[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Regels inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector (Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector)

Eindtekst

Nummer: 2015D05403, datum: 2015-02-13, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z00634:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

6 december 2011



Regels inzake de normering van bezoldigingen van topfunctionarissen in
de publieke en semipublieke sector (Wet normering bezoldiging
topfunctionarissen publieke en semipublieke sector)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is dat de
regels betreffende de openbaarmaking van topinkomens in de publieke en
semipublieke sector worden uitgebreid met regels betreffende de hoogte
van deze inkomens;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1

	In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

	a. verantwoordelijke:

	1°. Onze Ministers, bedoeld in de artikelen 12 en 51 van de
Comptabiliteitswet 2001;

	2°. gedeputeerde staten van de provincies;

	3°. de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten;

	4°. de dagelijkse besturen van de waterschappen;

	5°. de dagelijkse besturen van de bedrijfslichamen in de zin van de
Wet op de bedrijfsorganisatie en de dagelijkse besturen van de overige
openbare lichamen voor beroep en bedrijf;

	6°. de organen van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.2,
onderdelen f, g en h, die eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de
rechtspersoon betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast
zijn met het vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument, en

	7°. de organen van een rechtspersoon of het bevoegd gezag van een
instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel 1.4 of artikel 1.5, die
eindverantwoordelijk zijn voor de binnen de rechtspersoon of organisatie
betaalde bezoldiging of bij of krachtens de wet belast zijn met het
vaststellen van een financieel verslaggevingsdocument;

	b. topfunctionaris:

	1°. de secretarissen-generaal, de directeuren-generaal, de
inspecteurs-generaal en de overige leden van de topmanagementgroep bij
het Rijk, de vice-admiraals, de generaals, de luitenant-admiraals en de
luitenant-generaals, degene of degenen die zijn belast met de dagelijkse
leiding van de in artikel 1, onderdelen e tot en met h, van de
Comptabiliteitswet 2001 genoemde organen, alsmede de leden van een
zelfstandig bestuursorgaan zonder rechtspersoonlijkheid en de hoogste
onderschikte of de leden van de groep hoogste onderschikten aan dat
orgaan en degene of degenen die zijn belast met de dagelijkse leiding
van dat orgaan;

	2°. de secretarissen bij de provincies, de gemeenten en de
waterschappen en de griffiers bij de provincies en de gemeenten;

	3°. de voorzitters en secretarissen van de openbare lichamen voor
beroep en bedrijf, de hoogste onderschikte of de leden van de groep
hoogste onderschikten aan het bestuur en degene of degenen belast met de
dagelijkse leiding;

	4°. de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen
van een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen f, g en h,
alsmede de hoogste onderschikte of de leden van de groep hoogste
onderschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast met de
dagelijkse leiding;

	5°. de leden van de hoogste uitvoerende en toezichthoudende organen
van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.3, artikel
1.4 of artikel 1.5, alsmede de hoogste onderschikte of de leden van de
groep hoogste onderschikten aan dat orgaan en degene of degenen belast
met de dagelijkse leiding;

	c. partijen: de door de verantwoordelijke vertegenwoordigde
rechtspersoon en de topfunctionaris die een bezoldiging zijn
overeengekomen als tegenprestatie voor de uitvoering van de aan de
topfunctionaris opgedragen taken en, in de gevallen, bedoeld in de
artikelen 2.1, vierde lid, en 3.1, vijfde lid, tevens de natuurlijke of
rechtspersoon die de topfunctionaris ter beschikking stelt;

	d. dienstverband: aanstelling, arbeidsovereenkomst of andere titel op
grond waarvan de topfunctionaris tegen betaling zijn opgedragen taken
vervult;

	e. bezoldiging: de som van de beloning, de sociale verzekeringspremies,
de belastbare vaste en variabele vergoedingen en de beloningen
betaalbaar op termijn;

	f. beloning: de som van de periodiek betaalde beloningen en de
winstdelingen en bonusbetalingen, met uitzondering van de sociale
verzekeringspremies en met uitzondering van belastbare vaste en
variabele onkostenvergoedingen;

	g. sociale verzekeringspremies: door werkgevers wettelijk of krachtens
een algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst
verschuldigde niet op de beloning ingehouden sociale
verzekeringspremies;

	h. beloningen betaalbaar op termijn: het werkgeversdeel van de
beloningen betaalbaar op termijn met uitzondering van het werkgeversdeel
van de beloningen betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de
beëindiging van het dienstverband;

	i. uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband: de som van
uitkeringen bij beëindiging van het dienstverband en beloningen
betaalbaar op termijn die betrekking hebben op de beëindiging van het
dienstverband, met uitzondering van uitkeringen die voortvloeien uit een
algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst of een
wettelijk voorschrift;

	j. financieel verslaggevingsdocument: jaarverslag als bedoeld in
artikel 51 van de Comptabiliteitswet 2001, jaarrekening als bedoeld in
artikel 201 van de Provinciewet, jaarrekening als bedoeld in artikel 197
van de Gemeentewet of jaarrekening in de zin van Boek 2, titel 9, van
het Burgerlijk Wetboek dan wel, indien deze artikelen niet van
toepassing zijn, een ander bij of krachtens de wet voorgeschreven
document dat jaarlijks wordt opgesteld tot verschaffing van inzicht in
de financiële positie van een rechtspersoon of een organisatie van een
rechtspersoon;

	k. betaling: ten laste van de door de verantwoordelijke
vertegenwoordigde rechtspersoonverrichte betaling wegens bezoldiging of
uitkering wegens beëindiging van het dienstverband

	1°. aan de topfunctionaris of,

	2°. in de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.1, vierde lid, en 3.1,
vijfde lid, aan de natuurlijke of rechtspersoon die de topfunctionaris
ter beschikking stelt, of

	3°. ten behoeve van de topfunctionaris aan derden;

	l. boekjaar: het jaar waarop het financieel verslaggevingsdocument
betrekking heeft;

	m. gelieerde rechtspersoon: andere dan krachtens publiekrecht
ingestelde rechtspersoon,

	1°. die door een in de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel
d of e, of artikel 1.4, eerste lid, opgenomen rechtspersoon is opgericht
of mede is opgericht, of

	2°. waarin een orgaan of functionaris van een in de bijlage bij
artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid,
opgenomen rechtspersoon namens de rechtspersoon een of meer leden in het
bestuur benoemt of op andere wijze invloed heeft op het beheer of
beleid;

	n. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties.

Artikel 1.2

	1. De paragrafen 2 en 4 zijn van toepassing op:

	a. de organisaties waarover de ministers, bedoeld in artikel 51, eerste
lid, juncto artikel 1 van de Comptabiliteitswet 2001, uitgezonderd
artikel 1, onderdeel d, van die wet, gehouden zijn financiële
verantwoording af te leggen;

	b. de provincies;

	c. de gemeenten;

	d. de waterschappen;

	e. de openbare lichamen voor beroep en bedrijf;

	f. de andere lichamen waaraan krachtens de Grondwet verordenende
bevoegdheid is toegekend;

	g. de Europese groeperingen voor territoriale samenwerking met een
statutaire zetel in Nederland;

	h. de andere bij of krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen,
met uitzondering van die rechtspersonen die zijn opgenomen in de bijlage
bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, of artikel 1.4, eerste lid.

	2. In afwijking van het eerste lid zijn de paragrafen 2 en 4 niet van
toepassing op ambtsdragers als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de
Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers en als bedoeld in artikel 1
van de Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en
Nationale ombudsman.

Artikel 1.3

	1. De paragrafen 2 en 4 zijn van toepassing op:

	a. andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, waarvan
een orgaan is bekleed met openbaar gezag, waarbij de uitoefening van dat
gezag de kernactiviteit van de rechtspersoon vormt;

	b. andere dan krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersonen, waarin
een orgaan van een in artikel 1.2 genoemde rechtspersoon een of meer
leden in het bestuur benoemt of op andere wijze invloed heeft op het
beheer of beleid, met uitzondering van naamloze en besloten
vennootschappen, de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij en
de Nationale Stichting tot Exploitatie van Casinospelen in Nederland;

c. in Nederland gevestigde rechtspersonen die een of meer subsidies
ontvangen als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht, die tezamen meer bedragen dan 50 % van de jaarlijkse
inkomsten van de rechtspersoon, met uitzondering van die rechtspersonen
die zijn opgenomen in de bijlagen 3 of 4 en met uitzondering van
naamloze en besloten vennootschappen die een op winst gerichte
onderneming drijven; 

	d. de in bijlage 1 bij deze wet opgenomen rechtspersonen of
instellingen;

	e. de in bijlage 2 bij deze wet opgenomen verenigingen van
onderwijsinstellingen die voor hun leden optreden als
werkgeversvertegenwoordiger bij collectieve arbeidsovereenkomsten of als
vertegenwoordiger in overleg met de centrale overheid.

	2. Op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze
Minister(s) wie het mede aangaat, kunnen bij algemene maatregel van
bestuur rechtspersonen of organisaties worden toegevoegd aan de bijlage
bij het eerste lid, onderdeel d, indien

	a. de bekostiging van deze rechtspersonen of organisaties middellijk of
rechtstreeks geheel of in aanzienlijke mate uit publieke middelen
plaatsvindt of heeft plaatsgevonden of indien deze rechtspersonen of
organisaties een wettelijke taak vervullen of anderszins een publiek
belang dienen, of

	b. sprake is van een gelieerde rechtspersoon.

	3. Rechtspersonen of organisaties kunnen bij algemene maatregel van
bestuur van de bijlage worden verwijderd, indien de grond voor opname op
de bijlage niet langer bestaat.

Artikel 1.4

	1. De paragrafen 3 en 4 zijn van toepassing op de in de in bijlage 3
bij deze wet opgenomen rechtspersonen of instellingen.

	2. Op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze
Minister(s) wie het mede aangaat kunnen bij algemene maatregel van
bestuur rechtspersonen of organisaties worden toegevoegd aan de bijlage
bij het eerste lid, indien

	a. de bekostiging van deze rechtspersonen of organisaties middellijk of
rechtstreeks gedeeltelijk uit publieke middelen plaatsvindt of heeft
plaatsgevonden of indien deze rechtspersonen of organisaties een
wettelijke taak vervullen of anderszins een publiek belang dienen, maar
waar een bezoldiging van de topfunctionarissen met het in artikel 2.3
bedoelde bedrag, gelet op de factoren genoemd in artikel 3.6, tweede
lid, ontoereikend is, of

	b. sprake is van een gelieerde rechtspersoon.

	3. Rechtspersonen of organisaties kunnen bij algemene maatregel van
bestuur van de bijlage worden verwijderd, indien de grond voor opname op
de bijlage niet langer bestaat.

Artikel 1.5

	1. Paragraaf 4 is van toepassing op de in bijlage 4 bij deze wet
opgenomen rechtspersonen of instellingen.

	2. Op voordracht van Onze Minister in overeenstemming met Onze
Minister(s) wie het mede aangaat kunnen bij algemene maatregel van
bestuur rechtspersonen of organisaties worden toegevoegd aan de bijlage
bij het eerste lid, indien de bekostiging van deze rechtspersonen of
organisaties middellijk of rechtstreeks geheel of gedeeltelijk uit
publieke middelen plaatsvindt of heeft plaatsgevonden of indien deze
rechtspersonen of organisaties een publiek belang dienen.

	3. Rechtspersonen of organisaties kunnen bij algemene maatregel van
bestuur van de bijlage worden verwijderd, indien de grond voor opname op
de bijlage niet langer bestaat.

Artikel 1.6

	1. Voor zover partijen een hogere bezoldiging overeenkomen dan bij of
krachtens deze wet is toegestaan, bedraagt de bezoldiging van rechtswege
het bedrag dat ten hoogste is toegestaan. Betalingen die dat bedrag
overschrijden, zijn onverschuldigd betaald.

	2. Voor zover partijen een hogere uitkering wegens beëindiging van het
dienstverband overeenkomen dan bij of krachtens deze wet is toegestaan,
bedraagt de uitkering van rechtswege het bedrag dat ten hoogste is
toegestaan. Betalingen die dat bedrag overschrijden, zijn onverschuldigd
betaald, tenzij de betaling voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak.

	3. Een beding in strijd met artikel 2.10, derde lid, of artikel 3.7,
derde lid, is nietig. Bezoldigingen die zijn betaald over een periode
dat de topfunctionaris zijn opgedragen taken niet meer vervult, zijn
onverschuldigd betaald.

4. Voor zover partijen een winstdeling, bonus of andere vorm van
variabele beloning overeenkomen, is deze overeenkomst nietig, tenzij die
overeenkomst betrekking heeft op uitzonderingen krachtens de algemene
maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2.11 of artikel 3.8. De
betaling van een winstdeling, bonus of andere vorm van variabele
beloning is nietig, tenzij die betaling betrekking heeft op bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde uitzonderingen. 

	5. Ieder beding tussen partijen houdende kwijtschelding van een
onverschuldigde betaling of een schenking die met de onverschuldigde
betaling wordt verrekend, is nietig.

Artikel 1.7

	1. Voor zover zulks niet reeds bij of krachtens wettelijk voorschrift
is bepaald, wordt het financieel verslaggevingsdocument onderworpen aan
het oordeel van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid,
van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

	2. In het financieel verslaggevingsdocument worden onverschuldigde
betalingen als bedoeld in artikel 1.6 opgenomen als vorderingen op de
betrokken topfunctionaris en altijd afzonderlijk vermeld in de
toelichting.

Artikel 1.8

	Ten aanzien van personen over wie Onze Minister zulks besluit, wordt
tot de bezoldiging in de zin van deze wet niet gerekend de
loonbestanddelen die betrekking hebben op getroffen
veiligheidsmaatregelen.

Artikel 1.9

	Onze Minister kan bij ministeriële regeling nadere regels stellen over
hetgeen tot de bezoldiging wordt gerekend en over de toerekening van
onderdelen van de bezoldiging aan enig kalenderjaar.

§ 2 Bezoldigingsmaximum

Artikel 2.1

	1. Partijen komen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer
bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3.

	2. In geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij
de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband, komen
partijen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan
de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, vermenigvuldigd met het
aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door
het aantal uren van een voltijds dienstverband.

	3. In geval van een dienstverband met een kortere duur dan een
kalenderjaar, komen partijen geen bezoldiging overeen die meer bedraagt
dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, vermenigvuldigd met
het aantal dagen waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld
door 365.

	4. In geval de functie van topfunctionaris in een periode van achttien
maanden voor meer dan zes maanden wordt vervuld anders dan op grond van
een aanstelling of een arbeidsovereenkomst, bedraagt de voor die
vervulling per kalenderjaar verschuldigde vergoeding niet meer dan de
maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3. Het tweede en derde lid
zijn van overeenkomstige toepassing.

	5. Een topfunctionaris die tevens werkzaam is bij een gelieerde
rechtspersoon of bij een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.3,
eerste lid, onderdeel b, de betreffende verantwoordelijke en de
verantwoordelijke van de gelieerde rechtspersoon of de rechtspersoon,
bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel b, komen geen bezoldiging
overeen voor zover de som van de bezoldigingen meer bedraagt dan de
maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3.

	6. Het tweede tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing
indien voor partijen op grond van artikel 2.4, 2.6 of 2.7 een van
artikel 2.3 afwijkend bedrag is vastgesteld.

Artikel 2.2

	

	In afwijking van artikel 2.1 komen partijen met betrekking tot de
leden, onderscheidenlijk voorzitters, van de hoogste toezichthoudende
organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.2,
onderdelen f, g en h en artikel 1.3 geen bezoldiging overeen die per
kalenderjaar meer bedraagt dan vijf, onderscheidenlijk 7,5 procent van
de voor de rechtspersoon of instelling op grond van artikel 2.3, artikel
2.6 of artikel 2.7 geldende maximale bezoldiging. Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur worden uitzonderingen vastgesteld ten
aanzien waarvan de vorige volzin buiten toepassing wordt gelaten.

Artikel 2.3

	1. De bezoldiging van een topfunctionaris bedraagt per kalenderjaar ten
hoogste € 187.340 aan beloning, vermeerderd met

	a. de sociale verzekeringspremies,

	b. € 7559 wegens belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen
en

	c. € 28.767 wegens de voorzieningen ten behoeve van beloningen
betaalbaar op termijn.

	2. De bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden jaarlijks bij
ministeriële regeling gewijzigd. De wijziging wordt bekend gemaakt
vóór 1 november voorafgaand aan het jaar waarop de wijziging
betrekking heeft.

	3. De wijzigingen, bedoeld in het tweede lid, worden als volgt
berekend:

	a. het bedrag, genoemd in de aanhef van het eerste lid, wordt aangepast
met het percentage waarmee het salaris van het burgerlijk rijkspersoneel
in de voorafgaande twaalf maanden is gewijzigd en wordt afgerond naar
boven op hele euro’s.

	b. het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt aangepast
aan de hand van de consumentenprijsindex, geldend voor de maand
september van het jaar, voorafgaand aan het jaar waarop de wijziging
betrekking heeft, en wordt afgerond naar boven op hele euro’s.

	c. het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt
vastgesteld aan de hand van de door het Algemeen Burgerlijk
Pensioenfonds op het moment van vaststellen van de in het tweede lid
bedoelde ministeriële regeling bij de sector Rijk voor het
werkgeversdeel van de premie gehanteerde premiepercentages en
franchisebedragen toe te passen op het bedrag, genoemd in de aanhef van
het eerste lid, zoals dat na toepassing van onderdeel a van dit lid komt
te luiden en wordt afgerond naar boven op hele euro’s.

Artikel 2.4

	1. Onze Minister wie het aangaat en Onze Minister, kunnen gezamenlijk
besluiten dat partijen een bij dat besluit vast te stellen hogere
bezoldiging mogen overeenkomen dan de maximale bezoldiging, bedoeld in
artikel 2.3.

	2. Onze Minister wie het aangaat en Onze Minister nemen een besluit als
bedoeld in het eerste lid ten aanzien van een publiekrechtelijke
rechtspersoon of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.3, eerste
lid, onderdeel a, in overeenstemming met het gevoelen van de
ministerraad.

	3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 2.5

	Onze Minister wie het aangaat kan bij ministeriële regeling, in
overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, voor de functies
van de topfunctionarissen bij een rechtspersoon als bedoeld in artikel
1.3, eerste lid, onderdeel a, een maximum vaststellen dat hoger is dan
de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, indien de bijzondere
arbeidsmarktomstandigheden een hoger bedrag rechtvaardigen.

Artikel 2.6

	1. Onze Minister wie het aangaat kan, gehoord Onze Minister, bij
ministeriële regeling voor rechtspersonen en instellingen als bedoeld
in artikel 1.2, onderdelen e tot en met h, artikel 1.3, onderdelen a, b
en c, en de bijlagen bij artikel 1.3, eerste lid, onderdelen d en e, een
lager bedrag vaststellen dan het bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel
2.3. Onze Minister wie het aangaat stelt dat bedrag jaarlijks vast in de
maand november voorafgaand aan het jaar waarop dat bedrag betrekking
heeft.

	2. Onze Minister wie het aangaat kan besluiten dat partijen een bij dat
besluit vast te stellen hoger bedrag mogen overeenkomen dan het bedrag,
bedoeld in het eerste lid. Het bedrag is niet hoger dan het
bezoldigingsmaximum, bedoeld in artikel 2.3.

	3. Van een besluit als bedoeld in het tweede lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 2.7

	1. Bij ministeriële regeling van Onze Minister wie het aangaat kunnen
de verschillende rechtspersonen of organisaties binnen een bij artikel
1.3, eerste lid, onderdeel d, aangewezen categorie worden ingedeeld in
klassen op grond van criteria die betrekking hebben op onder meer de
omvang van de rechtspersonen of instellingen.

	2. Onze Minister wie het aangaat kan, gehoord Onze Minister, voor de
verschillende klassen een lager bedrag vaststellen dan de maximale
bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, of het bedrag, bedoeld in artikel
2.6, eerste lid. Onze Minister wie het aangaat stelt de bedragen
jaarlijks vast in de maand november voorafgaand aan het jaar waarop de
bedragen betrekking hebben.

	3. Onze Minister wie het aangaat kan ten aanzien van een rechtspersoon
of instelling besluiten dat de toepassing van de criteria leidt tot
indeling in een bepaalde klasse. Een rechtspersoon of instelling kan
Onze Minister wie het aangaat verzoeken om in een andere klasse te
worden ingedeeld. De ministeriële regeling bevat regels over de
procedure. Van een besluit tot indeling in een andere klasse wordt
mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 2.8

	Onze Minister wie het aangaat kan bij ministeriële regeling voor
rechtspersonen en instellingen als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid,
voor de toepassing van artikel 2.1, tweede lid, een getal vaststellen
dat geldt als de omvang van het dienstverband van de leden van
toezichthoudende organen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, onder
4o en 5o. Het getal kan voor voorzitters van toezichthoudende organen
hoger worden vastgesteld.

Artikel 2.9

	1. De betrokken rechtspersonen of instellingen, bedoeld in artikel 1.2,
onderdelen e tot en met h, artikel 1.3, onderdelen a, b en c, en de
bijlagen bij artikel 1.3, eerste lid, onderdelen d en e, of een
samenwerkingsverband van deze rechtspersonen of instellingen, kunnen
uiterlijk in de maand september voorafgaand aan het jaar waarop het
bedrag betrekking heeft, aan Onze Minister wie het aangaat een voorstel
doen voor het bedrag, bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, of de
bedragen, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid.

	2. Bij de vaststelling van de bedragen, bedoeld in artikel 2.6, eerste
lid, of artikel 2.7, tweede lid, houdt Onze Minister wie het aangaat
rekening met:

	a. de bezoldiging voor vergelijkbare functies bij lichamen als bedoeld
in artikel 1.2;

	b. de bezoldiging in relevante andere sectoren van de arbeidsmarkt;

	c. de verhouding met de bezoldiging van het overige personeel binnen de
betreffende rechtspersonen of instellingen;

	d. maatschappelijke opvattingen over de hoogte.

Artikel 2.10

	1. Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het
dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning
en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn
over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het
dienstverband, tot ten hoogste € 75.000. In geval van een
dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke
gebruikelijk voltijdse dienstverband bedragen de uitkeringen ten hoogste
€ 75.000, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband
betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds
dienstverband.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister
kan het bedrag, genoemd in het eerste lid, worden gewijzigd, indien de
loonontwikkeling hiertoe aanleiding geeft.

	3. Partijen komen niet overeen het dienstverband op een later tijdstip
te beëindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris de uitoefening
van zijn taken beëindigt.

Artikel 2.11

Partijen komen geen winstdelingen, bonusbetalingen of andere vormen van
variabele beloning overeen, tenzij die overeenkomst betrekking heeft op
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde uitzonderingen.


§ 3 Sectorale bezoldigingsnorm

Artikel 3.1

	1. Partijen komen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer
bedraagt dan het door Onze Minister wie het aangaat voor de
toepasselijke in de bijlage bij artikel 1.4, eerste lid, aangewezen
categorie voor dat jaar vastgesteld bedrag.

	2. Indien toepassing is gegeven aan artikel 3.4, eerste lid, komen
partijen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan
het door Onze Minister wie het aangaat voor de betreffende rechtspersoon
of organisatie voor dat jaar vastgesteld bedrag.

	3. In geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij
de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband, komen
partijen geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan
het door Onze Minister wie het aangaat voor dat jaar vastgestelde
bedrag, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband
betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds
dienstverband.

	4. In geval van een dienstverband met een kortere duur dan een
kalenderjaar, komen partijen geen bezoldiging overeen die meer bedraagt
dan het door Onze Minister wie het aangaat voor dat jaar vastgesteld
bedrag, vermenigvuldigd met het aantal dagen waarop het dienstverband
betrekking heeft en gedeeld door 365.

	5. In geval de functie van topfunctionaris in een periode van achttien
maanden voor meer dan zes maanden wordt vervuld anders dan op grond van
een aanstelling of een arbeidsovereenkomst, bedraagt de voor die
vervulling per kalenderjaar verschuldigde vergoeding niet meer dan het
door Onze Minister wie het aangaat voor dat jaar vastgesteld bedrag. Het
derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

	6. Een topfunctionaris die tevens werkzaam is bij een gelieerde
rechtspersoon, de betreffende verantwoordelijke en de verantwoordelijke
van de gelieerde rechtspersoon komen geen bezoldiging overeen voor zover
de som van de bezoldigingen meer bedraagt dan het voor de op de bijlage
bij artikel 1.4, eerste lid, genoemde rechtspersoon geldende bedrag,
bedoeld in artikel 3.3 of artikel 3.4, tweede lid.

Artikel 3.2

	In afwijking van artikel 3.1 komen partijen met betrekking tot de
leden, onderscheidenlijk voorzitters, van de hoogste toezichthoudende
organen van een rechtspersoon of instelling als bedoeld in artikel 1.4
geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan vijf,
onderscheidenlijk 7,5 procent van de voor de rechtspersoon of instelling
op grond van artikel 3.1 of artikel 3.4 geldende maximale bezoldiging.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden uitzonderingen
vastgesteld ten aanzien waarvan de vorige volzin buiten toepassing wordt
gelaten.

Artikel 3.3

	Onze Minister wie het aangaat stelt, gehoord Onze Minister, een bedrag
als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, jaarlijks vast in de maand
november voorafgaand aan het jaar waarop het bedrag betrekking heeft.

Artikel 3.4

	1. Bij ministeriële regeling van Onze Minister wie het aangaat kunnen
de verschillende rechtspersonen of organisaties binnen een in de bijlage
bij artikel 1.4, eerste lid, aangewezen categorie worden ingedeeld in
klassen op grond van criteria die betrekking hebben op onder meer de
omvang van de rechtspersonen of instellingen.

	2. Onze Minister wie het aangaat kan, gehoord Onze Minister,
gelijktijdig met het bedrag, bedoeld in artikel 3.3, voor de
verschillende klassen een lager bedrag vaststellen.

	3. Onze Minister wie het aangaat kan ten aanzien van een rechtspersoon
of instelling besluiten dat de toepassing van de criteria leidt tot
indeling in een bepaalde klasse. Een rechtspersoon of instelling kan
Onze Minister wie het aangaat verzoeken om in een andere klasse te
worden ingedeeld. De ministeriële regeling bevat regels over de
procedure. Van een besluit tot indeling in een andere klasse wordt
mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 3.5

	Onze Minister wie het aangaat kan bij ministeriële regeling voor
rechtspersonen en instellingen als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid,
voor de toepassing van artikel 3.1, derde lid, een getal vaststellen dat
geldt als de omvang van het dienstverband van de leden van
toezichthoudende organen als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel b, onder
4o en 5o. Het getal kan voor voorzitters van toezichthoudende organen
hoger worden vastgesteld.

Artikel 3.6

	1. De betrokken rechtspersonen of instellingen, bedoeld in de bijlage
bij artikel 1.4, eerste lid, of een samenwerkingsverband van deze
rechtspersonen of instellingen, kunnen uiterlijk in de maand september
voorafgaand aan het jaar waarop het bedrag betrekking heeft, aan Onze
Minister wie het aangaat een voorstel doen voor het bedrag, bedoeld in
artikel 3.3 of de bedragen, bedoeld in artikel 3.4, tweede lid.

	2. Bij de vaststelling van een bedrag als bedoeld in artikel 3.3 of
artikel 3.4, tweede lid, houdt Onze Minister wie het aangaat rekening
met:

	a. de bezoldiging voor vergelijkbare functies bij lichamen als bedoeld
in artikel 1.2;

	b. de bezoldiging in relevante andere sectoren van de arbeidsmarkt;

	c. de verhouding met de bezoldiging van het overige personeel binnen de
betreffende rechtspersonen of instellingen;

	d. maatschappelijke opvattingen over de hoogte.

Artikel 3.7

	1. Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het
dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning
en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn
over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het
dienstverband, tot ten hoogste € 75.000. In geval van een
dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke
gebruikelijk voltijdse dienstverband bedragen de uitkeringen ten hoogste
€ 75.000, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband
betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds
dienstverband.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur op voordracht van Onze Minister
kan het bedrag, genoemd in het eerste lid, worden gewijzigd, indien de
loonontwikkeling hiertoe aanleiding geeft.

	3. Partijen komen niet overeen het dienstverband op een later tijdstip
te beëindigen dan het tijdstip waarop de topfunctionaris de uitoefening
van zijn taken beëindigt.

Artikel 3.8

	Partijen komen geen winstdelingen, bonusbetalingen of andere vormen van
variabele beloning overeen, tenzij die overeenkomst betrekking heeft op
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde uitzonderingen.

§ 4 Openbaarmaking

Artikel 4.1

	1. De verantwoordelijke vermeldt in het financieel
verslaggevingsdocument van iedere topfunctionaris en iedere gewezen
topfunctionaris de volgende gegevens:

	a. de naam;

	b. de beloning;

	c. de sociale verzekeringspremies,

	d. de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen;

	e. de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn;

	f. de functie of functies;

	g. de duur en omvang van het dienstverband in het boekjaar.

	2. De verantwoordelijke vermeldt in het financieel
verslaggevingsdocument van iedere topfunctionaris en iedere gewezen
topfunctionaris de in het boekjaar verrichte uitkeringen wegens
beëindiging van het dienstverband, alsmede de naam en functie of
functies die tijdens het dienstverband zijn bekleed en het jaar waarin
het dienstverband is geëindigd.

	3. De verantwoordelijke zendt langs elektronische weg uiterlijk op 1
juli van het jaar volgend op het boekjaar, de gegevens bedoeld in het
eerste lid aan Onze Minister, tenzij Onze Minister wie het aangaat de
mogelijkheid tot elektronische verstrekking heeft opengesteld.

Artikel 4.2

	1. De verantwoordelijke vermeldt in het financieel
verslaggevingsdocument van eenieder van wie de bezoldiging van zijn
functie of functies de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3,
eerste lid, te boven is gegaan, de volgende gegevens:

	a. de beloning;

	b. de sociale verzekeringspremies,

	c. de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen;

	d. de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn;

	e. de functie of functies;

	f. de duur en omvang van het dienstverband in het boekjaar.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing:

	a. in geval van een dienstverband van een kleinere omvang dan het bij
de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband, en de
bezoldiging meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in
artikel 2.3, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het
dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een
voltijds dienstverband;

	b. in geval van een dienstverband met een kortere duur dan het
kalenderjaar, en de bezoldiging meer bedraagt dan de maximale
bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, vermenigvuldigd met het aantal
dagen waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door 365;

	c. in geval een functie in een periode van achttien maanden voor meer
dan zes maanden wordt vervuld anders dan op grond van een aanstelling of
een arbeidsovereenkomst, waarbij in het financieel
verslaggevingsdocument in plaats van de bezoldiging de voor die
vervulling verschuldigde vergoeding wordt vermeld, indien deze per
kalenderjaar meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in
artikel 2.3, zonodig aangepast overeenkomstig de onderdelen a en b.

	3. De verantwoordelijke vermeldt in het financieel
verslaggevingsdocument de in het boekjaar verrichte uitkeringen wegens
beëindiging van het dienstverband, alsmede de functie of functies die
tijdens het dienstverband zijn bekleed en het jaar waarin het
dienstverband is geëindigd van eenieder

	a. wiens gegevens in enig voorafgaand jaar op grond van het eerste lid
of op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet openbaarmaking uit
publieke middelen gefinancierde topinkomens, zoals dat artikel luidde
voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel, in het financieel
verslaggevingsdocument zijn opgenomen of hadden moeten worden opgenomen,
of

	b. van wie het totaal van de uitkeringen wegens beëindiging van het
dienstverband meer bedraagt of zal bedragen dan de maximale bezoldiging,
bedoeld in artikel 2.3, dat gold in het jaar waarin het dienstverband is
geëindigd, indien van toepassing herrekend overeenkomstig het eerste
lid, onderdeel a of onderdeel b. Het tweede lid, onderdeel c, is van
overeenkomstige toepassing.

	4. Indien het boekjaar niet overeenkomt met een kalenderjaar, betreft
de vermelding, bedoeld in het eerste lid, de bezoldiging, de functie of
functies die betrekking hebben op het kalenderjaar direct voorafgaande
aan het boekjaar.

	5. In de gevallen, bedoeld in het eerste of tweede lid, onderdeel b,
motiveert de verantwoordelijke in het financieel verslaggevingsdocument
de overschrijding van de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3.

	6. De verantwoordelijke vermeldt in het financieel
verslaggevingsdocument tevens van hen van wie de bezoldiging, de functie
of functies en de duur van het dienstverband vermeld wordt, deze
gegevens over het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarop de
verplichting in het eerste en tweede lid betrekking heeft.

	7. De verantwoordelijke zendt langs elektronische weg uiterlijk op 1
juli van het jaar volgend op het boekjaar, de gegevens bedoeld in het
eerste lid aan Onze Minister, tenzij Onze Minister wie het aangaat de
mogelijkheid tot elektronische verstrekking heeft opengesteld.

§ 5 Handhaving

Artikel 5.1

	1. Met het toezicht op de naleving van deze wet zijn belast de bij
besluit van Onze Minister wie het aangaat aangewezen personen.

	2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 5.2

	1. De accountant, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van
het Burgerlijk Wetboek, meldt een onverschuldigde betaling aan Onze
Minister, of aan Onze Minister wie het aangaat indien deze de
mogelijkheid tot elektronische verstrekking heeft opengesteld, indien
een vordering op een topfunctionaris of gewezen topfunctionaris uit
onverschuldigde betaling:

	a. niet in het financieel verslaggevingsdocument is opgenomen, of

	b. op het tijdstip waarop de accountant zijn oordeel geeft over het
financieel verslaggevingsdocument door de betrokken topfunctionaris nog
niet is terugbetaald.

	2. Indien het financieel verslaggevingsdocument niet de juiste in de
artikelen 4.1 en 4.2 voorgeschreven gegevens of de in artikel 4.2,
vijfde lid, bedoelde motivering bevat, meldt de accountant de
ontbrekende gegevens of het ontbreken van de motivering aan Onze
Minister, of aan Onze Minister wie het aangaat indien deze de
mogelijkheid tot elektronische verstrekking heeft opengesteld.

Artikel 5.3

	De Belastingdienst, pensioenfondsen, alsmede verzekeraars aan wie ten
behoeve van een topfunctionaris betalingen zijn verricht ten behoeve van
een beloning betaalbaar op termijn of een uitkering wegens beëindiging
van het dienstverband, zijn verplicht desgevraagd aan Onze Minister wie
het aangaat kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken die
noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze wet.

Artikel 5.4

	1. Onze Minister wie het aangaat is ter handhaving van de paragrafen 2
en 3 bevoegd om partijen een last onder dwangsom op te leggen.

	2. Van een last onder dwangsom als bedoeld in het eerste lid wordt
mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

	3. Onze Minister wie het aangaat kan verbeurde dwangsommen verrekenen
met bestaande vorderingen van de rechtspersoon die de dwangsom heeft
verbeurd op Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 5.5

	1. Indien de opgelegde last niet wordt uitgevoerd, eist Onze Minister
wie het aangaat, onder intrekking van de last onder dwangsom, de in de
last vermelde onverschuldigde betalingen op van de topfunctionaris. De
sociale verzekeringspremies worden niet opgeëist. Met de bekendmaking
van het besluit tot opeisen vervalt de vordering uit onverschuldigde
betaling. De opgeëiste bedragen komen toe aan de Staat.

	2. In de gevallen, bedoeld in de artikelen 2.1, vierde lid, en 3.1,
vijfde lid, kan de onverschuldigde betaling worden opgeëist van de
topfunctionaris en de natuurlijke of rechtspersoon die de
topfunctionaris ter beschikking heeft gesteld gezamenlijk.

	3. De opgeëiste bedragen worden binnen drie weken voldaan. Onze
Minister wie het aangaat kan de opgeëiste bedragen bij dwangbevel
invorderen. De artikelen 5:38 en 5:39 van de Algemene wet bestuursrecht
zijn van overeenkomstige toepassing.

	4. Onze Minister wie het aangaat eist geen onverschuldigde betaling op
als de vordering uit onverschuldigde betaling is verjaard. De last,
bedoeld in artikel 5.4, stuit de verjaring. Onze Minister wie het
aangaat kan de verjaring van de vordering uit onverschuldigde betaling
stuiten door hiervan mededeling te doen aan partijen.

Artikel 5.6

	1. Onze Minister wie het aangaat is bevoegd tot openbaar maken van de
gegevens voor zover deze op grond van de artikelen 4.1 en 4.2 hadden
moeten worden opgenomen in het financieel verslaggevingsdocument.
Openbaarmaking geschiedt zoveel mogelijk op de voor het financieel
verslaggevingsdocument voorgeschreven wijze, alsmede door publicatie in
de Staatscourant.

	2. De verantwoordelijke is de kosten verbonden aan de openbaarmaking,
bedoeld in het eerste lid, verschuldigd. Onder deze kosten zijn mede
begrepen de kosten van het opstellen van het openbaar te maken document.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

	3. Onze Minister wie het aangaat kan van de verantwoordelijke bij
dwangbevel de ingevolge het tweede lid verschuldigde kosten invorderen.

§ 6 Het adviescollege normeringbeleid bezoldigingen topfunctionarissen

Artikel 6.1

	1. Er is een adviescollege normeringbeleid bezoldigingen
topfunctionarissen.

	2. Het college bestaat uit een voorzitter en ten hoogste vijf andere
leden.

Artikel 6.2

1. Het college heeft tot taak de regering te adviseren over:

a. het beleid betreffende de bezoldiging van topfunctionarissen in de
zin van deze wet;

b. de toepassing van deze wet door partijen.

2. Het college brengt ten minste eenmaal per vier jaar een advies uit
aan de regering over het bezoldigingsbeleid van topfunctionarissen in de
publieke en semipublieke sector en over de verbetering van de toepassing
en de effectiviteit van deze wet.

§ 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7.1

	Jaarlijks voor 31 december wordt aan de Staten-Generaal een overzicht
gezonden over de uitvoering van de wet. Onze Minister coördineert de
verzending. Het overzicht bevat ten minste:

	a. de gegevens die op grond van artikel 4.2, eerste tot en met zesde
lid, zijn of hadden moeten worden opgenomen in het financieel
verslaggevingsdocument over het voorafgaande jaar;

	b. de gegevens betreffende de uitzonderingen;

	c. de gegevens betreffende overtredingen en handhavingsmaatregelen.

Artikel 7.2

	Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze
wet, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een
verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de
praktijk.

Artikel 7.3

	1. In afwijking van artikel 2.1 onderscheidenlijk artikel 3.1, is een
voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tussen partijen
overeengekomen bezoldiging die meer bedraagt dan de maximale
bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, onderscheidenlijk het bedrag,
bedoeld in artikel 3.3, toegestaan voor ten hoogste vier jaar na
inwerkingtreding van deze wet. De bezoldiging, bedoeld in de vorige
volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop
deze wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet
tussen partijen zijn overeengekomen. De artikelen 5.4 tot en met 5.6
zijn van toepassing.

	2. Indien door wijziging van de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid,
onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid, deze wet van toepassing
wordt op de tussen partijen overeengekomen bezoldiging, is in afwijking
van artikel 2.1 onderscheidenlijk artikel 3.1, een voorafgaand aan de
inwerkingtreding van die wijziging tussen partijen overeengekomen
bezoldiging die meer bedraagt dan de maximale bezoldiging, bedoeld in
artikel 2.3, onderscheidenlijk het bedrag, bedoeld in artikel 3.3,
toegestaan voor ten hoogste vier jaar na inwerkingtreding van de
wijziging van de bijlage. De bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin,
wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop deze
wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van die wijziging
tussen partijen zijn overeengekomen. De artikelen 5.4 tot en met 5.6
zijn van toepassing.

	3. Een bezoldiging voor de leden van de hoogste toezichthoudende
organen van een rechtspersoon of instelling die afwijkt van artikel 2.2,
onderscheidenlijk artikel 3.2, is toegestaan, indien de bezoldiging is
overeengekomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, dan wel
voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage bij
artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid,
waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende
rechtspersoon of instelling. De bezoldiging, bedoeld in de vorige
volzin, wordt slechts verhoogd, indien deze verhoging en de wijze waarop
deze wordt berekend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet
tussen partijen zijn overeengekomen. Het tweede lid is van
overeenkomstige toepassing. De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van
toepassing.

	4. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.6, eerste lid, artikel
2.7, tweede lid, artikel 2.8, artikel 3.4, tweede lid, of artikel 3.5,
is een tussen partijen overeengekomen bezoldiging die meer bedraagt dan
het van toepassing zijnde bedrag, toegestaan, indien de overeenkomst is
gesloten voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, dan wel
voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage bij
artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid,
waardoor deze wet van toepassing is geworden op de betreffende
rechtspersoon of instelling, voor ten hoogste vier jaar na
inwerkingtreding van deze wet dan wel de wijziging van de bijlage. De
bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien
deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de
inwerkingtreding van deze wet, dan wel voorafgaand aan de
inwerkingtreding van de wijziging van de betreffende bijlage, tussen
partijen zijn overeengekomen. De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van
toepassing.

	5. Indien een in een klasse als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of
3.4, eerste lid, ingedeelde rechtspersoon of instelling op enig moment
op grond van ongewijzigde criteria is ingedeeld in een klasse waarvoor
een lager bedrag is vastgesteld, heeft die indeling onmiddellijke
werking, tenzij een tussen partijen overeengekomen bezoldiging meer
bedraagt dan het voor de toepasselijke klasse geldende bedrag en deze
bezoldiging is overeengekomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van
deze wet dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging
van de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel
1.4, eerste lid, waardoor deze wet van toepassing is geworden op de
betreffende rechtspersoon of instelling. In dat geval is de
overeengekomen bezoldiging toegestaan, voor ten hoogste vier jaar na
inwerkingtreding van deze wet dan wel de wijziging van de bijlage. De
bezoldiging, bedoeld in de vorige volzin, wordt slechts verhoogd, indien
deze verhoging en de wijze waarop deze wordt berekend voorafgaand aan de
inwerkingtreding van deze wet, dan wel voorafgaand aan de
inwerkingtreding van de wijziging van de betreffende bijlage, tussen
partijen zijn overeengekomen. De artikelen 5.4 tot en met 5.6 zijn van
toepassing.

	6. Een beding in afwijking van artikel 2.10, eerste lid,
onderscheidenlijk artikel 3.7, eerste lid, is toegestaan, indien het
beding is overeengekomen voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze
wet, dan wel voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wijziging van de
bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4,
eerste lid, waardoor deze wet van toepassing is geworden op de
betreffende rechtspersoon of instelling, voor ten hoogste vier jaar na
inwerkingtreding van deze wet dan wel de wijziging van de bijlage.

	7. In afwijking van artikel 2.11 of artikel 3.8 is een winstdeling of
bonusbetaling die tussen partijen is overeengekomen voorafgaand aan de
inwerkingtreding van deze wet, dan wel voorafgaand aan de
inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage bij artikel 1.3, eerste
lid, onderdeel d of e, of artikel 1.4, eerste lid, waardoor deze wet van
toepassing is geworden op de betreffende rechtspersoon of instelling,
toegestaan voor ten hoogste vier jaar na inwerkingtreding van deze wet.

	8. Indien een in het eerste tot en met zesde lid bedoelde periode van
vier jaar is verstreken, wordt de overeengekomen bezoldiging in een
periode van drie jaar teruggebracht tot het voor de rechtspersoon of
instelling geldende maximum. In het eerste jaar bedraagt de verlaging
een vierde deel van het verschil tussen de bezoldiging die op grond van
het eerste tot en met het vierde lid werd genoten en het geldende
maximum. In het tweede jaar bedraagt de verlaging een derde deel van het
verschil tussen de bezoldiging uit het eerste jaar en het geldende
maximum. In het derde jaar bedraagt de verlaging een tweede deel van het
verschil tussen de bezoldiging uit het tweede jaar en het geldende
maximum. Een eventuele overeengekomen verhoging als bedoeld in het
eerste tot en met vierde lid, blijft buiten toepassing.

	9. Indien een dienstverband waarop dit artikel van toepassing is, wordt
verlengd, blijft dit artikel na de verlenging buiten verdere toepassing.

	10. Voor de toepassing van dit artikel blijft buiten beschouwing iedere
wijziging in de bezoldiging of de duur van het dienstverband die wordt
overeengekomen tussen het tijdstip van aanvaarding van deze wet door de
Tweede Kamer van de Staten-Generaal en het tijdstip waarop deze wet in
werking treedt.

Artikel 7.4

	In afwijking van de artikelen 2.9, 3.3 en 3.6, kan Onze Minister wie
het aangaat, bij inwerkingtreding van deze wet de in die artikelen
genoemde bedragen vaststellen voor het lopende kalenderjaar.

Artikel 7.5

	In geval van uitkeringen in verband met beëindiging van het
dienstverband als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, onderdeel b,
waarbij het betreffende dienstverband is geëindigd voorafgaand aan de
inwerkingtreding van deze wet, vermeldt de verantwoordelijke de in
artikel 4.2, derde lid, genoemde gegevens indien het totaal van de
uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband meer bedraagt of
zal bedragen dan de maximale bezoldiging, bedoeld in artikel 2.3, dat
betrekking heeft op het jaar waarin deze wet in werking treedt.

Artikel 7.6

	In artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en
commissies wordt “de artikelen 2 tot en met 5 van de Wet
openbaarmaking met publieke middelen gefinancierde topinkomens”
vervangen door: de artikelen 1.2 tot en met 1.5 van de Wet normering uit
publieke middelen bekostigde bezoldiging topfunctionarissen.

Artikel 7.7

	Artikel 64 van de Drinkwaterwet vervalt.

Artikel 7.8

	De Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens
wordt ingetrokken.

Artikel 7.9

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, met uitzondering van artikel 2.3, dat in werking treedt met
ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin
deze wet wordt geplaatst. Bij dat besluit kunnen de in artikel 2.3,
eerste lid, genoemde bedragen overeenkomstig artikel 2.3, derde lid,
worden gewijzigd.

Artikel 7.10

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet normering bezoldiging
topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Bijlage 1 bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van de Wet
normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke
sector.

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

	1. De krachtens artikel 70, eerste lid, van de Woningwet toegelaten
rechtpersonen.

	2. De Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel te
Den Haag.

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

	1. De drinkwaterbedrijven, bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet.

	2. De stichting, bedoeld in de artikelen 6.5b van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht, 20.14 van de Wet milieubeheer en 8.5 van de
Wet ruimtelijke ordening.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

	1. De privaatrechtelijke en openbare rechtspersonen die scholen als
bedoeld in de artikelen 1 en 185 van de Wet op het primair onderwijs in
stand houden, alsmede de openbare scholen, bedoeld in artikel 1 van de
Wet op het primair onderwijs, die anders dan door een privaatrechtelijke
of openbare rechtspersoon in stand worden gehouden, behoudens de
privaatrechtelijke rechtspersoon die tevens is toegelaten op grond van
artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.

	2. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 68 van de Wet op het primair
onderwijs.

	3. De erkende regionale verwijzingscommissies, bedoeld in artikel 24
van de Wet op het primair onderwijs.

	4. De privaatrechtelijke en openbare rechtspersonen die scholen als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra in stand houden,
alsmede de openbare scholen, bedoeld in dat artikel, die anders dan door
een privaatrechtelijke of openbare rechtspersoon in stand worden
gehouden, behoudens de privaatrechtelijke rechtspersoon die tevens is
toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.

	5. De regionale expertisecentra, bedoeld in artikel 28b van de Wet op
de expertisecentra.

	6. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 69 van de Wet op de
expertisecentra.

	7. De rechtspersonen die scholen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op
het voortgezet onderwijs in stand houden, alsmede de openbare scholen,
bedoeld in dat artikel, die anders dan door een privaatrechtelijke of
openbare rechtspersoon in stand worden gehouden, behoudens de
privaatrechtelijke rechtspersoon die tevens is toegelaten op grond van
artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.

	8. De erkende regionale verwijzingscommissies, bedoeld in artikel 10g,
tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

	9. De rechtspersonen, bedoeld in artikel 53b van de Wet op het
voortgezet onderwijs.

	10. Het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS) te Utrecht.

	11 Het Katholiek Pedagogisch Centrum (KPC) te ’s-Hertogenbosch.

	12. Het Christelijke Pedagogisch Studiecentrum (CPS) te Amersfoort.

	13. Het Instituut voor Leerplanontwikkeling (SLO) te Enschede.

	14 Het Instituut voor Toetsontwikkeling (CITO) te Arnhem.

	15. De Stichting Centrum voor Innovatie van Opleidingen (CINOP) te
’s-Hertogenbosch.

	16. De Stichting Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) te
’s-Hertogenbosch.

	17. De instellingen, bedoeld in de artikelen 1.1.1, onderdeel b, onder
1º tot en met 3º, 12.3.8 en 12.3.9 van de Wet educatie en
beroepsonderwijs, behoudens de privaatrechtelijke rechtspersoon die
tevens is toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating
zorginstellingen.

	18. De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel
1.1.1, onderdeel b1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, met
uitzondering van het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven op het
gebied van landbouw en de natuurlijke omgeving.

	19. De rechtspersonen, bedoeld in de artikelen 2.8.1 en 7.4.7 van de
Wet educatie en beroepsonderwijs.

	20. De instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, van de Wet op
het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, behoudens de
instellingen waarvoor Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en
Innovatie verantwoordelijk is.

	21. De landelijke publieke media-instellingen, NPO, de Ster en de
Wereldomroep, bedoeld in artikel 1.1 van de Mediawet 2008, met
uitzondering van de kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke
grondslag, bedoeld in artikel 2.42 van de Mediawet 2008, doch met
inbegrip van door deze genootschappen opgerichte rechtspersonen als
bedoeld in artikel 2.49, derde lid, van de Mediawet 2008.

	22. De instellingen, bedoeld in artikel 2.146, onderdelen i en j, van
de Mediawet 2008.

	23. De instellingen die een vierjaarlijkse instellingssubsidie
ontvangen krachtens artikel 4a van de Wet op het specifiek
cultuurbeleid.

	24. De instellingen die zijn aangewezen op grond van artikel 4b van de
Wet op het specifiek cultuurbeleid of die deel uitmaken van een op grond
van dat artikel aangewezen groep instellingen.

	25. De Stichting Kennisnet te Zoetermeer.

	26. De Stichting Surf te Utrecht.

	27. De Nederlands – Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) te Den
Haag.

	28. De Stichting Nederlandse organisatie voor internationale
samenwerking in het hoger onderwijs (NUFFIC) te Den Haag.

	29. De Stichting Platform Bèta en Techniek te Den Haag.

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

	1. De instellingen, bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, onder 4º,
van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

	2. Het kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven, bedoeld in artikel
1.1.1, onderdeel b1, van de Wet educatie en beroepsonderwijs op het
gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving.

	3. De instellingen, bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, van de Wet op
het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek waarvoor Onze Minister
van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verantwoordelijk is.

	4. De Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek te Wageningen.

	5. De netbeheerders, bedoeld in artikel 1, onderdeel k, van de
Elektriciteitswet 1998, met uitzondering van de netbeheerder van het
landelijk hoogspanningsnet, bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de
Elektriciteitswet 1998.

	6. De netbeheerders, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Gaswet,
met uitzondering van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet,
bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Gaswet.

	7. De Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieprodukten,
bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet voorraadvorming
aardolieproducten 2001.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

	1. De stichtingen die een bureau jeugdzorg in stand houden, bedoeld in
artikel 4, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg.

	2. De in Nederland gevestigde rechtspersoonlijkheid bezittende
zorgaanbieders, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet op de
jeugdzorg behoudens de instellingen die tevens zijn toegelaten op grond
van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen.

	3. De rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, bedoeld in
artikel 41, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg die de steunfunctie,
bedoeld in artikel 1, van de Wet op de jeugdzorg, uitvoeren behoudens de
instellingen die tevens zijn toegelaten op grond van artikel 5 van de
Wet toelating zorginstellingen. 

	4. De rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid met volledige
rechtsbevoegdheid, bedoeld in artikel 41, vierde lid, van de Wet op de
jeugdzorg die de vertrouwenspersoon, bedoeld in artikel 1, van de Wet op
de jeugdzorg, beschikbaar stellen behoudens de instellingen die tevens
zijn toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating
zorginstellingen.

	5. De instellingen die zijn aangewezen op grond van artikel 104, eerste
en tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg, behoudens de instellingen die
tevens zijn toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating
zorginstellingen.

	6. De stichting Vilans te Utrecht.

	7. De stichting Movisie te Utrecht.

	8. De stichting Nederlands Jeugdinstituut/NJi te Utrecht.

	9. De op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen
toegelaten instellingen, waaronder begrepen de academische ziekenhuizen,
bedoeld in artikel 1.13, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek.

	10. De organisaties die instellingssubsidie of projectsubsidie
ontvangen krachtens de Kaderwet VWS-subsidies en die:

	a. tot doel hebben door belangenbehartiging, voorlichting of
lotgenotencontact de positie, invloed en medezeggenschap te versterken
van patiënten, gehandicapten of ouderen op het gebied van
gezondheidszorg, gezondheidsbescherming, gezondheidsbevordering of
maatschappelijke zorg;

	b. door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kader
van de subsidieverstrekking met de onder a bedoelde organisaties zijn
gelijkgesteld;

	c. tot doel hebben de onder a en b bedoelde organisaties te
professionaliseren of te ondersteunen.

	11. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 3 van de Wet inzake
bloedvoorziening.

Ministerie van Veiligheid en Justitie

	1. De in Nederland gevestigde particuliere justitiële
jeugdinrichtingen die zijn aangewezen krachtens artikel 3b, eerste lid,
van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, behoudens de
inrichtingen die onderdeel uitmaken van een rechtspersoonlijkheid
bezittende zorgaanbieder als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de
Wet op de jeugdzorg.

	2. De rechtspersoon die is aangewezen krachtens artikel 7, eerste lid,
van de Wet Justitie-subsidies.

	3. De rechtspersoon, bedoeld in artikel 48n, eerste lid, van de Wet
Justitie-subsidies.

	4. De reclasseringsinstellingen die zijn aangewezen krachtens de in
artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde
algemene maatregel van bestuur, behoudens behoudens de instellingen die
tevens zijn toegelaten op grond van artikel 5 van de Wet toelating
zorginstellingen.

	5. Een samenwerkingsverband van reclasseringsinstellingen, bedoeld in
artikel 48e, eerste lid, van de Wet Justitie-subsidies.

	6. De voorziening, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet op de
rechtsbijstand.

	7. De Stichting Donorgegevens kunstmatige bevruchting, bedoeld in
artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet donorgegevens kunstmatige
bevruchting.

	8. De rechtspersoon die is aanvaard krachtens de artikelen 254, tweede
lid, en 302, tweede lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.

Ministerie van Buitenlandse Zaken

	1. In Nederland gevestigde rechtspersonen die een subsidie ontvangen
krachtens de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken ten
behoeve van de integrale kosten van de werkzaamheden van een instelling.

	2. In Nederland gevestigde rechtspersonen die een subsidie ontvangen
krachtens de Kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken die
tezamen met een andere vanwege de centrale overheid verstrekte subsidie
meer bedraagt dan 50% van de jaarlijkse inkomsten van de rechtspersoon.

Ministerie van Financiën

	1. Het Waarborgfonds Motorverkeer, bedoeld in artikel 23, eerste lid,
van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.

	2. Het informatiecentrum, bedoeld in artikel 27b, eerste lid, van de
Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.

Bijlage 2 bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel e, van de Wet normering
bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

	1. De Vereniging PO-raad te Utrecht.

	2. De vereniging VO–raad te Utrecht.

	3. De vereniging MBO Raad te Woerden.

	4. De vereniging HBO-raad te Den Haag.

	5. De Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten te Den
Haag.

	6. De vereniging Colo, Vereniging kenniscentra beroepsonderwijs
bedrijfsleven te Zoetermeer.

Bijlage 3 bij artikel 1.4, eerste lid, van de Wet normering bezoldiging
topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

	De zorgverzekeraars die zich overeenkomstig artikel 25 van de
Zorgverzekeringswet of artikel 33 van de Algemene Wet Bijzondere
Ziektekosten als zodanig hebben aangemeld.Bijlage 4 bij artikel 1.5,
eerste lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke
en semipublieke sector.

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

	1. De krachtens de artikelen 15a, tweede lid, en 15b, eerste lid, van
de Scheepvaartverkeerswet aangewezen organisatie.

 

 

 PAGE   6 

 PAGE   19