[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (Wet opheffing bedrijfslichamen)

Eindtekst

Nummer: 2015D05766, datum: 2015-02-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2014Z06286:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

9 september 2014



Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in
verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (Wet opheffing
bedrijfslichamen)



GEWIJZIGD VOORSTEL VAN WET



Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins
van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. 

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, met inachtneming van artikel 134,
eerste lid, van de Grondwet, dat het wenselijk is de bedrijfslichamen op
te heffen en taken van de bedrijfslichamen te beleggen bij de centrale
overheid; 

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: 

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

ARTIKEL I

Voor de toepassing van de hoofdstukken 4 tot en met 6 wordt verstaan
onder:

bedrijfslichaam: bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66, vierde lid,
van de Wet op de bedrijfsorganisatie, zoals dat artikel luidde
onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel II,
onderdeel D, van deze wet;

Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken.

HOOFDSTUK 2. WIJZIGING VAN DE WET OP DE BEDRIJFSORGANISATIE 

ARTIKEL II

De Wet op de bedrijfsorganisatie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt “het vanwege de Raad uitgegeven
Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie” vervangen door: de
Staatscourant.

2. Het derde lid komt te luiden:

3. Verordeningen van de Raad als bedoeld in het eerste lid en in artikel
47, worden bekendgemaakt in de Staatscourant. Indien de verordeningen
goedkeuring behoeven, geschiedt de bekendmaking niet dan nadat deze is
verleend. Het besluit waarbij de goedkeuring is verleend wordt bij de
bekendmaking vermeld. De verordeningen treden, indien zij niet anders
bepalen, in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

3. Het vijfde en zesde lid vervallen.

B

In artikel 47 vervalt “bij verordening”.

C

Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde
lid, vervalt het tweede lid.

2. In het tweede lid (nieuw) wordt “Beide verslagen worden”
vervangen door: Het verslag wordt.

3. In het derde lid (nieuw) wordt “de verslagen” vervangen door: het
verslag.

D

Het tweede hoofdstuk vervalt.

E

In artikel 138 wordt “behoeven de Raad en de bedrijfslichamen”
vervangen door: behoeft de Raad. 

F

Artikel 139 komt te luiden:

Artikel 139

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt zorg
voor de elektronische toegankelijkheid van de teksten van verordeningen
die op grond van artikel 106a van deze wet, zoals dat artikel luidde
onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop het is vervallen, in
geconsolideerde vorm voor een ieder beschikbaar zijn gesteld door middel
van plaatsing op internet.

G

In artikel 140 vervalt “, de bedrijfslichamen en de lichamen,
ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van belangen, bedoeld in
artikel 110,”.

H

Artikel 163 komt te luiden:

Artikel 163

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de Sociaal-Economische Raad.

I

Artikel 164 vervalt.

HOOFDSTUK 3. WIJZIGING EN INTREKKING VAN DIVERSE ANDERE WETTEN IN
VERBAND MET DE OPHEFFING VAN DE PRODUCT- EN BEDRIJFSCHAPPEN

§ 1. Ministerie van Algemene Zaken

ARTIKEL III

In de lijsten A en B, behorende bij de Coördinatiewet
uitzonderingstoestanden, wordt “van de Noodwet voedselvoorziening: de
artikelen 6 tot en met 14” telkens vervangen door: van de Noodwet
voedselvoorziening: de artikelen 6 tot en met 12. 

ARTIKEL IV

De Noodwet voedselvoorziening wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van de begripsbepaling
van producten door een punt, vervalt in artikel 1, eerste lid,
“bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66 van de
Wet op de bedrijfsorganisatie.”. 

B

In artikel 4, eerste lid, wordt “de artikelen 6 tot en met 14”
vervangen door: de artikelen 6 tot en met 12. 

C

De artikelen 13 tot en met 15 vervallen.

D

In artikel 22 wordt “de artikelen 6–14” vervangen door: de
artikelen 6–12.

E

In artikel 27 vervalt “, onderscheidenlijk door de voorzitter van het
betrokken bedrijfslichaam”.

F

In artikel 32, eerste lid, vervalt “13, 15,”.

G

In artikel 35, tweede lid, wordt “de artikelen 6–14” vervangen
door: de artikelen 6–12. 

§ 2. Ministerie van Buitenlandse Zaken

ARTIKEL V

De Sanctiewet 1977 wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 1, onderdeel d, en 11 vervallen.

B

De puntkomma aan het slot van artikel 1, onderdeel c, wordt vervangen
door een punt.

§ 3. Ministerie van Veiligheid en Justitie

ARTIKEL VI

In artikel 8:2, eerste lid, onderdeel b, en bijlage 2, artikel 4, van de
Algemene wet bestuursrecht  wordt “een bij of krachtens de Wet op de
bedrijfsorganisatie ingesteld bestuursorgaan” telkens vervangen door:
de Sociaal-Economische Raad.

ARTIKEL VII

In de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie vervalt titel I.

ARTIKEL VIII

De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel 1° wordt in het onderdeel dat betrekking heeft op de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren na ’44,’ ingevoegd ‘81b,
81c,’ en wordt in het onderdeel dat betrekking heeft op de Wet dieren,
na ‘de artikelen 2.2, vijfde lid, negende en tiende lid voor wat
betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdelen a en e’
ingevoegd: en onderdeel r, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op
regels als bedoeld in onderdeel e.

2. In onderdeel 2° wordt het onderdeel dat betrekking heeft op de Wet
dieren, als volgt gewijzigd:

a. “de artikelen 2.2, negende en tiende lid voor wat betreft de
onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdelen f, g, h, i, j, k, l,
m, n, o en p,” wordt vervangen door: de artikelen 2.2, negende en
tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid,
onderdelen f tot en met q en onderdeel r, voor zover dat onderdeel
betrekking heeft op regels als bedoeld in de onderdelen f tot en met q,;

b. na “2.2, negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen,
bedoeld in het tiende lid, onderdelen b, c en d,” wordt ingevoegd: en
onderdeel r, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op regels als
bedoeld in de onderdelen b, c en d,.

3. In onderdeel 2° wordt in het onderdeel dat betrekking heeft op de
Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 na “48, derde lid,” ingevoegd: 48a,.

4. In onderdeel 4° wordt “de Landbouwkwaliteitswet, de artikelen 2,
eerste en tweede lid, 3, tweede lid en 4, vierde lid” vervangen door:
de Landbouwkwaliteitswet, de artikelen 2, eerste en tweede lid, en 3,
tweede lid. 

5. In onderdeel 4° wordt “de Warenwet, de artikelen 1a, 4 tot en met
11, 11a, 13 tot en met 20, 21, eerste lid, 21b, 22, 26, tweede lid, 27,
eerste lid, laatste volzin, 31 en 32k” vervangen door: de Warenwet, de
artikelen 1a, 4 tot en met 11, 11a, 13 tot en met 20, 21, eerste lid,
21b, 26, tweede lid, 27, eerste lid, laatste volzin, 31 en 32k. 

6. In onderdeel 4° wordt “de Wet op de Bedrijfsorganisatie, – voor
zover aangewezen als strafbare feiten – de artikelen 32, 93 en 113”
vervangen door: de Wet op de Sociaal-Economische Raad – voor zover
aangewezen als strafbare feiten – artikel 32.

B

In artikel 1a, onderdeel 3°, wordt in het onderdeel dat betrekking
heeft op de Wet milieubeheer “en artikel 12.14, eerste en tweede
lid” vervangen door: , 12.14, eerste en tweede lid en 15.53.

ARTIKEL IX

De Wet op de kansspelen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 30, onderdeel e, vervalt “, of een inrichting waarin
horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer
inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca”.

B

Artikel 30b, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen:

1°. waarvoor ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet een
vergunning voor de uitoefening van het horecabedrijf is vereist, of 

2°. waarin het hotel-, het pension-, het restaurant-, het café-, het
cafetaria-, het lunchroom- of het partycateringbedrijf wordt
uitgeoefend, of waarin de verstrekking van logies, gepaard gaande met
dienstverlening of de verstrekking van maaltijden, spijzen of dranken
voor verbruik ter plaatse, als bedrijf plaats heeft, niet zijnde
ondernemingen waarin uitsluitend het contractcateringbedrijf wordt
uitgeoefend of waarin uitsluitend contractcateringactiviteiten als
bedrijf plaats hebben. 

ARTIKEL X

De Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 wordt ingetrokken.

ARTIKEL XI

Het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1019 wordt “artikel 13a Landbouwkwaliteitswet” vervangen
door: artikel 14 Landbouwkwaliteitswet.

B

In artikel 1019g, onderdeel a, wordt “artikel 13a, negende lid,
Landbouwkwaliteitswet” vervangen door: artikel 14, negende lid,
Landbouwkwaliteitswet.

§ 4. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

ARTIKEL XII

Artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:

1. In de tekst behorende bij het twaalfde gedachtestreepje, vervalt “,
de voorzitters en de plaatsvervangende voorzitters van de produkt-, de
hoofdbedrijf- en de bedrijfschappen en de leden van de besturen van deze
lichamen, alsmede degenen die deel uitmaken van organen van lichamen als
bedoeld in artikel 110 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie”.

2. In de tekst behorende bij het dertiende gedachtestreepje vervalt “,
de produkt-, de hoofdbedrijf- en de bedrijfschappen en de lichamen,
bedoeld in artikel 110 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie”. 

ARTIKEL XIII

In artikel 1.1, onderdeel a, onder 5°, van de Wet normering bezoldiging
topfunctionarissen publieke en semipublieke sector vervalt “de
dagelijkse besturen van de bedrijfslichamen in de zin van de Wet op de
bedrijfsorganisatie en” en “overige”.

§ 5. Ministerie van Financiën

ARTIKEL XIV

In artikel 1:4, vierde lid, van de Algemene douanewet wordt “aan het
bestuur van een bedrijfslichaam dan wel zelfstandig bestuursorgaan”
vervangen door: aan het bestuur van een zelfstandig bestuursorgaan.

ARTIKEL XV

De Wet tuchtrechtspraak accountants wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 21d, eerste lid, wordt "artikel 43" vervangen door: de
artikelen 43 tot en met 43j.

B

De laatste volzin van artikel 41, achtste lid, komt te luiden: De
artikelen 43 tot en met 43j zijn van overeenkomstige toepassing.

C

In artikel 42, onder d, wordt "artikel 40, eerste lid, van de Wet
tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004" vervangen door: artikel 43i,
eerste lid.

D

Artikel 43 wordt vervangen door:

Artikel 43

1. De betrokkene, de klager of de beroepsorganisatie kunnen ieder binnen
zes weken na de dag van verzending van de uitspraak van de
accountantskamer hoger beroep instellen bij het College, tenzij tegen
die uitspraak verzet kan of kon worden gedaan.

2. Hoger beroep staat niet open tegen een tussenbeslissing van de
accountantskamer of van de voorzitter van de accountantskamer, tegen de
uitspraak, bedoeld in artikel 38a.

3. Het College informeert de accountantskamer, de Autoriteit Financiële
Markten en de beroepsorganisatie, over het feit dat hoger beroep is
ingesteld en vermeldt daarbij welke zaak het betreft.

Artikel 43a

1. Het hoger beroep wordt ingesteld door het indienen van een
beroepschrift bij het College.

2. Het beroepschrift is ondertekend en bevat de gronden van het hoger
beroep.

3. De griffier zendt binnen een week na ontvangst van het beroepschrift
een afschrift daarvan aan de accountantskamer en aan de betrokkene, dan
wel de klager of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger
beroep, de beroepsorganisatie.

Artikel 43b

De accountantskamer doet binnen drie weken na ontvangst van het
afschrift van het beroepschrift, bedoeld in artikel 43a, derde lid, de
stukken toekomen aan de griffier van het College.

Artikel 43c

1. Als het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk
ongegrond is, kan het College of de president zonder nader onderzoek
door het College uitspraak doen. De uitspraak wordt onverwijld aan
betrokkene, de klager, de accountantskamer, de Autoriteit Financiële
Markten en de beroepsorganisatie gezonden. 

2. Tegen de uitspraak, bedoeld in het eerste lid, kan betrokkene dan wel
de klager of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger
beroep, de beroepsorganisatie binnen zes weken na de dag van verzending
van de uitspraak verzet doen bij het College. Artikel 43a is van
overeenkomstige toepassing.

3. Het College verklaart het verzet niet-ontvankelijk, ongegrond of
gegrond. Indien het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de uitspraak
en wordt de behandeling van de zaak voortgezet. De laatste zin van het
eerste lid is van toepassing.

4. Als het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is, kan
het College het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaren, echter
niet dan na betrokkene dan wel de klager of, indien de
beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie
in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord.

5. De uitspraak op het verzet wordt onverwijld aan betrokkene, de
klager, de accountantskamer, de Autoriteit Financiële Markten en de
beroepsorganisatie gezonden.

Artikel 43d

1. Tenzij artikel 43c, eerste lid wordt toegepast, bepaalt de president
de dag voor de behandeling van de zaak. De betrokkene, de klager en,
indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de
beroepsorganisatie worden uitgenodigd om op een in de uitnodiging te
vermelden plaats en tijdstip op een zitting van het College te
verschijnen.

2. Voor de behandeling ter terechtzitting worden de processtukken
gedurende ten minste een week ter griffie of elders ter kosteloze inzage
voor betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in
het hoger beroep, de beroepsorganisatie dan wel voor hun gemachtigden
nedergelegd. De nederlegging wordt door de griffier tijdig ter kennis
van betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in
het hoger beroep, de beroepsorganisatie gebracht.

3. De in het vorige lid bedoelde termijn kan met toestemming van
betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het
hoger beroep, de beroepsorganisatie worden verkort.

4. Is de termijn niet in acht genomen, dan bepaalt het College een
nieuwe rechtsdag, tenzij betrokkene in persoon of bij gemachtigde is
verschenen. In dit laatste geval kan op zijn verzoek uitstel worden
verleend.

5. In de gevallen, waarin op de terechtzitting de behandeling van de
zaak voor een bepaalde tijd wordt uitgesteld of geschorst, wordt geen
nieuwe kennisgeving gedaan.

Artikel 43e

1. Op het rechtsgeding zijn de artikelen 28, eerste en tweede lid, 29,
31 tot en met 35, 36, eerste, derde en vierde lid en 37 van
overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:

a. in de artikelen 29 en 34, 36, eerste, derde en vierde lid en 37, in
plaats van "betrokkene of de klager" wordt gelezen: betrokkene, de
klager of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep,
de beroepsorganisatie;

b. in artikel 31 in plaats van "de betrokkene en de klager" wordt
gelezen: de betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie
partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie, en de termijn
genoemd in artikel 26, tweede en vijfde lid, twee weken bedraagt;

c. in artikel 33 voor "de betrokkene" tevens wordt gelezen: de klager
of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de
beroepsorganisatie.

2. Het College houdt zitting met drie of vijf leden, onder wie de
voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter.

3. Ieder, die als getuige is opgeroepen, is verplicht voor het College
te verschijnen. Artikel 27, tweede lid, is van overeenkomstige
toepassing, met dien verstande dat in plaats van
“arrondissementsparket Oost-Nederland” wordt gelezen:
arrondissementsparket Den Haag.

Artikel 43f

Aan betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in
het hoger beroep, de beroepsorganisatie dan wel aan hun gemachtigden en
aan de raadsman wordt de gelegenheid gegeven het woord te voeren en de
gronden van het hoger beroep toe te lichten.

Artikel 43g

Na de behandeling van de zaak ter terechtzitting bepaalt de voorzitter
de dag voor de uitspraak, tenzij het College onmiddellijk mondeling
uitspraak doet.

Artikel 43h

1. Het College verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, ongegrond
of gegrond.

2. Indien het College niet voldoende is ingelicht, kan het bevelen, dat
de behandeling der zaak op een nader te bepalen datum zal worden hervat.

Artikel 43i

1. Indien het College het hoger beroep gegrond verklaart, vernietigt het
de uitspraak van de accountantskamer. In dat geval doet het College de
zaak zelf af of verwijst haar naar de accountantskamer om haar af te
doen met inachtneming van de beslissing van het College.

2. Indien een nader onderzoek noodzakelijk is en het College de zaak
zelf afdoet, geschiedt de oproeping overeenkomstig artikel 26.

Artikel 43j

1. Het College doet schriftelijk uitspraak.

2. De uitspraak houdt in de beslissing omtrent het opleggen van de
tuchtrechtelijke maatregel, de gronden en de voorschriften waarop zij
berust.

3. Het College spreekt de beslissing, bedoeld in het tweede lid, in het
openbaar uit.

4. In afwijking van het eerste lid kan het College na sluiting van het
onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen.

5. Van de mondelinge uitspraak wordt door de griffier een proces-verbaal
opgemaakt.

6. De uitspraak wordt onverwijld aan betrokkene, de klager, de
accountantskamer, de Autoriteit Financiële Markten en de
beroepsorganisatie gezonden.

E

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt "artikel 40, eerste lid, van de Wet
tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004" vervangen door: artikel 43i,
eerste lid.

2. In de onderdelen c en d wordt "artikel 40, eerste lid, van de Wet
tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004" telkens vervangen door:
artikel 43i, eerste lid,.

ARTIKEL XVI

In artikel 1, eerste lid, onderdeel l, onder 2°, van de Wet
vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen
wordt “, een samenwerkingsverband van degenen die een onderneming
drijven of een lichaam als bedoeld in de Wet op de
bedrijfsorganisatie” vervangen door: of een samenwerkingsverband van
degenen die een onderneming drijven. 

§ 6. Ministerie van Infrastructuur en Milieu

ARTIKEL XVII

De Loodsenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 29, derde lid, komt als volgt te luiden:

3. Het tuchtcollege loodsen bestaat uit een voorzitter en vier
registerloodsen.

Tot voorzitter kan worden benoemd degene:

a. aan wie op grond van het afsluitend examen van een opleiding in het
wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open
Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek betrekking heeft, de graad Bachelor op het gebied van het
recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend,
of

b. die op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het
gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit,
waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
betrekking heeft, het recht heeft verkregen om de titel meester te
voeren.

B

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en vierde lid, vervalt “en Onze Minister van
Justitie”.

2. In het eerste lid wordt “Onze voornoemde Ministers” vervangen
door: Onze Minister.

C

In artikel 31, derde lid, en 35 vervalt telkens “en Onze Minister van
Justitie”.

D

In artikel 44 wordt “Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004”
vervangen door: Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, zoals die
wet luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop die wet werd
ingetrokken. 

ARTIKEL XVIII

Artikel 14 van de Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1.De vertegenwoordigers van de categorieën van belanghebbenden, bedoeld
in artikel 12, tweede lid, onderdelen b en c, worden benoemd door de
daartoe bij reglement aangewezen organisaties. Indien voor een categorie
meer dan Ă©Ă©n organisatie wordt aangewezen wordt bij reglement bepaald
op welke wijze de aangewezen organisaties tot een benoeming komen.

2. Onder vernummering van het derde en het vierde lid tot het tweede en
derde lid vervalt het tweede lid.

ARTIKEL XIX

De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 15.52 wordt “een vergoeding verschuldigd” vervangen door:
een vergoeding verschuldigd aan Onze Minister.

B

Artikel 15:53 komt te luiden:

Artikel 15:53

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels
gesteld ten behoeve van de uitvoering van de artikelen 15.51 en 15.52.

C

In artikel 18.1a vervalt het derde lid dat direct voor het vierde lid
van dat artikel is geplaatst.

§ 7. Ministerie van Economische Zaken

ARTIKEL XX

Artikel 15, derde lid, van de Boswet komt te luiden:

3. Voorts zijn de in het vorige lid bedoelde colleges niet bevoegd
regelen te stellen ter bewaring van bossen en andere houtopstanden,
welke niet gelegen zijn binnen een bebouwde kom als bedoeld in artikel
1, vijfde lid, behoudens ter bewaring van houtopstanden als bedoeld in
de artikelen 1, vierde lid, onderdeel a, en 5, tweede lid.

ARTIKEL XXI

De Dienstenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 65 wordt “de Wet op de bedrijfsorganisatie” vervangen
door: de Wet op de Sociaal-Economische Raad. 

B

In artikel 66, tweede lid, wordt “de Wet op de bedrijfsorganisatie”
vervangen door: de Wet op de Sociaal-Economische Raad. 

ARTIKEL XXII

Artikel 101 van de Flora- en faunawet vervalt.

ARTIKEL XXIII

De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, vervalt “bedrijfslichaam: een produktschap
of bedrijfschap bedoeld in artikel 66 van de Wet op de
Bedrijfsorganisatie; samenwerkingslichaam: rechtspersoonlijkheid
bezittend lichaam als bedoeld in artikel 110 Wet op de
bedrijfsorganisatie;”. 

Aa

	Na artikel 81 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk VIIa. Uitvoering EU-rechtshandelingen bewaking en bestrijding
van zoönosen en zoönoseverwekkers

Artikel 81a

1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan
onder:

	a. EU-besluit: besluit als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie;

	b. EU-rechtshandeling: EU-verordening, EU-richtlijn, of EU-besluit;

	c. EU-richtlijn: richtlijn als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie;

	d. EU-verordening: verordening als bedoeld in artikel 288 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

	2. Dit hoofdstuk is van toepassing op de uitvoering van
EU-rechtshandelingen betreffende de bewaking en bestrijding van
zoönosen en zoönoseverwekkers die krachtens de artikelen 114, 168, 169
of 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn
vastgesteld en krachtens die rechtshandelingen vastgestelde
EU-rechtshandelingen.

Artikel 81b

	Het is verboden te handelen in strijd met bij ministeriële regeling
aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.

	

Artikel 81c

	1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter
uitvoering van EU-verordeningen of EU-besluiten.

	2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden
gesteld ter implementatie van EU-richtlijnen.

	3. De regels, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen betrekking
hebben op:

	a. de aanwijzing van een bevoegde instantie;

	b. de aanwijzing of erkenning van een laboratorium;

	c. het doen van onderzoek naar, het bewaren van gegevens over, het
verzamelen en ter beschikking stellen van onderzoeksresultaten met
betrekking tot de aanwezigheid van zoönosen en zoönoseverwekkers,
antimicrobiële resistentie bij zoönoseverwekkers en bij andere
verwekkers, wanneer deze een gevaar opleveren voor de volksgezondheid.

	4. De regels, bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld in
overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

	5. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een
algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid wordt Ons
gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Ab

	In artikel 86, zesde lid, wordt ‘krachtens artikel 92’ vervangen
door: krachtens de artikelen 91a, 91h of 92.

Ac

	Artikel 91a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘, en’
vervangen door een puntkomma.

	2. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot
onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:	

	d. van tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen
of zoönoseverwekkers bij varkens waartoe de houder op grond van
EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 81a is gehouden,
en.

		

	3. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de
varkensheffing, met ingang van een datum die volgt op de datum van
inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter
bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op
het weren van:

	a. voor varkens op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen
besmettelijke dierziekten;

	b. andere dierziekten bij varkens;

	c. ziekten die door varkens kunnen worden overgebracht op de mens en
die alleen de gezondheid van de mens aantasten, waarop op grond van
artikel 103 bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk van
overeenkomstige toepassing zijn verklaard, of

	d.	tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij
varkens.

Aca

	In artikel 91b vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding “1.”
voor het eerste lid.

Ad

	Artikel 91d wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt in dat
lid de zinsnede ’met ingang van 1 januari van het in artikel 91a,
tweede lid, bedoelde kalenderjaar’ vervangen door: met ingang van een
datum die volgt op de datum van inwerkingtreding als bedoeld in artikel
91a, tweede lid.

	2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende: 

	4. In afwijking van het tweede lid kan het tarief van de varkensheffing
tevens worden gewijzigd binnen de in dat lid bedoelde periode van drie
kalenderjaren, naar aanleiding van de inwerkingtreding van artikel
XXIII, onderdeel Ac, van de Wet opheffing bedrijfslichamen. Het derde en
vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de raming van het
desbetreffende tarief.

Ada

	Artikel 91g vervalt.

Ae

	Artikel 91h wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘, en’
vervangen door een puntkomma.

	2. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot
onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:	

	d. van tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen
of zoönoseverwekkers bij andere dieren dan varkens waartoe de houder op
grond van EU-verordeningen of EU- besluiten als bedoeld in artikel 81a
is gehouden, en.

	3. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een
heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die
volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt
geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met
het oog op het weren van: 

	a. voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel
15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten;

	b. andere dierziekten bij andere diersoorten dan de diersoort varken;

	c. ziekten die door andere diersoorten dan de diersoort varken kunnen
worden overgebracht op de mens en die alleen de gezondheid van de mens
aantasten, waarop op grond van artikel 103 bepalingen van deze wet
geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, of

	d. tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij
dieren van andere diersoorten dan de diersoort varken.

Af

	Artikel 91i wordt als volgt gewijzigd:	

	1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt in dat
lid de zinsnede ‘met ingang van 1 januari van het in artikel 91h,
tweede lid, bedoelde kalenderjaar’ vervangen door: met ingang van een
datum die volgt op de datum van inwerkingtreding als bedoeld in artikel
91h, tweede lid.

	2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende: 

	4. In afwijking van het tweede lid kan het tarief van de heffing tevens
worden gewijzigd binnen de in dat lid bedoelde periode van drie
kalenderjaren, naar aanleiding van de inwerkingtreding van artikel
XXIII, onderdeel Ae, van de Wet opheffing bedrijfslichamen. Het derde en
vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de raming van het
desbetreffende tarief.

Ag

	Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘, en’
vervangen door een puntkomma.

	2. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot
onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:	

	d. van tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen
of zoönoseverwekkers, en.

	3. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een
heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die
volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt
geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met
het oog op het weren van: 

	a. op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke
dierziekten;

	b. andere dierziekten;

	c. ziekten die door dieren kunnen worden overgebracht op de mens en die
alleen de gezondheid van de mens aantasten, waarop op grond van artikel
103 bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige
toepassing zijn verklaard, of

d. tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij
dieren.

Ah

	Artikel 92a wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt in dat
lid de zinsnede ‘met ingang van 1 januari van het in artikel 92,
tweede lid, bedoelde kalenderjaar’ vervangen door: met ingang van een
datum die volgt op de datum van inwerkingtreding als bedoeld in artikel
92, tweede lid.

	2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende: 

	4. In afwijking van het tweede lid kan het tarief van de heffing tevens
worden gewijzigd binnen de in dat lid bedoelde periode van drie
kalenderjaren, naar aanleiding van de inwerkingtreding van artikel
XXIII, onderdeel Ag, van de Wet opheffing bedrijfslichamen. Het derde en
vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de raming van het
desbetreffende tarief.

Aha

	Na artikel 92a wordt een artikel ingevoegd, luidende: 

Artikel 92b

	Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de
heffing, bedoeld in artikel 91a, alsmede omtrent bij algemene maatregel
van bestuur op grond van de artikelen 91h en 92 ingevoerde heffingen. 

Ahb

	Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het vierde lid vervalt.

	2. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.

Ai

	Artikel 95c wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel c wordt na ‘krachtens artikel 15, eerste lid,
aangewezen besmettelijke dierziekten,’ ingevoegd: andere dierziekten
of ziekteverschijnselen,.

2.	Onder verlettering van de onderdelen d en e tot onderdelen f en g,
worden de volgende onderdelen ingevoegd, luidende:

	d.	terzake van door Onze Minister gemaakte kosten met het oog op
tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen of
zoönoseverwekkers waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of
EU-besluiten als bedoeld in artikel 81a is gehouden;

	e.	terzake van uitgaven ten behoeve van het weren van tegen
antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij dieren;.

B

De artikelen 108 en 108a vervallen.

C

Artikel 114, eerste lid, komt als volgt te luiden:

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens
deze wet zijn de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren
belast. 

ARTIKEL XXIV

De Landbouwkwaliteitswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt “bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld
in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie,
ingesteld voor ondernemingen, die in het bedrijfsleven een functie
vervullen ten aanzien van enig produkt;” vervangen door: college: het
College van Beroep voor het bedrijfsleven;.

B

Artikel 4 vervalt.

C

Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid,
vervalt artikel 13, derde lid.

D

Onder vernummering van artikel 13a tot artikel 14 wordt na artikel 13
ingevoegd:

Artikel 13a 

De tuchtrechtelijke maatregel van berisping bestaat uit een
schriftelijke of mondelinge vermaning tot de betrokkene in verband met
het begane feit.

Artikel 13b 

1. De tuchtrechtelijke maatregel van geldboete bedraagt ten minste € 3
en ten hoogste een bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23,
vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

2. Indien de waarde van de goederen, met betrekking tot welke een
overtreding is begaan, of de waarde van het wederrechtelijk genoten
voordeel dat geheel of gedeeltelijk door middel van de overtreding is
verkregen, hoger is dan een kwart van de geldboete van de derde
categorie, kan een geldboete worden opgelegd van ten hoogste de vierde
categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht.

3. De geldboete kan geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden
opgelegd.

Artikel 13c

1. In de gevallen, waarin het tuchtgerecht de openbaarmaking van zijn
uitspraak gelast, bepaalt het tevens de wijze, waarop aan die last
uitvoering wordt gegeven.

2. De kosten van openbaarmaking worden in de uitspraak op een bepaald
bedrag geschat.

Artikel 13d 

1. Indien een feit, dat tuchtrechtelijk kan worden afgedaan, wordt
begaan door of vanwege een rechtspersoon of een vennootschap, wordt de
tuchtrechtelijke vervolging ingesteld en worden maatregelen genomen
tegen:

a. die rechtspersoon of die vennootschap;

b. hen, die tot het feit opdracht hebben gegeven of die feitelijk
leiding hebben gehad bij het verboden handelen of nalaten, of

c. beiden.

2. Een feit wordt onder meer begaan door of vanwege een rechtspersoon of
een vennootschap, indien het begaan wordt door personen, die hetzij uit
hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit anderen hoofde handelen in
de sfeer van de rechtspersoon of de vennootschap, ongeacht of deze
personen ieder afzonderlijk het feit hebben begaan, dan wel bij hen
gezamenlijk de elementen van dat feit aanwezig zijn.

3. Indien een tuchtrechtelijke vervolging wordt ingesteld tegen een
rechtspersoon of een vennootschap, wordt deze tijdens de vervolging
vertegenwoordigd door de bestuurder en, indien er meer bestuurders zijn,
door Ă©Ă©n dezer.

Artikel 13e

1. Op gezamenlijk verzoek van de controle-instelling en de eigenaar van
het bedrijf waar de maatregel is opgelegd, kan het tuchtgerecht
besluiten om de sanctie van het verscherpt toezicht op te heffen.

2. De betrokkene wordt binnen een termijn van ten hoogste acht weken
nadat het verzoek bij het tuchtgerecht is ingediend opgeroepen om op een
door de voorzitter te bepalen dag en uur ter zitting te verschijnen.

3. De oproeping wordt ten minste twee weken voor de dag van de zitting
aan de betrokkene gezonden en vermeldt de plaats van de zitting.

4. De oproeping gaat vergezeld van een afschrift van alle op de zaak
betrekking hebbende stukken.

5. De oproeping houdt in:

a. de namen, het beroep en de woonplaats van de ter zitting opgeroepen
getuigen en deskundigen;

b. de mededeling, dat de betrokkene bevoegd is getuigen en deskundigen
ter zitting mede te brengen.

6. De artikelen 13k tot en met 13p en 13r tot en met 13t zijn van
overeenkomstige toepassing. 

7. Het tuchtgerecht doet schriftelijk uitspraak.

8. De uitspraak houdt in de beslissing omtrent het toe- of afwijzen van
het verzoek. 

9. Het tuchtgerecht spreekt de beslissing, bedoeld in het achtste lid,
in het openbaar uit.

10. In afwijking van het zevende lid kan het tuchtgerecht na sluiting
van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen.

11. Van de mondelinge uitspraak wordt door de secretaris een
proces-verbaal opgemaakt.

12. De uitspraak wordt onverwijld aan de betrokkene en de
controle-instelling gezonden.

13. Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen hoger beroep open.

Artikel 13f 

1. De betrokkene dan wel de controle-instelling kan binnen zes weken na
de verzending van de uitspraak van het tuchtgerecht hoger beroep
instellen bij het College, tenzij tegen die uitspraak verzet kan of kon
worden gedaan.

2. De controle-instelling kan voorts hoger beroep instellen tegen een
uitspraak bij verstek, tenzij de betrokkene verzet doet. Het hoger
beroep kan worden ingesteld binnen zes weken nadat de termijn voor het
doen van verzet ongebruikt is verstreken.

Artikel 13g 

1. Het hoger beroep wordt ingesteld door het indienen van een
beroepschrift bij het College.

2. Het beroepschrift is ondertekend en bevat de gronden van het beroep.

3. De griffier zendt binnen een week na ontvangst van het beroepschrift
een afschrift daarvan aan het tuchtgerecht en aan de betrokkene, dan wel
de controle-instelling.

Artikel 13h 

Het tuchtgerecht doet binnen drie weken na ontvangst van het afschrift
van het beroepschrift, bedoeld in artikel 13g, derde lid, de stukken
toekomen aan de griffier van het College.

Artikel 13i 

1. Als het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is,
kan het College of de president zonder nader onderzoek door het College
uitspraak doen. De uitspraak wordt onverwijld aan de betrokkene, het
tuchtgerecht en de controle-instelling gezonden.

2. Tegen de uitspraak, bedoeld in het eerste lid, kan de betrokkene dan
wel de controle-instelling binnen zes weken na de verzending van de
uitspraak verzet doen bij het College. Artikel 13g is van
overeenkomstige toepassing.

3. Het College verklaart het verzet niet-ontvankelijk, ongegrond of
gegrond. Indien het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de
uitspraak. De laatste zin van het eerste lid is van toepassing.

4. Als het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is, kan het
College het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaren, echter niet
dan na de betrokkene dan wel de controle-instelling in de gelegenheid te
hebben gesteld te worden gehoord.

5. De uitspraak op het verzet wordt onverwijld aan de betrokkene, het
tuchtgerecht en de controle-instelling gezonden.

Artikel 13j 

1. Tenzij artikel 13i, eerste lid wordt toegepast, bepaalt de president
de dag voor de behandeling van de zaak. Betrokkene en de
controle-instelling worden uitgenodigd om op een in de uitnodiging te
vermelden plaats en tijdstip op een zitting van het College te
verschijnen.

2. Voor de behandeling ter terechtzitting worden de processtukken
gedurende ten minste een week ter griffie of elders ter kosteloze inzage
voor de betrokkene en de controle-instelling danwel voor hun
gemachtigden nedergelegd. De nederlegging wordt door de griffier tijdig
ter kennis van de betrokkene en van de controle-instelling gebracht.

3. De in het vorige lid bedoelde termijn kan met toestemming van de
betrokkene en de controle-instelling worden verkort.

4. Is de termijn niet in acht genomen, dan bepaalt het College een
nieuwe rechtsdag, tenzij de betrokkene in persoon of bij gemachtigde is
verschenen. In dit laatste geval kan op zijn verzoek uitstel worden
verleend.

5. In de gevallen, waarin op de terechtzitting de behandeling van de
zaak voor een bepaalde tijd wordt uitgesteld of geschorst, wordt geen
nieuwe kennisgeving gedaan.

Artikel 13k

1. De zitting is openbaar.

2. Het College kan bepalen dat de behandeling van de zaak geheel of
gedeeltelijk met gesloten deuren plaatsvindt indien een openbare
behandeling een goede rechtspleging of de belangen van de betrokkene of
de controle-instelling ernstig zou schaden.

3. Het College houdt zitting met drie of vijf leden, onder wie de
voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter.

Artikel 13l

1. De voorzitter heeft de leiding van de zitting.

2. De secretaris houdt aantekening van het verhandelde ter zitting.

3. De secretaris maakt een proces-verbaal op van de zitting, indien het
College dit ambtshalve dan wel op verzoek van de betrokkene of de
controle-instelling bepaalt.

4. Het proces-verbaal bevat de namen van de voorzitter en de leden die
de zaak behandelen, die van partijen en van hun vertegenwoordigers of
gemachtigden die op de zitting zijn verschenen en van degenen die hen
hebben bijgestaan, en die van de getuigen, deskundigen en tolken die op
de zitting zijn verschenen.

5. Het proces-verbaal houdt een vermelding in van hetgeen op de zitting
met betrekking tot de zaak is voorgevallen.

6. Het proces-verbaal wordt door de voorzitter en de secretaris
ondertekend.

7. Aan het proces-verbaal kunnen overgelegde pleitnotities worden
gehecht.

8. Het College kan bepalen dat de verklaring van een partij, getuige of
deskundige geheel in het proces-verbaal zal worden opgenomen. In dat
geval wordt de verklaring onverwijld op schrift gesteld en aan de
partij, getuige of deskundige voorgelezen. Deze mag daarin wijzigingen
aanbrengen, die op schrift worden gesteld en aan de partij, getuige of
deskundige worden voorgelezen. De verklaring wordt door de partij,
getuige of deskundige ondertekend. Heeft ondertekening niet plaats, dan
wordt de reden daarvan in het proces-verbaal vermeld.

Artikel 13m

1. Het College kan de behandeling ter zitting schorsen.

2. In dat geval bepaalt het College zo spoedig mogelijk het tijdstip
waarop de behandeling wordt hervat en worden de betrokkene en de
controle-instelling hiervan op de hoogte gesteld. 

Artikel 13n

1. De betrokkene of de controle-instelling kan, tenzij het College
beveelt dat hij in persoon zal verschijnen, zich op de terechtzitting
doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze aldaar verklaart
daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of wel door een daartoe bij
bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.

2. Het College kan weigeren bepaalde personen, die niet zijn advocaat,
als gemachtigde toe te laten. Bij zodanige weigering houdt het College
de zaak tot de volgende zitting aan.

3. Het College stelt de betrokkene en de controle-instelling van de
aanhouding en de reden daarvan in kennis en roept de betrokkene dan wel
de controle-instelling tevens op om op de voor de zaak bepaalde nadere
zitting in persoon of bij een andere gemachtigde tegenwoordig te zijn.

4. De betrokkene of de controle-instelling kan zich te allen tijde door
een raadsman doen bijstaan.

5. Het College kan weigeren bepaalde personen, die niet zijn advocaat,
als raadsman toe te laten. Bij zodanige weigering houdt het College op
verzoek van de betrokkene of de controle-instelling de zaak tot een
volgende zitting aan.

Artikel 13o

Op verzoek van de betrokkene kan de voorzitter of elk van de leden die
een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en
omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van het College schade zou
kunnen lijden. De artikelen 513 tot en met 515 van het Wetboek van
Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13p

Op grond van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 13o kan de
voorzitter of een lid die een zaak behandelt, verzoeken zich te mogen
verschonen. De artikelen 517, tweede en derde lid, tot en met 518 van
het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13q 

Aan de betrokkene of de controle-instelling dan wel aan hun gemachtigden
en aan de raadsman wordt de gelegenheid gegeven het woord te voeren en
de gronden van het beroep toe te lichten.

Artikel 13r

1. Het College kan ambtshalve of op verzoek van de betrokkene of de
controle-instelling getuigen oproepen.

2. Ieder, die als getuige is opgeroepen, is verplicht voor het College
te verschijnen. Indien de getuige niet op de oproeping verschijnt, kan
het College de officier van justitie in het arrondissement waarin het
College zitting houdt, verzoeken de getuige ter terechtzitting van het
College te dagvaarden en daarbij te voegen een bevel tot medebrenging. 

3. Met betrekking tot het horen van de getuigen en hun recht van
verschoning zijn de artikelen 217 tot en met 220 van het Wetboek van
Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

4. De voorzitter kan bepalen dat getuigen niet zullen worden gehoord dan
na het afleggen van de eed of de belofte. Zij leggen in dat geval de eed
of de belofte af dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan
de waarheid.

Artikel 13s 

1. Het College kan ambtshalve of op verzoek van de betrokkene of de
controle-instelling deskundigen benoemen, teneinde het College voor te
lichten, zo nodig, met opdracht een onderzoek in te stellen en het
College een verslag uit te brengen.

2. De deskundige is verplicht zijn taak onpartijdig en naar beste weten
te verrichten. Ten aanzien van deskundigen en hun verhoor zijn de
artikelen 217 tot en met 220 van het Wetboek van Strafvordering van
overeenkomstige toepassing.

3. Het College kan de deskundige geheimhouding opleggen.

Artikel 13t 

1. Het College sluit het onderzoek ter zitting, wanneer het van oordeel
is dat het is voltooid.

2. Voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten, hebben de
betrokkene en de controle-instelling het recht voor het laatst het woord
te voeren.

3. Na de behandeling van de zaak ter terechtzitting bepaalt de
voorzitter de dag voor de uitspraak, tenzij het College onmiddellijk
mondeling uitspraak doet.

Artikel 13u 

1. Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk, ongegrond of
gegrond.

2. Indien het College niet voldoende is ingelicht, kan het bevelen, dat
de behandeling der zaak op een nader te bepalen datum zal worden hervat.

Artikel 13v 

1. Indien het College het beroep gegrond verklaart, vernietigt het de
uitspraak van het tuchtgerecht. In dat geval doet het College de zaak
zelf af of verwijst haar naar het betrokken tuchtgerecht om haar af te
doen met inachtneming van de beslissing van het College.

2. Indien een nader onderzoek noodzakelijk is en het College de zaak
zelf afdoet, worden

de betrokkene en de controle-instelling binnen een termijn van ten
hoogste acht weken nadat de zaak bij het College aanhangig is gemaakt
opgeroepen om op een door de voorzitter te bepalen dag en uur ter
zitting te verschijnen.

3. De oproeping wordt ten minste twee weken voor de dag van de zitting
aan de betrokkene en de controle-instelling gezonden en vermeldt de
plaats van de zitting.

4. Artikel 13e, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 13w

1. Het College doet schriftelijk uitspraak.

2. De uitspraak houdt in de beslissing omtrent het opleggen van de
tuchtrechtelijke maatregel, de gronden en de voorschriften waarop zij
berust.

3. Het College spreekt de beslissing, bedoeld in het tweede lid, in het
openbaar uit.

4. In afwijking van het eerste lid kan het College na sluiting van het
onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen.

5. Van de mondelinge uitspraak wordt door de griffier een proces-verbaal
opgemaakt.

6. De uitspraak wordt onverwijld aan de betrokkene, de
controle-instelling en het tuchtgerecht gezonden.

Artikel 13x

De tenuitvoerlegging van uitspraken van een tuchtgerecht en van het
College geschiedt op last van de controle-instelling. De
controle-instelling kan niet van tenuitvoerlegging afzien, tenzij met
goedkeuring van de voorzitter van het College.

Artikel 13y 

1. De controle-instelling brengt binnen twee weken na het onherroepelijk
worden van de uitspraak van het tuchtgerecht of van het College ter
kennis van de betrokkene, binnen welke termijn hij de opgelegde
geldboete, of de kosten van openbaarmaking van de uitspraak moet
voldoen. Deze termijn kan op ten hoogste twee maanden worden gesteld en
kan telkens worden verlengd, maar mag ook na verlenging niet langer zijn
dan twee jaren.

2. Bij gebreke van volledige betaling binnen de in het eerste lid
bedoelde termijn wordt het niet betaalde bedrag ingevorderd op dezelfde
wijze als de tarieven, bedoeld in artikel 11, eerste lid. 

3. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op
de kosten van de verscherpte controle, bedoeld in artikel 13, eerste
lid, onderdeel c, met dien verstande dat de termijn voor de kennisgeving
van de betalingstermijn eerst aanvangt nadat de kosten zijn gemaakt.

ARTIKEL XXV

De Landbouwwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van artikel 1, onderdeel
b, door een punt, vervalt “bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als
bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie,
ingesteld voor ondernemingen, die in het bedrijfsleven een functie
vervullen ten aanzien van enig produkt; samenwerkingslichaam:
rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in artikel 110 van
de Wet op de Bedrijfsorganisatie.”. 

B

Artikel 14 vervalt.

C

In de artikelen 18, tweede lid, en 19, tweede lid, vervalt telkens “,
14”.

D

In artikel 20, tweede lid, vervalt “of in verband met een verordening
van een bedrijfslichaam. In het laatste geval worden de regelen slechts
vastgesteld op verzoek van het betrokken produktschap of
bedrijfschap”. 

E

In artikel 22, tweede lid, wordt “in verband met een aan artikel 13,
14, 15, 17, 18 of 19 gegeven toepassing of in verband met een
verordening van een bedrijfslichaam. In het laatste geval wordt een
verplichting slechts opgelegd op verzoek van het betrokken
bedrijfslichaam” vervangen door: in verband met een aan artikel 13,
15, 17, 18 of 19 gegeven toepassing. 

F

In hoofdstuk III vervalt paragraaf 2.

G

Het opschrift van paragraaf 2a komt te luiden: § 2. Algemene wet
bestuursrecht.

H

In artikel 23a vervalt “, dan wel krachtens artikel 23 in samenhang
met deze artikelen”.

I

Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden: 

1. Hetgeen krachtens artikel 13 is verschuldigd, kan door de Staat bij
dwangbevel worden ingevorderd. 

2. In het tweede lid vervalt “, onderscheidenlijk het betrokken
productschap, bedrijfschap of samenwerkingslichaam”. 

ARTIKEL XXVa

	Artikel 41 van de Meststoffenwet vervalt.

ARTIKEL XXVI

De Plantenziektenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

De artikelen 1, onderdeel d, en 8a vervallen.

B

Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel f wordt “, of” vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door “,
of”, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

h. administratieve verplichtingen en verplichtingen betreffende het
verstrekken van informatie die samenhangen met de onderdelen a tot en
met g.

ARTIKEL XXVII

De Visserijwet 1963 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel d, paragraaf 2 van hoofdstuk I en
artikel 3a, vierde lid, vervallen. 

B

De puntkomma aan het slot van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, wordt
vervangen door een punt.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot vierde
tot en met zesde lid, vervalt het vierde lid. 

2. In het vijfde lid (nieuw) wordt “bedoeld in het vijfde lid”
vervangen door: bedoeld in het vierde lid. 

3. In het zesde lid (nieuw) wordt “vijfde lid” telkens vervangen
door “vierde lid” en wordt “zesde lid” vervangen door: vijfde
lid. 

D

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid, vervalt “met de daarbij in belangrijke mate
betrokken bedrijfslichamen, zomede”.

2. In het zevende lid wordt “vijfde lid” vervangen door: zesde lid.

3. In het achtste lid wordt “zesde lid” vervangen door “zevende
lid” en wordt “vijfde lid” telkens vervangen door: zesde lid.

ARTIKEL XXVIII

De Wet dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.2, tiende lid, onderdeel l, onder 4°, vervalt “alsmede
over het voeren van een administratie of het invoeren van gegevens
inzake het toepassen van diergeneesmiddelen of diervoeders met
medicinale werking in een gecentraliseerd registratiesysteem van
diergeneesmiddelen”.

B

	Artikel 2.8, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1.	Onderdeel f komt te luiden:

	f.	het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van
gegevens over verrichte diergeneeskundige handelingen;.

	2. Na onderdeel f wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: 

	g. de bedrijfsbegeleiding door een dierenarts.

C

	Artikel 2.18, tweede lid, onderdeel j, komt te luiden: 

	j. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van
gegevens over de voorraad, de bereiding, de bewerking , de verwerking,
de ontvangst, de herkomst, de aflevering, de vernietiging, de
bestemming, het verbruik en de vervoedering van diervoeders.

D

	Artikel 2.20, tweede lid, onderdeel j, komt te luiden: 

	j. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van
gegevens over de voorraad, de bereiding, de bewerking, de verwerking, de
ontvangst, de herkomst, de aflevering, de vernietiging, de bestemming en
het verbruik van diergeneesmiddelen.

E

	Artikel 2.21, derde tot en met zesde lid, vervalt.

Ea

	Artikel 7.2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel i, wordt ’, en’ vervangen door een puntkomma.

	2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een
puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	k. de vergoeding van kosten voor het opnemen en verwerken van gegevens
in de registers.

F

	In artikel 8.6, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt na “2.7,
eerste tot en met derde lid,” ingevoegd: 2.8, eerste lid, onderdelen b
en c, en vierde lid, onderdeel f,.

G

	In artikel 8.11, tweede lid, wordt na “2.2, eerste lid, negende en
tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid,
onderdelen b, c en d,” ingevoegd: en onderdeel r, voor zover dat
onderdeel betrekking heeft op regels als bedoeld in de onderdelen b, c
en d,.

H

	De artikelen 8.45 en 10.4 vervallen.

I

	Artikel 9.1, eerste lid, van de Wet dieren wordt als volgt gewijzigd:

	1.	In de onderdelen a en b wordt na “erkenning” ingevoegd: ,
aanwijzing.

	2.	Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i, door een
puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende: 

	j. het bijhouden van gegevens in een register als bedoeld in artikel
7.2, tweede lid.

Ia

	In artikel 9.2, derde lid, wordt “besmettelijke dierziekten,
zoönosen en ziekteverschijnselen in brede zin” vervangen door:
dierziekten, zoönosen, ziekteverschijnselen en resistentie in brede
zin.

Ib

	In artikel 9.4, tweede lid, wordt onder verlettering van de onderdelen
e en f tot onderdelen f en g, een onderdeel ingevoegd, luidende:

	e.	ter zake van uitgaven ten behoeve van het weren van tegen
antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij dieren.

J

	In artikel 10.2, tweede lid, wordt “de artikelen 8 tot en met 13a van
de Landbouwkwaliteitswet” vervangen door: de artikelen 8 tot en met 14
van de Landbouwkwaliteitswet.

K

	Artikel 11.4 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het in onderdeel A opgenomen artikel 1, eerste lid, komt de
begripsomschrijving van Onze Minister te luiden: Onze Minister van
Economische Zaken.

	2. Het in onderdeel D opgenomen artikel 91a wordt als volgt gewijzigd:

	a. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘, en’ vervangen door een
puntkomma.

	b. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot
onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:

	d. van tegemoetkomingen voor maatregelen waartoe de houder op grond van
EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet
dieren is gehouden, voor zover die maatregelen dienen ter bestrijding
van kosten die noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor
varkens op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren
aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk
ziekteverschijnselen, en.

	c. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de
varkensheffing, met ingang van een datum die volgt op de datum van
inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter
bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op
het weren van:

	a. voor varkens op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de
Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk
ziekteverschijnselen;

	b. andere dierziekten bij varkens, of

	c. tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij
varkens.

	3. Het in onderdeel E opgenomen artikel 91h wordt als volgt gewijzigd:

	a. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘, en’ vervangen door een
puntkomma.

	b. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot
onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:

	d. van tegemoetkomingen voor maatregelen waartoe de houder op grond van
EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet
dieren is gehouden, voor zover die maatregelen dienen ter bestrijding
van kosten die noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor
andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 5.3,
tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en
zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen, en.

	c. Het tweede lid komt te luiden: 

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een
heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die
volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt
geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met
het oog op het weren van: 

	a. voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel
5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en
zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen;

	b. andere dierziekten bij andere diersoorten dan de diersoort varken,
of

	c. tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij
dieren van andere diersoorten dan de diersoort varken. 

	4. Onderdeel G komt te luiden:

	

G

	Artikel 92, eerste en tweede lid, komen te luiden:

	1. Terzake van het verhandelen, vervoeren of slachten van dieren, het
produceren, vervoeren of verhandelen van dierlijke producten of het
bereiden van diervoeder, dan wel terzake van het anders dan op een
bedrijf houden van dieren, kunnen bij algemene maatregel van bestuur,
met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van
de desbetreffende algemene maatregel van bestuur, heffingen worden
ingevoerd die worden geheven van personen of rechtspersonen, dan wel
samenwerkingsverbanden van personen of rechtspersonen, welke heffingen
dienen ter bestrijding van de kosten:

	a. bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet
dieren en de kosten van de vergoeding, bedoeld in artikel 9.9, derde
lid, van de Wet dieren, voor zover die kosten noodzakelijk zijn;

	b. van de tegemoetkomingen, bedoeld in artikel 9.6, eerste lid, artikel
9.10 en artikel 9.11, van de Wet dieren;

	c. van door Onze Minister getroffen maatregelen als bedoeld in
hoofdstuk 5, paragraaf 2, van de Wet dieren, voor zover die kosten
noodzakelijk zijn, waartoe tevens gerekend worden de kosten van door
Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen die noodzakelijk
zijn met het oog op de bescherming van het welzijn van dieren dan wel
met het oog op onderzoek naar de mate van verspreiding van die ziekten
in Nederland;

	d. van tegemoetkomingen voor maatregelen waartoe de houder op grond van
EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet
dieren gehouden is, voor zover die maatregelen noodzakelijk zijn met het
oog op de bestrijding van op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid,
van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk
ziekteverschijnselen, en

	e. die noodzakelijk zijn met het oog op de heffing en invordering van
de heffingen.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een
heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die
volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt
geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met
het oog op het weren van:

	a.	op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren
aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk
ziekteverschijnselen;

	b.	andere dierziekten, of

	c. tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij
dieren.

ARTIKEL XXIX

De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vernummering van het negende tot het derde lid, vervalt artikel
80, derde tot en met achtste lid. 

B

In artikel 80a vervallen het tweede en derde lid, alsmede de aanduiding
“1.” voor het eerste lid. 

ARTIKEL XXX

De Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 48 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 6a. Teelt

Artikel 48a

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld over de teelt van gewassen. 

2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op:

a. het gebruik van teeltmateriaal, waaronder het verbod om bepaalde
soorten teeltmateriaal te gebruiken of het stellen van voorwaarden
daaraan; 

b. het gebruik van landbouwgronden, waaronder het stellen van
voorwaarden aan het gebruik van die gronden, teneinde de verontreiniging
van zaaizaad tegen te gaan;

c. administratieve verplichtingen die samenhangen met het bedoelde in de
onderdelen a en b, waaronder de verplichting tot het doen van meldingen.

Artikel 48b 

1. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde krachtens
artikel 48a, tweede lid, onderdeel b, ten behoeve van onderzoek naar de
uitkruising van genetisch gemodificeerde organismen of naar de
vermenging van genetische gemodificeerde organismen met organismen die
niet genetisch gemodificeerd zijn.

2. Aan ontheffingen kunnen voorwaarden en beperkingen worden verbonden.

B

Artikel 88 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 vervalt.

§ 8. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

ARTIKEL XXXI

Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een
punt, vervalt artikel 1:3, eerste lid, onderdeel c, van de
Arbeidstijdenwet.

ARTIKEL XXXII

In artikel 1, onderdeel b, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag vervallen, onder vervanging van de puntkomma aan
het slot van onderdeel 1° door een punt, de onderdelen 2° en 3°
alsmede de aanduiding “1°.” voor onderdeel 1°. 

ARTIKEL XXXIII

De Wet op de ondernemingsraden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt “Wet op de bedrijfsorganisatie” vervangen
door: Wet op de Sociaal-Economische Raad. 

2. In onderdeel f wordt “bedoeld in de artikelen 37, 43 en 46”
vervangen door: bedoeld in de artikelen 37 en 46. 

B

Artikel 43 vervalt.

ARTIKEL XXXIV

De Wet van 3 april 1999 tot wijziging van de Wet op de
bedrijfsorganisatie en enige andere wetten (Stb. 1999, 253) wordt
ingetrokken. 

§ 9. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

ARTIKEL XXXV

De Warenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 22 vervalt.

B

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot tweede tot
en met vijfde lid, vervalt het tweede lid. 

2. In het tweede lid (nieuw) vervalt “en tweede”. 

3. In het derde lid (nieuw) wordt “bedoeld in het derde lid”
vervangen door: bedoeld in het tweede lid. 

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt “Het vierde lid is van
overeenkomstige toepassing” vervangen door: Het derde lid is van
overeenkomstige toepassing. 

C

In artikel 25a, vierde lid, vervalt “en tweede”. 

D

In artikel 32a, eerste lid, vervalt “, 22”.

ARTIKEL XXXVI

In artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de medische
keuringen wordt “Wet op de bedrijfsorganisatie” vervangen door: Wet
op de Sociaal-Economische Raad.

HOOFDSTUK 4. VEREFFENING

§ 1. Algemene bepalingen

ARTIKEL XXXVII

1. Op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van
deze wet gaan alle vermogensbestanddelen van het:

	a. Hoofdproductschap Akkerbouw,

	b. Productschap Akkerbouw,

	c. Productschap Diervoeder,

	d. Productschap Wijn;

	e. Productschap Dranken,

	f. Productschap Margarine, Vetten en Oliën,

	g. Productschap Pluimvee en Eieren,

	h. Productschap Tuinbouw,

	i. Productschap Vee en Vlees,  

	j. Productschap Vis,	

	k. Productschap Zuivel,

	l. Hoofdbedrijfschap voor de Agrarische Groothandel,

	m. Hoofdbedrijfschap Ambachten,

	n. Hoofdbedrijfschap Detailhandel,

	o. Bedrijfschap Afbouw,

	p. Bosschap,

	q. Bedrijfschap Horeca en Catering,

onder algemene titel over op de staat zonder dat daarvoor een akte of
betekening nodig is.

2. De in het eerste lid bedoelde overgang geschiedt in de vorm van een
afgezonderd vermogen per bedrijfslichaam.

3. Ingeval krachtens het eerste lid registergoederen overgaan, doet Onze
Minister de overgang van die registergoederen onverwijld inschrijven in
de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel I van Boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het
Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.

	4. Ingeval krachtens het eerste lid rechten en verplichtingen uit
arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht overgaan, gaan die
overeenkomsten ongewijzigd over als rechtsverhouding naar burgerlijk
recht. De betrokken werknemers worden niet aangemerkt als
overheidswerknemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Wet
privatisering ABP of artikel 1, onderdeel j, van de Werkloosheidswet en
de staat wordt ten aanzien van die werknemers niet aangemerkt als
overheidswerkgever als bedoeld in artikel 1, onderdeel m, van de Wet
privatisering ABP of artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet.  

5. In afwijking van het bepaalde bij of krachtens de Comptabiliteitswet
2001 worden de in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen, voor
zover het liquide middelen betreft, op een rekening buiten het
begrotingsverband van het Rijk geboekt.

6. Vorderingen op en van een bedrijfslichaam komen uitsluitend ten laste
onderscheidenlijk ten gunste van het vermogen van het desbetreffende
bedrijfslichaam.

ARTIKEL XXXVIII

1. Indien krachtens artikel XXXVII, eerste lid, baten van de in dat lid,
onderdelen c, g, i en k, bedoelde bedrijfslichamen overgaan die
krachtens een heffing zijn verkregen met het oog op het weren of
bestrijden van dierziekten, zoönosen of ziekteverschijnselen, worden
die baten op het in artikel XXXVII, eerste lid, bedoelde tijdstip
geboekt op de rekening van het Diergezondheidsfonds, bedoeld in artikel
95a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, voor zover Onze
Minister op dat tijdstip regels heeft gesteld omtrent het weren of
bestrijden van de desbetreffende dierziekte, zoönose of
ziekteverschijnsel.

2. De in het eerste lid bedoelde baten worden uitsluitend benut ten
behoeve van het verrichten van betalingen en het uitkeren van
tegemoetkomingen uit het Diergezondheidsfonds die verband houden met
dierziekten, zoönosen of ziekteverschijnselen waarvoor die middelen
door de betrokken bedrijfslichamen waren bestemd.

ARTIKEL XXXIX

1. Onze Minister is belast met de vereffening van het vermogen van de in
artikel XXXVII, eerste lid, genoemde bedrijfslichamen. 

2. Het vermogen van ieder bedrijfslichaam wordt afzonderlijk vereffend.

3. Onze Minister is bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het
oog op de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam,
waaronder het vervreemden van onroerende en roerende zaken en het
voldoen en innen van vorderingen.

4. Rechtsvorderingen welke tot het vermogen van het bedrijfslichaam
behorende rechten of verplichtingen tot onderwerp hebben, worden
ingesteld door Onze Minister onderscheidenlijk tegen de staat.

ARTIKEL XL

De kosten van de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam
komen ten laste van het vermogen van het desbetreffende bedrijfslichaam.

ARTIKEL XLI

1. De door bedrijfslichamen vastgestelde verordeningen met betrekking
tot het vaststellen en opleggen van heffingen, die van kracht waren
onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel II, onderdeel D, van deze wet, blijven van kracht totdat de
vereffening van het vermogen van het desbetreffende bedrijfslichaam is
beëindigd.

2. Na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet
oefent Onze Minister de bevoegdheden uit tot het opleggen van heffingen
die het krachtens de verordening daartoe bevoegde orgaan van het
bedrijfslichaam op grond van een verordening als bedoeld in het eerste
lid toekwamen met dien verstande dat geen heffing kan worden opgelegd
voor een feit dat heeft plaatsgehad of een periode die is gelegen na het
tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet.


3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op door
bedrijfslichamen vastgestelde verordeningen met betrekking tot het
vaststellen en opleggen van heffingen die na het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet door de
Sociaal-Economische Raad zijn goedgekeurd.

4. Indien het vermogen van een bedrijfslichaam onvoldoende is om de
schulden van het bedrijfslichaam te voldoen, kan bij ministeriële
regeling aan ondernemingen welke ingevolge het instellingsbesluit van
het bedrijfslichaam zoals dat luidde op het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet onder de
werkingssfeer van het betrokken bedrijfslichaam vielen, een heffing
wordt opgelegd. 

5. In een krachtens het vierde lid vast te stellen regeling kan worden
bepaald dat voor daarbij aan te wijzen categorieën van ondernemingen
verschillende bedragen worden vastgesteld.

6. Een ministeriële regeling als bedoeld in het vierde lid kan niet
worden vastgesteld na beëindiging van de vereffening van het vermogen
van het desbetreffende bedrijfslichaam.

ARTIKEL XLII

1. Op grond van artikel 127, eerste lid, van de Wet op de
bedrijfsorganisatie uitgevaardigde dwangbevelen behouden hun
rechtskracht. Artikel 127, vierde, vijfde en zesde lid, van de Wet op de
bedrijfsorganisatie zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het
tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet,
is van toepassing.

2. Onze Minister kan de bedragen die onmiddellijk voorafgaand aan het
tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet
ter zake van heffingen aan een bedrijfslichaam waren verschuldigd en
waarvoor nog geen dwangbevel als bedoeld in het eerste lid was
uitgevaardigd, en de bedragen die krachtens artikel XLI, tweede, derde
of vierde lid, zijn verschuldigd, verhoogd met de kosten van de
invordering, bij dwangbevel invorderen. Artikel 127, derde, vierde,
vijfde en zesde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie zoals dat
luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding
van artikel II, onderdeel D, van deze wet, is van toepassing, met dien
verstande dat in plaats van “het betrokken bedrijfslichaam” wordt
gelezen: Onze Minister van Economische Zaken.

3. Aanmaningen verzonden door de bedrijfslichamen worden met ingang van
het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze
wet beschouwd als aanmaningen verzonden door Onze Minister.

§ 2. Verloop van de vereffening

ARTIKEL XLIII

1. Binnen zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel
II, onderdeel D, van deze wet, stelt Onze Minister voor ieder
bedrijfslichaam de rekening der inkomsten en uitgaven vast over de
periode onmiddellijk voorafgaand aan de opheffing waarover niet met
toepassing van artikel 124 van de Wet op de bedrijfsorganisatie die
rekening is vastgesteld. 

2. Alvorens Onze Minister de rekening der inkomsten en uitgaven
vaststelt, legt hij een ontwerp daarvan voor onderzoek voor aan een
onafhankelijke accountant die is ingeschreven in het
accountantsregister, bedoeld in artikel 36 van de Wet op het
accountantsberoep. Het onderzoek wordt niet opgedragen aan de accountant
die laatstelijk de interne accountant van het desbetreffende
bedrijfslichaam is geweest. 

3. De accountant verricht zijn onderzoek met overeenkomstige toepassing
van de voorschriften in de Verordening financiën bedrijfslichamen 2011
met betrekking tot de jaarrekening en geeft de uitslag van zijn
onderzoek weer in een controleverklaring omtrent de getrouwheid van de
inkomsten en uitgaven. Artikel XL is van overeenkomstige toepassing op
de kosten van de 

werkzaamheden van de accountant.

4. Onze Minister stelt de rekening der inkomsten en uitgaven van een
bedrijfslichaam niet eerder vast dan nadat hij kennis heeft kunnen nemen
van de verklaring van de accountant.

5. Onze Minister legt de rekening en de controleverklaring van de
accountant ter inzage op het Ministerie van Economische Zaken en doet
daarvan mededeling in de Staatscourant.

6. De in het vierde lid bedoelde vaststelling strekt tot décharge van
het dagelijks bestuur van het desbetreffende bedrijfslichaam, behoudens
in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere
onregelmatigheden.

ARTIKEL XLIV

	Terstond na de in artikel XLIII bedoelde vaststelling van de rekening
der inkomsten en uitgaven  stelt Onze Minister een boedelbeschrijving op
van het desbetreffende bedrijfslichaam. Onze Minister legt de
boedelbeschrijving ter inzage op het Ministerie van Economische Zaken en
doet daarvan mededeling in de Staatscourant.	

ARTIKEL XLV

	1. Onze Minister maakt het tijdstip van de aanvang van de vereffening
van een bedrijfslichaam bekend in de Staatscourant.

	2. In de bekendmaking worden degenen die een vordering op het
desbetreffende bedrijfslichaam hebben, opgeroepen die vordering binnen
een daarbij aangegeven termijn van ten minste zes maanden, te rekenen
vanaf de bekendmaking, bij Onze Minister in te dienen.

ARTIKEL XLVI

	1. Onze Minister beëindigt de vereffening van het vermogen van een
bedrijfslichaam indien de hem bekende vorderingen op dat bedrijfslichaam
zijn voldaan en hem geen mogelijke toekomstige vorderingen meer bekend
zijn.

	2. Een vereffening wordt niet eerder beëindigd dan nadat twee jaren na
het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze
wet zijn verstreken.

	3. Met het oog op de beëindiging van de vereffening stelt Onze
Minister een rekening en verantwoording op van de vereffening van het
vermogen van het bedrijfslichaam.

	4. Onze Minister legt het ontwerp van de rekening en verantwoording
gedurende acht weken ter inzage op het Ministerie van Economische Zaken
en doet daarvan mededeling in de Staatscourant.

	5. Binnen acht weken nadat het ontwerp van de rekening en
verantwoording ter inzage is gelegd en daarvan mededeling is gedaan kan
iedere schuldeiser tegen dat ontwerp bezwaren inbrengen bij Onze
Minister. 

	6. Indien de in het vijfde lid bedoelde bezwaren naar het oordeel van
Onze Minister gegrond zijn, zet Onze Minister de vereffening voort en
stelt zo nodig een nieuwe rekening en verantwoording op. Het vierde lid
is van toepassing.

	7. Tegen een ontwerp van een nieuwe rekening en verantwoording als
bedoeld in het zesde lid kan iedere schuldeiser binnen acht weken nadat
dit ontwerp ter inzage is gelegd en daarvan mededeling is gedaan
bezwaren inbrengen bij Onze Minister voor zover die bezwaren betrekking
hebben op onderdelen van de rekening en verantwoording die zijn
gewijzigd ten opzichte van de eerder ter inzage gelegde rekening en
verantwoording. Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing.	

	8. Onze Minister zendt de vastgestelde rekening en verantwoording van
de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam aan de beide
Kamers der Staten-Generaal.

ARTIKEL XLVII

	Indien na de beëindiging van de vereffening van het vermogen van een
bedrijfslichaam een batig saldo resteert, draagt Onze Minister er zorg
voor dat het saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel
van het bedrijfsleven dat betrokken was bij het desbetreffende
bedrijfslichaam.

HOOFDSTUK 5. OVERGANGSRECHT

ARTIKEL XLVIII

1. De tuchtgerechten van de bedrijfslichamen blijven in functie voor de
afhandeling van, en voor de duur van, zaken die overtredingen betreffen
waarvoor een berechtingsrapport is opgemaakt voor het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet. 

2. Op de tuchtgerechten van de bedrijfslichamen, de behandeling van
zaken als bedoeld in het eerste lid en het hoger beroep tegen uitspraken
van de tuchtgerechten van bedrijfslichamen in zaken als bedoeld in het
eerste lid, is met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van
artikel X van deze wet de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004
van toepassing zoals die wet luidde onmiddellijk voorafgaand aan het
tijdstip dat die wet werd ingetrokken, met dien verstande dat voor de
toepassing van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 in die
gevallen:

a. in plaats van “de voorzitter van het bedrijfslichaam die de
vordering aanhangig heeft gemaakt” wordt gelezen: Onze Minister van
Economische Zaken;

b. in plaats van “het bedrijfslichaam” wordt gelezen: Onze Minister
van Economische Zaken;

c. in plaats van “het bestuur van het betrokken bedrijfslichaam”
wordt gelezen: Onze Minister van Economische Zaken;

d. in plaats van “het betrokken bedrijfslichaam” wordt gelezen: Onze
Minister van Economische Zaken;

e. in plaats van “de voorzitter van het bedrijfslichaam” wordt
gelezen: Onze Minister van Economische Zaken.

ARTIKEL XLIX

1. In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij een
bedrijfslichaam is betrokken, treedt op het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet Onze Minister
in de plaats van het bedrijfslichaam.

2. Onze Minister treedt voorts in de plaats van de bedrijfslichamen in
wettelijke procedures en rechtsgedingen die aanvangen na het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet.

3. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel
II, onderdeel D, van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een
onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft
ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan een
bedrijfslichaam, treedt Onze Minister op dat tijdstip als bestuursorgaan
in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van het
bedrijfslichaam.

ARTIKEL L

Indien door een bedrijfslichaam voorafgaand aan het tijdstip van
inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet een
beschikking tot subsidieverlening is gegeven en voor de desbetreffende
subsidie nog geen beschikking tot subsidievaststelling is gegeven, is
Onze Minister bevoegd de beschikking tot subsidievaststelling te geven.

ARTIKEL LI

Dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet
bestuursrecht, waarvoor Onze Minister binnen zes weken na het tijdstip
van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet een
ingebrekestelling ontvangt, komen ten laste van het vermogen van het
bedrijfslichaam indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel
II, onderdeel D, van deze wet de beschikking door het bedrijfslichaam
niet tijdig was gegeven en het verbeuren van de dwangsom aan het
bedrijfslichaam te wijten is.

ARTIKEL LII

Het Besluit opheffing Landbouwschap, zoals dat luidde onmiddellijk
voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II,
onderdeel D, van deze wet blijft van toepassing op de vereffening van
het vermogen van het Landbouwschap tot het tijdstip waarop de in artikel
9, vierde lid, van dat besluit bedoelde openbare kennisgeving is gedaan.

ARTIKEL LIII

De artikelen 126, zevende lid, 128, 133 en 134 van de Wet op de
bedrijfsorganisatie zoals die luidden onmiddellijk voorafgaand aan het
tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet
blijven van toepassing op door de bedrijfslichamen voorafgaand aan dat
tijdstip vastgestelde verordeningen met betrekking tot het vaststellen
en opleggen van heffingen. 

ARTIKEL LIV

In artikel XVIII wordt tot 1 januari 2018 voor “benoemd door de
daartoe bij reglement aangewezen organisaties” gelezen: benoemd door
de daartoe bij reglement aangewezen organisaties of, voor zover daarin
bij reglement nog niet is voorzien, een door Onze Minister aangewezen
organisatie.

HOOFDSTUK 6. SAMENLOOP- EN SLOTBEPALINGEN 

ARTIKEL LV

	1. Archiefbescheiden van de bedrijfslichamen betreffende zaken die op
grond van deze wet worden behartigd door Onze Minister, worden
overgedragen aan Onze Minister, voor zover zij niet overeenkomstig de
Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

	2. Archiefbescheiden van de bedrijfslichamen betreffende zaken die
betrekking hebben op taken en werkzaamheden van een bedrijfslichaam
welke op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D,
van deze wet zijn beëindigd, worden overgedragen aan Onze Minister.
Indien zij ingevolge de Archiefwet 1995 voor blijvende bewaring in
aanmerking komen worden zij, zo nodig door tussenkomst van Onze
Minister, overeenkomstig de Archiefwet 1995 overgebracht naar een
archiefbewaarplaats.

	3. Onze Minister is met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding
van artikel II, onderdeel D, van deze wet zorgdrager voor de
archiefbescheiden die door de bedrijfslichamen ter beschikking zijn
gesteld aan privaatrechtelijke rechtspersonen.

ARTIKEL LVI

Indien het bij koninklijke boodschap van 20 augustus 2012 ingediende
voorstel van wet houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet
natuurbescherming, 33 348) tot wet is of wordt verheven en die wet
eerder in werking treedt dan artikel XX van deze wet, wordt deze wet als
volgt gewijzigd:

A

Artikel XX komt te luiden:

ARTIKEL XX

Artikel 4.6 van de Wet natuurbescherming komt te luiden:

Artikel 4.6

Provincies en gemeenten zijn ten aanzien van de onderwerpen waarin deze
paragraaf voorziet niet bevoegd om op grond van andere aan hen
toekomende wettelijke bevoegdheden regels te stellen ter bescherming van
buiten de grenzen van de bebouwde kom, vastgesteld krachtens artikel
4.1, onderdeel a, gelegen houtopstanden, met uitzondering van
houtopstanden als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, en houtopstanden
bestaande uit hoogstamfruitbomen.

B

Artikel XXII komt te luiden:

ARTIKEL XXII

Artikel 8.2 van de Wet natuurbescherming vervalt.

ARTIKEL LVII

Indien het bij koninklijke boodschap van 20 augustus 2012 ingediende
voorstel van wet houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet
natuurbescherming, 33 348) tot wet is of wordt verheven en die wet later
in werking treedt dan artikel XX van deze wet, wordt die wet als volgt
gewijzigd:

A

Artikel 4.6 komt te luiden:

Artikel 4.6

Provincies en gemeenten zijn ten aanzien van de onderwerpen waarin deze
paragraaf voorziet niet bevoegd om op grond van andere aan hen
toekomende wettelijke bevoegdheden regels te stellen ter bescherming van
buiten de grenzen van de bebouwde kom, vastgesteld krachtens artikel
4.1, onderdeel a, gelegen houtopstanden, met uitzondering van
houtopstanden als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, en houtopstanden
bestaande uit hoogstamfruitbomen.

B

Artikel 8.2 vervalt.

ARTIKEL LVIII

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 3 september 2013 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Kieswet en de Waterschapswet ten
behoeve van gecombineerde verkiezingen van vertegenwoordigers voor de
ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap en de
verkiezingen voor de provinciale staten (Wet aanpassing
waterschapsverkiezingen, 33 719), tot wet is of wordt verheven en die
wet eerder in werking is getreden dan artikel XVIII van deze wet, komt
artikel XVIII van deze wet te luiden: 

ARTIKEL XVIII

	De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1.De vertegenwoordigers van de categorieën van belanghebbenden, bedoeld
in artikel 12, tweede lid, onderdelen b en c, worden benoemd door de
daartoe bij reglement aangewezen organisaties. Indien voor een categorie
meer dan Ă©Ă©n organisatie wordt aangewezen wordt bij reglement bepaald
op welke wijze de aangewezen organisaties tot een benoeming komen.

2. Onder vernummering van het derde en het vierde lid tot het tweede en
derde lid vervalt het tweede lid.

B

	In artikel 15, tweede lid, wordt “artikel 14, eerste tot en met derde
lid” vervangen door: artikel 14, eerste en tweede lid.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 3 september 2013 ingediende
voorstel van wet tot wijziging van de Kieswet en de Waterschapswet ten
behoeve van gecombineerde verkiezingen van vertegenwoordigers voor de
ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap en de
verkiezingen voor de provinciale staten (Wet aanpassing
waterschapsverkiezingen, 33 719), tot wet is of wordt verheven en die
wet later in werking treedt dan artikel XVIII van deze wet, wordt in het
in artikel II, onderdeel C, van die wet opgenomen artikel 15, tweede
lid, “artikel 14, eerste tot en met derde lid” vervangen door:
artikel 14, eerste en tweede lid.

ARTIKEL LVIIIa

	Onze Minister van Economische Zaken zendt binnen vijf jaar na de
inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet aan de
Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van
deze wet in de praktijk.

ARTIKEL LIX

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. 

ARTIKEL LX

Deze wet wordt aangehaald als: Wet opheffing bedrijfslichamen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven 

De Minister van Economische Zaken, 

 PAGE    

 PAGE   43