[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindtekst

Wet wederzijdse bijstand in de Europese Unie bij invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012

Eindtekst

Nummer: 2015D05774, datum: 2015-02-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2011Z18953:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


De Tweede Kamer der Staten- PRIVATE  

Generaal zendt bijgaand door

haar aangenomen wetsvoorstel

aan de Eerste Kamer.

De Voorzitter,

17 november 2011



	Wet wederzijdse bijstand in de Europese Unie bij de invordering van
belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012







VOORSTEL VAN WET



		Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is
voorzieningen te treffen tot 

uitvoering van de op 16 maart 2010 door de Raad van de Europese Unie
vastgestelde Richtlijn 2010/24/EU betreffende de wederzijdse bijstand
inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit
belastingen, rechten en andere maatregelen (PbEU 2010, L 84);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State
gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden
en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 

1. Deze wet strekt tot uitvoering van de op 16 maart 2010 door de Raad
van de Europese Unie vastgestelde Richtlijn 2010/24/EU betreffende de
wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die
voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PbEU 2010,
L 84) en geeft regels over de door Nederland te verlenen en te vragen
bijstand bij de invordering van de in het tweede lid bedoelde
schuldvorderingen die in een andere lidstaat onderscheidenlijk in
Nederland ontstaan.

2. Deze wet is van toepassing op schuldvorderingen die voortvloeien uit:

a. alle vormen van belastingen en rechten, geheven door of ten behoeve
van een lidstaat of zijn territoriale of staatkundige onderdelen, lokale
overheden daaronder begrepen, dan wel ten behoeve van de Europese Unie;

b. restituties, interventies en andere maatregelen die deel uitmaken van
het stelsel van volledige of gedeeltelijke financiering door het
Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor
Plattelandsontwikkeling (ELFPO), met inbegrip van in het kader van deze
maatregelen te innen bedragen;

c. heffingen en andere rechten uit hoofde van de gemeenschappelijke
marktordening voor suiker;

d. bestuursrechtelijke sancties, boetes, heffingen en toeslagen die
verband houden met de schuldvorderingen waarvoor om wederzijdse bijstand
kan worden verzocht overeenkomstig de voorgaande onderdelen, en:

1˚.die zijn opgelegd door de administraties die bevoegd zijn om de
desbetreffende belastingen of rechten te heffen dan wel om
administratieve onderzoeken daarnaar te verrichten, of 

2˚. die op verzoek van de in onderdeel 1˚genoemde administraties zijn
bevestigd door administratieve of gerechtelijke instanties;

e. heffingen voor in het kader van administratieve procedures in verband
met belastingen en rechten afgegeven verklaringen en soortgelijke
documenten;

f. interesten en kosten die zijn verbonden aan de schuldvorderingen
waarvoor om wederzijdse bijstand kan worden verzocht op overeenkomstig
de voorgaande onderdelen.

3. Deze wet is niet van toepassing op:

a. verplichte socialezekerheidsbijdragen, te betalen aan een lidstaat,
een onderdeel van die lidstaat of een publiekrechtelijke
socialezekerheidsinstelling;

b. heffingen die niet genoemd worden in het tweede lid;

c. contractueel verschuldigde bedragen, zoals betalingen voor openbare
nutsvoorzieningen;

d. strafrechtelijke sancties die zijn opgelegd op grond van een
strafvordering en andere niet onder het tweede lid, onderdeel d,
vallende strafrechtelijke sancties.

Artikel 2 

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. lidstaat: lidstaat van de Europese Unie;

b. richtlijn: richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010
betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van
schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere
maatregelen (PbEU L 84);

c. bevoegde autoriteit: de door een lidstaat als zodanig aangewezen
autoriteit;

d. verzoekende autoriteit: een centraal verbindingsbureau, een
verbindingsbureau of een verbindingsdienst van een lidstaat die een
verzoek om bijstand indient ter zake van een schuldvordering als bedoeld
in artikel 1, tweede lid;

e. aangezochte autoriteit: een centraal verbindingsbureau, een
verbindingsbureau of een verbindingsdienst van een lidstaat waaraan een
verzoek om bijstand wordt gericht ter zake van een schuldvordering als
bedoeld in artikel 1, tweede lid; 

f. centraal verbindingsbureau: een door een bevoegde autoriteit van een
lidstaat aangewezen bureau dat primair verantwoordelijk is voor de
contacten met de andere lidstaten op het gebied van de onder de
richtlijn vallende wederzijdse bijstand;

g. verbindingsbureau: een door een bevoegde autoriteit van een lidstaat
aangewezen bureau dat verantwoordelijk is voor de contacten met andere
lidstaten ten behoeve van de wederzijdse bijstand betreffende een of
meer specifieke vormen of categorieën van de in artikel 1 bedoelde
belastingen en rechten;

h. verbindingsdienst: een door een bevoegde autoriteit van een lidstaat
aangewezen dienst die op grond van de richtlijn verzoekt om wederzijdse
bijstand of die deze verleent in verband met zijn specifieke
territoriale of functionele bevoegdheid; 

i. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

j. persoon:

1°. een natuurlijk persoon; 

2°. een rechtspersoon; 

3°. indien de geldende wetgeving in een lidstaat in die mogelijkheid
voorziet, een vereniging van personen die bevoegd is rechtshandelingen
te verrichten, maar niet de wettelijke status van rechtspersoon bezit,
of 

4°. een andere juridische constructie, ongeacht de aard of vorm ervan,
met of zonder rechtspersoonlijkheid, die activa bezit of beheert die,
met inbegrip van de daardoor gegenereerde inkomsten, aan een onder deze
wet vallende belasting zijn onderworpen;

k. langs elektronische weg: door middel van elektronische apparatuur
voor gegevensverwerking, met inbegrip van digitale compressie, en
gegevensopslag, met gebruikmaking van draden, radio, optische of andere
elektronisch magnetische middelen;

l. CCN-netwerk: het op het gemeenschappelijke communicatienetwerk
(common communications network – CCN) gebaseerde gemeenschappelijke
platform dat de Europese Unie ontwikkeld heeft voor het elektronische
berichtenverkeer tussen autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van
douane en belastingen.

Artikel 3 

Onze Minister wordt voor Nederland aangewezen als bevoegde autoriteit en
centraal verbindingsbureau. Onze Minister is tevens verantwoordelijk
voor de contacten met de Europese Commissie. Voor Nederland worden geen
verbindingsbureau en verbindingsdienst aangewezen.

HOOFDSTUK 2 BIJSTAND DOOR NEDERLAND TE VERLENEN

§ 2.1 Verzoek om inlichtingen

Artikel 4 

Op verzoek van de verzoekende autoriteit van een andere lidstaat
verstrekt Onze Minister, met inachtneming van de artikelen 5 tot en met
7, alle inlichtingen die normaliter voor die verzoekende autoriteit van
belang zijn ten behoeve van de invordering van haar schuldvorderingen
als bedoeld in artikel 1, tweede lid. 

Artikel 5 

Onze Minister beslist zo spoedig mogelijk omtrent het aan het verzoek om
inlichtingen te verlenen gevolg.

Artikel 6

1. Indien een verzoek om inlichtingen voor inwilliging vatbaar is, wordt
hieraan uitvoering gegeven door Onze Minister. Met het oog op die
inlichtingenverstrekking laat Onze Minister alle administratieve
onderzoeken verrichten die noodzakelijk zijn om deze inlichtingen te
verkrijgen.

2. Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verleent
desgevraagd zijn medewerking aan de uitvoering van een verzoek om
inlichtingen.

3. De colleges van gedeputeerde staten, de colleges van burgemeester en
wethouders en de dagelijkse besturen van waterschappen verlenen
desgevraagd hun medewerking aan de uitvoering van een verzoek om
inlichtingen.

4. De uitvoering van een verzoek om inlichtingen geschiedt met
overeenkomstige toepassing van de wettelijke voorschriften en procedures
die van toepassing zijn bij het verzamelen van gegevens ten behoeve van
de invordering van een in Nederland ontstane schuldvordering van
soortgelijke aard als die waarop het verzoek om inlichtingen betrekking
heeft.

Artikel 7 

1. Onze Minister is niet gehouden inlichtingen te verstrekken wanneer:

a. deze niet zouden kunnen worden verkregen voor de invordering van in
Nederland ontstane soortgelijke schuldvorderingen;

b. daarmee een commercieel, een industrieel of een beroepsgeheim zou
worden onthuld;

c. mededeling daarvan een aantasting zou kunnen vormen van de veiligheid
of in strijd zou kunnen zijn met de openbare orde van Nederland.

2. In geen geval wordt het tweede lid uitgelegd in die zin dat Onze
Minister mag weigeren inlichtingen te verstrekken, louter omdat de
inlichtingen bij een bank, een andere financiële instelling of een als
vertegenwoordiger, agent of trustee optredende persoon berusten, of
omdat de inlichtingen betrekking hebben op eigendomsbelangen in een
persoon. 

3. Onze Minister brengt de verzoekende autoriteit op de hoogte van de
beweegredenen die zich verzetten tegen het voldoen aan een verzoek om
inlichtingen.

§ 2.2 Verzoek om betekening van stukken

Artikel 8

Op verzoek van de verzoekende autoriteit van een andere lidstaat worden
alle stukken, gerechtelijke en buitengerechtelijke akten en beslissingen
met betrekking tot schuldvorderingen als bedoeld in artikel 1, tweede
lid, of de invordering daarvan, die uitgaan van de verzoekende lidstaat,
in Nederland betekend aan de geadresseerde met inachtneming van de
artikelen 9 tot en met 11. 

Artikel 9

Het verzoek, bedoeld in artikel 8, gaat vergezeld van een toelichting op
de betekening (uniform notificatieformulier). Dit formulier wordt bij de
betekening uitgereikt aan de betrokken persoon. 

Artikel 10

1. Onze Minister beslist zo spoedig mogelijk omtrent het aan het verzoek
tot betekening te verlenen gevolg.

2. Onze Minister stelt de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis
van het gevolg dat in Nederland aan het verzoek tot betekening is
gegeven.

Artikel 11 

1. Indien het verzoek tot betekening voor inwilliging vatbaar is, draagt
Onze Minister zorg voor de betekening van de akte of beslissing waarop
het verzoek betrekking heeft met overeenkomstige toepassing van de
wettelijke voorschriften en procedures betreffende het betekenen van een
overeenkomstige Nederlandse akte of beslissing.

2. Onze Minister stelt de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis
van de datum waarop het document aan de geadresseerde is betekend.

§ 2.3 Verzoek om invordering

Artikel 12 

Op verzoek van de verzoekende autoriteit van een andere lidstaat worden
schuldvorderingen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, waarvoor een
titel voor het nemen van executiemaatregelen in de verzoekende lidstaat
(oorspronkelijke titel) bestaat, in Nederland ingevorderd met
inachtneming van de artikelen 13 tot en met 20.

Artikel 13 

1. Het verzoek tot invordering gaat vergezeld van een uniforme titel
voor het nemen van invorderingsmaatregelen als bedoeld in artikel 12 van
de richtlijn (uniforme titel). 

2. Het verzoek kan vergezeld gaan van andere, in de verzoekende lidstaat
afgegeven documenten die betrekking hebben op de schuldvordering. 

3. De uniforme titel, bedoeld in het eerste lid, wordt hier te lande
rechtstreeks erkend en behandeld als executoriale titel van een
Nederlandse schuldvordering. 

Artikel 14 

Onze Minister beslist zo spoedig mogelijk omtrent het aan het verzoek
tot invordering te verlenen gevolg.

Artikel 15

1. Indien Onze Minister besluit gevolg te geven aan het verzoek tot
invordering dat betrekking heeft op een schuldvordering als bedoeld in
artikel 1, tweede lid, draagt hij een door hem aan te wijzen ontvanger
op tot invordering van de schuldvordering over te gaan.

2. Ter zake van de invordering van de schuldvordering, bedoeld in het
eerste lid, is de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing,
met uitzondering van de artikelen 7, 20, 21, 22, derde lid, 22a, 23,
23a, 25, derde tot en met eenentwintigste lid, 26 en 32 tot en met 57
van die wet. De invordering van de schuldvordering geschiedt, met
inachtneming van de eerste volzin, met overeenkomstige toepassing van de
wettelijke voorschriften en procedures die gelden voor de invordering
van een soortgelijke Nederlandse schuldvordering of, bij het ontbreken
van een vergelijkbare Nederlandse schuldvordering, met overeenkomstige
toepassing van de wettelijke voorschriften en procedures die gelden voor
de invordering van de inkomstenbelasting.

3. Onze Minister stelt de verzoekende autoriteit met bekwame spoed in
kennis van het gevolg dat aan het verzoek tot invordering is gegeven.

Artikel 16 

Onze Minister stelt de verzoekende autoriteit in kennis van ieder
besluit omtrent uitstel van betaling of de betaling in termijnen. 

Artikel 17 

1. Ter zake van een verzoek tot invordering is rente verschuldigd
overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk V van de Invorderingswet
1990. 

2. Voor de berekening van de verschuldigde rente wordt als vervaldag
aangemerkt de datum waarop het verzoek is ontvangen. 

Artikel 18

De invordering geschiedt in euro’s.

Artikel 19 

1. Aan het verzoek tot invordering hoeft niet te worden voldaan:

a. in gevallen waarin deze bijstand, wegens de situatie van de
schuldenaar, ernstige moeilijkheden van economische of sociale aard in
Nederland zou opleveren;

b. indien het totaalbedrag van de schuldvorderingen waarvoor om bijstand
bij invordering wordt verzocht lager is dan € 1500.

2. Onze Minister brengt de verzoekende autoriteit op de hoogte van de
beweegredenen die zich verzetten tegen het voldoen aan een verzoek tot
invordering.

Artikel 20

1. Indien een beslissing van de in artikel 29, eerste lid, bedoelde
bevoegde instantie leidt tot aanpassing van het verzoek en van de
uniforme titel vindt verdere afhandeling van de invorderingsmaatregelen
plaats op basis van deze aangepaste uniforme titel.

2. De invorderingsmaatregelen die al zijn genomen op grond van de eerder
afgegeven uniforme titel, kunnen op grond van de aangepaste uniforme
titel worden voortgezet, tenzij het verzoek is gewijzigd wegens
ongeldigheid van de oorspronkelijke titel in de verzoekende lidstaat of
van de eerder afgegeven uniforme titel.

3. De artikelen 13 en 29 zijn van toepassing op de aangepaste uniforme
titel. 

§ 2.4 Verzoek om conservatoire maatregelen

Artikel 21

1. Op verzoek van de verzoekende autoriteit van een andere lidstaat
worden ter waarborging van de invordering van schuldvorderingen als
bedoeld in artikel 1, tweede lid, in Nederland conservatoire maatregelen
genomen, met inachtneming van het tweede en derde lid en de artikelen 22
en 23, indien: 

a. in de verzoekende lidstaat nog geen oorspronkelijke titel bestaat
voor de schuldvordering; of

b. bij de indiening van het verzoek de schuldvordering of de
oorspronkelijke titel in de verzoekende lidstaat wordt betwist;

voor zover dergelijke maatregelen op grond van het nationale recht en de
bestuursrechtelijke bepalingen van de verzoekende lidstaat in een
soortgelijke situatie eveneens mogelijk zijn. 

2. Indien in de verzoekende lidstaat met het oog op het nemen van
conservatoire maatregelen een document is opgesteld, wordt dit aan het
verzoek tot het nemen van conservatoire maatregelen gehecht. In
Nederland wordt geen erkenning, aanvulling of vervanging van het
betreffende document verlangd.

3. Het verzoek tot het nemen van conservatoire maatregelen kan vergezeld
gaan van andere, in de verzoekende lidstaat afgegeven documenten die
betrekking hebben op de schuldvordering. 

Artikel 22 

1. Onze Minister beslist zo spoedig mogelijk omtrent het aan het verzoek
tot het nemen van conservatoire maatregelen te verlenen gevolg.

2. Indien Onze Minister besluit gevolg te geven aan het verzoek draagt
hij een door hem aan te wijzen ontvanger op rechterlijk verlof te vragen
tot aanwending van die middelen van bewaring van recht die voor de
waarborging van de invordering van een soortgelijke in Nederland
ontstane schuldvordering zijn toegelaten.

3. Onze Minister stelt de verzoekende autoriteit met bekwame spoed in
kennis van het gevolg dat aan het verzoek om conservatoire maatregelen
is gegeven.

Artikel 23 

Voor de toepassing van artikel 21 zijn de artikelen 15, tweede lid, 19,
20 en 29 van overeenkomstige toepassing.

§ 2.5 Regels die betrekking hebben op diverse soorten
bijstandsverzoeken

Artikel 24 

1. Een verzoek om bijstand hoeft niet in behandeling te worden genomen
als het niet wordt gedaan door middel van het standaardformulier dat
voldoet aan de in of krachtens de richtlijn gestelde voorwaarden. Een
verzoek om bijstand hoeft eveneens niet in behandeling te worden genomen
indien het uniform notificatieformulier en de uniforme titel niet
voldoen aan de in of krachtens de richtlijn gestelde voorwaarden. 

2. De standaardformulieren, bedoeld in het eerste lid, het uniform
notificatieformulier en de uniforme titel worden verzonden langs
elektronische weg via het CCN-netwerk met inachtneming van de in of
krachtens de richtlijn gestelde voorwaarden. 

3. Indien Nederland toch uitvoering geeft aan een verzoek om bijstand
dat niet aan de voorwaarden van het eerste en het tweede lid voldoet,
doet dit geen afbreuk aan de geldigheid van de maatregelen die zijn
genomen om uitvoering te geven aan het verzoek dan wel de verstrekte
inlichtingen.

4. Een verzoek om bijstand, een uniform notificatieformulier en een
uniforme titel dienen vergezeld te gaan van een vertaling in het
Nederlands. 

5. Het feit dat in het vierde lid bedoelde documenten geheel of ten dele
niet in het Nederlands, maar in een andere taal gesteld zijn doet niets
af aan de geldigheid noch aan de geldigheid van de procedure, mits die
taal is overeengekomen tussen Onze Minister en de bevoegde autoriteit
van de verzoekende lidstaat.

6. Indien een verzoek om bijstand vergezeld gaat van andere dan in het
vierde lid bedoelde documenten kan, indien noodzakelijk, Onze Minister
een vertaling in het Nederlands verlangen. 

Artikel 25 

1. Aan een verzoek om bijstand als bedoeld in dit hoofdstuk behoeft niet
te worden voldaan indien de betreffende schuldvordering waarop dit
verzoek betrekking heeft meer dan vijf jaar oud is, te rekenen vanaf de
datum waarop de schuldvordering in de verzoekende lidstaat opeisbaar is
geworden tot de datum van het initiële verzoek om bijstand met
betrekking tot die schuldvordering. In afwijking van de eerste volzin
vangt de daar bedoelde termijn aan:

a. bij betwisting van de schuldvordering of van de oorspronkelijke titel
in de verzoekende lidstaat op het tijdstip waarop de schuldvordering of
oorspronkelijke titel niet langer kan worden betwist in de verzoekende
lidstaat;

b. bij een verleend uitstel van betaling of bij betaling in termijnen in
de verzoekende lidstaat op het tijdstip waarop de enige of laatste
betalingstermijn is verstreken.

2. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, onderdeel
b, is Onze Minister niet gehouden tot het verlenen van bijstand met
betrekking tot schuldvorderingen die meer dan tien jaar oud zijn, te
rekenen vanaf de datum waarop de schuldvordering in de verzoekende
lidstaat opeisbaar is geworden.

3. Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de verzoekende
lidstaat in kennis van iedere maatregel die de verjaringstermijn van de
schuldvordering waarvoor de invorderingsmaatregelen of conservatoire
maatregelen zijn gevraagd, stuit, schorst of verlengt of die dat tot
gevolg kan hebben.

Artikel 26 

1. Onze Minister staat toe dat aan een bevoegde autoriteit van een
andere lidstaat verstrekte inlichtingen in die andere lidstaat voor een
ander doel gebruikt worden dan voor het nemen van
invorderingsmaatregelen, conservatoire maatregelen of voor de heffing en
invordering van verplichte socialezekerheidsbijdragen indien die
inlichtingen in Nederland voor soortgelijke doeleinden kunnen worden
gebruikt.

2. Onze Minister kan binnen tien werkdagen, te rekenen vanaf de datum
van ontvangst van de kennisgeving van een verzoekende autoriteit van een
andere lidstaat, zich verzetten tegen het voornemen van de bevoegde
autoriteit van die andere lidstaat om de ontvangen inlichtingen aan een
bevoegde autoriteit van een derde lidstaat te verstrekken.

3. Toestemming voor het overeenkomstig het eerste lid gebruiken van
overeenkomstig het tweede lid doorgegeven inlichtingen kan alleen worden
verleend door Onze Minister.

Artikel 27 

1. Onze Minister kan, na overleg met de bevoegde autoriteit van een
verzoekende lidstaat erin toestemmen dat door de verzoekende autoriteit
gemachtigde ambtenaren:

a. aanwezig zijn in de kantoren van de ambtenaren van de
rijksbelastingdienst, dan wel van andere ambtenaren die belast zijn met
de invordering van schuldvorderingen als bedoeld in artikel 1, tweede
lid;

b. aanwezig zijn bij onderzoeken die in Nederland worden uitgevoerd;

c. bijstand verlenen aan de in onderdeel a genoemde ambtenaren tijdens
rechtszaken. 

2. Bij het overleg worden de voorwaarden vastgesteld waaronder Onze
Minister de in het eerste lid bedoelde toestemming verleent. 

3. In het overleg kan worden overeengekomen dat ambtenaren uit de
verzoekende lidstaat in Nederland personen kunnen ondervragen en
documenten kunnen onderzoeken.

4. Ambtenaren uit de verzoekende lidstaat die in Nederland aanwezig
zijn, dienen te allen tijde een schriftelijke opdracht te kunnen
overleggen waaruit hun identiteit en bevoegdheid blijkt. 

5. Degene bij wie een onderzoek als bedoeld in het eerste en derde lid
wordt ingesteld, is verplicht de door Onze Minister aangewezen ontvanger
alsmede de ambtenaar die ingevolge het eerste en derde lid bij dit
onderzoek aanwezig is, ten behoeve van dit onderzoek toegang te
verlenen. 

Artikel 28

1. Ter zake van het verrichten van werkzaamheden voor de invordering van
schuldvorderingen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, door de door
Onze Minister aangewezen ontvanger en door een deurwaarder op grond van
de bepalingen van de Invorderingswet 1990 of enige andere wettelijke
bepaling worden aan degene die in gebreke is gebleven het verschuldigde
tijdig te betalen kosten in rekening gebracht volgens de Kostenwet
invordering rijksbelastingen. 

2. Tot het verrichten van werkzaamheden waartoe deurwaarders bevoegd
zijn, zijn ter zake van de uitvoering van de artikelen 11, 15 en 21 mede
bevoegd de belastingdeurwaarders.

3. Met uitzondering van de kosten die op grond van een wettelijk
voorschrift in rekening kunnen worden gebracht aan degene die in gebreke
is gebleven de schuldvordering te voldoen, komen de kosten voor de
uitvoering van de verzoeken om wederzijdse bijstand ten laste van de
overheid die deze maakt.

4. Onze Minister en de verzoekende autoriteit kunnen per geval
specifieke afspraken maken over de modaliteiten van de vergoeding van
kosten wanneer de invordering tot een bijzonder probleem leidt, zeer
hoge kosten veroorzaakt of verband houdt met de georganiseerde misdaad.

5. De verzoekende lidstaat blijft aansprakelijk ten opzichte van
Nederland voor de kosten en mogelijke verliezen die het gevolg zijn van
eisen die als niet gerechtvaardigd erkend zijn wat betreft de
gegrondheid van de schuldvordering of de geldigheid van de
oorspronkelijke titel. 

6. Onder inhouding van de kosten, als bedoeld in het eerste lid, worden
de ingevorderde bedragen, inclusief de rente, overgemaakt aan de
verzoekende lidstaat.

Artikel 29 

1. De bevoegde instantie van de verzoekende lidstaat beslist over
geschillen in verband met de schuldvordering, de oorspronkelijke titel,
de uniforme titel of de geldigheid van een betekening door een bevoegde
autoriteit in de verzoekende lidstaat. Indien een belanghebbende in de
loop van de invorderingsprocedure de schuldvordering, de oorspronkelijke
titel of de uniforme titel in Nederland betwist, deelt Onze Minister hem
mee dat hij een rechtsgeding aanhangig moet maken bij de bevoegde
instantie van de verzoekende lidstaat overeenkomstig de in die lidstaat
geldende rechtsregels. 

2. Zodra Onze Minister van de verzoekende autoriteit of van de betrokken
persoon informatie heeft ontvangen over een rechtsgeding dat in de
verzoekende lidstaat aanhangig is gemaakt, schorst hij de invordering
voor het betwiste gedeelte van de schuldvordering in afwachting van een
definitieve beslissing. Gedurende het aanhangig zijn van het geding
kunnen conservatoire maatregelen worden genomen.

3. Indien de rechtsregels in de verzoekende lidstaat dit toelaten, kan
de betwiste schuldvordering, of het betwiste deel daarvan, op grond van
een met redenen omkleed verzoek van de verzoekende autoriteit toch
worden ingevorderd. Indien de uitkomst van het geschil, bedoeld in het
tweede lid, voor de betrokken persoon gunstig uitvalt, is de verzoekende
autoriteit gehouden tot terugbetaling van het ingevorderde bedrag,
vermeerderd met vergoedingen volgens in Nederland geldende rechtsregels.

4. Over geschillen in verband met genomen executiemaatregelen of de
geldigheid van een betekening door Onze Minister wordt in Nederland
beslist overeenkomstig de in Nederland geldende rechtsregels. 

5. Indien door de bevoegde autoriteiten van de verzoekende lidstaat of
Onze Minister een procedure voor onderling overleg is ingeleid en de
uitkomst van deze procedure van invloed kan zijn op de vordering
waarvoor om bijstand is verzocht, worden de invorderingsmaatregelen
geschorst of gestaakt totdat de procedure voor onderling overleg is
geëindigd. De invorderingsmaatregelen worden niet geschorst of gestaakt
indien het gaat om een spoedeisende zaak vanwege fraude of insolventie.
Bij de schorsing of staking van de invorderingsmaatregelen is het tweede
lid, tweede volzin, van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3 BIJSTAND DOOR NEDERLAND TE VRAGEN

§ 3.1 Verzoek om inlichtingen

Artikel 30

1. Onze Minister doet een verzoek om inlichtingen aan de aangezochte
autoriteit van een andere lidstaat wanneer de gevraagde inlichtingen van
belang kunnen zijn voor de invordering van een schuldvordering als
bedoeld in artikel 1, tweede lid.

2. Het verzoek wordt gedaan door middel van een standaardformulier dat
voldoet aan de in of krachtens de richtlijn gestelde voorwaarden. 

3. Het standaardformulier wordt langs elektronische weg verzonden via
het CCN-netwerk met inachtneming van de in of krachtens de richtlijn
gestelde voorwaarden. 

§ 3.2 Verzoek om betekening van stukken

Artikel 31 

1. Onze Minister doet een verzoek om betekening aan de aangezochte
autoriteit van een andere lidstaat wanneer de betekening van belang kan
zijn voor de invordering van een schuldvordering als bedoeld in artikel
1, tweede lid.

2. Het verzoek wordt gedaan door middel van een standaardformulier en
gaat vergezeld van een toelichting op de betekening (uniform
notificatieformulier), die beide voldoen aan de in of krachtens de
richtlijn gestelde voorwaarden.

3. Het uniform notificatieformulier wordt, tezamen met het verzoek,
langs elektronische weg verzonden via het CCN-netwerk, met inachtneming
van de in of krachtens de richtlijn gestelde voorwaarden. 

Artikel 32 

Onze Minister doet alleen een verzoek om betekening wanneer betekening
volgens de Nederlandse rechtsregels niet mogelijk is of buitensporige
problemen zou veroorzaken.

§ 3.3 Verzoek tot invordering 

Artikel 33 

1. Onze Minister doet een verzoek aan de aangezochte autoriteit van een
andere lidstaat voor de invordering van een schuldvordering als bedoeld
in artikel 1, tweede lid, mits het in te vorderen bedrag ten minste €
1500 bedraagt.

2. Een verzoek tot invordering wordt gedaan door middel van een
standaardformulier en gaat vergezeld van een uniforme titel, die beide
voldoen aan de in of krachtens de richtlijn gestelde voorwaarden. Voorts
kan het verzoek vergezeld gaan van andere, in Nederland afgegeven
documenten die betrekking hebben op de schuldvordering. 

3. De uniforme titel wordt tezamen met het verzoek langs elektronische
weg verzonden via het CCN-netwerk, met inachtneming van de in of
krachtens de richtlijn gestelde voorwaarden.

Artikel 34 

Een verzoek tot invordering wordt slechts gedaan indien in Nederland de
ter beschikking staande passende invorderingsmaatregelen zijn aangewend,
tenzij: 

a. het duidelijk is dat er in Nederland geen voor invordering vatbare
vermogensbestanddelen zijn of dat de invorderingsmaatregelen niet tot
een volledige betaling van de schuldvordering zullen leiden en Onze
Minister specifieke inlichtingen heeft die erop wijzen dat de betrokken
persoon vermogensbestanddelen in de aangezochte lidstaat heeft;

b. de aanwending van die maatregelen in Nederland tot onevenredige
moeilijkheden zou leiden. 

Artikel 35 

1. Een verzoek tot invordering wordt alleen gedaan wanneer voor de
betrokken schuldvordering hier te lande een executoriale titel tot stand
is gekomen. 

2. Een verzoek tot invordering wordt slechts gedaan wanneer de in te
vorderen schuldvordering niet wordt betwist en de hier te lande tot
stand gekomen executoriale titel niet wordt aangevochten, tenzij artikel
47, derde lid, toepassing vindt.

3. Zodra Onze Minister kennis neemt van relevante inlichtingen over de
zaak die de aanleiding tot het verzoek tot invordering vormt, doet hij
deze aan de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat toekomen. 

Artikel 36

1. Onze Minister stelt de bevoegde autoriteit van de aangezochte
lidstaat onverwijld in kennis van een wijziging van het verzoek tot
invordering of van de intrekking van het verzoek, met opgave van de
redenen voor die wijziging of intrekking.

2. Indien een beslissing van de in artikel 47, eerste lid, bedoelde
bevoegde instantie leidt tot de aanpassing van de uniforme titel doet
Onze Minister de kennisgeving vergezeld gaan van deze aangepaste
uniforme titel. 

3. De artikelen 33 en 47 zijn van toepassing op de aangepaste titel.

Artikel 37 

1. Stuiting, schorsing of verlenging van de verjaringstermijn van de
schuldvordering waarvoor een verzoek tot invorderingsmaatregelen is
gedaan, geschiedt overeenkomstig de bepalingen van de Invorderingswet
1990.

2. De overeenkomstig een verzoek om bijstand als bedoeld in artikel 1,
tweede lid, door de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat genomen
maatregelen, die, indien zij hier te lande zouden zijn genomen, tot
gevolg zouden hebben gehad dat de verjaring zou zijn gestuit, geschorst
of verlengd worden voor wat dit gevolg betreft beschouwd als hier te
lande genomen.

3. De aangezochte lidstaat wordt in kennis gesteld van iedere maatregel
die de verjaringstermijn van de schuldvordering waarvoor de
invorderingsmaatregelen zijn gevraagd, stuit, schorst of verlengt of die
dit tot gevolg kan hebben.

§ 3.4 Verzoek om conservatoire maatregelen

Artikel 38 

1. Onze Minister doet een verzoek aan de aangezochte autoriteit van een
andere lidstaat tot het nemen van conservatoire maatregelen.

2. Het verzoek wordt gedaan door middel van een standaardformulier.

3. Indien in Nederland een document is opgesteld met het oog op het
nemen van conservatoire maatregelen met betrekking tot de
schuldvordering waarvoor om wederzijdse bijstand is verzocht, wordt dit
gehecht aan het verzoek tot het nemen van conservatoire maatregelen in
de aangezochte lidstaat.

4. Het verzoek om conservatoire maatregelen kan vergezeld gaan van
andere documenten die betrekking hebben op de schuldvordering.

Artikel 39

Voor de toepassing van artikel 38 zijn de artikelen 30, tweede en derde
lid, 33, eerste lid, 35, derde lid, 36, 37 en 47 van overeenkomstige
toepassing.

§ 3.5 Regels die betrekking hebben op diverse soorten
bijstandsverzoeken 

Artikel 40 

1. In de gevallen waarin dat ter verzekering van de inning van
schuldvorderingen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, noodzakelijk is,
kan Onze Minister zich, behalve uit eigen beweging, ook op verzoek van
Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, een college
van gedeputeerde staten, een college van burgemeester en wethouders of
een dagelijks bestuur van een waterschap tot de bevoegde autoriteit van
een andere lidstaat wenden met een verzoek om inlichtingen, een verzoek
om betekening, een verzoek tot invordering of een verzoek tot het nemen
van conservatoire maatregelen.

2. Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, het
college van gedeputeerde staten, het college van burgemeester en
wethouders en het dagelijks bestuur van een waterschap verstrekken
zodanige gegevens als nodig kunnen zijn voor een juiste toepassing van
dit hoofdstuk en voorts alle andere inlichtingen die voor een verzoek om
bijstand nuttig kunnen zijn.

Artikel 41

Wanneer het verzoek om bijstand is gedaan op verzoek van Onze Minister
van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, een college van
gedeputeerde staten, een college van burgemeester en wethouders of een
dagelijks bestuur van een waterschap, wordt degene die het verzoek heeft
gedaan onverwijld op de hoogte gesteld van de vragen en mededelingen van
de aangezochte autoriteit van de lidstaat waaraan het verzoek, bedoeld
in de artikelen 30, 31, 33 en 38, was gericht met betrekking tot de
uitvoering van het verzoek om bijstand. 

Artikel 42

Wanneer de communicatie niet langs de voorgeschreven elektronische weg
of met gebruikmaking van standaardformulieren geschiedt, doet dit geen
afbreuk aan de geldigheid van een verzoek om bijstand, de verkregen
inlichtingen of de getroffen maatregelen.

Artikel 43

1. Verzoeken als bedoeld in de artikelen 30, 31, 33 en 38 dienen
vergezeld te gaan van een vertaling in de officiële taal of in één
van de officiële talen van de aangezochte lidstaat, tenzij Onze
Minister een andere taal is overeengekomen met de bevoegde autoriteit
van de aangezochte lidstaat.

2. Het document waarvoor om betekening wordt verzocht op grond van
artikel 31 behoeft geen vertaling.

3. Indien een verzoek vergezeld gaat van andere documenten dan die
bedoeld in het eerste en tweede lid, voegt Onze Minister op verzoek van
de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat een vertaling bij in
de officiële taal of één van de officiële talen van de aangezochte
lidstaat, tenzij Onze Minister een andere taal is overeengekomen met de
bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat.

Artikel 44 

1. Op inlichtingen die worden verkregen door Nederland van een andere
lidstaat is de verplichting tot geheimhouding, bedoeld in artikel 67 van
de Invorderingswet 1990, van overeenkomstige toepassing. 

2. De aan Onze Minister verstrekte inlichtingen mogen worden gebruikt
voor het nemen van invorderingsmaatregelen of conservatoire maatregelen
voor schuldvorderingen als bedoeld in artikel 1, tweede lid. Tevens
mogen zij worden gebruikt voor heffing en invordering van verplichte
socialezekerheidsbijdragen. 

3. In afwijking van het tweede lid mogen de inlichtingen worden gebruikt
voor andere doeleinden in Nederland indien, krachtens de wetgeving van
de lidstaat die de inlichtingen verstrekt, de inlichtingen kunnen worden
gebruikt voor met die andere doeleinden vergelijkbare doeleinden.

4. De aan Nederland verstrekte inlichtingen mogen aan een derde lidstaat
worden verstrekt indien Onze Minister of de aangezochte autoriteit van
oordeel is dat deze inlichtingen voor het in artikel 23, eerste lid, van
de richtlijn beoogde doel van nut kunnen zijn voor een derde lidstaat,
mits deze verstrekking geschiedt in overeenstemming met de regels en
procedures zoals opgenomen in de richtlijn. Onze Minister stelt de
lidstaat waaruit de inlichtingen afkomstig zijn in kennis van zijn
voornemen de inlichtingen met een derde lidstaat te delen. Onze Minister
verstrekt deze inlichtingen niet aan een derde lidstaat, indien de
lidstaat waar de inlichtingen vandaan komen binnen tien werkdagen, te
rekenen vanaf de datum van ontvangst van een kennisgeving, zich
hiertegen verzet.

5. Toestemming voor het door een derde lidstaat overeenkomstig het derde
lid gebruiken van overeenkomstig het vierde lid doorgegeven inlichtingen
kan alleen worden verleend door de lidstaat waarvan de inlichtingen
afkomstig zijn. 

6. Inlichtingen verkregen op grond van de richtlijn kunnen in Nederland
als bewijs worden aangevoerd of gebruikt op dezelfde wijze als
vergelijkbare inlichtingen die zijn verkregen in Nederland zelf.

Artikel 45

1. Indien de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat en Onze
Minister zodanig overeenkomen, kunnen ambtenaren van de
rijksbelastingdienst, onder de door de aangezochte lidstaat gestelde
voorwaarden:

a. aanwezig zijn in de kantoren van de ambtenaren in de aangezochte
lidstaat;

b. aanwezig zijn bij onderzoeken die worden uitgevoerd in de aangezochte
lidstaat;

c. bijstand verlenen aan de ambtenaren van de aangezochte lidstaat
tijdens rechtszaken in die lidstaat. 

2. Voor zover dit is toegestaan in de aangezochte lidstaat, kan worden
overeengekomen dat ambtenaren van de rijksbelastingdienst personen
kunnen ondervragen en documenten kunnen onderzoeken.

3. Ambtenaren van de rijksbelastingdienst die aanwezig zijn in de
aangezochte lidstaat dienen te allen tijde een schriftelijke opdracht te
kunnen overleggen waaruit hun identiteit en bevoegdheid blijkt. 

Artikel 46 

1. Wanneer de invordering in de aangezochte lidstaat tot een bijzonder
probleem leidt, zeer hoge kosten veroorzaakt of verband houdt met de
georganiseerde misdaad, kunnen Onze Minister en de verzoekende
autoriteit per geval specifieke afspraken maken over de modaliteiten van
een vergoeding van de kosten.

2. Nederland blijft ten opzichte van de aangezochte lidstaat
aansprakelijk voor de kosten en mogelijke verliezen die het gevolg zijn
van verzoeken die als niet gerechtvaardigd erkend zijn wat betreft de
gegrondheid van de schuldvordering of de geldigheid van de
oorspronkelijke titel. 

Artikel 47 

1. Over geschillen in verband met de schuldvordering, de oorspronkelijke
titel, de uniforme titel of de geldigheid van een betekening door een
bevoegde instantie in Nederland wordt beslist overeenkomstig de in
Nederland geldende rechtsregels. 

2. Wanneer een geschil als bedoeld in het eerste lid aanhangig is, stelt
Onze Minister de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat daarvan
in kennis. Voorts wordt medegedeeld welk gedeelte van de schuldvordering
niet wordt betwist. 

3. Op grond van een met redenen omkleed verzoek kan Onze Minister de
aangezochte lidstaat verzoeken de betwiste schuldvordering toch in te
vorderen. Indien de uitkomst van het geschil, bedoeld in het tweede lid,
voor de betrokken persoon gunstig uitvalt, is Nederland gehouden tot
terugbetaling van het ingevorderde bedrag, vermeerderd met vergoedingen
volgens de in de aangezochte lidstaat geldende rechtsregels.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 48

1. Het bepaalde in deze wet laat onverlet de toepassing van de meer
uitgebreide wederzijdse bijstand welke met andere lidstaten is of zal
worden overeengekomen, onder meer met betrekking tot de betekening van
gerechtelijke of buitengerechtelijke akten. 

2. Bij het verlenen van die meer uitgebreide bijstand uit hoofde van
bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen kunnen
lidstaten gebruikmaken van het elektronisch communicatienetwerk en de
standaardformulieren die voor de uitvoering van deze richtlijn worden
gebruikt.

3. Wanneer Nederland dergelijke multilaterale of bilaterale
overeenkomsten sluit of regelingen treft voor onder deze richtlijn
vallende aangelegenheden, behalve voor het afwikkelen van een op
zichzelf staand geval, stelt Onze Minister de Commissie daarvan
onverwijld in kennis.

Artikel 49 

De Wet wederzijdse bijstand bij de invordering van belastingschulden en
enkele andere schuldvorderingen wordt ingetrokken. De in de eerste
volzin bedoelde wet blijft van toepassing op verzoeken om wederzijdse
bijstand die voor 1 januari 2012 zijn gedaan. 

Artikel 50

Deze wet wordt aangehaald als: Wet wederzijdse bijstand in de Europese
Unie bij de invordering van belastingschulden en enkele andere
schuldvorderingen 2012. 

Artikel 51

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. 

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat
alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

De Staatssecretaris van Financiën,

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 

 

 PAGE    

 PAGE   16