. De schriftelijke beschikking van de burgemeester, de in artikel 30,
eerste lid, bedoelde medische verklaring en een afschrift van het
opgemaakte proces-verbaal, worden gedurende vijf jaren ter
gemeentesecretarie bewaard en vervolgens vernietigd. De in de loop van
deze termijn ontvangen stukken betreffende de betrokkene worden daarbij
gevoegd.

	4. De in het derde lid bedoelde persoonsgegevens worden verzameld met
het oog op de rechtspositie van de betrokkene alsmede met het oog op het
toezicht in het kader van deze wet.

Artikel 33

	1. Het ten uitvoer leggen van een krachtens artikel 29 gegeven
beschikking draagt de burgemeester op aan een of meer ambtenaren,
aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die zich voorzien van
de bijstand van een of meer personen met kennis van de zorg voor mensen
met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap.

	2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kunnen voor de uitvoering
van de in het eerste lid bedoelde taak elke plaats betreden waar de op
te nemen persoon zich bevindt, voor zover dat redelijkerwijs voor de
vervulling van hun taak nodig is. Zij zijn daarbij tevens bevoegd een
woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

	3. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren kunnen aan de betrokkene
voorwerpen ontnemen die een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene
of van anderen kunnen opleveren. Zij zijn bevoegd hem daartoe aan de
kleding of aan het lichaam te onderzoeken.

	4. Zo mogelijk worden de overeenkomstig het derde lid ontnomen
voorwerpen met de betrokkene overgebracht naar de accommodatie waarin
hij wordt opgenomen. In de accommodatie wordt aan betrokkene of zijn
vertegenwoordiger een bewijs van ontvangst afgegeven waarin die
voorwerpen zijn omschreven. De voorwerpen worden voor de betrokkene
bewaard, voor zover dit niet in strijd is met enig wettelijk
voorschrift.

	5. Bij de opneming van de betrokkene in de accommodatie geven de in het
eerste lid bedoelde ambtenaren een afschrift van de beschikking van de
burgemeester aan de zorgaanbieder die de zorg levert in de accommodatie.

Artikel 34

	Indien binnen 24 uur na het tijdstip waarop de beschikking van de
burgemeester is gegeven, door de daarvoor in aanmerking komende
accommodaties nog niet tot opneming is overgegaan, kan de burgemeester
na overleg met de inspecteur van het Staatstoezicht op de
volksgezondheid in wiens ambtsgebied de gemeente is gelegen, een van de
bovenbedoelde accommodaties bevelen de betrokkene op te nemen. De
betrokken accommodatie is verplicht de betrokkene op te nemen.

Artikel 35

	1. De burgemeester zorgt ervoor dat het indicatieorgaan van de regio
waarin de accommodatie ligt waar de betrokkene is opgenomen en de in
artikel 60, eerste lid, bedoelde ambtenaren, onmiddellijk van de
inbewaringstelling op de hoogte worden gesteld.

	2. De burgemeester zendt een afschrift van de beschikking en de in
artikel 30, eerste lid, bedoelde medische verklaring aan het in het
eerste lid bedoelde indicatieorgaan, op de dag dat de beschikking is
afgegeven.

Artikel 36

	De burgemeester stelt de ouders die het gezag uitoefenen, de
echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van de
cliënt of degene door wie de cliënt voor opname werd verzorgd en de
vertegenwoordiger van de betrokkene zo mogelijk op de hoogte van de door
hem op grond van artikel 29 gegeven beschikking.

Artikel 37

	1. Indien het indicatieorgaan, bedoeld in artikel 35, eerste lid, na
ontvangst van de bescheiden, bedoeld in artikel 35, tweede lid, van
oordeel is dat ten aanzien van de in bewaring gestelde persoon sprake is
van een situatie als bedoeld in artikel 29, doet het uiterlijk op de dag
na de datum van ontvangst van deze stukken, die niet is een zaterdag,
zondag of algemeen erkende feestdag, als bedoeld in de Algemene
termijnenwet, bij de rechter een verzoek tot het verlenen van een
machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling van die persoon.
Indien het indicatieorgaan heeft besloten geen verzoekschrift in te
dienen deelt het dit schriftelijk mee aan de zorgaanbieder van de
accommodatie waarin de betrokkene verblijft.

	2. Bij het verzoek van het indicatieorgaan worden overgelegd de
beschikking van de burgemeester, bedoeld in artikel 29, eerste lid, en
de medische verklaring, bedoeld in artikel 30, eerste lid.

	3. Bevoegd is de rechtbank van het arrondissement waarin de
accommodatie waarin de betrokkene is opgenomen, is gelegen.

	4. Met betrekking tot een persoon waarvoor een machtiging tot
voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in het eerste lid
wordt verzocht, zijn de artikelen 24, 25 en 26, tweede tot en met vijfde
lid, van overeenkomstige toepassing.

§ 3.5. De rechterlijke machtiging

Artikel 38

	1. Voordat de rechter beslist op het verzoek tot het verlenen van een
machtiging tot opname en verblijf of het verzoek tot het verlenen van
een machtiging tot verlenging van de inbewaringstelling, hoort hij de
cliënt, tenzij hij vaststelt dat deze niet in staat of niet bereid is
zich te doen horen. Indien de cliënt in Nederland verblijft, maar niet
in staat is zich naar de rechtbank te begeven, zal de rechter, door de
griffier vergezeld, hem op zijn verblijfplaats horen. Indien de cliënt
al in een accommodatie verblijft, wordt de rechter, vergezeld van de
griffier, door de zorgaanbieder in de gelegenheid gesteld hem aldaar te
horen.

	2. De cliënt die minderjarig is, onder curatele gesteld, dan wel ten
behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, is bekwaam in deze
procedure in rechte op te treden.

	3. De rechter geeft een last tot toevoeging van een advocaat aan een
cliënt aan het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand, bedoeld in
de Wet op de rechtsbijstand, tenzij deze daartegen bedenkingen heeft. De
artikelen 38, 39, 45 tot en met 49, 50, eerste lid, en 51 van het
Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

	4. De rechter laat zich, zo mogelijk voorlichten door:

	a. degene die de aanvraag, bedoeld in artikel 25, heeft ingediend;

	b. de vertegenwoordiger;

	c. degene door wie de cliënt feitelijk wordt verzorgd;

	d. de zorgverantwoordelijke, en

	e. de arts die de verklaring, bedoeld in artikel 26, vijfde lid,
onderdeel d, dan wel de verklaring, bedoeld in artikel 30, eerste lid,
heeft afgelegd.

	5. De rechter kan zich daarnaast doen voorlichten door een of meer van
de in artikel 25, eerste lid bedoelde personen die het verzoek niet
hebben ingediend.

	6. De rechter kan onderzoek door deskundigen bevelen en is bevoegd deze
deskundigen alsmede getuigen op te roepen. De rechter roept de door de
cliënt opgegeven deskundigen en getuigen op, tenzij hij van oordeel is
dat door het achterwege blijven daarvan de cliënt redelijkerwijs niet
in zijn belangen kan worden geschaad. Indien hij een opgegeven
deskundige of getuige niet heeft opgeroepen, vermeldt hij de reden
daarvan in de beschikking.

	7. Indien de rechter dit gewenst oordeelt, kan hij degene die de
aanvraag heeft ingediend en de arts die de medische verklaring heeft
afgegeven, verplichten te verschijnen.

	8. Indien de rechter zich laat voorlichten door een of meer der
personen, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde lid, buiten
tegenwoordigheid van de cliënt, wordt de zakelijke inhoud van de
verstrekte inlichtingen aan de cliënt medegedeeld.

	9. De cliënt of zijn advocaat wordt in de gelegenheid gesteld zijn
zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de mededelingen en
verklaringen van de personen, bedoeld in het vierde, vijfde en zesde
lid.

	10. Indien de rechtbank zich op grond van het door haar ingestelde
onderzoek afvraagt of in de gegeven omstandigheden een machtiging, als
bedoeld in hoofdstuk II van de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen niet passender is, kan zij dit gevoelen aan
het indicatieorgaan dat het verzoek heeft gedaan en de officier van
justitie van het desbetreffende arrondissement kenbaar maken en kan zij
het verzoek tot het verlenen van een machtiging beschouwen als een
verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging, als bedoeld in
artikel 6 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen; zo nodig bepaalt de rechter daarbij dat de behandeling op
een later tijdstip wordt voorgezet.

	11. Kosten van getuigen en deskundigen in verband met de toepassing van
het zesde lid, komen ten laste van ‘s Rijks kas.

Artikel 39

	1. De rechter beslist zo spoedig mogelijk op het verzoek tot het
verlenen van een machtiging. Indien het verzoek betrekking heeft op een
cliënt die reeds in een accommodatie verblijft, beslist de rechter in
elk geval binnen drie weken na de datum van indiening van het
verzoekschrift. Indien het verzoek een machtiging tot verlenging van de
inbewaringstelling betreft, beslist de rechter binnen drie werkdagen, te
rekenen vanaf de dag na die van het indienen van het verzoek door het
indicatieorgaan.

	2. De beschikking vermeldt de gronden die hebben geleid tot het al dan
niet afgeven van de machtiging.

	3. Indien de rechter redenen heeft om van het advies van het
indicatieorgaan af te wijken, vermeldt hij deze redenen in de
beschikking.

	4. De machtiging tot opname en verblijf heeft een geldigheidsduur van
ten hoogste zes maanden en de machtiging tot verlenging van de
inbewaringstelling heeft een geldigheidsduur van ten hoogste zes weken
na dagtekening, onverminderd de artikelen 47 en 48.

	5. Indien een cliënt al op grond van een machtiging tot opname en
verblijf in een accommodatie verblijft, kan de rechter een eerstvolgende
machtiging tot opname en verblijf verlenen met een geldigheidsduur van
ten hoogste twee jaren ten aanzien van cliënten met een verstandelijke
handicap en ten hoogste vijf jaren ten aanzien van cliënten met een
psychogeriatrische aandoening. Daarop volgende machtigingen kunnen
telkens opnieuw door de rechter verleend worden voor een periode van ten
hoogste vijf jaren.

	6. In afwijking van het vijfde lid, kan de rechter voor een cliënt die
al op grond van een machtiging tot opname en verblijf in een
accommodatie verblijft en waarvan kennelijk duidelijk is dat er geen
wijziging zal optreden in de voldoening aan de criteria voor opname en
verblijf als bedoeld in artikel 24, derde lid, een eerstvolgende
machtiging verlenen voor een periode van ten hoogste vijf jaren.

	7. De machtiging kan niet meer ten uitvoer worden gelegd wanneer meer
dan vier weken na haar dagtekening zijn verlopen.

	8. De beschikking van de rechter is bij voorraad uitvoerbaar.

Artikel 40

	Indien een machtiging betrekking heeft op een minderjarige die onder
toezicht is gesteld, geldt deze als machtiging, als bedoeld in artikel
261 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 41

	1. De griffier zendt een afschrift van de beschikking inzake de
machtiging aan:

	a. de cliënt;

	b. de advocaat van de cliënt;

	c. de ouders die het gezag uitoefenen,

	d. de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van
de cliënt, of degene door wie de cliënt wordt verzorgd;

	e. de vertegenwoordiger;

	f. de aanvrager, indien deze niet een van de onder c tot en met e
genoemde personen is;

	g. het indicatieorgaan, en

	h. de zorgaanbieder die de accommodatie beheert, indien het gaat om een
machtiging voor een cliënt die al in de accommodatie verblijft.

	2. Indien afwijzend wordt beslist op het verzoek tot het verlenen van
een machtiging zendt de griffier tevens een afschrift aan de bij de zorg
voor de cliënt betrokken arts. Hierbij voegt de griffier een afschrift
van de verklaring, bedoeld in artikel 26, vijfde lid, onderdeel d.

Artikel 42

	De zorgaanbieder die de zorg verleent in de accommodatie waar de
cliënt wordt of blijft opgenomen, doet van deze opname zo spoedig
mogelijk mededeling aan:

	a. de ouders die het gezag uitoefenen;

	b. de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel van
de cliënt, of degene door wie de cliënt wordt verzorgd;

	c. de vertegenwoordiger;

	d. de griffier van de rechtbank die de machtiging heeft verleend, en

	e. het indicatieorgaan en de inspecteur in wier ambtsgebied de
accommodatie gelegen is.

Artikel 43

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere
voorschriften worden gegeven met betrekking tot de aanvraag, bedoeld in
artikel 25, het verzoek, bedoeld in artikel 26, eerste lid, en de
verklaring en de deskundigheid van de arts, bedoeld in de artikelen 26,
vijfde lid, onderdeel d, en 30, eerste lid.

§ 5. Schadevergoeding

Artikel 44

	1. Degene ten aanzien van wie een last is gegeven tot
inbewaringstelling, kan de rechter verzoeken een schadevergoeding toe te
kennen op de grond dat de door de burgemeester gegeven last onrechtmatig
was.

	2. Het verzoek kan worden ingediend als zelfstandig verzoek bij een
verweerschrift als bedoeld in artikel 282, vierde lid, van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering, of bij een desbetreffend verzoekschrift
ter gelegenheid van zijn verhoor, dan wel, indien het indicatieorgaan
geen verzoek als bedoeld in artikel 37, eerste lid, doet, binnen zes
weken nadat de last is gegeven, bij afzonderlijk verzoekschrift.

	3. Indien het verzoek wordt ingediend bij verzoekschrift ter
gelegenheid van het verhoor van de betrokkene is artikel 282, vierde
lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige
toepassing.

§ 6. Administratieve voorschriften bij opname en verblijf

Artikel 45

	1. De zorgaanbieder stelt aan een cliënt en diens vertegenwoordiger zo
spoedig mogelijk na diens opname een schriftelijk overzicht van de in de
accommodatie geldende huisregels ter hand.

	2. De huisregels, bedoeld in het eerste lid, bevatten geen andere
regelen dan die nodig zijn voor een ordelijke gang van zaken in de
accommodatie.

	3. De zorgverantwoordelijke zorgt ervoor dat de cliënt en zijn
vertegenwoordiger een mondelinge toelichting op de huisregels ontvangen.

Artikel 46

	1. Een zorgaanbieder neemt een cliënt als bedoeld in de artikelen 21,
24 en 29 slechts op in een accommodatie tegen overlegging van een
afschrift van het besluit tot opname en verblijf, bedoeld in artikel 21,
eerste lid, de rechterlijke uitspraak, bedoeld in artikel 24, eerste lid
of de beschikking van de burgemeester, bedoeld in artikel 29, eerste
lid.

	2. Indien de beschikking van de burgemeester, als bedoeld in artikel
29, eerste lid, betrekking heeft op een cliënt die al vrijwillig in een
accommodatie verbleef, zorgt de zorgverantwoordelijke ervoor dat de
cliënt een mondelinge toelichting op die beschikking ontvangt.

§ 7. Verlof en ontslag

Artikel 47

	1. De zorgaanbieder verleent een cliënt die met toepassing van de
paragrafen 2 of 3 van dit hoofdstuk in een accommodatie verblijft,
ambtshalve of op verzoek van de cliënt of zijn vertegenwoordiger,
gedurende een daarbij aan te geven periode, verlof om voor zover en voor
zolang dit verantwoord is buiten de accommodatie te verblijven.

	2. Indien een verzoek tot het verlenen van verlof niet wordt gedaan
door de vertegenwoordiger van de cliënt, overlegt de
zorgverantwoordelijke met de vertegenwoordiger voordat hij besluit tot
het verlenen van verlof.

	3. De zorgaanbieder trekt het verlof in indien het niet langer
verantwoord is dat de cliënt buiten de accommodatie verblijft.

	4. Aan het verlof kunnen voorwaarden worden verbonden betreffende de
zorg of het gedrag van de cliënt, voor zover dit gedrag samenhangt met
ernstig nadeel als gevolg van de psychogeriatrische aandoening of
verstandelijke handicap dan wel een daarmee gepaard gaande psychische
stoornis. De voorwaarden mogen de vrijheid van godsdienst of
levensovertuiging dan wel de staatkundige vrijheid niet beperken. De
zorgaanbieder verleent slechts verlof indien de cliënt dan wel, indien
van toepassing, de vertegenwoordiger zich bereid heeft verklaard tot
naleving van de voorwaarden.

Artikel 48

	1. De zorgaanbieder verleent een met toepassing van de paragrafen 2 of
3 van dit hoofdstuk, in een accommodatie verblijvende cliënt ambtshalve
of op verzoek van de cliënt of zijn vertegenwoordiger ontslag uit de
accommodatie, indien:

	a. het verblijf niet langer noodzakelijk is om ernstig nadeel als
gevolg van het gedrag van de cliënt als gevolg van zijn
psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap dan wel de
daarmee gepaard gaande psychische stoornis te voorkomen of af te wenden;
of

	b. de geldigheidsduur van de rechterlijke machtiging, dan wel van de
beschikking tot inbewaringstelling is verstreken, tenzij voor het einde
van de termijn een verzoek is gedaan tot het verlenen van een
aansluitende machtiging. In dat geval verleent de zorgaanbieder ontslag
zodra op het verzoek afwijzend is beslist, of de termijn voor het geven
van een beslissing is verstreken.

	2. Indien een verzoek tot het verlenen van ontslag niet wordt gedaan
door de vertegenwoordiger van de cliënt, overlegt de zorgaanbieder met
de vertegenwoordiger voordat hij besluit tot het verlenen van ontslag.

	3. Zo mogelijk en nodig wordt voordat het ontslag wordt verleend door
de zorgaanbieder overleg gepleegd met de in artikel 25, eerste lid,
bedoelde personen, met degene door wie de cliënt voorafgaande aan zijn
opname in een accommodatie werd verzorgd, met de zorgaanbieder of de
arts, die voorafgaande aan de opname de cliënt zorg verleende of bij de
zorg voor de cliënt betrokken was en met de inspecteur in wiens
ambtsgebied de accommodatie gelegen is. De zorgaanbieder stelt tevoren
de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel, de
vertegenwoordiger, alsmede de naaste (familie)betrekkingen op de hoogte
van het voorgenomen ontslag.

	4. De zorgaanbieder overlegt aan de cliënt bij het verlenen van
ontslag een schriftelijke verklaring inhoudende dat aan hem ontslag is
verleend.

	5. Aan het ontslag kunnen voorwaarden worden verbonden betreffende de
zorg of het gedrag van de cliënt, voor zover dit gedrag samenhangt met
mogelijk ernstig nadeel als gevolg van de psychogeriatrische aandoening
of verstandelijke handicap. De voorwaarden mogen de vrijheid van
godsdienst of levensovertuiging dan wel de staatkundige vrijheid niet
beperken. De zorgaanbieder verleent slechts ontslag indien de cliënt
dan wel, indien van toepassing, de vertegenwoordiger zich bereid heeft
verklaard tot naleving van de voorwaarden.

HOOFDSTUK 3A CLIËNTEN VOOR WIE ONZE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE
MEDEVERANTWOORDELIJKHEID DRAAGT

Artikel 49

1. Personen die krachtens of ter uitvoering van een beslissing op grond
van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht, de
Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking
gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of de
Gratiewet in een accommodatie verblijven, worden behoudens het bepaalde
in het tweede lid, voor de toepassing van deze wet aangemerkt als een
cliënt, die op grond van een rechterlijke machtiging is opgenomen.
Indien de beslissing, een uitspraak van de strafrechter als bedoeld in
artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht betreft, waarbij
de opname van een persoon in een accommodatie wordt gelast, wordt die
uitspraak gelijk gesteld aan een rechterlijke machtiging als bedoeld in
artikel 24, eerste lid, en wordt aan het tweede lid slechts toepassing
gegeven gedurende het eerste jaar van verblijf in de accommodatie.

2. De zorgaanbieder kan personen, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend
overplaatsen, of aan hen verlof of ontslag verlenen na instemming van
Onze Minister van Veiligheid en Justitie. Met het oog op de veiligheid
van de samenleving of de belangen van slachtoffers en nabestaanden kan
Onze Minister van Veiligheid en Justitie vorderen dat aan het verlof
voorwaarden worden verbonden, dan wel dat het verlof wordt ingetrokken.
Met toepassing van artikel 47 verbindt de zorgaanbieder deze voorwaarden
aan het verlof of trekt het verlof in. Het bepaalde in hoofdstuk 4 is
niet van toepassing op beslissingen van Onze Minister van Veiligheid en
Justitie over overplaatsing, verlof of ontslag. Binnen vier weken nadat
de beslissing aan hem is medegedeeld kan betrokkene beroep instellen bij
de Raad voor de strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Het bepaalde
in Hoofdstuk XVI van de Beginselenwet verpleging ter beschikking
gestelden is van overeenkomstige toepassing. 

3. Indien de uitspraak van de rechter als bedoeld in artikel 37, eerste
lid, artikel 37a jo artikel 38, voor zover daarbij de voorwaarde is
gesteld tot opneming in een accommodatie, of artikel 38p, voor zover
daarbij de voorwaarde is gesteld tot opneming in een accommodatie, van
het Wetboek van Strafrecht, onherroepelijk is geworden en aan de
accommodatie is toegezonden, en na een week door de desbetreffende
accommodatie nog niet tot opneming is overgegaan, kan de officier van
justitie, na overleg met de inspecteur, een accommodatie bevelen
betrokkene op te nemen. Hij legt zodanige verplichting niet op dan nadat
hij de zorgaanbieder van de accommodatie heeft gehoord. De
desbetreffende accommodatie is verplicht de betrokkene op te nemen.

4. De zorgaanbieder meldt ongeoorloofde aanwezigheid en andere
bijzondere voorvallen aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie. De
zorgaanbieder verstrekt te allen tijde alle verlangde inlichtingen. Onze
Minister van Veiligheid en Justitie kan nadere regels stellen omtrent de
inhoud en de wijze van melding.

Artikel 50

1. Bij de eerste opname in een accommodatie bij de tenuitvoerlegging van
een bevel als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef, van de Wet
DNA-onderzoek bij veroordeelden en voor zover dit anderszins
noodzakelijk is voor de vaststelling van de identiteit, wordt de
identiteit vastgesteld van een persoon die krachtens of ter uitvoering
van een beslissing op grond van het Wetboek van Strafvordering, het
Wetboek van Strafrecht, de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet
verpleging ter beschikking gestelden of de Beginselenwet justitiële
jeugdinrichtingen in een accommodatie is geplaatst.

2. Het vaststellen van de identiteit van de persoon, bedoeld in het
eerste lid, omvat bij de eerste opname in de accommodatie het vragen
naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres
waarop hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is
ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats buiten de
accommodatie. In het geval waarin van betrokkene vingerafdrukken zijn
genomen en verwerkt overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering of de
Vreemdelingenwet 2000, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens
het nemen van vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken
met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat
het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van het
identiteitsbewijs, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht. Artikel 29a, tweede lid, van het Wetboek van
Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

3. Bij de tenuitvoerlegging van een bevel als bedoeld in artikel 2,
eerste lid, aanhef, van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden worden
van de persoon, bedoeld in het eerste lid, een of meer vingerafdrukken
overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering genomen en verwerkt en is
het tweede lid, tweede en derde volzin, van overeenkomstige toepassing.
In een ander geval waarin het noodzakelijk is de identiteit van de
persoon, bedoeld in het eerste lid, vast te stellen, is het tweede lid,
tweede en derde volzin van overeenkomstige toepassing.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld
voor het verwerken van de persoonsgegevens, bedoeld in het tweede en
derde lid.

Artikel 51

Voor de uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde, voor
zover van toepassing op personen ten aanzien van wie krachtens enig
wettelijk voorschrift Onze Minister van Veiligheid en Justitie
medeverantwoordelijkheid draagt, handelt onze Minister in
overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

HOOFDSTUK 4 RECHTSBESCHERMING

Artikel 52

	1. De zorgaanbieder stelt aan de cliënt en diens vertegenwoordiger zo
spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen twee weken na aanvang van de
zorg, een schriftelijk overzicht van de op grond van deze wet aan de
cliënt toekomende rechten ter hand.

	2. In dit overzicht is opgenomen het adres waaronder de zorgaanbieder
bereikbaar is voor een klacht als bedoeld in artikel 53.

Artikel 53

	1. De zorgaanbieder is aangesloten bij een door één of meer
representatief te achten cliëntenorganisaties en één of meer
representatief te achten organisaties van zorgaanbieders ingestelde
klachtencommissie die namens de zorgaanbieder klachten afhandelt
betreffende:

	a. de beslissing over de vraag of een cliënt in staat kan worden
geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake van een
beslissing die hem betreft, bedoeld in artikel 3, eerste lid of in
artikel 22, negende lid, onder c;

	b. de beslissing tot opname van onvrijwillige zorg in het zorgplan,
bedoeld in de artikelen 10 en 11;

	c. de beslissing tot verlening van onvrijwillige zorg, bedoeld in
artikel 13;

	d. de beslissing met betrekking tot de verlening of intrekking van
verlof, als bedoeld in artikel 47, eerste en derde lid, en

	e. de beslissing met betrekking tot de verlening van ontslag, als
bedoeld in artikel 48.

	2. De cliënt of diens vertegenwoordiger kunnen, onverminderd hetgeen
geregeld in de Wet klachtrecht cliënten zorgsector, een klacht over een
beslissing, als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e,
indienen bij de commissie, bedoeld in het eerste lid.

	3. De klacht wordt zodanig behandeld dat een deskundige en zorgvuldige
beslissing op de klacht is gewaarborgd.

	4. De behandeling van de klacht geschiedt overeenkomstig een door de
zorgaanbieder te treffen regeling, die in ieder geval waarborgt dat:

	a. aan de behandeling van de klacht niet wordt deelgenomen door een
persoon tegen wiens beslissing of besluit de klacht is gericht;

	b. de klager en de persoon tegen wiens beslissing of besluit de klacht
is gericht in staat worden gesteld te worden gehoord;

	c. de klager en de persoon tegen wiens beslissing of besluit de klacht
is gericht, zich kunnen doen bijstaan door hen aan te wijzen personen,
en

	d. de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen zoveel mogelijk wordt
beschermd.

	5. De afhandeling van een klacht wordt door ten minste drie leden van
de commissie gedaan, waarbij in ieder geval zijn betrokken:

	a. een jurist;

	b. een orthopedagoog of een ter zake kundige arts, als de klacht is
ingediend door een verstandelijk gehandicapte cliënt of zijn
vertegenwoordiger, en

	c. een ter zake kundige arts, als de klacht is ingediend door een
psychogeriatrische cliënt of zijn vertegenwoordiger.

Artikel 54

	1. De commissie, bedoeld in artikel 53, eerste lid, voldoet aan de
volgende eisen:

	a. de samenstelling is zodanig dat een deskundige en zorgvuldige
beslissing op de klacht te allen tijde is gewaarborgd;

	b. de leden zijn onafhankelijk en verrichten hun werkzaamheden zonder
vooringenomenheid;

	c. de leden zijn niet werkzaam bij of voor de zorgaanbieder en hebben
geen relatie tot de klager, de cliënt of zijn vertegenwoordiger;

	d. bij de commissie dient een zodanig aantal zorgaanbieders aangesloten
te zijn, dat de commissie de facto minimaal vijftig klachten per jaar
afhandelt;

	e. het horen, bedoeld in artikel 53, vierde lid, onder b, vindt plaats
op een locatie die op eenvoudige wijze bereikbaar is voor de cliënt, en

	f. ten behoeve van de vervulling van haar taak houdt de commissie zich
in elk geval op de hoogte van de ontwikkelingen op het terrein van het
verlenen van zorg en onvrijwillige zorg.

	2. De commissie kan de beslissing waartegen de klacht is gericht,
schorsen.

	3. Een klacht kan buiten behandeling worden gelaten, indien een gelijke
klacht nog in behandeling is.

	4. De commissie brengt zo snel als nodig is, maar uiterlijk binnen twee
weken na ontvangst van de klacht of, indien het een klacht betreft tegen
een beslissing die geen gevolg meer heeft op het moment van indiening of
ten tijde dat de klacht bij de commissie aanhangig is, binnen vier weken
na ontvangst van de klacht, de klager, de zorgaanbieder, de
zorgverantwoordelijke, voor zover van toepassing de zorgverlener en de
bevoegde inspecteur van het Staatstoezicht op de Volksgezondheid op de
hoogte van haar met redenen omklede beslissing op de klacht of van het
niet in behandeling nemen daarvan.

	5. De beslissing van de commissie strekt tot:

	a. onbevoegdverklaring van de commissie,

	b. niet-ontvankelijkverklaring van de klacht,

	c. ongegrondverklaring van de klacht, of

	d. gegrondverklaring van de klacht.

	6. Indien de commissie de klacht gegrond verklaart, vernietigt zij de
bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk. Gehele of gedeeltelijke
vernietiging brengt vernietiging van de rechtsgevolgen van de beslissing
of het vernietigde gedeelte van de beslissing mee.

	7. Indien de commissie de klacht gegrond verklaart, kan zij de
zorgaanbieder opdragen een nieuwe beslissing te nemen of een andere
handeling te verrichten met inachtneming van haar beslissing. Voorts kan
zij een termijn stellen waarbinnen een nieuwe beslissing moet worden
genomen of een nieuwe handeling moet worden verricht.

	8. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld met betrekking tot de samenstelling van de commissies en met
betrekking tot de wijze waarop klachten worden afgehandeld.

Artikel 55

	1. Nadat de commissie een beslissing heeft genomen of indien de
commissie niet tijdig een beslissing heeft genomen, kunnen de klager en
degene op wie de klacht betrekking heeft een verzoekschrift bij de
rechter indienen ter verkrijging van een beslissing over de klacht.
Bevoegd is de rechtbank van het arrondissement waarin de accommodatie is
gelegen of, indien een cliënt niet in een accommodatie verblijft, de
rechtbank van het arrondissement waar de cliënt werkelijk verblijft.

	2. De termijn voor het indienen van een verzoekschrift bedraagt zes
weken, ingaande op de dag na die waarop de commissie uiterlijk had
moeten beslissen dan wel ingaande op de dag waarop de beslissing van de
commissie aan de verzoeker bekend is gemaakt. De verzoeker voegt bij het
verzoekschrift een afschrift van de klacht en een afschrift van de
beslissing op de klacht.

	3. De verzoeker kan, bij indiening van een verzoekschrift als bedoeld
in het eerste lid, verzoeken hem een schadevergoeding toe te kennen ten
laste van de zorgaanbieder, op de grond dat de beslissing waartegen de
klacht is gericht, onrechtmatig is. De rechter kan op dit verzoek
afzonderlijk beslissen.

Artikel 56

	1. Voordat de rechter op het verzoekschrift beslist, hoort hij in elk
geval de klager, de zorgaanbieder, de vertegenwoordiger en zo mogelijk
de cliënt. Indien de cliënt in Nederland verblijft, maar niet in staat
is naar de rechtbank te komen, zal de rechter, door de griffier
vergezeld, hem horen op zijn verblijfplaats. Indien de cliënt in een
accommodatie verblijft, wordt de rechter door de zorgaanbieder in de
gelegenheid gesteld hem aldaar te horen.

	2. Indien blijkt dat de verzoeker geen advocaat heeft, kan uitsluitend
de rechter aan het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand, bedoeld
in de Wet op de rechtsbijstand last geven tot toevoeging van een
advocaat. De artikelen 38, 39, 45 tot en met 49, 50, eerste lid, en 51
van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

	3. De rechter doet zich, zo nodig, voorlichten door:

	a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of andere levensgezel;

	b. degene door wie de betrokkene wordt verzorgd;

	c. de ouders van de betrokkene die het gezag uitoefenen;

	d. de voogd, de curator of de mentor van betrokkene;

	e. de instelling of arts die de betrokkene behandelt of begeleidt;

	4. De rechter kan zich daarnaast doen voorlichten door een of meer
bloedverwanten in de eerste of tweede graad die het verzoek niet hebben
ingediend.

	5. De rechter kan onderzoek door deskundigen bevelen en is bevoegd deze
deskundigen alsmede getuigen op te roepen. De rechter roept de door de
verzoeker opgegeven deskundigen en getuigen op, tenzij hij van oordeel
is dat door het achterwege blijven daarvan de cliënt redelijkerwijs
niet in zijn belangen kan worden geschaad. Indien hij een opgegeven
deskundige of getuige niet heeft opgeroepen, vermeldt hij de reden
daarvan in de beschikking.

	6. Indien de rechter zich laat voorlichten door een of meer der
personen, bedoeld in het derde, vierde en vijfde lid, buiten
tegenwoordigheid van de verzoeker, wordt de zakelijke inhoud van de
verstrekte inlichtingen aan de verzoeker medegedeeld.

	7. De verzoeker of zijn raadsman wordt in de gelegenheid gesteld zijn
zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van de mededelingen en
verklaringen van de personen, bedoeld in het derde, vierde en vijfde
lid.

	8. Kosten van getuigen en deskundigen in verband met de toepassing van
het vijfde lid, komen ten laste van ‘s Rijks kas.

	9. De rechter kan de beslissing waartegen de klacht is gericht,
schorsen.

	10. Indien de rechter de klacht kennelijk ongegrond acht, kan hij
zonder behandeling ter terechtzitting onmiddellijk op het verzoekschrift
beschikken.

	11. De rechter beslist binnen vier weken na indiening van het
verzoekschrift. Tegen de beslissing van de rechter staat geen hoger
beroep open.

	12. De beslissing strekt tot:

	a. onbevoegdverklaring van de rechtbank,

	b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek of de klacht,

	c. ongegrondverklaring van de klacht, of

	d. gegrondverklaring van de klacht.

	13. Indien de rechtbank de klacht gegrond verklaart, vernietigt zij de
bestreden beslissing geheel of gedeeltelijk. Gehele of gedeeltelijke
vernietiging van de beslissing brengt vernietiging van de rechtsgevolgen
van de beslissing of het vernietigde gedeelte van de beslissing mee.

	14. Indien de rechtbank de klacht gegrond verklaart, kan zij de
zorgaanbieder opdragen een nieuwe beslissing te nemen of de zorgverlener
opdragen een andere handeling te verrichten met inachtneming van haar
uitspraak, dan wel kan zij bepalen dat haar uitspraak in de plaats
treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.

	15. De rechtbank kan de zorgaanbieder of zorgverlener een termijn
stellen voor het nemen van een nieuwe beslissing of het verrichten van
een andere handeling.

	16. De rechtbank kan bepalen dat, indien of zolang de zorgaanbieder of
zorgverlener niet voldoet aan de beslissing van de rechter, de
zorgaanbieder aan de cliënt op wie de klacht betrekking heeft, een in
de beslissing vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a tot
en met 611i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van
overeenkomstige toepassing.

	17. De griffier zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de
beslissing aan de verzoeker, de cliënt indien hij niet de verzoeker is,
de raadsman van de verzoeker, de zorgaanbieder, de commissie en de
bevoegde inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid.

HOOFDSTUK 4A CLIËNTENVERTROUWENSPERSOON 

Artikel 57 

  	1. De zorgaanbieder draagt ervoor zorg dat iedere cliënt of diens
vertegenwoordiger een beroep kan doen op een
cliëntenvertrouwenspersoon. De cliëntenvertrouwenspersoon heeft tot
taak de cliënt of de vertegenwoordiger advies en bijstand te verlenen
in aangelegenheden die samenhangen met het verlenen van onvrijwillige
zorg aan de cliënt of met zijn opname en verblijf in een accommodatie,
indien een cliënt of diens vertegenwoordiger daarom verzoekt.  	2. De
cliëntenvertrouwenspersoon heeft tevens tot taak: 

  	a. om signalen over tekortkomingen in de structuur of de uitvoering
van onvrijwillige zorg of onvrijwillige opname en verblijf, voor zover
deze afbreuk doen aan de rechten van een cliënt, aan de inspectie te
melden; en 

  	b. advies en bijstand te verlenen aan cliënten die vrijwillig in een
accommodatie verblijven. 

	3. De cliëntvertrouwenspersoon verricht zijn werkzaamheden
onafhankelijk van de zorgaanbieder, de zorgverantwoordelijke en het
indicatieorgaan.

  	4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld
met betrekking tot: 

	a. de deskundigheid van de cliëntenvertrouwenspersoon;  

	b. de onafhankelijkheid van de cliëntenvertrouwenspersoon ten opzichte
van de zorgaanbieder en het indicatieorgaan; en

	c. de taken en bevoegdheden van de cliëntenvertrouwenspersoon. 

Artikel 58 

  	1. De cliëntenvertrouwenspersoon heeft, voor zover dat
redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is, al of niet op
verzoek van de cliënt, vrije toegang tot de cliënt en behoeft van
niemand toestemming om te spreken met de cliënt. De zorgaanbieder biedt
hiertoe de gelegenheid. 

  	2. Voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak
nodig is, en de cliënt of zijn vertegenwoordiger daartegen geen bezwaar
heeft gemaakt, krijgt de cliëntenvertrouwenspersoon: 

  	a. van een ieder die bij de uitvoering van deze wet betrokken is,
alle door hem verlangde inlichtingen; 

  	b. binnen de door hem gestelde termijn alle medewerking die hij
redelijkerwijs kan vorderen; en 

  	c. inzage in de dossiers van de zorgaanbieder. 

Artikel 59

  	1. De cliëntenvertrouwenspersoon is tot geheimhouding verplicht van
hetgeen in de uitoefening van zijn taak aan hem is toevertrouwd, tenzij
enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht, uit zijn taak
de noodzaak tot mededeling voortvloeit, of de cliënt toestemming geeft
om vertrouwelijke informatie te delen. 

  	2. De cliëntenvertrouwenspersoon kan zich op grond van zijn
geheimhoudingsplicht verschonen van het geven van getuigenis of het
beantwoorden van vragen in een klachtprocedure of een rechterlijke
procedure.

HOOFDSTUK 5 TOEZICHT EN HANDHAVING

§ 1. Toezicht

Artikel 60

	1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
deze wet zijn belast de door Onze Minister aangewezen ambtenaren van het
Staatstoezicht op de volksgezondheid.

	2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bij de bevoegdheden,
genoemd in de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet
bestuursrecht, tevens bevoegd, met medeneming van de benodigde
apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de
bewoner. Zij beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de
artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.

	3. De met het toezicht belaste ambtenaren zijn, voor zover dat voor de
vervulling van hun taak redelijkerwijs noodzakelijk is en in afwijking
van artikel 5:20, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bevoegd
tot inzage van de dossiers. Voor zover de betrokken beroepsbeoefenaar
uit hoofde van zijn beroep tot geheimhouding van het dossier verplicht
is, geldt gelijke verplichting voor de betrokken ambtenaar.

	4. De zorgaanbieder stelt de genoemde ambtenaren in de gelegenheid met
de cliënten te spreken, al dan niet op verzoek van die cliënten.

	5. Aan leden van het Subcomité ter Preventie als bedoeld in het op 18
december 2002 te New York stand gekomen Facultatief Protocol bij het
Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende
behandeling of bestraffing (Trb. 2005, 243) en het Comité als bedoeld
in het op 26 november 1987 te Straatsburg tot stand gekomen Europees
Verdrag ter voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende
behandelingen of bestraffingen (Trb. 1988, nr. 19), zoals gewijzigd door
Protocol 1 en Protocol 2 (Trb. 1994, 106 en 107), komen dezelfde
bevoegdheden toe als waarover de met het toezicht belaste ambtenaren
bedoeld in het eerste lid beschikken, met dien verstande dat de leden
slechts van deze bevoegdheden gebruik kunnen maken voor zover het
cliënten betreft die overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 3 zijn
opgenomen. Zij maken van deze bevoegdheden slechts gebruik voor zover
dit redelijkerwijs nodig is voor hun uit het desbetreffende verdrag
voortvloeiende taak. Artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, is hierbij van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Bestuursrechtelijke handhaving

Artikel 61

	1. Onze Minister kan een zorgaanbieder een bestuurlijke boete van ten
hoogste € 13 400,- opleggen ter zake van het niet naleven van de
regels gesteld bij of krachtens de artikelen 3, vijfde lid, 7, 8, tweede
tot en met vierde lid, 9, derde tot en met zesde lid, 10, derde tot en
met negende lid, 11, 13, tweede tot en met vierde lid, 16, 17, 18, 19,
20, 45, eerste en derde lid, 46, 52, 53, eerste lid en 57, eerste lid.

	2. Indien de ernst van de overtreding, bedoeld in het eerste lid, of de
omstandigheden waaronder deze is begaan daartoe aanleiding geven, wordt
die overtreding aan het openbaar ministerie voorgelegd.

	3. Onze Minister kan een last onder dwangsom opleggen aan de
accommodatie die niet voldoet aan de verplichting, bedoeld in artikel
34.

§ 3. Strafrechtelijke handhaving

Artikel 62

	1. Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij, die
iemand wederrechtelijk van de vrijheid berooft of beroofd houdt door de
betrokkene, hoewel deze geen blijk heeft gegeven van bereidheid daartoe,
dan wel zich verzet hiertegen, te doen opnemen, op te nemen of te laten
verblijven in een accommodatie waarin zorg wordt verleend, zonder dat
hier een beslissing van een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 21,
eerste lid, een rechterlijke machtiging, als bedoeld in artikel 24,
eerste lid, of een lastgeving tot inbewaringstelling, als bedoeld in
artikel 29, eerste lid, aan ten grondslag ligt.

	2. Met een geldboete van de tweede categorie wordt gestraft hij, die in
strijd handelt met de artikelen 12, eerste lid, 13, eerste lid en 15,
eerste lid.

	3. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

Artikel 63

	1. Met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de
derde categorie wordt gestraft hij die een handeling, bedoeld in artikel
62, eerste lid, opzettelijk pleegt.

	2. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de
derde categorie wordt gestraft hij die een handeling, bedoeld in artikel
62, tweede lid, opzettelijk pleegt.

	3. De in dit artikel strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven.

§ 4. Evaluatie

Artikel 64

	Onze Minister zendt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze
wet, en vervolgens telkens om de vijf jaar, aan de Staten-Generaal een
verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de
praktijk. 

HOOFDSTUK 6. WIJZIGINGSBEPALINGEN ANDERE WETTEN

Artikel 65

De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen wordt als
volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel h, vervalt de zinsnede “,
verpleeginrichting dan wel zwakzinnigeninrichting” en de zinsnede
“of hoofdstuk VIII”.

2. Er wordt een lid toegevoegd luidende:

6. Deze wet is slechts van toepassing op cliënten als bedoeld in
artikel 1, onderdeel c, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten, indien sprake is van een situatie
als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van die wet, ten aanzien van die
cliënt een verzoek is ingediend als bedoeld in artikel 4, dan wel ten
aanzien van die cliënt een machtiging op grond van deze wet is
afgegeven. In het geval op grond van deze wet voor de cliënt, bedoeld
in de eerste volzin, een machtiging is afgegeven vervalt een eerder op
grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten afgegeven
machtiging, zodra betrokkenen is in opgenomen in een psychiatrisch
ziekenhuis.  

B

De artikelen 3, 38, 46a en hoofdstuk VIII komen te vervallen.

C

Aan artikel 6 worden twee leden toegevoegd luidende:

6. De officier van justitie zendt een verzoek, als bedoeld in artikel 4,
eerste lid, tot behandeling waarvan kennelijk een indicatieorgaan, als
bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten, bevoegd is,
onverwijld door naar het indicatieorgaan in de regio waarin de
woonplaats van de persoon gelegen is of ingeval het een machtiging
betreft voor een persoon die reeds in een accommodatie, als bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten verblijft,
het indicatieorgaan in de regio waarin de instelling waar de persoon
verblijft gelegen is, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de
afzender.

7. De officier van justitie zendt een verzoek, als bedoeld in artikel 4,
eerste lid, met betrekking tot een persoon, van wie hij heeft
geconstateerd dat deze zowel een psychogeriatrische stoornis of
verstandelijke handicap als een andere stoornis van de geestvermogens
heeft, waarvoor ingevolge zijn gedrag en de benodigde zorg, opname en
verblijf in een accommodatie, als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten, het meest aangewezen is,
onverwijld door naar het indicatieorgaan in de regio waarin de
instelling waar de persoon verblijft gelegen is, onder gelijktijdige
mededeling daarvan aan de afzender.

D

In artikel 10, tweede lid, vervalt de zinsnede ”, niet zijnde een
machtiging in een geval als bedoeld in artikel 3,”.

E

In artikel 14a, tweede lid, onderdeel b, vervalt de zinsnede ”, niet
zijnde een zwakzinnigeninrichting of een verpleeginrichting,”.

F

In artikel 17 vervalt het vierde lid, en wordt het vijfde lid vernummerd
tot vierde lid.

G

In de artikelen 34a, eerste lid, 34f, eerste lid, en 34p, eerste lid,
vervalt telkens de zinsnede ”, niet zijnde een zwakzinnigeninrichting
of verpleeginrichting,”.

H

In artikel 37b vervallen het eerste lid, de aanduiding “2.” voor het
tweede lid, alsmede de zinsnede ”, niet zijnde een verpleeginrichting
of zwakzinnigeninrichting”.

I

In artikel 38a, eerste lid wordt “artikel 37b, tweede lid” vervangen
door: artikel 37b.

J

In artikel 39 wordt “artikel 38, 38b of 38c” vervangen door: de
artikelen 38b of 38c.

K

In artikel 39a vervalt ”38, zesde lid,”.

L

In artikel 40, zesde lid, vervalt de zinsnede “38, tweede lid, of”.

M

In artikel 41, eerste lid, vervalt de zinsnede “artikel 38, tweede
lid, tweede volzin, en vijfde lid, derde volzin,”.

N

In artikel 44, tweede lid, vervalt de zinsnede “38, derde lid, tweede
volzin”.

O

In artikel 45, eerste lid, vervalt telkens de zinsnede “niet zijnde
een zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting,”.

P

Artikel 53, derde lid, vervalt.

Q

In artikel 56, eerste lid, vervalt in onderdeel a de zinsnede “artikel
38 of” en in onderdeel e “artikel 38, vijfde lid, derde volzin,
of”.

R

In artikel 69, derde lid, vervallen de zinsneden “38, vijfde lid,”
en “dan wel artikel 60”.

S

Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de zinsneden ”–in strijd handelt met
het bepaalde bij of krachtens artikel 3;” en “38, eerste, tweede,
derde of zesde lid”.

2. In het derde lid vervalt de zinsnede “38, zesde lid”.

T

Artikel 70a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de zinsneden “–artikel 3;” en
“–artikel 38, zesde lid”.

2. In het tweede lid vervalt de zinsnede “–artikel 38, tweede
lid”.

U

	In artikel 72 wordt de zinsnede “artikel 14, 23, 34m, tweede lid, 37,
38, 38a, 38c, 39, 41, 44, 50, 58, 60 of 62” vervangen door: artikel
14, 23, 34m, tweede lid, 37, 38a, 38c, 39, 41, 44, 50 of 58.

Artikel 66

De Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen wordt als volgt
gewijzigd:

A

In artikel 8, eerste lid, komt onderdeel g, te luiden:

g. personen die in een inrichting verblijven en ten aanzien van wie een
rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen dan wel de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten is gegeven,
in afwachting van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onderdeel h, van de Wet bijzondere opnemingen
in psychiatrische ziekenhuizen dan wel in een accommodatie als bedoeld
in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.

B

Artikel 12, achtste lid, komt te luiden:

8. In geval van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van
de geestvermogens van een jeugdige kan de selectiefunctionaris met
inachtneming van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen dan wel de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten, bepalen dat de jeugdige naar een
psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
h, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen dan
wel naar een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid,
onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten zal worden overgebracht om daar
zolang als dat noodzakelijk is te worden verpleegd.

Artikel 67

In artikel 5, eerste lid, en artikel 14, eerste lid, van de
Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden wordt na de zinsnede
“Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen “ telkens
ingevoegd: dan wel een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste
lid, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten.

Artikel 68

In artikel 15, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet wordt na
de zinsnede “Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen”
ingevoegd: dan wel een accommodatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel
b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten.

Artikel 69

Artikel 90sexies van het Wetboek van Strafrecht wordt gewijzigd als
volgt:

1. In het eerste onderdeel vervalt: , verpleeginrichting of
zwakzinnigeninrichting.

2. Na vervanging van de punt door een punt komma, wordt een nieuw
onderdeel toegevoegd, luidende:

3˚. een accommodatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b,
van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk
gehandicapte cliënten.

Artikel 70

	In artikel 451, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt
“degene die de instelling waar de betrokkene duurzaam wordt verzorgd,
exploiteert of die daarvan de leiding heeft” vervangen door: degene
die zorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de
Kwaliteitswet zorginstellingen of zorg aangewezen krachtens artikel 1,
tweede lid, van die wet aanbiedt.

Artikel 71

	Aan artikel 43, tweede lid van de Wet op de rechtsbijstand wordt, onder
vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma,
een onderdeel toegevoegd, luidende:

	i. artikel 38, derde lid en 56, tweede lid, van de Wet zorg en dwang
psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten.

Artikel 72

	De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 13, derde lid, tweede zin, wordt na “de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen” ingevoegd: ,dan wel de Wet
zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten.

B

	Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot
van onderdeel p door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

	q. de zorgaanbieder, bedoeld in de Wet zorg en dwang psychogeriatrische
en verstandelijk gehandicapte cliënten. 

	2.	In het tweede lid wordt na “De geneesheer-directeur, bedoeld in
het eerste lid, onder o,” ingevoegd: respectievelijk de zorgaanbieder,
bedoeld in het eerste lid, onderdeel q,.

Artikel 73

	In de artikelen 1, onderdeel l, van de Algemene nabestaandenwet, 1,
eerste lid, onderdeel k, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen, 1:1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet
arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 1, eerste lid,
onderdeel i, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 44,
eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
en 1, eerste lid, onderdeel f , van de Ziektewet wordt na “de Wet
bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen” ingevoegd: , de
Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten.

Artikel 74

	In de Bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt in onderdeel H,
na onderdeel 1, een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

	1a. Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten.

Artikel 75

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 4 augustus 2010 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en
aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en
vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing
bestuursprocesrecht) (Kamerstukken 32 450) tot wet is of wordt verheven
en deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, eerder in werking is getreden of
treedt als artikel 4 van deze wet, of op dezelfde datum als artikel 4
van deze wet in werking treedt, wordt in artikel 1 van bijlage 2 van de
Algemene wet bestuursrecht in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

	Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten

	2. Indien het bij koninklijke boodschap van 4 augustus 2010 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht en
aanverwante wetten met het oog op enige verbeteringen en
vereenvoudigingen van het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing
bestuursprocesrecht) (Kamerstukken 32 450) tot wet is of wordt verheven
en deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, in werking treedt nadat deze wet
in werking treedt, wordt in deel A, artikel I, onderdeel CCCCC, bijlage
2, artikel 1, van die wet in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

	Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte
cliënten

HOOFDSTUK 7. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 76

	1. Ten aanzien van de cliënt die op het tijdstip van inwerkingtreding
van deze wet verblijft in een zwakzinnigeninrichting of
verpleeginrichting en die is opgenomen met toepassing van hoofdstuk II
onderscheidenlijk hoofdstuk VIII van de Wet bijzondere opnemingen in
psychiatrische ziekenhuizen, voldoet de zorgaanbieder voor zover nodig
zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen zes maanden na
inwerkingtreding van deze wet, aan de artikelen 5 tot en met 9, 16, 45,
52 en 53, eerste lid, met dien verstande dat op een schriftelijke klacht
als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van de Wet bijzondere opnemingen
in psychiatrische ziekenhuizen, die voor het tijdstip van
inwerkingtreding van deze wet is ingediend bij het bestuur van een
zwakzinnigeninrichting of verpleeginrichting, het recht van toepassing
blijft dat gold ten tijde van die indiening.

	2. Totdat aan de in het eerste lid genoemde bepalingen is voldaan,
blijven voor zover dat in het belang van de cliënt is te achten,
hoofdstuk II en III van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische
ziekenhuizen en de ter uitvoering van dat hoofdstuk jegens de cliënt
getroffen voorzieningen van toepassing.

Artikel 77

	1. Een besluit en een machtiging als bedoeld in artikel 60, 
respectievelijk de artikelen 3 en 15, eerste lid, van de Wet bijzondere
opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen die zijn afgegeven voor het
tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, worden gelijkgesteld met een
besluit, als bedoeld in artikel 21, tweede lid, respectievelijk een
machtiging tot opname en verblijf, als bedoeld in artikel 24, eerste
lid.

	2. Een last tot inbewaringstelling en een machtiging tot voortzetting
van de inbewaringstelling als bedoeld in de artikelen 20 en 27 van de
Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen die zijn
afgegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, worden
gelijkgesteld met een last tot inbewaringstelling als bedoeld in artikel
29, eerste lid respectievelijk een machtiging tot voortzetting van de
inbewaringstelling als bedoeld in artikel 38, eerste lid.

Artikel 78

Indien het bij Koninklijke boodschap van 4 juni 2010 ingediende
wetsvoorstel tot vaststelling van de Wet forensische zorg en daarmee
verband houdende wijzigingen in diverse andere wetten (Wet forensische
zorg) tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt,
wordt in artikel 49, eerste en derde lid, de zinsnede “artikel 42,
eerste lid” telkens vervangen door: artikel 42.

Artikel 79

	De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit bepaald tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 80

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet zorg en dwang psychogeriatrische en
verstandelijk gehandicapte cliënten.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

 PAGE    

 PAGE   1