[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Invoering van een verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren alsmede wijziging van enige wetten met betrekking tot de nadere herziening van de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet maatregelen woningmarkt 2014)

Eindtekst

Nummer: 2015D05699, datum: 2015-02-17, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2013Z17584:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

12 november 2013



Invoering van een verhuurderheffing over 2014 en volgende jaren alsmede
wijziging van enige wetten met betrekking tot de nadere herziening van
de fiscale behandeling van de eigen woning (Wet maatregelen woningmarkt
2014)







GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



	

	Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om vanaf
2014, als onderdeel van de maatregelen om de woningmarkt in zowel het
huur- als het koopsegment beter te laten functioneren, een heffing in te
voeren voor verhuurders van woningen in de gereguleerde sector en een
tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning in de inkomstenbelasting in
te voeren waardoor het fiscale voordeel ter zake van de aftrek van
dergelijke kosten voor zover deze tegen het tarief in de vierde schijf
worden vergolden stapsgewijs wordt verkleind, alsmede om enkele
onduidelijkheden, onbedoelde gevolgen en omissies als gevolg van de
invoering van de aflossingseis in de inkomstenbelasting te herstellen;

	Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. VERHUURDERHEFFING OVER 2014 EN VOLGENDE JAREN

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1

	

	Onder de naam verhuurderheffing wordt een belasting geheven van de in
artikel 1.4 bedoelde belastingplichtigen. 

Artikel 1.2

	1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:

   	a. compensatie: heffingsvermindering als bedoeld in artikel 1.10;

	b. diensten van algemeen economisch belang: diensten van algemeen
economisch belang als bedoeld in:

	1Ā°. artikel 106, tweede lid, van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie, en

	2Ā°. het Besluit van de Europese Commissie van 20 december 2011
betreffende de toepassing van artikel 106, tweede lid, van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm
van compensatie voor de openbare dienst, verleend aan bepaalde met het
beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste
ondernemingen;

  	c. groep: de combinatie van rechtspersonen in het geval een
rechtspersoon meer dan 50% onmiddellijk of middellijk deelname heeft:

	1Ā°. aan de leiding van een van die combinatie deel uitmakende andere
rechtspersoon;

	2Ā°. aan het toezicht op die andere rechtspersoon, of 

	3Ā°. in het kapitaal van die andere rechtspersoon;

d. heffingsjaar: kalenderjaar waarover de verhuurderheffing is
verschuldigd;

	e. huurwoning: in Nederland gelegen voor verhuur bestemde woning die
ingevolge artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken als Ć©Ć©n
onroerende zaak wordt aangemerkt en waarvan de huurprijs niet hoger is
dan het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de
Wet op de huurtoeslag, met uitzondering van een woning die wordt
verhuurd in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en
vakantiebestedingsbedrijf aan personen die in die woning voor een korte
periode verblijf houden;

	f. investeringskosten: door de belastingplichtige betaalde
investeringskosten die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het
verrichten van de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b,
onder 1Ā° tot en met 6Ā°;

g. Onze Minister: Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst;

   	h. WOZ-waarde: volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende
zaken voor een kalenderjaar vastgestelde waarde.

   	2. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt voorts
verstaan onder:

   	a. heffingsvermindering: vermindering van de verhuurderheffing op
grond van een definitieve investeringsverklaring; 

   	b. voorgenomen investering: op of na 1 januari 2014 te verrichten
activiteit die betreft:

   	1Ā°. bouw van huurwoningen; 

   	2Ā°. grootschalige verbouw van huurwoningen;

   	3Ā°. verbouw van niet voor bewoning bestemde ruimten tot
huurwoningen;

   	4Ā°. sloop van huurwoningen;

   	5Ā°. kleinschalige verbouw van huurwoningen, of

   	6Āŗ. samenvoeging van huurwoningen teneinde een of meer huurwoningen
te verkrijgen;

   	c. voorlopige investeringsverklaring: schriftelijke kennisgeving van
Onze Minister aan de aanvrager, met gegevens over:

   	1Ā°. de voorgenomen investering en

   	2Ā°. het voorlopige bedrag aan heffingsvermindering met een
berekening van dat bedrag;

   	d. gerealiseerde investering: activiteit die door de
belastingplichtige is gerealiseerd ter uitvoering van een voorgenomen
investering;

   	e. definitieve investeringsverklaring: schriftelijke kennisgeving
van Onze Minister aan de belastingplichtige met gegevens over:

   	1Ā°. de gerealiseerde investering en

   	2Ā°. het bedrag aan heffingsvermindering met een berekening van dat
bedrag.

Artikel 1.3

	

 	Indien er ter zake van een huurwoning meer dan Ć©Ć©n genothebbende
krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, wordt voor de
verhuurderheffing de huurwoning in aanmerking genomen bij degene aan wie
de beschikking, bedoeld in artikel 22 van de Wet waardering onroerende
zaken, ter zake van die huurwoning op de voet van artikel 24, derde en
vierde lid, van die wet is bekendgemaakt.

Afdeling 2. Belastingplicht 

Artikel 1.4

	Belastingplichtig voor de verhuurderheffing is de natuurlijke persoon,
de rechtspersoon of de groep die bij aanvang van het kalenderjaar het
genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft van meer dan tien
huurwoningen.

Afdeling 3. Grondslag 

Artikel 1.5

	De verhuurderheffing wordt geheven naar het belastbare bedrag. 

Artikel 1.6

   	Het belastbare bedrag is de som van de WOZ-waarden van de
huurwoningen waarvan de belastingplichtige bij aanvang van het
kalenderjaar het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft,
verminderd met tien maal de gemiddelde WOZ-waarde van die huurwoningen.

Afdeling 4. Tarief

Artikel 1.7

   	De verhuurderheffing bedraagt 0,381% van het belastbare bedrag.

Afdeling 5. Wijze van heffing

Artikel 1.8

   	De verhuurderheffing wordt verschuldigd op 1 januari van het
kalenderjaar. 

Artikel 1.9

	1. De door een rechtspersoon of natuurlijke persoon verschuldigde
verhuurderheffing wordt op aangifte voldaan.

2.	De door een groep verschuldigde verhuurderheffing wordt namens de
groep op aangifte voldaan door een van de rechtspersonen die onderdeel
is van die groep. Daarbij vermeldt die rechtspersoon welke andere
rechtspersonen onderdeel uitmaken van die groep, waarbij die andere
rechtspersonen in afwijking van het eerste lid ontheven zijn van hun
plicht tot het voldoen op aangifte.

	3.	De inspecteur kan een naheffingsaanslag ter zake van de door een
groep verschuldigde verhuurderheffing opleggen aan een van de
rechtspersonen die onderdeel uitmaken van die groep.

	4.	De ontvanger kan een naheffingsaanslag ter zake van de door een
groep verschuldigde verhuurderheffing invorderen ten name van elk van de
rechtspersonen die onderdeel uitmaken van die groep.   	

5. In afwijking van artikel 10, tweede lid, tweede volzin, van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen stelt de inspecteur de termijn voor
het doen van aangifte zodanig vast dat deze niet eerder verstrijkt dan
negen maanden na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

   	6. In afwijking van artikel 19, derde lid, van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen is de belastingplichtige gehouden de
verhuurderheffing aan de ontvanger overeenkomstig de aangifte te betalen
binnen negen maanden na het tijdstip waarop de belastingschuld is
ontstaan.

Afdeling 6. Heffingsvermindering

Artikel 1.10

	1. De belastingplichtige die beschikt over een op zijn naam of, in het
geval van een groep, op naam van een van de rechtspersonen die onderdeel
uitmaakt van de groep afgegeven definitieve investeringsverklaring met
een dagtekening in een kalenderjaar dat ten hoogste drie jaren voor het
heffingsjaar ligt of voor 1 oktober in het heffingsjaar zelf, kan het
bedrag van de verhuurderheffing verminderen met het in die verklaring
opgenomen bedrag van de heffingsvermindering; in dat geval brengt de
belastingplichtige het volledige in de definitieve
investeringsverklaring genoemde bedrag van de heffingsvermindering in
mindering voor zover dit niet hoger is dan het bedrag van de
verhuurderheffing.

	2. Indien het bedrag van de heffingsvermindering hoger is dan het
bedrag van de verhuurderheffing, kan de belastingplichtige het deel van
het bedrag van de heffingsvermindering in mindering brengen dat gelijk
is aan de verhuurderheffing. De belastingplichtige kan het deel van het
bedrag van de heffingsvermindering, dat hij in enig heffingsjaar niet op
het bedrag van de verhuurderheffing in mindering heeft kunnen brengen,
in mindering brengen op de over een volgend heffingsjaar verschuldigde
verhuurderheffing, doch niet later dan in het heffingsjaar dat ten
hoogste drie jaren ligt na het jaar van de dagtekening van de
definitieve investeringsverklaring.

Artikel 1.11

   	1. De heffingsvermindering bedraagt in geval van:

   	a. bouw van huurwoningen: ā‚¬ 15 000 per gebouwde huurwoning;

   	b. grootschalige verbouw van huurwoningen: ā‚¬ 15 000 per verbouwde
huurwoning; 

   	c. verbouw van niet voor bewoning bestemde ruimten tot huurwoningen:
ā‚¬ 10 000 per gerealiseerde huurwoning;

   	d. sloop van huurwoningen: ā‚¬ 15 000 per gesloopte huurwoning;

   	e. kleinschalige verbouw van huurwoningen: ā‚¬ 10 000 per verbouwde
huurwoning en

   	f. samenvoeging van huurwoningen teneinde een of meer huurwoningen
te verkrijgen: ā‚¬ 15 000 per huurwoning waarmee het aantal huurwoningen
door die samenvoeging is verminderd. 

   	2. De heffingsvermindering is:

  	a. met betrekking tot gerealiseerde investeringen als bedoeld in het
eerste lid, onderdelen a, b en e, uitsluitend van toepassing in de
deelgemeenten Charlois, Feijenoord en IJsselmonde van de gemeente
Rotterdam, en

   	b. met betrekking tot gerealiseerde investeringen als bedoeld in het
eerste lid, onderdelen d en f, uitsluitend van toepassing in de in
onderdeel a genoemde deelgemeenten en in de gemeenten Appingedam, Beek,
Bellingwedde, Brunssum, De Marne, Delfzijl, Eemsmond, Eijsden-Margraten,
Gulpen-Wittem, Heerlen, Hulst, Kerkrade, Landgraaf, Loppersum,
Maastricht, Meerssen, Menterwolde, Nuth, Oldambt, Onderbanken, Pekela,
Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Sluis, Stadskanaal, Stein,
Terneuzen, Vaals, Valkenburg aan de Geul, Veendam, Vlagtwedde en
Voerendaal.

   	3. Gerealiseerde investeringen worden voor de toepassing van de
heffingsvermindering slechts in aanmerking genomen indien de
investeringskosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1.2, tweede
lid, onderdeel b, onder 3Ā° en 5Ā°, per huurwoning ten minste ā‚¬ 25 000
bedragen, en voor de activiteiten, bedoeld onder 1Ā°, 2Ā°, 4Ā° en 6Ā°
van dat onderdeel, per huurwoning ten minste ā‚¬ 37 500 bedragen.

4. Indien naar het oordeel van Onze Minister op enig tijdstip
onvoldoende evenwicht bestaat of komt te bestaan tussen de
heffingsverminderingen en het daarvoor in de rijksbegroting opgenomen
bedrag, kunnen bij ministeriƫle regeling met ingang van 1 januari, 1
april, 1 juli of 1 oktober van enig jaar de in het eerste lid en derde
lid genoemde bedragen worden verhoogd, verlaagd, dan wel op nihil worden
gesteld. De nieuwe bedragen gelden voor voorlopige
investeringsverklaringen waarvan de voorgenomen investering is aangemeld
na het tijdstip waarop de ministeriƫle regeling in werking treedt.

   	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere
regels worden gesteld over het toepassingsbereik van de verschillende
onderdelen van het eerste lid. Bij ministeriƫle regeling kan de
begrenzing van de deelgemeenten, genoemd in het tweede lid, onderdeel a,
nader worden aangeduid.

Artikel 1.12

   	1. Een voorgenomen investering wordt uiterlijk op 31 december 2017
langs elektronische weg aangemeld bij Onze Minister.

   	2. Bij ministeriƫle regeling worden regels gesteld omtrent de
inhoud van de aanmelding en welke gegevens daarbij worden verstrekt.

   	3. Onze Minister geeft met betrekking tot de aanmelding, bedoeld in
het eerste lid, uitsluitend een voorlopige investeringsverklaring af
indien:

   	a. de voorgenomen investering voldoet aan het daarover bij of
krachtens deze wet bepaalde en 

   	b. niet aannemelijk is dat ter verkrijging van die verklaring
gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig
zijn dat op de aanmelding een andere beslissing zou zijn genomen indien
bij de beoordeling daarvan de juiste en volledige gegevens of bescheiden
bekend zouden zijn geweest.

   	4. De voorlopige investeringsverklaring vervalt indien:

   	a. een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede
lid, onderdeel b, onder 1Āŗ, 2Āŗ of 3Āŗ, niet binnen vijf jaar nadat
deze overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens het eerste en tweede
lid is aangemeld, als investering is aangemeld, of

   	b. een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 1.2, tweede
lid, onderdeel b, onder 4Āŗ, 5Āŗ of 6Āŗ, niet binnen drie jaar nadat
deze overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens het eerste en tweede
lid is aangemeld, als investering is aangemeld.

   	5. Onze Minister kan een voorlopige investeringsverklaring intrekken
indien:

   	a. de voorgenomen investering niet voldoet aan het daarover bij of
krachtens deze wet bepaalde of

   	b. aannemelijk is dat ter verkrijging van die verklaring gegevens of
bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig zijn dat op
de aanmelding een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de
beoordeling daarvan de juiste en volledige gegevens of bescheiden bekend
zouden zijn geweest.

   	6. De voorlopige investeringsverklaring is een besluit in de zin van
artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. 

Artikel 1.13

   	1. Een gerealiseerde investering wordt langs elektronische weg
aangemeld door de belastingplichtige bij Onze Minister. Artikel 1.12,
tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. 

   	2. Onze Minister geeft met betrekking tot de aanmelding, bedoeld in
het eerste lid, uitsluitend een definitieve investeringsverklaring af
indien:

   	a. met betrekking tot de daarin opgenomen gerealiseerde investering
een voorlopige investeringsverklaring is afgegeven en deze niet is
vervallen of ingetrokken; 

   	b. de gerealiseerde investering voldoet aan het daarover bij of
krachtens deze wet bepaalde; 

   	c. niet aannemelijk is dat ter verkrijging van die verklaring
gegevens of bescheiden zijn verstrekt die zodanig onjuist of onvolledig
zijn dat op de aanmelding een andere beslissing zou zijn genomen indien
bij de beoordeling daarvan de juiste en volledige gegevens of bescheiden
bekend zouden zijn geweest en

   	d. in geval sprake is van een gerealiseerde investering als bedoeld
in artikel 1.2, tweede lid, onderdeel b, onder 2Āŗ of 5Āŗ: voor dezelfde
huurwoning niet eerder een definitieve investeringsverklaring met
betrekking tot een zodanige gerealiseerde investering is afgegeven. 

   	3. Het in een definitieve investeringsverklaring opgenomen bedrag
aan heffingsvermindering is niet hoger dan het bedrag dat ten aanzien
van de voorgenomen investering is opgenomen in de voorlopige
investeringsverklaring.

   	4. Artikel 1.12, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige
toepassing. 

Afdeling 7. Diensten van algemeen economisch belang

Artikel 1.14 

	1. Als diensten van algemeen economisch belang zijn aan de
belastingplichtige opgedragen de activiteiten, bedoeld in artikel 1.2,
tweede lid, onderdeel b, onder 1Ā° tot en met 6Ā°, juncto artikel 1.11,
tweede lid. 

	2. De belastingplichtige komt uitsluitend compensatie toe voor de
activiteiten, genoemd in het eerste lid. Bij ministeriƫle regeling
worden nadere voorschriften gegeven omtrent de compensatie.

	3. De opdracht, bedoeld in het eerste lid, heeft een werkingsduur van
vier jaar.

	4. Artikel 25d van de Mededingingswet is niet van toepassing op de
belastingplichtige.

	5. De administratie, de jaarrekeningen en de jaarverslagen van de
belastingplichtige worden met inachtneming van artikel 25b, eerste lid,
van de Mededingingswet ingericht. Bij ministeriƫle regeling worden
nadere voorschriften gegeven omtrent de inrichting van de administratie,
bedoeld in de eerste volzin.

Afdeling 8. Dwang- en strafbepalingen

Artikel 1.15

  	1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de
artikelen 1.12 en 1.13 bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze
Minister aangewezen ambtenaren.

  	2. De Algemene wet inzake rijksbelastingen, met uitzondering van de
artikelen 63 en 67, is niet van toepassing met betrekking tot de
uitvoering van het bepaalde in de artikelen 1.12 en 1.13. Voor de
toepassing van de artikelen 63 en 67 van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen betreffende de uitvoering van de artikelen 1.12 en 1.13
door Onze Minister of de door hem aangewezen ambtenaren, treedt Onze
Minister in de plaats van Onze Minister van Financiƫn.

  	3. De in de artikelen 47, 47a, 47b, tweede lid, 48 tot en met 51 en
53, eerste en vierde lid, tot en met 56 van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen jegens de inspecteur opgelegde verplichtingen gelden
mede jegens de door Onze Minister met betrekking tot de toepassing van
de artikelen 1.12 en 1.13 door op grond van het eerste lid aangewezen
ambtenaren.

  	4. De artikelen 68, 69 en 72 van de Algemene wet inzake
rijksbelastingen zijn van overeenkomstige toepassing op het bepaalde in
het derde lid.

HOOFDSTUK 2. WIJZIGINGEN IN HOOFDSTUK 1

Artikel 2.1 

   	Met ingang van 1 januari 2015 wordt in artikel 1.7 ā€0,381%ā€
vervangen door: 0,449%.

Artikel 2.2 

   	Met ingang van 1 januari 2016 wordt in artikel 1.7 ā€0,449%ā€
vervangen door: 0,491%.

Artikel 2.3 

   	Met ingang van 1 januari 2017 wordt in artikel 1.7 ā€0,491%ā€
vervangen door: 0,536%.

HOOFDSTUK 3. WIJZIGINGEN IN DE WET INKOMSTENBELASTING 2001

Artikel 3.1

   	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

	

	Artikel 3.119a wordt als volgt gewijzigd:

   	1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ā€œkosten van verbetering,
of onderhoud van de woning of ter afkoop van de rechten van erfpacht
opstal of beklemmingā€ vervangen door: kosten van verbetering of
onderhoud van de woning of ter afkoop van de rechten van erfpacht,
opstal of beklemming.

   	2. In het derde lid wordt in de aanhef ā€œbedoeld in onderdeel aā€
vervangen door ā€œbedoeld in het tweede lid, onderdeel aā€ en wordt
ā€œhet bedrag van de verbeteringā€ vervangen door ā€œhet bedrag van de
kosten van verbeteringā€. Voorts wordt in de aanhef ā€œbedoeld in
onderdeel bā€ vervangen door ā€œbedoeld in het tweede lid, onderdeel
bā€ en wordt onder 1o ā€œvoorafgaandeā€ telkens vervangen door
ā€œvoorafgaandā€. Ten slotte wordt de aanduiding van de onderdelen 1o
en 2o vervangen door de aanduiding ā€œa.ā€, onderscheidenlijk de
aanduiding ā€œb.ā€.

   	3. Na het vierde lid wordt, onder vernummering van het vijfde lid
tot zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:

   	5. Op een schuld aan een aannemer of projectontwikkelaar die is
ontstaan door het sluiten van een koop- of aannemingsovereenkomst, zijn
de voorwaarden van het eerste lid, onderdelen b, c en d, niet van
toepassing tot het moment van aflossen van die schuld dan wel, indien
dat eerder is, het moment van levering van de onroerende zaak. Artikel
3.119c, derde lid, vindt geen toepassing voor zover de in dat lid
bedoelde schuld die laatstelijk heeft bestaan een schuld als bedoeld in
de eerste volzin betrof.

   	4. In het zesde lid (nieuw), onderdelen a en b, wordt ā€œde schulden
die zijn aangegaanā€ vervangen door ā€œschulden die zijn aangegaanā€.
Voorts wordt aan het zesde lid, onder vervanging van de punt aan het
slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd,
luidende:

   	e. schulden waarvan de maximale looptijd van 360 maanden is
verstreken. 

   	5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

   	7. Voor de toepassing van het zesde lid, onderdeel e, wordt de
verstreken looptijd van een schuld vermeerderd met de verstreken
looptijd van eerdere schulden van de belastingplichtige die behoorden
tot de bestaande eigenwoningschuld, bedoeld in artikel 10bis.1, eerste
lid, of die behoorden tot de eigenwoningschuld in de periode van 2001
tot en met 2012. Voor de schulden, bedoeld in de eerste volzin, wordt
als verstreken looptijd beschouwd het voor die schulden voor de aftrek
van rente geldende deel van de periode van 30 jaar dat is verstreken,
naar beneden afgerond op hele kalendermaanden. Artikel 3.119c, vijfde
lid, is van overeenkomstige toepassing.

B

	Artikel 3.119aa wordt als volgt gewijzigd: 

   	1. In het eerste lid wordt ā€œeen eigenwoningreserveā€ vervangen
door: de eigenwoningreserve.

   	2. In het tweede lid wordt ā€œEen eigenwoningreserve neemt afā€
vervangen door: De eigenwoningreserve neemt af.

   	3. Het vierde lid, tweede volzin, komt te luiden:

	Als verwerving of vervreemding wordt niet aangemerkt die krachtens
boedelmenging door voltrekking van een huwelijk, krachtens wijziging van
huwelijkse voorwaarden of krachtens erfrecht tussen partners.

  	4. Na het vijfde lid wordt, onder vernummering van het zesde lid tot
zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:

   	6. De eigenwoningreserve wordt aan elk van de partners toegerekend
naar rato van hun gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap. Bij het
overlijden van een belastingplichtige die een partner heeft, gaat de
eigenwoningreserve van de overledene over op de langstlevende partner.

C

	Artikel 3.119c wordt als volgt gewijzigd:

   	1. In het eerste lid wordt ā€œn: de totale looptijd van de schuld in
maanden, gerekend vanaf het moment van aangaan van de schuld tot de
maand waarin de schuld geheel moet zijn afgelost, doch ten hoogste 360
maandenā€ vervangen door: n: de maximale looptijd van 360 maanden.

   	2. Het derde lid komt te luiden: 

   	3. Voor zover een of meerdere schulden die behoorden tot de
eigenwoningschuld laatstelijk hebben bestaan en voor een bedrag
overeenstemmend met of lager dan de laatste omvang van die schuld,
onderscheidenlijk schulden, een of meer nieuwe schulden als bedoeld in
artikel 3.119a, eerste lid, worden aangegaan, wordt de formule in het
eerste lid per schuld als volgt toegepast:

  	 a. onder B0 wordt verstaan: de laatste omvang van de voorgaande
schuld, dan wel indien het bedrag van de nieuwe schuld lager is, dit
lagere bedrag;

   	b. onder im wordt verstaan: de maandelijkse rentevoet op het moment
van aangaan van de nieuwe schuld;

   	c. onder x wordt verstaan: het aantal verstreken gehele
kalendermaanden van de looptijd vanaf het moment direct voorafgaand aan
het aangaan van de nieuwe schuld, en

  	d. onder n wordt verstaan: de nog resterende maximale looptijd van de
oorspronkelijke maximale looptijd van 360 maanden van de voorgaande
schuld in maanden op het laatste moment dat deze schuld bestond.

   	3. Na het derde lid worden, onder vernummering van het vierde tot en
met zevende lid tot zesde tot en met negende lid, twee leden ingevoegd,
luidende:   

   	4. Het derde lid vindt geen toepassing voor zover de in dat lid
bedoelde schuld of schulden die laatstelijk hebben bestaan:

   	a. behoorden tot de bestaande eigenwoningschuld, bedoeld in artikel
10bis.1, eerste lid, of 

   	b. in de jaren 2001 tot en met 2012 behoorden tot de
eigenwoningschuld.

   	5. Indien bij de toepassing van het derde lid meerdere schulden
laatstelijk hebben bestaan waarvan de resterende maximale looptijd
verschilt en voor een bedrag lager dan de gezamenlijke omvang van die
schulden een of meerdere nieuwe schulden als bedoeld in artikel 3.119a,
eerste lid, worden aangegaan, wordt voor de toepassing van het derde lid
van die meerdere schulden die laatstelijk hebben bestaan eerst de schuld
met de kortste resterende maximale looptijd in aanmerking genomen.

   	4. Het zesde lid (nieuw) komt te luiden:

   	6. Voor zover de nieuwe eigenwoningschuld, verminderd met de
eigenwoningschuld waarop de aflossingsstand, bedoeld in artikel 3.119d,
is toegepast, de laatste omvang van de voorgaande eigenwoningschuld,
uiterlijk op het moment direct voorafgaand aan het aangaan van de nieuwe
schuld of schulden, overtreft, geldt voor de nieuwe schuld,
onderscheidenlijk schulden, de formule van het eerste lid, waarbij onder
n wordt verstaan: de maximale looptijd van 360 maanden.

   	5. Het achtste lid (nieuw) komt te luiden:

   	8. Voor zover krachtens boedelmenging door voltrekking van een
huwelijk, krachtens wijziging van huwelijkse voorwaarden of krachtens
erfrecht een tot de eigenwoningschuld behorende schuld van een van de
partners overgaat op de andere partner gaat ook het aflossingsschema
over op die andere partner.

D

	Artikel 3.119d wordt als volgt gewijzigd:

   	1. In het eerste lid wordt ā€œde eigenwoningschuld
onderscheidenlijkā€ vervangen door: de eigenwoningschuld,
onderscheidenlijk.

   	2. In het tweede lid wordt ā€œde eigenwoningschuld
onderscheidenlijkā€ vervangen door ā€œde eigenwoningschuld,
onderscheidenlijkā€ en wordt ā€œeigenwoningschuld als volgtā€
vervangen door: eigenwoningschuld, als volgt.

   	3. In het derde lid wordt ā€œvervalt, dan wel de beschikking
aflossingsstand vervalt,ā€ vervangen door ā€œen de beschikking
aflossingsstand vervallenā€ en wordt ā€œafnameā€ telkens vervangen
door: gedeeltelijke toepassing.

   	4. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

   	4. De aflossingsstand komt aan elk van de partners toe naar rato van
hun gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap. Bij het overlijden van
een van de partners gaat de aflossingsstand van de overledene over op de
langstlevende partner.

E

	Artikel 3.119e wordt als volgt gewijzigd:

   	1. In het eerste lid wordt ā€œartikel 3.119c, vijfde lid, onderdeel
aā€ vervangen door: artikel 3.119c, zevende lid, onderdeel a.

   	2. In het vierde lid wordt ā€œleidenā€ vervangen door: leidt.

   	3. In het zesde lid wordt ā€œartikel 3.119c, vijfde lid, onderdelen
b tot en met dā€ vervangen door: artikel 3.119c, zevende lid,
onderdelen b tot en met d.

F

	In artikel 3.119f, derde lid, wordt ā€œartikel 3.119a, eerste en tweede
lidā€ vervangen door ā€œartikel 3.119a, tweede lid, onderdelen a en c
voor zover de in dat onderdeel c bedoelde kosten betrekking hebben op de
verwerving, en derde lidā€ en wordt ā€œartikel 3.119aa, vijfde lidā€
vervangen door ā€œartikel 3.119a, vierde lidā€. Voorts wordt ā€œartikel
3.119a, tweede lid, onderdeel bā€ vervangen door ā€œartikel 3.119a,
tweede lid, onderdelen b en c voor zover de in dat onderdeel c bedoelde
kosten betrekking hebben op de verbetering, het onderhoud of de afkoop
van de rechten van erfpacht, opstal of beklemming van de woning, en
derde lidā€ en vervalt de vijfde volzin.

G

	Aan artikel 3.119g, tweede lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Indien de wijziging zich voordoet in het kalenderjaar van aangaan van de
schuld geldt, in afwijking van de eerste volzin, de termijn, genoemd in
het eerste lid.

H

	In artikel 3.120, vijfde lid, wordt ā€œvoldane rentenā€ vervangen
door: voldane renten van schulden en kosten van geldleningen.   

I

	Artikel 10bis.1 komt te luiden:

Artikel 10bis.1 Bestaande eigenwoningschuld

   	1. Onder bestaande eigenwoningschuld van de belastingplichtige wordt
verstaan: de eigenwoningschuld, bedoeld in artikel 3.119a, eerste lid,
zoals dat luidde op 31 december 2012, van de belastingplichtige op 31
december 2012.

   	2. Onder de bestaande eigenwoningschuld, bedoeld in het eerste lid,
wordt mede verstaan de tot de eigenwoningschuld, bedoeld in artikel
3.119a, eerste lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, behorende
schuld die:

   	a. de belastingplichtige, die op 31 december 2012 niet een zodanige
eigenwoningschuld had, in 2012 had op het moment direct voorafgaand aan
de vervreemding van een eigen woning, voor zover de belastingplichtige
in 2013 weer een zodanige eigenwoningschuld heeft;

   	b. in 2013 ontstaat ten gevolge van een op 31 december 2012
bestaande onherroepelijke, schriftelijke overeenkomst van de
belastingplichtige tot verwerving van een eigen woning;

   	c. in 2013 ontstaat ten gevolge van een op 31 december 2012
bestaande onherroepelijke, schriftelijke overeenkomst van de
belastingplichtige tot het verrichten van onderhoud aan of tot
verbetering van de woning, voor zover het onderhoud of de verbetering in
2013 voltooid is;

   	d. de belastingplichtige, die op 31 december 2012 niet een zodanige
eigenwoningschuld had, op enig moment vĆ³Ć³r 31 december 2012 direct
voorafgaand aan de vervreemding van een eigen woning had, indien die
vervreemding het gevolg is van verhuur van de voormalige eigen woning,
voor zover de belastingplichtige vĆ³Ć³r 1 januari 2021 ter zake van
diezelfde woning weer een zodanige eigenwoningschuld heeft;

   	e. de belastingplichtige na 31 december 2012 heeft in verband met
een woning die op 31 december 2012 een woning was als bedoeld in artikel
3.19, eerste lid, tot ten hoogste de omvang van de schuld die op 31
december 2012 in verband met die woning bestond, of

   	f. de belastingplichtige in 2013, 2014, 2015 of 2016 als
starterslening aangaat bij de Stichting Stimuleringsfonds
Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten. 

   	3. Indien na 31 december 2012 op de bestaande eigenwoningschuld,
bedoeld in het eerste lid, van de belastingplichtige wordt afgelost,
wordt het bedrag van die bestaande eigenwoningschuld verminderd met die
aflossing. Onder aflossing wordt voor de toepassing van dit lid niet
verstaan het in een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk aflossen van een
tot de bestaande eigenwoningschuld behorende schuld voor zover tot ten
hoogste het afgeloste bedrag uiterlijk in het daaropvolgende
kalenderjaar opnieuw een schuld in verband met een eigen woning bestaat
(oversluiten).

   	4. Indien ten aanzien van de belastingplichtige op enig moment na 31
december 2012 twee woningen gelijktijdig als eigen woning worden
aangemerkt, wordt de schuld in verband met de tweede eigen woning mede
aangemerkt als bestaande eigenwoningschuld als bedoeld in het eerste
lid, voor zover de schuld ten behoeve van die tweede eigen woning de
bestaande eigenwoningschuld in verband met de eerste eigen woning niet
overtreft.

   	5. Indien ten aanzien van de belastingplichtige op of na 31 december
2012 twee woningen gelijktijdig als eigen woning worden aangemerkt en
vervolgens een van die woningen niet langer als eigen woning wordt
aangemerkt, wordt de bestaande eigenwoningschuld, bedoeld in het eerste
lid, van de belastingplichtige verminderd met de tot de
eigenwoningschuld behorende schuld die de belastingplichtige had in
verband met de woning die niet langer als eigen woning wordt aangemerkt.

   	6. Voor zover krachtens boedelmenging door voltrekking van een
huwelijk, krachtens wijziging van huwelijkse voorwaarden of krachtens
erfrecht een bestaande eigenwoningschuld als bedoeld in het eerste lid
van een van de partners overgaat op de andere partner, is deze schuld
tot uiterlijk het tijdstip waarop de 30-jaarstermijn bij de
eerstgenoemde partner zou verstrijken, bij die andere partner een
bestaande eigenwoningschuld. Indien op een bestaande eigenwoningschuld
als bedoeld in het eerste lid is afgelost, en vervolgens boedelmenging
door voltrekking van een huwelijk of wijziging van huwelijkse
voorwaarden heeft plaatsgevonden, wordt, voor zover binnen de termijn,
bedoeld in het derde lid, tweede volzin, bij de partners opnieuw een
schuld bestaat in verband met een eigen woning, deze schuld, in
afwijking in zoverre van het derde lid, tot ten hoogste het afgeloste
bedrag naar rato van de gerechtigdheid tot de huwelijksgemeenschap bij
hen aangemerkt als bestaande eigenwoningschuld. Indien, op een bestaande
eigenwoningschuld als bedoeld in het eerste lid is afgelost, en een van
de partners overlijdt, wordt, voor zover de langstlevende partner binnen
de termijn, bedoeld in het derde lid, tweede volzin, opnieuw een schuld
aangaat in verband met een eigen woning, deze schuld, in afwijking in
zoverre van het derde lid, tot ten hoogste het afgeloste bedrag
aangemerkt als bestaande eigenwoningschuld.

   	7. Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de artikelen 3.111,
3.119a, tweede lid, en 3.119aa, vierde lid, van overeenkomstige
toepassing.

   	8. Het derde lid, tweede volzin, is niet van toepassing op een
starterslening als bedoeld in het tweede lid, onderdeel f. Bij
ministeriƫle regeling wordt bepaald wat wordt verstaan onder een
starterslening als bedoeld in het tweede lid, onderdeel f.

J 

	Artikel 10bis.2 komt te luiden:

Artikel 10bis.2 Kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen
woning of beleggingsrecht eigen woning 

   	1. Een kapitaalverzekering eigen woning, een spaarrekening eigen
woning of een beleggingsrecht eigen woning is een op 31 december 2012
bestaande kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel 3.116,
tweede lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, een op 31 december
2012 bestaande spaarrekening eigen woning als bedoeld in artikel 3.116a,
tweede lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, onderscheidenlijk een
op 31 december 2012 bestaand beleggingsrecht eigen woning als bedoeld in
artikel 3.116a, derde lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, indien
het ter zake van het betreffende product overeengekomen gegarandeerde
kapitaal op 31 december 2012, of bij het ontbreken daarvan, het op grond
van de betreffende overeenkomst, zoals die luidde op 31 december 2012,
te betalen bedrag, nadien niet is verhoogd en de looptijd na 31 december
2012 niet is verlengd.

   	2. Onder een kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in het
eerste lid wordt mede verstaan een kapitaalverzekering eigen woning als
bedoeld in artikel 3.116, tweede lid, zoals dat luidde op 31 december
2012, die:

   	a. de belastingplichtige, die op 31 december 2012 niet een zodanige
kapitaalverzekering eigen woning had, in 2012 had op het moment direct
voorafgaand aan de vervreemding van een eigen woning, voor zover de
belastingplichtige in 2013 weer een zodanige kapitaalverzekering eigen
woning heeft, waarvan het ter zake overeengekomen gegarandeerde
kapitaal, of bij het ontbreken daarvan, het op grond van de betreffende
overeenkomst te betalen bedrag, niet hoger is dan dat op het moment
direct voorafgaand aan de vervreemding van de eigen woning;

   	b. in 2013 wordt overeengekomen ten gevolge van een op 31 december
2012 bestaande onherroepelijke, schriftelijke overeenkomst van de
belastingplichtige tot verwerving van een eigen woning;

   	c. in 2013 wordt overeengekomen ten gevolge van een op 31 december
2012 bestaande onherroepelijke, schriftelijke overeenkomst van de
belastingplichtige tot het verrichten van onderhoud aan of tot
verbetering van de woning, voor zover het onderhoud of de verbetering in
2013 voltooid is, of

   	d. de belastingplichtige, die op 31 december 2012 niet een zodanige
kapitaalverzekering eigen woning had, op enig moment vĆ³Ć³r 31 december
2012 direct voorafgaand aan de vervreemding van een eigen woning had,
indien die vervreemding het gevolg is van verhuur van de voormalige
eigen woning of van het anders dan door overlijden ophouden binnenlands
belastingplichtige te zijn en diezelfde kapitaalverzekering vĆ³Ć³r 1
januari 2021 ter zake van diezelfde woning weer is aan te merken als
zodanige kapitaalverzekering eigen woning.

   	3. Indien een kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in het
eerste lid geacht wordt tot uitkering te zijn gekomen en diezelfde
kapitaalverzekering uiterlijk het daaropvolgende kalenderjaar weer
voldoet aan de voorwaarden voor een kapitaalverzekering eigen woning,
wordt de laatstgenoemde verzekering geacht een kapitaalverzekering eigen
woning te zijn.

   	4. Bij toepassing van het derde lid vindt de aldaar opgenomen
beperking in de tijd tot uiterlijk het daaropvolgende kalenderjaar geen
toepassing indien de uitkering, bedoeld in het derde lid, het gevolg is
van het anders dan door overlijden ophouden binnenlands
belastingplichtig te zijn of van verhuur van de voormalige eigen woning
en de belastingplichtige de voormalige eigen woning weer bewoont
waardoor die woning weer een eigen woning is.

   	5. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel d, het derde lid en
het vierde lid wordt de aangegroeide rente in de periode dat de
kapitaalverzekering geen kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in
artikel 3.116, tweede lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, is, in
de betreffende periode aangemerkt als premie.

K

	Na artikel 10bis.2 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 10bis.2a Verlenging termijn kapitaalverzekering eigen woning

   	1. Onder een kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel
10bis.2, eerste lid, wordt mede verstaan een op 31 maart 2013 bestaande
kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel 3.116, tweede
lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, mits het ter zake van die
verzekering overeengekomen gegarandeerde kapitaal, of bij het ontbreken
daarvan, het op grond van de betreffende overeenkomst te bereiken
doelvermogen niet hoger is dan de bestaande eigenwoningschuld, bedoeld
in artikel 10bis.1, eerste lid, op het moment van aangaan van de
kapitaalverzekering.

   	2. Onder een kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel
10bis.2, eerste lid, wordt mede verstaan een op 31 december 2013
bestaande kapitaalverzekering eigen woning als bedoeld in artikel 3.116,
tweede lid, zoals dat luidde op 31 december 2012, mits het ter zake van
die verzekering overeengekomen gegarandeerde kapitaal, of bij het
ontbreken daarvan, het op grond van de betreffende overeenkomst te
bereiken doelvermogen niet hoger is dan de bestaande eigenwoningschuld,
bedoeld in artikel 10bis.1, eerste lid, op het moment van aangaan van de
kapitaalverzekering en de verzekeraar, financiƫle instelling,
tussenpersoon of bemiddelaar uiterlijk op 31 maart 2013 ter zake van het
verlengen van de looptijd, het aangaan of het verhogen van de
kapitaalverzekering van de belastingplichtige:

   	a. een schriftelijk verzoek heeft ontvangen; 

   	b. een mondeling verzoek heeft ontvangen en de belastingplichtige
uiterlijk op 31 maart 2013 een schriftelijke ontvangstbevestiging van
dat verzoek heeft ontvangen;

   	c. een mondeling verzoek heeft ontvangen en de belastingplichtige
uiterlijk op 31 maart 2013 een schriftelijke afwijzing van dat verzoek
heeft ontvangen;

   	d. de aanvaarding heeft ontvangen in reactie op een daartoe
strekkend aanbod.

   	3. Indien de belastingplichtige een bestaande eigenwoningschuld
heeft als bedoeld in artikel 10bis.1 en daarnaast een
kapitaalverzekering heeft die slechts als gevolg van het in de
overeenkomst ontbreken van de bepaling dat de begunstigde de uitkering
zal aanwenden ter aflossing van de eigenwoningschuld, niet kwalificeert
als kapitaalverzekering eigen woning en de belastingplichtige de
genoemde bepaling voor 1 april 2013 alsnog opneemt in de overeenkomst,
kwalificeert de genoemde kapitaalverzekering vanaf dat moment als
kapitaalverzekering eigen woning, mits het ter zake van de
kapitaalverzekering overeengekomen gegarandeerde kapitaal op 31 december
2012, of bij het ontbreken daarvan, het op grond van de betreffende
overeenkomst, zoals die luidde op 31 december 2012, te betalen bedrag,
nadien niet is verhoogd en de looptijd na 31 december 2012 niet is
verlengd.

Artikel 10bis.2b Overeenkomstige toepassing

   	Artikel 10bis.2, tweede tot en met vijfde lid, en artikel 10bis.2a
zijn van overeenkomstige toepassing op de spaarrekening eigen woning en
op het beleggingsrecht eigen woning. Daarbij wordt gelezen voor: 

   	a. de premie: het naar de rekening, onderscheidenlijk naar de
beheerder, overgemaakte bedrag; 

   	b. tot uitkering komen: deblokkeren.

L

	In artikel 10bis.4, achtste lid, wordt ā€œ31 december 2012ā€ vervangen
door: 31 maart 2013. 

M

	In artikel 10bis.6 wordt na het vijfde lid, onder vernummering van het
zesde tot en met achtste lid tot zevende tot en met negende lid, een lid
ingevoegd, luidende:

   	6. Bij toepassing van het vijfde lid vindt de aldaar genoemde
termijn van drie jaren geen toepassing indien het niet langer voldoen
aan de voorwaarden het gevolg is van het anders dan door overlijden
ophouden binnenlands belastingplichtig te zijn of van verhuur van de
voormalige eigen woning. Indien de binnenlandse belastingplicht is
beƫindigd of de verhuur is aangevangen voor 1 januari 2013, geldt de in
het vijfde lid genoemde termijn van drie jaren niet, mits de
belastingplichtige voor 1 januari 2021 de voormalige eigen woning weer
bewoont waardoor die woning weer een eigen woning is.

N

	In artikel 10bis.7 wordt ā€œhet zevende en achtste lid van dat
artikelā€ vervangen door: het achtste en negende lid van dat artikel.

O

	In artikel 10bis.9, eerste lid, wordt ā€œals bedoeld in artikel
10bis.1, eerste lidā€ vervangen door: , bedoeld in artikel 10bis.1,
eerste lid.

P

	Artikel 10bis.10 wordt als volgt gewijzigd:

   	1. In het eerste lid wordt ā€œals bedoeld in artikel 10bis.1, eerste
lidā€ vervangen door: , bedoeld in artikel 10bis.1, eerste lid.

   	2. In het tweede lid wordt ā€œin afwijking in zoverre van het tweede
lidā€ vervangen door: in afwijking in zoverre van het eerste lid.

Q

	Artikel 10bis.11 wordt als volgt gewijzigd:

   	1. In het opschrift wordt ā€œkapitaalverzekering, spaarrekening of
beleggingsrecht eigen woningā€ vervangen door: kapitaalverzekering
eigen woning, spaarrekening eigen woning of beleggingsrecht eigen
woning.

   	2. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde en
vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

   	3. Bij toepassing van het tweede lid vindt de aldaar genoemde
termijn van drie jaren geen toepassing indien artikel 10bis.6, zesde
lid, van toepassing is.

Artikel 3.2

   	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

	De artikelen 2.10 en 2.10a worden als volgt gewijzigd:

   	1. Voor de tekst wordt de aanduiding ā€1.ā€ geplaatst.

   	2. In de in het eerste lid opgenomen tabel wordt het in de eerste en
tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 540.

   	3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

   	2. Indien bij het bepalen van het belastbare inkomen uit werk en
woning aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld
in artikel 3.120 in aftrek zijn gebracht, bedraagt de belasting op het
belastbare inkomen uit werk en woning het op basis van het eerste lid
bepaalde bedrag vermeerderd met 0,5% van het bedrag waarmee de som van
het belastbare inkomen uit werk en woning en de in aftrek gebrachte
kosten met betrekking tot een eigen woning, het in de eerste kolom van
de in het eerste lid opgenomen tabel laatstvermelde bedrag te boven
gaat, doch ten hoogste met 0,5% van de in aftrek gebrachte kosten met
betrekking tot een eigen woning.

B

	Artikel 3.154 wordt als volgt gewijzigd:

   	1. In het vierde lid wordt ā€œvĆ³Ć³r toepassing van de
heffingskortingā€ vervangen door: vĆ³Ć³r toepassing van artikel 2.10,
tweede lid, artikel 2.10a, tweede lid, en de heffingskorting.

   	2. In het vijfde lid wordt ā€œzonder rekening te houden met de
heffingskortingā€ vervangen door: zonder rekening te houden met artikel
2.10, tweede lid, artikel 2.10a, tweede lid, en de heffingskorting.

C

	In artikel 6.19, eerste lid, onderdeel b, en tweede lid, wordt
ā€œartikel 2.10aā€ vervangen door: artikel 2.10a, eerste lid. 

D

	In artikel 8.1, eerste lid, onderdeel a, wordt ā€œartikel 2.10ā€
vervangen door: artikel 2.10, eerste lid,.

E

	In artikel 8.10, tweede lid, wordt ā€œartikel 2.10ā€ vervangen door:
artikel 2.10, eerste lid,.   

F

	In artikel 10.1, tweede lid, wordt ā€œartikel 2.10ā€ vervangen door:
artikel 2.10, eerste lid.

Artikel 3.3

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 10bis.1 wordt na het derde lid, onder vernummering van het
vierde tot en met achtste lid tot vijfde tot en met negende lid, een lid
ingevoegd, luidende:

   	4. Indien na een verrekening op grond van artikel 3:265d van de Wet
op het financieel toezicht van een spaarrekening eigen woning met een
eigenwoningschuld, uiterlijk het kalenderjaar volgend op het jaar waarin
de verrekening heeft plaatsgevonden opnieuw een schuld wordt aangegaan,
wordt deze opnieuw aangegane schuld tot het beloop van die verrekening
geacht te zijn aangegaan in verband met een eigen woning. De eerste
volzin vindt alleen toepassing voor zover in samenhang met de opnieuw
aangegane schuld weer een spaarrekening eigen woning wordt geopend als
bedoeld in artikel 10bis.2, zesde lid.

B 

	Aan artikel 10bis.2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

   	6. In geval van verrekening op grond van artikel 3:265d van de Wet
op het financieel toezicht van een spaarrekening eigen woning met een
eigenwoningschuld wordt, indien uiterlijk het kalenderjaar volgend op
het jaar waarin de verrekening heeft plaatsgevonden een vervangende
spaarrekening wordt aangegaan, deze nieuwe spaarrekening tot het beloop
van die verrekening aangemerkt als voortzetting van de voorgaande
spaarrekening eigen woning, mits in samenhang met die spaarrekening weer
een schuld wordt aangegaan als bedoeld in artikel 10bis.1, vierde lid.

C

	Artikel 10bis.7 wordt als volgt gewijzigd:

   	1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt ā€œartikel 10bis.6, zevende
en achtste lidā€ vervangen door: artikel 10bis.6, achtste en negende
lid.

   	2. Het tweede lid alsmede de aanduiding ā€œ1.ā€ voor het eerste lid
vervallen.

D

	Aan artikel 10bis.9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

   	3. Indien na verrekening op grond van artikel 3:265d van de Wet op
het financieel toezicht van een spaarrekening eigen woning met een
eigenwoningschuld uiterlijk het kalenderjaar volgend op het jaar waarin
de verrekening heeft plaatsgehad opnieuw een schuld is aangegaan als
bedoeld in artikel 10bis.1, vierde lid, wordt in de tussenliggende
periode voor de toepassing van artikel 3.119aa tot het beloop van de
verrekening geacht geen sprake te zijn van een vervreemding.

Artikel 3.4

   	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2015
als volgt gewijzigd:

A

	In de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel
2.10a, eerste lid, opgenomen tabel wordt het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 540.

B

	Na artikel 10.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.2a Jaarlijkse aanpassing correctie tarief aftrekbare kosten
eigen woning

   	1. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 2.10,
tweede lid, en artikel 2.10a, tweede lid, vermelde percentage bij
ministeriƫle regeling vervangen door een ander percentage. Dit
percentage wordt berekend door het te vervangen percentage te verhogen
met 0,5%-punt en vervolgens te verminderen of te vermeerderen met
eenzelfde aantal procentpunten als het aantal procentpunten waarmee het
in de laatste kolom van de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel
als vierde vermelde percentage bij het begin van het kalenderjaar is
verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd. 

   	2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt het in artikel
2.10, tweede lid, en artikel 2.10a, tweede lid, vermelde percentage ten
hoogste gesteld op het verschil tussen de in de laatste kolom van de in
artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel als vierde en derde vermelde
percentages. Het in artikel 2.10, tweede lid, en artikel 2.10a, tweede
lid, vermelde percentage wordt niet op een negatief percentage gesteld.

   

Artikel 3.5

  	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2016
in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel
2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom
laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 540.

Artikel 3.6

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2017 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 540.

Artikel 3.7

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2018 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 580 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 3.8

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2019 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 580 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 3.9

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2020 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 580 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 3.10

  	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2021
in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel
2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom
laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 580 en worden de in de laatste
kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde percentages
verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 3.11

  	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari 2022
in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in artikel
2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede kolom
laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 575 en worden de in de laatste
kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde percentages
verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 3.12

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2023 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 575 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 3.13

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2024 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 575 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 3.14

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2025 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 575 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 3.15

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2026 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 570 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 3.16

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2027 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 570 en worden de in de
laatste kolom als tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd
met 0,1%-punt.

Artikel 3.17

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2028 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 565 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,1%-punt.

Artikel 3.18

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2029 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 560 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,1%-punt.

Artikel 3.19

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2030 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 545 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,1%-punt.

Artikel 3.20

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2031 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 505 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,1%-punt.

Artikel 3.21

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari
2032 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,15%-punt.

Artikel 3.22

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari
2033 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,15%-punt.

Artikel 3.23

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari
2034 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,15%-punt.

	

Artikel 3.24

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari
2035 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,2%-punt.

Artikel 3.25

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari
2036 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,2%-punt.

Artikel 3.26

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari
2037 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,2%-punt.

Artikel 3.27

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari
2038 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,2%-punt.

Artikel 3.28

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari
2039 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,3%-punt.

Artikel 3.29

  	In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari
2040 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede en derde vermelde percentages verlaagd met 0,5%-punt.

Artikel 3.30

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari
2041 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede en derde vermelde percentages verlaagd met 0,5%-punt.

Artikel 3.31

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 worden met ingang van 1 januari
2042 in de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 2.10a, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede en derde vermelde percentages verlaagd met 0,5%-punt.

Artikel 3.32

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt met ingang van 1 januari
2044 na artikel 10a.11 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a.12 Overgangsrecht startersleningen

   	Voor leningen als bedoeld in artikel 10bis.1, tweede lid, onderdeel
f, zoals dat luidde op 31 december 2043, blijft hoofdstuk 10bis, zoals
dat luidde op 31 december 2043, van toepassing.

Artikel 3.33

   	In de Wet inkomstenbelasting 2001 vervalt artikel 10a.12 met ingang
van 1 januari 2047.

HOOFDSTUK 4. WIJZIGINGEN IN DE INVOERINGSWET WET INKOMSTENBELASTING 2001

Artikel 4.1

   	In de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 wordt in hoofdstuk
2, artikel I, onderdeel AKb, ā€œartikel 10bis.10, tweede lidā€
vervangen door: artikel 10bis.10, eerste lid.

HOOFDSTUK 5. WIJZIGINGEN IN DE WET OP DE LOONBELASTING 1964

Artikel 5.1

   	De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 20a wordt als volgt gewijzigd:

   	1. In de in het eerste lid opgenomen tabel wordt het in de eerste en
tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 540.

   	2. In het tweede lid wordt ā€œartikel 2.10ā€ vervangen door:
artikel 2.10, eerste lid,.

 

B

	Artikel 20b wordt als volgt gewijzigd:

   	1. In de in het eerste lid opgenomen tabel wordt het in de eerste en
tweede kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 540.

   	2.  In het tweede lid wordt ā€œartikel 2.10aā€ vervangen door:
artikel 2.10a, eerste lid,.

Artikel 5.2

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2015 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 540.

Artikel 5.3

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2016 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 540.

Artikel 5.4

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2017 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 540.

Artikel 5.5

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2018 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 580 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 5.6

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2019 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 580 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 5.7

  	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2020 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 580 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 5.8

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2021 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 580 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 5.9

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2022 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 575 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 5.10

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2023 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 575 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 5.11

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2024 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 575 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 5.12

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2025 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 575 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 5.13

  	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2026 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 570 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,05%-punt.

Artikel 5.14

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2027 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 570 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,1%-punt.

Artikel 5.15

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2028 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 565 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,1%-punt.

Artikel 5.16

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2029 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 560 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,1%-punt.

Artikel 5.17

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2030 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 545 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,1%-punt.

Artikel 5.18

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 wordt met ingang van 1 januari
2031 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel het in de eerste en tweede
kolom laatstvermelde bedrag verhoogd met ā‚¬ 505 en worden de in de
laatste kolom van die tabel als tweede, derde en vierde vermelde
percentages verlaagd met 0,1%-punt.

Artikel 5.19

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari
2032 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,15%-punt.

Artikel 5.20

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari
2033 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,15%-punt.

Artikel 5.21

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari
2034 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,15%-punt.

Artikel 5.22

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari
2035 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,2%-punt.

Artikel 5.23

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari
2036 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,2%-punt.

Artikel 5.24

  	In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari
2037 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,2%-punt.

Artikel 5.25

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari
2038 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,2%-punt.

Artikel 5.26

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari
2039 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede, derde en vierde vermelde percentages verlaagd met 0,3%-punt.

Artikel 5.27

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari
2040 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede en derde vermelde percentages verlaagd met 0,5%-punt.

Artikel 5.28

  	In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari
2041 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede en derde vermelde percentages verlaagd met 0,5%-punt.

Artikel 5.29

   	In de Wet op de loonbelasting 1964 worden met ingang van 1 januari
2042 in de in artikel 20a, eerste lid, opgenomen tabel en in de in
artikel 20b, eerste lid, opgenomen tabel de in de laatste kolom als
tweede en derde vermelde percentages verlaagd met 0,5%-punt.

HOOFDSTUK 6 WIJZIGINGEN IN DE WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN

Artikel 6.1

   	In de Wet financiering sociale verzekeringen wordt in artikel 8,
derde lid ā€œartikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001ā€
vervangen door ā€œartikel 2.10, eerste lid, van de Wet
inkomstenbelasting 2001ā€ en wordt ā€œartikel 2.10a van de Wet
inkomstenbelasting 2001ā€ vervangen door: artikel 2.10a, eerste lid,
van de Wet inkomstenbelasting 2001.

HOOFDSTUK 7 WIJZIGINGEN IN DE WET VERGOEDINGEN LEDEN EERSTE KAMER

Artikel 7.1

   	In de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer wordt in artikel 19a,
onderdeel a ā€œartikel 2.10 van de Wet inkomstenbelasting 2001ā€
vervangen door: artikel 2.10, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting
2001.

HOOFDSTUK 8 WIJZIGINGEN IN DE WET BEVORDERING EIGENWONINGBEZIT

Artikel 8.1

   	In de Wet bevordering eigenwoningbezit wordt in artikel 27, eerste
lid, onderdelen a tot en met d, ā€œartikel 2.10 van de Wet
inkomstenbelasting 2001ā€ vervangen door: artikel 2.10, eerste lid, van
de Wet inkomstenbelasting 2001.

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN

Artikel 9.1

   	Indien artikel 10.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt
toegepast, worden met overeenkomstige toepassing van dat artikel bij
ministeriƫle regeling gewijzigd:

   	a. bij het begin van het kalenderjaar 2015: de in de artikelen 3.5
tot en met 3.20 en de artikelen 5.3 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	b. bij het begin van het kalenderjaar 2016: de in de artikelen 3.6
tot en met 3.20 en de artikelen 5.4 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	c. bij het begin van het kalenderjaar 2017: de in de artikelen 3.7
tot en met 3.20 en de artikelen 5.5 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	d. bij het begin van het kalenderjaar 2018: de in de artikelen 3.8
tot en met 3.20 en de artikelen 5.6 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	e. bij het begin van het kalenderjaar 2019: de in de artikelen 3.9
tot en met 3.20 en de artikelen 5.7 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	f. bij het begin van het kalenderjaar 2020: de in de artikelen 3.10
tot en met 3.20 en de artikelen 5.8 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	g. bij het begin van het kalenderjaar 2021: de in de artikelen 3.11
tot en met 3.20 en de artikelen 5.9 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	h. bij het begin van het kalenderjaar 2022: de in de artikelen 3.12
tot en met 3.20 en de artikelen 5.10 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	i. bij het begin van het kalenderjaar 2023: de in de artikelen 3.13
tot en met 3.20 en de artikelen 5.11 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	j. bij het begin van het kalenderjaar 2024: de in de artikelen 3.14
tot en met 3.20 en de artikelen 5.12 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	k. bij het begin van het kalenderjaar 2025: de in de artikelen 3.15
tot en met 3.20 en de artikelen 5.13 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	l. bij het begin van het kalenderjaar 2026: de in de artikelen 3.16
tot en met 3.20 en de artikelen 5.14 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	m. bij het begin van het kalenderjaar 2027: de in de artikelen 3.17
tot en met 3.20 en de artikelen 5.15 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	n. bij het begin van het kalenderjaar 2028: de in de artikelen 3.18
tot en met 3.20 en de artikelen 5.16 tot en met 5.18 vermelde bedragen;

   	o. bij het begin van het kalenderjaar 2029: de in de artikelen 3.19,
3.20, 5.17 en 5.18 vermelde bedragen;

   	p. bij het begin van het kalenderjaar 2030: het in de artikelen 3.20
en 5.18 vermelde bedrag.

   

Artikel 9.2

   	Na toepassing van de artikelen 3.2, 3.4 tot en met 3.31 of 5.1 tot
en met 5.29 worden de bedragen in kolom III van de tabel in artikel
2.10, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bij ministeriƫle
regeling gewijzigd in de bedragen die na toepassing van die artikelen
voortvloeien uit de aan het begin van de betreffende jaren in de
kolommen I en II van die tabel vermelde bedragen en de in kolom IV van
die tabel vermelde percentages. De eerste volzin is van overeenkomstige
toepassing op de bedragen in kolom III van de tabel in artikel 2.10a,
eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, op de bedragen in kolom
III van de tabel in artikel 20a, eerste lid, van de Wet op de
loonbelasting 1964 en op de bedragen in kolom III van de tabel in
artikel 20b, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.

Artikel 9.2a

	Onze Minister voor Wonen en Rijksdienst zendt in overeenstemming met
Onze Minister van Financiƫn binnen 3 jaar na de inwerkingtreding van
deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en
de effecten van hoofdstuk 1 van deze wet in de praktijk.

Artikel 9.3

   	1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2014, met
dien verstande dat:

   	a. de artikelen 3.1 en 4.1 terugwerken tot en met 1 januari 2013;

	b. artikel 3.1, onderdeel A, eerst toepassing vindt nadat artikel I van
het Belastingplan 2014 en artikel I van Overige fiscale maatregelen 2014
zijn toegepast;

   	c. artikel 3.2, onderdeel A, eerst toepassing vindt nadat artikel I
van het Belastingplan 2014 is toegepast.

   	2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 3.3 in werking op
het tijdstip waarop, nadat het bij koninklijke boodschap van 14 mei 2013
ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel
toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiƫle markten 2014)
(Kamerstukken 33 632) tot wet is verheven, die wet in werking treedt.

Artikel 9.4

   	Deze wet wordt aangehaald als: Wet maatregelen woningmarkt 2014.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

De Staatssecretaris van Financiƫn,

 

 

 PAGE    

 PAGE   30